Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 maart 2019
gepubliceerd op 05 april 2019

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het beheer van de veiligheid van de vervoersystemen op sporen uitgebaat door de Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer van Brussel

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2019030323
pub.
05/04/2019
prom.
14/03/2019
ELI
eli/besluit/2019/03/14/2019030323/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 MAART 2019. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het beheer van de veiligheid van de vervoersystemen op sporen uitgebaat door de Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer van Brussel


VERSLAG AAN DE REGERING 1. Inleiding In bepaalde veiligheidskritische sectoren, zoals de nucleaire centrales, de chemische industrie, de luchtvaart en het openbaar vervoer vormt de veiligheid een belangrijk maatschappelijk thema.De maatschappij vertoont een groeiende intolerantie ten opzichte van ongelukken in deze sectoren. Recente voorbeelden hebben aangetoond dat de publieke opinie zeer avers reageert bij bijvoorbeeld grote treinongelukken.

In de industrie zijn de voorbije decennia belangrijke inspanningen geleverd om goede praktijken te ontwikkelen en te leren van falingen.

Dit heeft geleid tot normen en standaarden die internationaal worden gebruikt en - soms - opgelegd.

Het is de rol van de overheid om via wetgeving de betrokken actoren te verplichten om op een gestructureerde en correcte manier gebruik te maken van de beschikbare goede praktijken en normen. Deze verplichting wordt des te belangrijker nu, in de sector van het openbaar vervoer, nieuwe - digitale - technologieën hun intrede doen en tegelijk een generatie van experts met pensioen gaat. Daarbij komt dat in Brussel steeds meer reizigers gebruik maken van het stedelijk openbaar vervoer, waardoor de blootstelling aan veiligheidsrisico's toeneemt.

Het voorliggend wetgevend kader heeft als doel om een aantal verplichtingen op te leggen aan de partijen die het veiligheidsbeheer van de transportsystemen op sporen verzekeren en die belangrijke wijzigingen invoeren in de transportsystemen op sporen die worden uitgebaat door de MIVB: metro en tram (de pre-metro inbegrepen).

Met `wijziging' bedoelen we de realisatie van een nieuwigheid of de wijziging van een deel van het vervoersysteem op sporen.

Deze verplichtingen zijn geïnspireerd door Europese praktijken in de sectoren van de spoorwegen en het openbaar vervoer. Ze zijn aangepast om tegemoet te komen aan de context van het openbaar vervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 2. Algemene toelichting 2.1. Veiligheid Het begrip veiligheid (ook exploitatieveiligheid) in dit besluit wordt gedefinieerd als de afwezigheid van een onaanvaardbaar risico op schade voor personen en materieel in verband met de exploitatie van een van de vervoersystemen op sporen.

Deze definitie sluit veiligheid en welzijn op het werk en `sociale' veiligheid die verbonden is met intentionele handelingen uit.

Arbeidsveiligheid en welzijn op het werk worden geregeld door een specifieke wetgeving. Sociale veiligheid met betrekking tot agressie, in het Engels `security', slaat op de veiligheid met betrekking tot intentionele acties (brandstichting, agressie, terrorisme, vandalisme, gewelddadige diefstal, ...), en is eveneens uitgesloten van dit besluit. 2.2. De bestaansreden van dit besluit Deze wetgeving heeft een duidelijke en belangrijke bestaansreden.

Ten eerste wil het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aansluiten bij internationale goede praktijken. Daarbij neemt de overheid de verantwoordelijkheid om het veiligheidsbeleid in het stedelijk openbaar vervoer op een kwaliteitsvolle wijze te structureren. Dit is reeds geruime tijd het geval in andere industrieën die belangrijke veiligheidsrisico's inhouden zoals de luchtvaart, de spoorwegen of de nucleaire energie. De constructeurs van de MIVB hebben dus reeds de capaciteit om te werken volgens de vereisten van dit besluit.

Voorts wordt het Brussels stedelijk openbaar vervoer geconfronteerd met een belangrijke generatiewissel. Veel experts die gedurende decennia hebben meegewerkt aan de bouw en de uitbreiding van metro en tram gaan met pensioen na een rijk gevulde carrière.

Dit betekent dat de kennis en ervaring van velen - althans ten dele - verdwijnt, want maar een gedeelte wordt via de bestaande documentatie doorgegeven.

De snelle vervanging van een ervaren generatie door een jongere, minder ervaren groep medewerkers vraagt om meer formalisering van een aantal veiligheidskritische processen zodat die ook in de toekomst worden verzekerd.

Ten derde vindt deze generatiewissel plaats samen met een belangrijke technologische verschuiving. Veel nieuwe toepassingen in de exploitatie van railgebonden transportsystemen zijn gebaseerd op IT-systemen die in complexiteit toenemen. De opvolging van deze complexiteit vraagt om meer formalisering, zeker ook op het vlak van de exploitatieveiligheid.

Ten slotte zullen tijdens de volgende jaren een aantal grote projecten worden gerealiseerd in de tram- en metrosystemen die door de MIVB worden geëxploiteerd. Het is aangewezen dat deze grote projecten voordeel halen uit de internationale kennis en ervaring die is vervat in normen en standaarden, en de daarin vervatte belangrijke, leidende principes in het veiligheidsbeheer toepassen. 2.3. Belangrijke principes van dit besluit Dit besluit is gebaseerd op vier basisprincipes.

Ten eerste ligt een belangrijke nadruk op een systematische benadering en de continue verbetering van het veiligheidsbeleid. Het veiligheidsbeheerssysteem (V.B.S.) van de MIVB, dat de organisaties, de modaliteiten en de procedures met betrekking tot de exploitatieveiligheid beschrijft, moet toelaten om deze globale en systematische benadering te realiseren. Dit V.B.S. is op zijn beurt ingebed in het geïntegreerde managementsysteem van de MIVB. Een V.B.S. is een dynamisch en levend geheel: het wijzigt voortdurend, bijvoorbeeld door technologische ontwikkelingen of veranderingen in de context waarbinnen de MIVB haar activiteiten realiseert. De menselijke factor is cruciaal: de betrokken medewerkers moeten goed opgeleid zijn, zich bewust zijn van de risico's van het vak, en dit in complexe interacties met leveranciers en klanten en in een wijzigende maatschappelijke context.

Het tweede basisprincipe stelt dat systematisch risicobeheersing dient te worden uitgevoerd in het geval van een belangrijke wijziging met impact op de veiligheid. Hierboven is gesteld dat veiligheid wordt gedefinieerd door de afwezigheid van onaanvaardbare risico's. Risico's dienen dus te worden geïdentificeerd en beperkt tot een aanvaardbaar niveau. Deze activiteit vraagt van een openbaar vervoerbedrijf een preventieve benadering voor de projecten en de lopende uitbating. In de internationale normen die dit regelgevend kader hebben geïnspireerd, is het risicomanagement een kernactiviteit: doorheen het proces van risicobeheersing dient op een goed gedocumenteerde en traceerbare wijze te worden aangetoond dat de risico's geïdentificeerd zijn en beheerst worden om een aanvaardbaar risiconiveau te garanderen.

Het proces van risicobeheersing van veiligheidsrisico's heeft nog een bijkomend voordeel: het zal toelaten om de juiste maatregelen te nemen om een risico op een gepaste wijze te beheersen. Dit zal leiden tot een optimale inzet van de beschikbare middelen, omdat te veel of niet aangepaste maatregelen worden vermeden.

Het derde uitgangspunt, eveneens overgenomen uit internationale standaarden en goede praktijken in veiligheidskritische sectoren, is de onafhankelijke beoordeling van het veiligheidsbeheer. Ze vindt plaats op twee niveaus: enerzijds voor het volledige V.B.S. van de MIVB en anderzijds voor het veiligheidsmanagement van belangrijke wijzigingen. Voor het V.B.S. wordt een periodieke beoordeling opgelegd, met het oog op de vorming van een cyclus van continue verbetering. Voor belangrijke wijzigingen die de veiligheid kunnen beïnvloeden, moet een onafhankelijke beoordeling worden uitgevoerd.

Voor dit laatste geval beveelt het besluit aan dat het organisme dat de beoordeling zal uitvoeren, zo vroeg mogelijk bij het veiligheidsmanagement van een belangrijke wijziging wordt betrokken.

Deze aanpak moet het mogelijk maken om de beoordeling op basis van een nauwe samenwerking uit te voeren gedurende de hele levenscyclus van een wijziging of project, en een maximale transparantie en een zo laag mogelijke kans op misverstanden te verzekeren.

Deze onafhankelijkheid moet toelaten om rechter-en-partij situaties te vermijden waarbij enkel de exploitant het eigen veiligheidsbeleid controleert. Dergelijke situaties zouden op termijn kunnen leiden tot een te grote tolerantie ten opzichte van minder optimale situaties vanuit het standpunt van de veiligheid of in een te hoog risiconiveau resulteren. Daarnaast zal een externe partij, via ervaringen in andere bedrijven van openbaar vervoer, kunnen bijdragen op het vlak van de nodige ontwikkelingen.

Het vierde en laatste principe dat aan de basis ligt van dit besluit, is de toelating tot commerciële indienstname na een belangrijke wijziging in het systeem. Deze stap gebeurt steeds op basis van een dossier. Dit dossier bevat de onafhankelijke beoordeling en eveneens het geheel van de documentatie die in het kader van de realisatie van de wijziging is gebruikt, geredigeerd of aangemaakt. Voor zeer grote en belangrijke wijzigingen, bijvoorbeeld de installatie van een nieuwe signalisatietechnologie, wordt de toelating gegeven door de Minister bevoegd voor Mobiliteit. In de andere gevallen wordt de toelating gegeven door de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB. Alle onderdelen van dit besluit kunnen worden geauditeerd en vallen onder de controle van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit moet een maximale transparantie van de ontwikkeling van het V.B.S. toelaten.

Dat is dan ook het uiteindelijke doel van dit wettelijk kader: de continue verbetering van de veiligheid van het stedelijk openbaar vervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 2.4. Een besluit aangepast aan de context van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Voor de veiligheid van de Europese spoorwegsector zijn Europese richtlijnen van kracht die omgezet zijn naar nationale wetgeving. In een aantal ons omringende landen is voor het stedelijk openbaar vervoer reeds lang wetgeving van kracht op het vlak van de exploitatieveiligheid.

In Duitsland bijvoorbeeld dateert de Verordnung über den Bau und Betrieb der Straßenbahnen (BOStrab), of het decreet voor de bouw en de uitbating van de tramwegen, uit 1987. Elke Duitse regio (Bundesland) is verantwoordelijk voor de evaluatie van de veiligheid en de toelating tot commerciële uitbating van tram- en metrosystemen. In Frankrijk is de wetgeving met betrekking tot de veiligheid van het stedelijk openbaar vervoer in 2017 herzien (en vervangt het decreet van 9 mei 2003). Die regelt op nationaal niveau het toezicht door de Service Technique (national) des Remontées Mécaniques et des Transports Guidés (STRMTG) en op lokaal niveau de rol van de departementale autoriteiten (Préfet). Deze instanties hebben de taak om, vanuit het perspectief van de veiligheid, toelating te geven voor de commerciële exploitatie van gewijzigde of nieuwe transportsystemen.

In de sector van de spoorwegen zijn, op basis van de Europese veiligheidsrichtlijnen, Nationale Veiligheidsinstanties opgericht.

De Nationale Veiligheidsinstanties hebben enerzijds de verantwoordelijkheid voor de evaluatie van de V.B.S. en ze keuren op deze basis de uitbating door de spoorwegondernemingen goed.

Anderzijds zijn de nationale veiligheidsinstanties belast met de uitreiking van goedkeuringen voor de commerciële indienststelling na de invoering van belangrijke wijzigingen (in de zin van de Europese reglementen inzake de spoorwegveiligheid) in de transportsystemen. In deze context werken ze samen met de onafhankelijke beoordelingsinstanties voor de evaluatie van de veiligheidsdossiers met betrekking tot nieuwe of gewijzigde systemen.

In bepaalde landen zoals Duitsland is een evolutie aan de gang met als doel om meer activiteiten van de nationale veiligheidsinstanties over te dragen aan de onafhankelijke beoordelingsinstanties.

Gelet op de beperkte schaal van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en gelet op het feit dat de Nationale Veiligheidsinstanties in België niet bevoegd is voor de exploitatieveiligheid van het stedelijk openbaar vervoer (buiten het Belgische spoorwegnet), is in dit besluit geopteerd voor een ander model, evenwel zonder afbreuk te doen aan de basisprincipes zoals vermeld in de voorgaande paragraaf. In het hier voorgestelde model wordt afgezien van de vorming van een `regionale veiligheidsinstantie' voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De onafhankelijke beoordelingsinstantie krijgt daarentegen een grotere rol in de evaluatie van het V.B.S. en van de belangrijke wijzigingen. 2.5. Een technische regelgeving Dit besluit vormt de eerste omvattende wetgeving voor de veiligheid van het stedelijk openbaar vervoer op sporen van de MIVB, waarin de belangrijke, internationaal toegepaste principes van veiligheidsmanagement worden geïntroduceerd. Dit heeft voor gevolg dat de tekst soms een technisch karakter heeft. De lezer dient zich een technisch vocabularium eigen te maken dat is opgenomen in artikel 1 - Algemene Bepalingen. Het goede begrip van een aantal gebruikte termen is een noodzakelijke voorwaarde om het vervolg van de tekst te begrijpen. 2.6. Een gefaseerde invoering Dit besluit houdt een belangrijke wijziging in ten opzichte van de actuele situatie. Daarom zullen de verplichtingen gefaseerd worden ingevoerd, om alle partijen de kans te geven om zich voor te bereiden en de nodige activiteiten te ontwikkelen. 3. Bespreking per artikel Artikel 1 Artikel 1 geeft de definities weer van alle belangrijke begrippen dit in dit besluit worden gebruikt.Een grondig begrip van deze definities is nodig voor een correcte interpretatie en toepassing van dit wettelijk kader.

Artikel 2 Artikel 2, § 1 definieert het toepassingsgebied van dit besluit: het betreft de veiligheid van de railgebonden transportsystemen van de MIVB: metro en tram. De concrete toepassing geldt voor het globale veiligheidsbeheer van alle operationele activiteiten zoals behandeld in het V.B.S. en voor nieuwe of gewijzigde systemen.

Wanneer sprake is van een belangrijke wijziging, dan bedoelt men in de regel het gebruik van nieuwe uitrustingen of geplande wijzigingen in procedures of de organisatie die een impact hebben op de wijze waarop de spoorwegveiligheid verzekerd wordt. Daarnaast is het mogelijk dat de MIVB, door uitzonderlijke omstandigheden zoals een ongeval tijdens de exploitatie, dringende maatregelen moet doorvoeren. In artikel 2, § 2 wordt gesteld dat dergelijke maatregelen in de urgentie van het moment, niet onderworpen zijn aan de toepassing van de verplichtingen die zijn opgenomen in dit besluit. Het betreft immers tijdelijke maatregelen en het is daarbij de bedoeling om terug te keren naar de oorspronkelijke situatie. Indien deze maatregelen (wijzigingen) definitief worden, dienen ze te worden behandeld volgens de bepalingen van dit besluit.

In dit artikel 2, § 3 wordt voorts gesteld dat veiligheid in de werkplaatsen en stelplaatsen van de MIVB, waar zonder klanten wordt geopereerd, niet onder het toepassingsgebied van dit besluit valt.

Deze keuze is ingegeven door de overweging dat de veiligheidsrisico's hier veel beperkter zijn: de voertuigen rijden zonder reizigers en de snelheid is laag.

Artikel 3 Artikel 3 legt de MIVB de verplichting op om een V.B.S. te ontwikkelen en het continu te verbeteren in de geest van de Europese Richtlijn voor Spoorwegveiligheid. Deze verwijzing is opgenomen omwille van de nauwe sectorale verwantschap tussen de spoorwegen en het stedelijk openbaar vervoer op sporen.

De vermelding `in de geest van' verwijst naar het feit dat niet alle elementen van de Europese Richtlijn kunnen worden toegepast op de MIVB. Belangrijk is dat de onderdelen die wel die wel relevant zijn voor het stedelijk openbaar vervoer in Brussel, worden gerealiseerd, bijvoorbeeld een strategie voor de exploitatieveiligheid, het omschrijven van rollen en verantwoordelijkheden, de analyse van incidenten en ongelukken, enzovoort.

Artikel 4 § 1 bevat de lijst van de elementen van het V.B.S. die de MIVB kort (3 maanden) na de publicatie van dit besluit beschikbaar moet stellen.

Het betreft vooral methodes en processen die in dit besluit worden opgelegd voor het veiligheidsbeheer van wijzigingen.

Artikel 4 § 2 verplicht de realisatie van de nodige documenten en verantwoordingen voor de processen die in § 1, 3° en 4° zijn vermeld.

In veiligheidsmanagement is de documentatie van beslissingen en activiteiten cruciaal: het stelt alle betrokken partijen en ook de onafhankelijke beoordelingsinstantie in staat om de historiek, de logica en de evolutie te begrijpen, te auditeren en adequaat op te volgen.

Artikel 5 Artikel 5 § 1 bepaalt dat de MIVB een register moet bijhouden van alle wijzigingen die verband houden met de exploitatieveiligheid. Het V.B.S. moet bepalen op welke wijze dit register wordt bijgehouden.

Het is belangrijk dat dit register continu wordt ingevuld, met andere woorden is het niet de bedoeling om het rapport van de beoordelingsinstantie af te wachten om de wijziging in het register in te schrijven. Het belang van het register is juist dat het een dynamisch instrument is dat op elk moment de volledige en reële situatie van de wijzigingen weergeeft. § 2 bepaalt dat het register wordt beheerd door de Corporate Safety Manager van de MIVB en voorts welke informatie dient te worden bijgehouden voor elke wijziging die verband houdt met de veiligheid.

De bedoeling van dit artikel is, op elk moment steeds een globaal en actueel overzicht te hebben van alle wijzigingen. Voor elke wijziging geeft dit register aan wat de aard is van de wijziging: belangrijk of niet belangrijk vanuit het standpunt van de veiligheid; groot of klein. Voorts dient in het register, afhankelijk van de aard van de wijziging te worden aangegeven of de beoordeling van de onafhankelijke beoordelingsinstantie positief of negatief was, en welke beslissing werd genomen op het vlak van de toelating tot commerciële indienststelling.

Artikel 6 Dit artikel bepaalt dat het V.B.S. van de MIVB dient te worden geëvalueerd door een onafhankelijke beoordelingsinstantie die erkend is door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest conform met de bepalingen van artikel 24. Deze instantie wordt aangesteld door de MIVB. In dit artikel wordt het principe geformuleerd dat de evaluatie van het veiligheidsbeheer in zijn geheel, zoals vastgelegd in het V.B.S., dient te worden beoordeeld door een externe instantie, om een situatie van rechter en partij te vermijden. Enkel door de overheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkende instanties komen in aanmerking om deze taak uit te voeren (zie art. 24).

Artikel 7 De certificering van het V.B.S. bestaat uit een voortdurende controle van het V.B.S. door een externe erkende beoordelingsinstantie. Deze controle van het V.B.S. wordt via audits gerealiseerd en dient te gebeuren op basis van een referentiesysteem. Dit wordt door de MIVB voorgesteld aan de instantie die de controle zal uitvoeren en dient door dit organisme te worden aanvaard vooraleer de audit wordt aangevat.

Het referentiesysteem voor de inspectie van het V.B.S. moet gebaseerd worden op de verplichtingen die worden voorzien door de Europese Richtlijn spoorwegveiligheid en in de Europese reglementen spoorwegveiligheid met betrekking tot de methodes : ? voor de evaluatie van de conformiteit van V.B.S., ? voor de continue controle van de V.B.S. tijdens de exploitatie, ? voor de risico-evaluatie en -beoordeling.

Vanzelfsprekend zullen Europese bepalingen die, omwille van evidente verschillen tussen de spoorwegen en de transportsystemen van de MIVB, niet van toepassing zijn, niet in het referentiesysteem worden opgenomen.

Dit artikel heeft als bedoeling om de goede praktijken, die zijn ontwikkeld voor de Europese spoorwegsector, ter beschikking te stellen van de MIVB zodat maximaal kan worden gebruikgemaakt van de kennis die is opgebouwd in een sterk verwante sector.

Artikel 8 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 9 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 10 § 1 legt de verplichting aan de initiatiefnemer op om, bij de uitvoering van zijn activiteiten verbonden aan belangrijke wijzigingen, de vereisten van het beheer van de veiligheid op te volgen die zijn opgenomen in het V.B.S. van de MIVB. § 2 geeft een chronologisch overzicht van een aantal belangrijke stappen die de initiatiefnemer moet uitvoeren in geval van een wijziging van het transportsysteem. Deze stappen worden in detail toegelicht in het V.B.S. van de MIVB (zie ook artikel 4 van dit besluit dat hierover een verplichting bevat).

De MIVB realiseert het grootste deel van de belangrijke wijzigingen.

Daarnaast investeert het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, als eigenaar van de ondergrondse installaties en van de installaties in de straten (zoals de lichtseinen van het openbaar vervoer), in de infrastructuur van het openbaar vervoer. Veel van dergelijke projecten betreffen eveneens belangrijke wijzigingen en ze dienen dus te voldoen aan de vereisten van dit besluit. § 3 bepaalt wie initiatiefnemer is wanneer een belangrijke wijziging door een entiteit extern aan de MIVB wordt besloten: het betreft de persoon die wettelijk verantwoordelijk is voor de organisatie. Dit wordt doorgaans aangeduid in de statuten van de betreffende organisatie. § 4 bepaalt dat, wanneer tot een belangrijke wijziging binnen de MIVB wordt besloten, het V.B.S. dient aan te geven hoe de initiatiefnemer wordt geïdentificeerd.

Artikel 11 Dit artikel, § 1 en § 2, bepaalt op welke wijze de onafhankelijke beoordelingsinstantie moet worden aangesteld.

Voor `grote' belangrijke wijzigingen wordt steeds een externe onafhankelijke beoordelingsinstantie aangesteld. De motivering hiervoor is, dat dergelijke wijzigingen veelal bijzonder complex zijn en de coördinatie van meerdere disciplines vereisen.

Voor `kleine' belangrijke wijzigingen, veelal minder complexe wijzigingen met minder betrokken partijen, wordt de keuze gelaten tussen een interne en externe onafhankelijke beoordelingsinstantie. De mogelijkheid om een beroep te doen op een onafhankelijke interne evaluator wordt expliciet voorzien in de Europese regelgeving voor de spoorwegsector. § 3 bepaalt dat de onafhankelijke evaluatie moet worden aangevat vanaf een zo vroeg mogelijk stadium van een belangrijke wijziging. Deze verplichting is ingegeven door het feit dat het dan mogelijk is om, in alle transparantie en vanaf het begin van de wijziging, te communiceren met de instantie die bij het einde van het project, en voor de commerciële indienststelling ervan, een eindevaluatie van de belangrijke wijziging zal moeten leveren.

Dit artikel veronderstelt van een nauwe samenwerking tussen de initiatiefnemer en de onafhankelijke beoordelingsinstantie. Onder nauwe samenwerking wordt verstaan: een continue en transparante communicatie, overleg, waarbij de rollen en de verantwoordelijkheden van beide partijen, en meer bepaald ook de onafhankelijkheid van de beoordelingsinstantie, gerespecteerd worden. Het doel is om te voorkomen dat in een gevorderde fase van een project zou blijken dat cruciale elementen van het veiligheidsbeleid ontbreken en een blokkering kan optreden van de evaluatie, en dus ook van de autorisatie, met alle negatieve gevolgen vandien.

Artikel 12 Dit artikel bepaalt dat een externe onafhankelijke beoordelingsinstantie door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkend dient te zijn conform de bepalingen van artikel 23.

Artikel 13 § 1 bepaalt dat het referentiesysteem dat aan de basis zal liggen van de onafhankelijke evaluatie, moet worden voorgesteld door de initiatiefnemer. De externe onafhankelijke beoordelingsinstantie en de interne onafhankelijke beoordelaar dienen dit referentiesysteem goed te keuren alvorens de evaluatie van de wijziging aan te vatten. Dit kan aanleiding geven tot een onderhandeling tussen beide partijen, tot een volledige overeenstemming is bereikt. § 2 stelt dat het referentiesysteem voor de evaluatie niet mag veranderen in de loop van de realisatie van de wijziging, tenzij na akkoord tussen de betrokken partijen. De bedoeling van deze bepaling is te vermijden dat, bij wijzigingen die over een lange periode lopen, een eventueel gewijzigd referentiesysteem zou leiden tot overschrijdingen van planning en budget.

Artikel 14 Artikel 14 geeft de lijst van de verplichtingen van de initiatiefnemer voor het veiligheidsmanagement van de belangrijke wijziging. De activiteiten die in dit artikel zijn opgenomen, hebben als doel om een maximale transparantie te creëren tussen de initiatiefnemer en de onafhankelijke beoordelingsinstantie, zodat in de loop van de belangrijke wijziging kan rekening gehouden worden met de eventuele opmerkingen van de onafhankelijke beoordelingsinstantie. Dit moet leiden tot pro-activiteit en het vermijden van meerkosten en vertraging bij de realisatie ten gevolge van een gebrek aan communicatie en transparantie.

Artikel 15 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 16 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 17 Het doel van dit artikel is het garanderen van de efficiëntie van het proces voor de bewijsvoering en de evaluatie van de veiligheid, wanneer de belangrijke wijziging bestaat uit de sequentiële commerciële indienststelling van verschillende eenheden met een identiek ontwerp. Het kan bijvoorbeeld gaan om een nieuw deursysteem van voertuigen, perrondeuren of een reeks treinen met eenzelfde ontwerp.

Een optie zou erin kunnen bestaan om de veiligheid van elk individueel exemplaar aan te tonen, te evalueren en goed te keuren voor indienststelling. Deze optie werd niet gekozen omdat dit veel werk zonder toegevoegde waarde met zich zou brengen, met het risico van nutteloze vertragingen en kosten.

Inderdaad moet de veiligheid van eenheden met eenzelfde ontwerp maar één keer worden aangetoond. In geval van verandering aan het concept moet de onafhankelijke beoordelingsinstantie worden geïnformeerd. Die kan vervolgens oordelen of een nieuwe evaluatie nodig is.

Daarbij komt dat de producenten identieke exemplaren moeten realiseren met behulp van een systeem van productie en testen die de mogelijke variabiliteit beheerst. In geval van wijziging van dit systeem van productie en testen, moeten de producenten de onafhankelijke beoordelingsinstantie informeren. Die kan vervolgens oordelen of een nieuwe evaluatie nodig is.

De installatie moet, ten slotte, eveneens worden gerealiseerd met de garantie dat het eindresultaat reproduceerbaar is. In geval van wijziging van de installatie moet de onafhankelijke beoordelingsinstantie worden geïnformeerd. Die kan vervolgens oordelen of een nieuwe evaluatie nodig is.

Dit besluit geeft dus de toelating aan de initiatiefnemer om de veiligheid van het geheel van exemplaren via één enkele demonstratie te bewijzen in drie onderdelen, meer bepaald het ontwerp, de productie en de installatie. Deze demonstratie heeft ook als doel om aan te tonen dat het ontwerp beantwoordt aan de veiligheidsdoelstellingen, en dat de productie en de installatie worden beheerst door een kwaliteitsbeheerssysteem die de reproduceerbaarheid van de finale kwaliteit garandeert. Daarom volstaat één enkele evaluatie voor het geheel van de exemplaren, behalve indien wijzigingen aan het ontwerp, de productie, de installatie of in het kwaliteitsbeheerssysteem een nieuwe evaluatie door de onafhankelijke beoordelingsinstantie vereisen. Deze evaluatie wordt uitgevoerd op basis van de installatie en de testen van het eerste exemplaar en de bewijzen van de beheersing van de kwaliteit van de productie en de installatie door de initiatiefnemer. De evaluator moet tijdens de opeenvolgende installaties van de volgende exemplaren steeds via inspecties zijn evaluatie bevestigen. De autoriteiten belast met de goedkeuring tot commerciële indienststelling, geven hun beslissing voor het geheel van de exemplaren, op basis van de evaluatie/de evaluaties van de onafhankelijke beoordelingsinstantie.

Artikelen 18 en 19 Deze artikelen behandelen de goedkeuring om een gewijzigd systeem in commerciële exploitatie te brengen. Artikel 18 betreft `kleine' belangrijke wijzigingen, artikel 20 `grote' belangrijke wijzigingen.

Beide artikelen zijn op een gelijkaardige wijze gestructureerd. § 1 van de artikelen 18 en 19 bepaalt de functie die de goedkeuring moet geven voor de commerciële indienstelling van een gewijzigd transportsysteem.

Voor kleine belangrijke wijzigingen wordt deze goedkeuring gegeven door de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB; voor grote belangrijke wijzigingen moet de goedkeuring worden verleend door de Minister. § 2 stelt dat de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB (artikel 18) en de Minister (artikel 19) niet verplicht zijn om het advies te volgen dat is uitgebracht in het rapport van de externe onafhankelijke beoordelingsinstantie of dat van de onafhankelijke interne evaluator. Om de beslissing te nemen kan de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB of de Minister het geheel van de documentatie gebruiken die in het kader van de realisatie van de wijziging is gebruikt, geredigeerd of aangemaakt. § 3 stelt dat de goedkeuring dient te worden toegekend ten laatste twee maanden na de introductie van het dossier. Indien niet voldaan is aan deze bepaling, betekent dit dat de goedkeuring geweigerd is. § 4 geeft aan dat het gewijzigde systeem binnen een vastgestelde periode na goedkeuring in dienst moet worden gesteld: drie maanden voor `kleine' belangrijke wijzigingen, zes maanden voor `grote'. Deze tijdslimiet heeft als doel om het aanbrengen van bijkomende veranderingen te beperken, die de demonstratie van de veiligheid en de beoordeling door de onafhankelijke beoordelingsinstantie ongeldig zouden kunnen maken. § 5 regelt de mogelijkheid van delegatie van de goedkeuring.

Artikel 20 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 21 Dit artikel bepaalt de stappen die moeten ondernomen worden in het geval de initiatiefnemer het voorwerp van de aanvraag tot commerciële ingebruikname wijzigt nadat de aanvraag tot autorisatie is ingeleid.

In dit geval moet de initiatiefnemer de onafhankelijke beoordelingsinstantie op de hoogte brengen. Die beslist vervolgens of een bijkomende evaluatie noodzakelijk is.

Artikel 22 Dit artikel definieert de vereisten met betrekking tot de erkenning van een externe onafhankelijke beoordelingsinstantie door de autoriteiten voor het vervullen van evaluatieopdrachten van belangrijke wijzigingen. 1° verplicht de externe onafhankelijke beoordelingsinstantie om over een accreditatie te beschikken voor de uitvoering van inspecties op het vlak van spoorwegveiligheid.Deze accreditatie moet afgeleverd zijn door een erkende nationale accreditatie-instelling die erkend is in het kader van de EA MLA (European Accreditation Multilateral Agreement) die een wederzijdse multinationale erkenning garandeert tussen de landen die er lid van zijn. Vanaf het moment dat een organisme een accreditatie verkrijgt in een MLA-land, is deze accreditatie geldig voor alle MLA-landen. Deze accreditatie geeft credibiliteit aan de onafhankelijke beoordelingsinstantie voor de inspectie-activiteiten in het domein van de spoorveiligheid. Zo is bijvoorbeeld BELAC het enige Belgische accreditatie-orgaan dat is erkend door de Belgische Staat.

Op het ogenblik van de redactie van dit besluit refereert de accreditatie vermeld in het punt 1° naar de norm ISO 17020:2012. 2° betreft de accreditatie of de erkenning van externe onafhankelijke beoordelingsinstanties voor de evaluatie van de risicobeheersing.Dit criterium is ontleend aan de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 402/2013 van de Commissie van 30 april 2013 betreffende de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling die toegepast wordt in de spoorwegsector.

De accreditatie moet afgeleverd worden voor een nationale accreditatie-instelling die erkend is in het kader van de EA MLA. De erkenning is een attest uitgevaardigd door een nationaal organisme dat verschillend is van het nationale accreditatie-instelling dat bepaalt dat de beoordelingsinstantie beantwoordt aan de vereisten die zijn opgenomen in bijlage II van de Europese Uitvoeringsverordening 402/2013. Die geeft de toelating om activiteiten van onafhankelijke beoordelaar uit te voeren zoals voorzien in artikel 6, § 1 en 2 van deze verordening.

Artikel 23 Dit artikel definieert de vereisten met betrekking tot de erkenning van een externe onafhankelijke beoordelingsinstantie door de autoriteiten voor de certificering van het V.B.S. : 1° verplicht de externe onafhankelijke beoordelingsinstanties om een accreditatie voor te leggen voor de uitvoering van een audit en certificatie van kwaliteitsmanagementsystemen.Op het ogenblik van de redactie van dit besluit betekent dit dat de instanties moeten beantwoorden aan de vereisten van de normen ISO/IEC 17021-1:2015 en ISO/IEC 17021-3:2017.

Deze accreditatie moet afgeleverd zijn door een nationale accreditatie-instelling die erkend is in het kader van de EA MLA (European Accreditation Multilateral Agreement). 2° verplicht externe onafhankelijke beoordelingsinstanties om hun kennis van de Europese Richtlijn voor Spoorwegveiligheid aan te tonen. Op het ogenblik van de reactie van dit besluit betreft het de Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees parlement en van de Raad van 11 mei 2016 betreffende de spoorwegveiligheid.

Deze kennis dient betrekking te hebben op de methodes : ? van de evaluatie van de conformiteit van veiligheidsbeheerssystemen van de spoorwegen, gebaseerd op Verordening (EU) Nr. 1158/2010 van de Commissie van 9 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijgen van veiligheidscertificaten voor spoorwegen ? van de continue controle van veiligheidsbeheerssystemen tijdens de commerciële uitbating, gebaseerd op Verordening (EU) Nr. 1078/2012 van de Commissie van 16 november 2012 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor de controle die moet worden uitgevoerd door met onderhoud belaste entiteiten alsmede door spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders nadat zij een veiligheidscertificaat of veiligheidsvergunning hebben ontvangen ? van de evaluatie en de inschatting van risico's, gebaseerd op Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 402/2013 van de Commissie van 30 april 2013 betreffende de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling (en de aanvulling: de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1136 van de Commissie van 13 juli 2015).

Artikel 24 Dit artikel betreft de administratieve verplichtingen die gepaard gaan met de vraag tot erkenning door de overheid.

Artikel 25 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 26 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 27 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 28 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 29 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 30 Dit artikel regelt de controlemogelijkheid van de administratie van de belangrijke wijzigingen die worden uitgevoerd.

Artikel 31 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 32 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 33 Het voorzien van transitiefases is het resultaat van de wens van de overheid om zich te verzekeren van het feit dat de gebruikers zo snel mogelijk kunnen genieten van de verbetering op het vlak van de veiligheid die het gevolg is van de bepalingen van dit besluit.

Daarbij wordt op een realistische wijze rekening gehouden met de mogelijkheden van de initiatiefnemers en de entiteiten die belangrijke wijzigingen zullen realiseren om deze bepalingen in de toekomst in de praktijk te brengen. De toepassing van dit besluit maakt werkprocessen en diepgaande competenties nodig die nog niet volledig aanwezig zijn in de context van de MIVB en de andere initiatiefnemers en potentiële realisators. De inwerkingtreding van dit besluit is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid van gepaste processen en de verdere ontwikkeling van de competenties in de betrokken entiteiten. Daarbij komt dat de transportsystemen van de MIVB tijdens de volgende jaren fundamentele wijzigingen zullen ondergaan, meer bepaald via twee projecten, de "Modernisering van de Metro" en de lijn "Bordet-Noord".

Het is dus van het grootste belang om deze grote belangrijke wijzigingen als prioritair te beschouwen voor de toepassing van dit besluit (zie artikel 36).

De managementprocessen die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit dienen te worden bepaald in het V.B.S., dat gedeeltelijk gerealiseerd is op het moment van de publicatie van dit besluit. Om de toepassing van dit besluit zo snel mogelijk toe te laten, bepaalt artikel 4, § 1 welke de onmisbare elementen voor de toepassing van dit besluit zijn. In artikel 35 wordt daarom vereist om deze onderdelen dringend te realiseren, te weten drie maanden na de publicatie van dit besluit.

De competenties van de interne onafhankelijke beoordelingsinstanties vormen een belangrijk onderdeel voor de evaluatie van de veiligheid van kleine belangrijke wijzigingen in de toekomst, zowel op het vlak van de kwaliteit en de geloofwaardigheid als op het vlak van de efficiëntie omdat het inzetten van externen niet altijd economisch verantwoord is. Daarom bepaalt § 2 van dit artikel 35 dat de capaciteit van de MIVB om belangrijke wijzigingen door medewerkers te laten beoordelen maar zal worden geactiveerd na een positieve evaluatie door een externe onafhankelijke beoordelingsinstantie. Het doel is om formeel te bevestigen dat de evaluaties door internen op het vlak van de kwaliteit gelijkwaardig moeten zijn aan de externe evaluaties. Het moment van de inwerkingtreding van de evaluaties door interne medewerkers wordt dus bepaald door het slagen van deze externe audit. § 3 van dit artikel bepaalt dat de artikelen 6 tot 9 met betrekking tot het V.B.S. in werking treden in 2021. De termijn tussen de publicatie van dit besluit en 2021 moet de MIVB in staat stellen haar V.B.S. verder te ontwikkelen, samen met de competenties die nodig zijn om de bepalingen ervan op het terrein na te leven.

Artikel 34 Dit artikel identificeert de `grote' belangrijke wijzigingen die reeds zijn aangevat voor de publicatie van dit besluit, en stelt dat deze wijzigingen zich in regel moeten stellen met de in het artikel opgesomde bepalingen.

Artikel 35 Dit artikel heeft als doel om de continuïteit te garanderen voor belangrijke wijzigingen waarvoor reeds een externe onafhankelijke beoordelingsinstantie is aangeduid.

Artikel 36 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 37 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 38 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar.

Brussel, 14 maart 2019.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek, Haven van Brussel en Openbare Netheid, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET

14 MAART 2019. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het beheer van de veiligheid van de vervoersystemen op sporen uitgebaat door de Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer van Brussel De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 6, § 1, X, 8°, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980;

Gelet op artikel 2 van de ordonnantie van 22 november 1990 betreffende de organisatie van het openbaar vervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door de ordonnantie van 19 april 2007;

Gelet op het advies nr. 64.983/4 van de Raad van State;

Overwegend het advies van de Gewestelijke mobiliteitscommissie van 22 oktober 2018;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 juli 2018;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, uitgebracht op 28 augustus 2018;

Op voordracht van de Minister van Mobiliteit en Openbare Werken;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° "MIVB" : de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (MIVB) bedoeld in de Ordonnantie van 22 november 1990 betreffende de organisatie van het openbaar vervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° "Het Gewest" : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° "de Minister" : de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die bevoegd is voor Mobiliteit;4° "Administratie" : de Administratie van de gewestelijke overheidsdienst van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat verantwoordelijk is voor Mobiliteit op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;5° "Vervoersysteem op sporen" : tram- of metrosysteem uitgebaat door de MIVB om het reizigersvervoer te verzekeren.Elk vervoersysteem bestaat uit : a) de volgende software- en materiële subsystemen : i.infrastructuren, transportkokers, haltes en stations, inclusief alle daarin geplaatste uitrustingen; ii. uitrusting voor besturing en seingeving; iii. energie; iv. rollend materieel; v. de interfaces en interacties tussen de hierboven vermelde subsystemen met : - de elementen van de stedelijke omgeving; - de werkplaatsen en stelplaatsen van de MIVB; b) exploitatie-, onderhouds- en veiligheidsregels, inclusief de nood- en interventieplannen;c) een organisatiestructuur.6° "Metrosysteem" : transportsysteem op sporen uitgebaat met rijtuigen voor stedelijk openbaar vervoer die ontworpen zijn om te rijden op sporen die zijn ingeplant in een volledig afgebakende en exclusieve spoorwegsite.Deze spoorwegsites komen niet in contact met de weg. Het metrosysteem wordt gekenmerkt door het gegeven dat de besturing van de voertuigen uitsluitend gebeurt op basis van lichtseinen en automatische snelheidscontrole; 7° "Tramsysteem" : transportsysteem op sporen uitgebaat met rijtuigen voor stedelijk openbaar vervoer die ontworpen zijn om te rijden op sporen die ingepland kunnen zijn op de openbare weg of in een tunnel. Een tramsysteem kan op de weg samen bestaan met andere vervoersystemen. Het wordt gekenmerkt door het gegeven dat de besturing van de voertuigen meestal "op zicht" gebeurt, met uitzondering voor de pre-metro, dit is het gedeelte van het tramsysteem dat wordt uitgebaat in een tunnel en dat beveiligd wordt door lichtseinen en een automatische snelheidscontrole; 8° "Veiligheidsbeheersysteem" of "V.B.S." : De organisatie, modaliteiten en de procedures opgesteld door de MIVB ter beheer van de veiligheid betreffende haar eigen werkzaamheden; 9° "Veiligheid" : de afwezigheid van een onaanvaardbaar risico op schade voor personen en materieel verband houdende met de exploitatie van een van de vervoersystemen op sporen;waarbij de notie van veiligheid zoals gedefinieerd in de wetgeving betreffende het welzijn op het werk en de notie van veiligheid in verband met opzettelijke handelingen uitsluit; 10° "Risico" : de frequentie waarmee zich tot schade leidende ongevallen en incidenten voordoen en de ernst van die schade;11° "Referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid" : het geheel van de veiligheidsdoelstellingen, de bewijsmodaliteiten van de veiligheid, de normen en goede praktijken, die voorafgaand aan elke beoordelingsopdracht worden vastgelegd en die een externe beoordelingsinstantie of een onafhankelijke interne beoordelaar moet hanteren voor de beoordeling van een belangrijke wijziging;12° "Wijziging" : realisatie van een nieuw vervoersysteem op sporen of wijziging van een deel van een vervoersysteem op sporen die betrekking heeft op één of meerdere in 5° gedefinieerde elementen;13° "Belangrijke wijziging" : wijziging die een potentiële impact heeft op de veiligheid en die in functie van volgende criteria belangrijk wordt geacht : a) gevolg bij faling : meest ongunstige aannemelijke scenario bij faling ten gevolge van de wijziging, rekening houdend met de bestaande veiligheidsmechanismen buiten het te beoordelen systeem of subsysteem;b) nieuwigheid die door de wijziging wordt geïntroduceerd : dit betreft zowel innovaties in de sector van het vervoer op sporen als innovaties voor de organisatie die de wijziging invoert;c) complexiteit van de wijziging;d) toezicht : het onvermogen om toezicht te houden op de wijziging nadat die werd uitgevoerd en tijdens de hele periode waarin de wijziging gebruikt en commercieel uitgebaat wordt, en het onvermogen om adequaat te reageren op de resultaten van dit toezicht;e) omkeerbaarheid : de onmogelijkheid om het gewijzigde transportsysteem te herstellen in de toestand vóór de wijziging;f) additionaliteit : de beoordeling van het belang van de wijziging, rekening houdend met alle veiligheidsgebonden wijzigingen die momenteel op het gewijzigd vervoersysteem worden uitgevoerd en die niet belangrijk geacht werden. 14° "Grote belangrijke wijziging" : belangrijke wijziging die volgens de in het V.B.S. voorziene voorwaarden beschouwd wordt als een dermate belangrijk project of programma dat de goedkeuring van de Minister vereist is; 15° "Kleine belangrijke wijziging" : elke belangrijke wijziging die niet als een grote wijziging beschouwd wordt;16° "Programma" : geheel van aan elkaar gekoppelde en op een gecoördineerde manier beheerde projecten;17° "Initiatiefnemer" : entiteit binnen of buiten de MIVB die een wijziging wil realiseren;18° "Beoordeling" : inspectieprocedure die door een onafhankelijke externe beoordelingsinstantie of een onafhankelijke interne beoordelaar wordt uitgevoerd met het oog op de beoordeling van de geschiktheid van een vervoersysteem, dat een belangrijke wijziging ondergaat, om te voldoen aan de in het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid bepaalde veiligheidsvereisten; 19° "Externe beoordelingsinstantie" : organisatie of entiteit met rechtspersoonlijkheid, juridisch onafhankelijk van de MIVB en van de initiatiefnemer, die door de Minister is erkend en als taak heeft om de beoordeling van de belangrijke wijzigingen en de certificeringsaudits van het V.B.S. uit te voeren; 20° "Onafhankelijke interne beoordelaar" : werknemer van de MIVB die beantwoordt aan de voorwaarden van het V.B.S. met betrekking tot de uitvoering van beoordelingsopdrachten voor kleine belangrijke wijzigingen; 21° "Certificering" : voortdurende controleprocedure van het V.B.S. door een erkende externe beoordelingsinstantie; 22° "Goedkeuring" : beslissing van de Minister voor grote belangrijke wijzigingen, of van de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB voor kleine belangrijke wijzigingen, voor de goedkeuring voor de commerciële indienststelling van een belangrijk gewijzigd vervoersysteem op sporen, waarvoor door een onafhankelijke erkende beoordelingsinstantie of een onafhankelijke interne beoordelaar een beoordeling werd afgeleverd;23° "Veiligheidsdossier" : documentatie opgesteld door de initiatiefnemer in de loop van de realisatie van de wijziging, die aantoont dat de belangrijke wijziging overeenkomstig met het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid werd uitgevoerd;24° "Europese Richtlijn inzake veiligheid op het spoor" : Richtlijn 2016/798 van het Europees Parlement en van de Europese Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor;25° "Parameters voor het aantonen van de veiligheid" : beschrijving van de activiteiten voor de bewijsvoering van de veiligheid, inclusief het aantal, de opeenvolging, de vorm en inhoud van de rapporten die de naleving van de in het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid vastgelegde veiligheidsvereisten moeten aantonen;26° "Corporate Safety Manager" : persoon gemachtigd door de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB die als opdracht heeft om de strategie inzake veiligheid van vervoersystemen op sporen voor te bereiden en om deze strategie binnen de MIVB toe te passen;27° "European Accreditation Multi Lateral Agreement (EA MLA)" : wederzijds erkenningsakkoord tussen de leden van de organisatie zonder winstoogmerk EA (European Accreditation), waarmee de ondertekenaars erkennen en aanvaarden dat de door de ondertekenaars uitgevoerde accreditatiesystemen gelijkwaardig zijn en dat de resultaten van de beoordelingen die de door de ondertekenaars geaccrediteerde beoordelingsorganen aanreiken, betrouwbaar zijn;28° "Register van de veiligheidsgebonden wijzigingen" : register dat door de MIVB wordt bijgehouden waarin alle geplande, aan de gang zijnde of uitgevoerde belangrijke wijzigingen worden gebundeld, na inwerkingtreding van dit besluit; 29° "Referentiesysteem voor de inspectie van het V.B.S." : het geheel van door de MIVB voorgestelde vereisten voor het veiligheidsbeheer op basis waarvan de externe beoordelingsinstantie zijn certificeringsaudit van het V.B.S. uitvoert.

Art. 2.§ 1. Dit besluit definieert voor alle vervoersystemen op sporen, de vereisten met betrekking tot : 1° het bij de geplande wijzigingen horende risicobeheer;2° de bewijsvoering van de veiligheid, de beoordeling en de goedkeuring voor de commerciële ingebruikname in het kader van de belangrijke wijzigingen; 3° de certificering van het V.B.S. § 2. Dit besluit is niet van toepassing op de volgende situaties : 1° In geval van reparatie van een beschadigd vervoersysteem op sporen;2° Bij wijzigingen die werden aangebracht aan de vervoersystemen op sporen omwille van een onvoorziene gebeurtenis of een geval van overmacht;3° bij dringende wijziging van een vervoersysteem op sporen omwille van dienstredenen. De in het eerste lid vermelde situaties zijn tijdelijke situaties aangezien ze een terugkeer inhouden naar de oorspronkelijke situatie van het gewijzigde vervoersysteem op sporen. § 3. Buiten het geval van de materiële interfaces bedoeld in artikel 1, 5°, a), v, zijn de bepalingen van dit besluit niet van toepassing op het beheer van de veiligheid in de stelplaatsen en werkplaatsen. § 4. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op het beheer van de veiligheid van de weginfrastructuur, noch op de noties van veiligheid en welzijn op het werk, noch op de bepalingen betreffende de strafrechtelijke inbreuken, noch op het beheer van de schadegevallen met betrekking tot hun juridische gevolgen, meer bepaald op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid, schadeloosstelling en verzekeringen. HOOFDSTUK II. - De vereisten voorafgaand aan het beheer van de veiligheid van de vervoersystemen op sporen uitgebaat door de MIVB. Afdeling 1. - Over het veiligheidsbeheer-systeem van de MIVB.

Art. 3.De MIVB moet een V.B.S. opstellen, uitvoeren en voortdurend verbeteren, in de zin van de Europese Richtlijn inzake veiligheid op het spoor.

Art. 4.§ 1. Het V.B.S. moet verplicht volgende elementen bevatten : 1° het beleid, de doelstellingen en het beheer van de veiligheid in het net van de MIVB;2° een beschrijving van de voorwaarden voor de uitoefening van de beoordelingsopdrachten van de onafhankelijke interne beoordelaars om zich ervan te verzekeren dat ze hun beoordelingsopdrachten uitvoeren op een kwaliteitsniveau dat gelijkwaardig is met dat van de erkende externe beoordelingsorganen;3° een procedure om te bepalen of de wijzigingen belangrijk zijn op het vlak van veiligheid;4° een procedure om te bepalen of een belangrijke wijziging groot of klein van aard is;5° de procedures en methodes van het beheer van de risico's verbonden met de veiligheid;6° een niet-exhaustieve lijst van de situaties die beschouwd moeten worden als grote veranderingen;7° Een afschrift van de bevoegdheidsdelegaties die overeenkomstig de artikelen 18, § 5 en 19, § 5 werden aangenomen;8° De formuliermodellen die toelaten om de naleving van de in 3° en 4° bedoelde processen aan te tonen. § 2. De bepalende procedures beschreven in § 1, 3° en 4° moeten de vereiste bevatten om, voor elke betreffende wijziging, de documentatie voor te leggen waaruit de correcte toepassing van deze procedures blijkt, en minstens de verplichting om een document op te stellen met de gemotiveerde analyse op basis waarvan de wijziging in overeenstemming met § 1, 3° en 4° geklasseerd kon worden.

Deze documentatie moet eveneens de handtekeningen bevatten waaruit blijkt dat voor de wijziging verantwoordelijkheid werd opgenomen, overeenkomstig het in het V.B.S. bepaalde bestuur.

Art. 5.§ 1. Het V.B.S. moet de protocollen en modaliteiten bevatten en omschrijven voor de bewaring van de veranderingen in het Register van de veiligheidsgebonden wijzigingen. § 2. Het Register van de veiligheidsgebonden wijzigingen wordt door de MIVB op haar hoofdzetel bewaard onder verantwoordelijkheid van de Corporate Safety Manager.

Het Register van de veiligheidsgebonden wijzigingen moet voor elke geregistreerde wijziging volgende elementen bevatten : 1° een beschrijving van de wijziging, 2° de aanduiding : - of de wijziging al dan niet belangrijk is overeenkomstig artikel 4, § 1, 3° ; - of de wijziging groot of klein is overeenkomstig artikel 4, § 1, 4° ; 3° de vermelding van het positieve of negatieve karakter van het advies geformuleerd door de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar;4° de eventuele opmerkingen geformuleerd door de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar in verband met de commerciële indienststelling van een belangrijk gewijzigd vervoersysteem op sporen, overeenkomstig artikel 15, 4° ;5° de vermelding van de beslissing van goedkeuring of weigering van goedkeuring die genomen werd overeenkomstig de artikelen 18 en 19. Afdeling 2. - Over de certificering van het Veiligheidsbeheersysteem.

Art. 6.Vanaf 1 januari 2021 moet het V.B.S. geëvalueerd worden door een externe beoordelingsinstantie overeenkomstig hoofdstukken V en VI. Deze externe beoordelingsinstantie wordt aangesteld door de MIVB.

Art. 7.§ 1. De certificering van het V.B.S. gebeurt op basis van het referentiesysteem voor de inspectie van het V.B.S. dat door de MIVB aan de externe beoordelingsinstantie wordt voorgesteld en dat, vooraleer de audit wordt uitgevoerd, door de externe beoordelingsinstantie aanvaard moet worden. § 2. Het referentiesysteem voor de inspectie van het V.B.S. moet gebaseerd zijn op de verplichtingen voorzien door de Europese Richtlijn inzake veiligheid op het spoor en door Europese reglementen over de methodes : 1° ter beoordeling van de conformiteit van veiligheidsbeheerssystemen;2° voor de voortdurende controle van de veiligheidsbeheersystemen in de spoorwegsector tijdens de uitbating;3° voor risico-evaluatie en beoordeling.

Art. 8.§ 1. Een externe beoordelingsinstantie moet elke drie jaar een certificeringsaudit van het V.B.S. uitvoeren.

De eerste certificeringsaudit van het V.B.S. moet worden uitgevoerd tijdens het eerste trimester van 2021. § 2. De certificeringsaudit van het V.B.S. moet resulteren in het opstellen van een gedetailleerd verslag.

Het verslag van de certificeringsaudit, bedoeld in het eerste lid moet tenminste een beschrijving bevatten van de producten en de diensten die bedoeld worden in het V.B.S., de identificatie van de geauditeerde hoofdstukken en processen van het V.B.S. evenals de resultaten en besluiten van de externe beoordelingsinstantie met betrekking tot de conformiteit van het V.B.S. ten opzichte van het referentiesysteem voor de inspectie van het V.B.S. Het verslag moet betrekking hebben op het geheel van vervoersystemen op sporen van de MIVB. Geen enkel systeem mag ontsnappen aan het toepassingsgebied van het V.B.S. Het verslag bedoeld in het eerste lid moet eveneens een door de MIVB voorgesteld actie- en verbeterplan voor het V.B.S. bevatten, en de externe beoordelingsinstantie moet in het verslag expliciet haar mening geven over de relevantie en de termijnen van de voorgestelde acties.

De externe beoordelingsinstantie maakt het verslag zoals bedoeld in het eerste lid over aan de Administratie.

Art. 9.§ 1. Op basis van het verslag van de certificeringsaudit zoals bedoeld in artikel 8, § 2, eerste lid stelt de externe beoordelingsinstantie een programma op voor het toezicht op het V.B.S. voor een periode van drie jaar.

Het programma voor het toezicht op het V.B.S. zoals bedoeld in het eerste lid moet jaarlijks worden opgevolgd door middel van een toezichtaudit uitgevoerd door de externe beoordelingsinstantie.

De eerste toezichtaudit moet plaatsvinden binnen de 12 maanden volgend op de verzending van het verslag bedoeld in artikel 8, § 2, eerste lid. § 2. Elke toezichtaudit moet meer bepaald een gedeelte van de elementen verifiëren waaruit het V.B.S. is samengesteld, evenals de opvolging van het actie- en verbeterplan voor het V.B.S. dat is voorgesteld door de MIVB, zoals bedoeld in artikel 8, § 2, vierde lid, hierbij rekening houdend dat, na afloop van de periode van drie jaar zoals bedoeld in het eerste lid van § 1, het gehele V.B.S. op deze wijze moet geauditeerd zijn. § 3. De toezichtaudit moet resulteren in een gedetailleerd verslag.

Het verslag bedoeld in het eerste lid moet tenminste de identificatie van de geauditeerde hoofdstukken en processen van het V.B.S. evenals de resultaten en besluiten van de externe beoordelingsinstantie met betrekking tot de conformiteit van het V.B.S. ten opzichte van het referentiesysteem voor de inspectie van het V.B.S. bevatten.

Het rapport bedoeld in het eerste lid moet eveneens een bijwerking van het actie- en verbeterplan voor het V.B.S., overgemaakt door de MIVB, bevatten.

De externe beoordelingsinstantie vermeldt in het verslag bedoeld in het eerste lid haar mening over de relevantie en de termijnen van de door de MIVB voorgestelde acties.

De externe beoordelingsinstantie maakt het verslag van de toezichtaudit over aan de Administratie. HOOFDSTUK III. - De beoordeling van de belangrijke wijzigingen

Art. 10.§ 1. De initiatiefnemers moeten hun activiteiten uitvoeren met naleving van de door het V.B.S. bepaalde vereisten voor het veiligheidsbeheer. § 2. Een initiatiefnemer moet in chronologische volgorde : 1° bepalen of de verandering betrekking heeft op de veiligheid van het vervoer op sporen;2° de in artikel 4, § 1, 3° bedoelde procedure toepassen en de beslissing om voormelde wijziging als belangrijk te kwalificeren, schriftelijk formeel vastleggen;3° de in artikel 4, § 1, 4° bedoelde procedure toepassen en de beslissing om voormelde belangrijke wijziging als groot of klein te kwalificeren, schriftelijk formeel vastleggen;4° de voorgestelde wijziging vastleggen in het in artikel 5 bedoelde Register van de veiligheidsgebonden wijzigingen. § 3. Wanneer de wijziging wordt voorgesteld door een entiteit extern aan de MIVB, wordt de initiatiefnemer gedefinieerd door de juridisch aansprakelijke persoon voor deze entiteit. § 4. Wanneer de wijziging wordt voorgesteld door een entiteit binnen de MIVB, bepaalt het V.B.S. de regels waarmee de initiatiefnemer in het organogram van de MIVB kan worden geïdentificeerd.

Art. 11.§ 1. Als de wijziging belangrijk en groot is, moet de initiatiefnemer aan de Corporate Safety Manager vragen om een erkende externe beoordelingsinstantie te benoemen. § 2. Als de wijziging belangrijk en klein is, moet de initiatiefnemer aan de Corporate Safety Manager vragen om, met naleving van de voorwaarden voorzien in het V.B.S., ofwel een erkende externe beoordelingsinstantie ofwel een onafhankelijke interne beoordelaar te benoemen. § 3. De initiatiefnemer moet zich vanaf de bepaling of de wijziging belangrijk is, tot aan de ingebruikname van deze wijziging, onderwerpen aan de beoordeling die wordt uitgevoerd door een externe beoordelingsinstantie of door een onafhankelijke interne beoordelaar.

Art. 12.Wanneer de beoordeling van een belangrijke wijziging wordt toevertrouwd aan een externe beoordelingsinstantie overeenkomstig artikel 11 § 1, kan hij die opdrachten slechts uitvoeren op voorwaarde dat hij overeenkomstig de bepalingen van hoofdstukken V en VI erkend werd.

Art. 13.§ 1. Wanneer ze belast zijn met de beoordeling van een belangrijke wijziging, moet de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid dat vooraf wordt voorgesteld door de initiatiefnemer controleren en aangeven of hij het aanvaardt, vooraleer hun beoordelingsopdrachten aan te vatten. § 2. Het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid moet tijdens de uitvoering van de wijziging hetzelfde blijven tenzij er een akkoord voor een evolutie van dat referentiesysteem bestaat tussen de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar en de initiatiefnemer.

Art. 14.§ 1. Voor alle belangrijke wijzigingen moet de initiatiefnemer de volgende verplichtingen vervullen voorafgaand aan de uitvoering van de veiligheidsactiviteiten in verband met de wijziging : 1° de initiatiefnemer moet aan de externe beoordelingsinstantie of aan de onafhankelijke interne beoordelaar de beschrijving overmaken van de belangrijke wijziging die hij wil uitvoeren;2° de initiatiefnemer moet het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid vastleggen en het voorleggen aan de externe beoordelingsinstantie of aan de onafhankelijke interne beoordelaar;3° de initiatiefnemer moet de parameters voor de bewijsvoering van de veiligheid van de belangrijke wijziging bepalen en er de geldigheid van aantonen op basis van de zowel door de initiatiefnemer als door de eventuele externe leveranciers uitgebrachte planningsdocumenten;4° de initiatiefnemer moet erop toezien dat de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar zijn parameters voor de bewijsvoering van de veiligheid aanvaarden, vooraleer te starten met de uitvoering van de veiligheidsactiviteiten die verband houden met de wijziging;5° de initiatiefnemer moet een veiligheidsdossier opstellen met betrekking tot de belangrijke wijziging die hij uitvoert. § 2. Wanneer de initiatiefnemer klaar is met de bewijsvoering van de veiligheid, maakt hij het veiligheidsdossier overeenkomstig de parameters voor de bewijsvoering van de veiligheid over aan de externe beoordelingsinstantie of aan de onafhankelijke interne beoordelaar opdat deze overeenkomstig artikel 15 zijn advies kan uitbrengen.

Art. 15.De externe beoordelingsinstantie en de onafhankelijke interne beoordelaar moeten : 1° het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid en de parameters voor de bewijsvoering van de veiligheid, controleren en aangeven of ze het aanvaarden, vooraleer de initiatiefnemer start met de veiligheidsactiviteiten in verband met de wijziging;2° de beoordeling van de veiligheid van het vervoersysteem dat het voorwerp vormt van een belangrijke wijziging uitvoeren volgens de vooraf bepaalde parameters voor de bewijsvoering van de veiligheid;3° op basis van het veiligheidsdossier een evaluatieverslag opstellen met een positief of negatief advies over de commerciële indienststelling van het belangrijk gewijzigde vervoersysteem op sporen;4° expliciet aangeven in het evaluatieverslag bedoeld in 3°, welke de elementen en bemerkingen zijn die verhinderen dat de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar een positief advies uitbrengt over de commerciële indienststelling van het belangrijk gewijzigde vervoersysteem op sporen.

Art. 16.In geval van overmacht of wanneer de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar de beoordeling van de relevante verandering niet verder kunnen blijven uitvoeren, moet een nieuwe externe beoordelingsinstantie of een nieuwe onafhankelijke interne beoordelaar ter beschikking gesteld worden van de initiatiefnemer, in overeenstemming met artikel 11.

Art. 17.§ 1. Wanneer de voorgestelde belangrijke wijzigingen inhouden dat er verschillende identieke eenheden of een reeks identieke eenheden moeten worden geproduceerd die ofwel tezelfdertijd of achtereenvolgend of gespreid in de tijd in gebruik moeten worden genomen, moet de initiatiefnemer een model veiligheidsdossier opstellen. § 2. Het model veiligheidsdossier bedoeld in § 1 moet aantonen dat de veiligheidsdoelstellingen werden bereikt op basis van : 1° de keuze voor het ontwerp van de eenheden die bijdraagt tot de verlaging van de veiligheidsrisico's tot een aanvaardbaar niveau;2° het slagen van de uitgevoerde validatietesten op de eerste eenheid van de reeks;3° een kwaliteitsmanagement dat toelaat om te garanderen dat de variaties tussen de geproduceerde eenheden geen invloed hebben op de veiligheid;4° installatie-, verificatie- en validatieprocedures van deze eenheden die toelaten om te garanderen dat alle eenheden op dezelfde wijze geïnstalleerd worden. § 3. Het model veiligheidsdossier bedoeld in § 1 vervult dezelfde functies als het veiligheidsdossier zoals bedoeld in artikel 14. § 4. In geval van verandering van het ontwerp van deze eenheden of van verandering van de installatie-, verificatie- en validatieprocedures van deze eenheden, moet het model veiligheidsdossier bijgewerkt worden en moet het opnieuw het voorwerp vormen van de beoordeling door de externe beoordelingsinstantie of door de onafhankelijke interne beoordelaar. HOOFDSTUK IV. - Toelating voor commerciële indienststelling

Art. 18.§ 1. In het geval van een kleine belangrijke wijziging, wordt de goedkeuring voor de commerciële indienststelling van het gewijzigde vervoersysteem gegeven door de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB. De aanvraag moet ingediend worden door de initiatiefnemer en moet verplicht het veiligheidsdossier en het advies van de externe beoordelingsinstantie of van de onafhankelijke interne beoordelaar bevatten. § 2. De bestuurder - directeur-generaal van de MIVB kan de goedkeuring geven voor de commerciële indienststelling.

Zijn oordeel moet gebaseerd zijn op het geheel van de documentatie die in het kader van de realisatie van de wijziging is gebruikt, geredigeerd of aangemaakt, en waarvan het evaluatieverslag met het advies van de externe beoordelingsinstantie of van de onafhankelijke interne beoordelaar bedoeld in artikel 15 deel uitmaakt. § 3. De bestuurder - directeur-generaal van de MIVB moet zich binnen een termijn van twee maanden uitspreken over de aanvraag tot goedkeuring voor de commerciële indienststelling.

Bij ontstentenis van een beslissing binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, wordt de toelating voor de commerciële indienststelling van de kleine belangrijke wijziging geacht te zijn geweigerd. De initiatiefnemer kan onmiddellijk een nieuwe aanvraag indienen. § 4. Bij ontstentenis van de indienststelling van de goedgekeurde kleine belangrijke wijziging binnen een termijn van drie maanden, wordt de goedkeuring geacht te zijn vervallen. § 5. De bestuurder - directeur-generaal van de MIVB kan sommige van de bevoegdheden die hem door dit besluit werden toegekend, delegeren aan personeelsleden van de MIVB.

Art. 19.§ 1. In het geval van een grote belangrijke wijziging, wordt de goedkeuring voor de commerciële indienststelling van het gewijzigde vervoersysteem gegeven door de Minister.

De aanvraag moet ingediend worden door de initiatiefnemer en moet verplicht het veiligheidsdossier en het advies van de externe beoordelingsinstantie bevatten. § 2. De Minister kan de goedkeuring geven voor de commerciële indienststelling.

Zijn oordeel moet gebaseerd zijn op het geheel van de documentatie die in het kader van de realisatie van de wijziging is gebruikt, geredigeerd of aangemaakt, en waarvan het evaluatieverslag met het advies van de externe beoordelingsinstantie bedoeld in artikel 15 deel uitmaakt. § 3. De Minister moet zich binnen een termijn van twee maanden uitspreken over de aanvraag tot goedkeuring voor de commerciële indienststelling.

Bij ontstentenis van een beslissing binnen die termijn bedoeld in het eerste lid, wordt de toelating voor de commerciële indienststelling van de grote belangrijke wijziging geacht te zijn geweigerd. De initiatiefnemer kan onmiddellijk een nieuwe aanvraag indienen. § 4. Bij ontstentenis van de indienststelling van de goedgekeurde grote belangrijke wijziging binnen een termijn van zes maanden, wordt de goedkeuring geacht te zijn vervallen. § 5. De Minister kan sommige van de bevoegdheden die hem door dit besluit worden toegekend, delegeren aan personeelsleden van de Administratie.

Art. 20.Voor in artikel 17 vermelde wijzigingen, moet de aanvraag ingediend worden door de initiatiefnemer en moet de aanvraag verplicht het model veiligheidsdossier, voorzien in artikel 17, en het evaluatieverslag van de externe beoordelingsinstantie of van de onafhankelijke interne beoordelaar bevatten.

Op basis van het model veiligheidsdossier bedoeld in artikel 17 en van het evaluatieverslag van de externe beoordelingsinstantie of van de onafhankelijke interne beoordelaar bedoeld in artikel 15, geeft de Minister of de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB, de goedkeuring voor de commerciële indienststelling van het eerste exemplaar en van alle gelijkaardige exemplaren die later geïnstalleerd worden zonder dat nieuwe evaluaties of goedkeuringen moeten worden gedaan voor deze latere exemplaren, op voorwaarde dat de parameters van de productie en de installatie ongewijzigd blijven.

Art. 21.Vanaf het ogenblik dat de initiatiefnemer een aanvraag tot goedkeuring indient, kan de belangrijke wijziging niet meer veranderd worden.

Als de initiatiefnemer, na de indiening van de aanvraag tot goedkeuring voor de commerciële indienststelling veranderingen wenst aan te brengen die het advies van de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar kunnen beïnvloeden, moet de initiatiefnemer een bijkomend onderzoek vragen aan de externe beoordelingsinstantie of aan de onafhankelijke interne beoordelaar opdat hij een nieuw advies zou uitbrengen over de door de initiatiefnemer bijgewerkte aanvraag.

In het geval bedoeld in het tweede lid, worden de in artikelen 18 en 19 bedoelde procedures tot goedkeuring opgeschort. Deze opschorting mag niet langer dan drie maanden duren.

Als na afloop van de termijn van drie maanden bedoeld in het derde lid de externe beoordelingsinstantie of de onafhankelijke interne beoordelaar geen nieuw advies hebben kunnen uitbrengen, wordt de aanvraag tot goedkeuring geacht te zijn geweigerd. HOOFDSTUK V. - Erkenningscriteria van de externe beoordelingsinstanties

Art. 22.Om erkend te worden om de beoordelingsopdrachten van de belangrijke wijzigingen uit te voeren die bepaald worden door dit besluit, moet de externe beoordelingsinstantie : 1° geaccrediteerd zijn door een nationale accreditatie-instelling, erkend in het kader van de EA MLA als orgaan dat inspecties van de spoorwegveiligheid uitvoert;2° geaccrediteerd zijn door een nationale accreditatie-instelling, erkend in het kader van de EA MLA of erkend zijn door een nationaal erkenningsorgaan dat door het Spoorwegbureau van de Europese Unie is erkend als beoordelingsorgaan van het risicobeheer volgens de Europese reglementen over spoorwegveiligheid. De draagwijdte van de accreditering of de erkenning moet betrekking hebben op de software- en materiële subsystemen vermeld in artikel 1, 5°, a); 3° voor zichzelf en voor zijn personeel een verzekering afsluiten die de buitencontractuele, contractuele en quasi-delictuele burgerlijke aansprakelijkheid dekt en waarin de MIVB en haar personeel beschouwd worden als derden.

Art. 23.Om erkend te worden om de certificering van het V.B.S. te kunnen uitvoeren, moet de externe beoordelingsinstantie : 1° geaccrediteerd zijn door een nationale accreditatie-instelling, erkend in het kader van de EA MLA als orgaan dat de audit en de certificering van kwaliteitsbeheerssystemen uitvoert;2° een theoretische en praktische kennis van de Europese Richtlijn inzake veiligheid op het spoor aantonen.Deze kennis moet betrekking hebben op de methodes : a) voor de evaluatie van de conformiteit van de beheersystemen van de spoorwegveiligheid, b) de voortdurende controle van de beheersystemen van de spoorwegveiligheid in exploitatiefase, c) van de risico-evaluatie en beoordeling.3° voor zichzelf en voor zijn personeel een verzekering afsluiten dat de buitencontractuele, contractuele en quasi-delictuele burgerlijke aansprakelijkheid dekt en waarin de MIVB en haar personeel beschouwd worden als derden. HOOFDSTUK VI. - Erkenningsprocedure van de externe beoordelingsinstanties Afdeling 1. - Toekenningsprocedure en vernieuwingsprocedure van de

erkenning

Art. 24.§ 1. De aanvraag voor de erkenning of vernieuwing van de erkenning wordt gericht aan de Minister. § 2. De aanvraag voor de erkenning vermeldt duidelijk de activiteiten die de aanvrager van de erkenning wenst uit te voeren binnen het toepassingskader van dit besluit.

De aanvrager van de erkenning moet derhalve duidelijk in de aanvraag aangeven of hij wenst te worden erkend : 1° voor de uitvoering van evaluaties van belangrijke wijzigingen conform hoofdstuk III van dit besluit; 2° voor de certificering van het V.B.S. conform afdeling 2 van hoofdstuk II van dit besluit; 3° voor de realisatie van de activiteiten voorzien in zowel 1° als 2°. Voor de activiteiten bedoeld in 1° moet de aanvrager voor de erkenning in de aanvraag preciseren voor welke subsystemen zoals bedoeld in artikel 1, 5°, a) hij beschikt over een bewezen expertise. § 3. De aanvraag dient eveneens te bevatten : 1° een afschrift van de statuten van de externe beoordelingsinstantie;2° een attest van de verzekering die door de externe beoordelingsinstantie overeenkomstig artikel 22, 3° werd afgesloten, dat aantoont dat de burgerlijke aansprakelijkheid van dit orgaan voor de veiligheidsinspecties van vervoersystemen op sporen volgens deze accrediteringsdomeinen gedekt wordt door een verzekeringscontract.Dit attest mag niet meer dan twee maanden oud zijn en moet de aansprakelijkheden, risico's, activiteiten en gewaarborgde bedragen vermelden. De verzekering moet dekking bieden voor een periode van minstens een jaar vanaf de datum van het attest; 3° de accrediterings- en erkenningsattesten van de voorwaarden die voorzien zijn in de artikelen 22, 1° en 2° en 23, 1°, en documenten waaruit de kennis blijkt overeenkomstig artikel 23, 2°.Als deze certificaten en documenten niet in het Nederlands of het Frans zijn opgesteld, moet het orgaan er een vertaling van bezorgen; § 4. Alle wijzigingen met betrekking tot de draagwijdte of de geldigheid van de in artikelen 22, 1° en 2° en 23, 1° vermelde accrediterings- of erkenningscertificaten of documenten waaruit de kennis blijkt overeenkomstig artikel 23, 2° moeten binnen de maand overgemaakt worden aan de Administratie.

Art. 25.Het onderzoek van de erkenningsaanvraag is gebaseerd op de stukken die bij het aanvraagdossier werden gevoegd en op alle onderzoeksmaatregelen die door de Administratie noodzakelijk werden geacht.

Art. 26.§ 1. De Administratie brengt een advies betreffende de aanvraag uit, na te hebben vastgesteld dat het dossier volledig is.

Dit advies wordt vervolgens overgemaakt aan de Minister.

De Minister beslist om de erkenning van de aanvraag goed te keuren of af te keuren, binnen de 60 dagen volgend op de beslissing betreffende de volledigheid van het dossier. § 2. De erkenning wordt toegekend wanneer de externe beoordelingsinstantie aantoont dat het de voorwaarden in artikel 22 en artikel 23 vervult.

De erkenning wordt geweigerd wanneer de voorwaarden in artikelen 22 en 23 niet vervuld zijn of wanneer de externe beoordelingsinstantie de in artikel 24, § 3 bedoelde documenten niet deponeert. § 3. De erkenning wordt toegekend voor een duur van vijf jaar.

Bij het verstrijken van de termijn van vijf jaar moet de externe beoordelingsinstantie een nieuwe erkenningsaanvraag indienen volgens de voorwaarden voorzien in de artikelen 24 en 25. § 4. Wanneer de Minister een erkenning toekent, stelt de Administratie binnen een termijn van vijftien kalenderdagen de externe beoordelingsinstantie per aangetekende brief in kennis van de beslissing.

Wanneer de Minister beslist om de erkenning niet toe te kennen, wordt de beoordelingsinstantie per aangetekende brief in kennis gesteld van deze beslissing. De aangetekende brief wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag nadat de brief in het postkantoor werd afgegeven.

Art. 27.Van zodra een externe beoordelingsinstantie zijn erkenning verkregen heeft, moet de Administratie een lijst updaten met de erkende externe beoordelingsorganen met de vermelding van de draagwijdte van hun accrediteringen of erkenningen en hun overeenstemming met artikel 1, 5°, a).

Van zodra een externe beoordelingsinstantie niet langer erkend is, moet de Administratie ze schrappen van de lijst met de erkende externe beoordelingsorganen.

De Administratie maakt deze lijst over aan de bestuurder - directeur-generaal van de MIVB. Afdeling 2. - Toezicht en sancties.

Art. 28.§ 1. De erkende externe beoordelingsinstanties moeten aantonen dat ze de voorwaarden voorzien in de artikelen 22 en 23 gedurende de hele duur van de erkenning naleven.

Wanneer een erkende externe beoordelingsinstatie niet langer voldoet aan de voorwaarden voorzien in artikelen 22 en 23, stelt de Administratie vast dat de erkenning verstreken is. § 2. De erkende externe beoordelingsinstanties moeten elk jaar een bijgewerkte versie van de in artikel 24, § 3 vermelde documenten deponeren. Deze documenten moeten neergelegd worden ter attentie van de Minister vóór 31 december van het betrokken jaar.

De in het eerste lid vermelde verplichting om de bijgewerkte documenten over te maken begint te lopen vanaf het jaar volgend op het jaar van de toekenning van de erkenning.

Art. 29.§ 1. Wanneer de Administratie vaststelt dat de erkende externe beoordelingsinstantie niet langer voldoet aan de voorwaarden in artikelen 22, 23 en 24, kan ze een termijn vastleggen waarbinnen de erkende externe beoordelingsinstantie zich in regel moet stellen.

De Administratie brengt de erkende externe beoordelingsinstantie per aangetekende brief in kennis van deze beslissing.

De termijn waarbinnen de erkende externe beoordelingsinstantie zich in regel moet stellen mag in geen geval meer dan zestig kalenderdagen bedragen na de datum van ontvangst van de beslissing. § 2. Wanneer de erkende externe beoordelingsinstantie zich bij het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, niet in regel heeft gesteld, stelt de Administratie vast dat de erkenning verstreken is. § 3. De erkende externe beoordelingsinstantie moet jaarlijks aan de Administratie de lijst overmaken met de activiteiten die ze heeft uitgevoerd in het of de domein(en) die door haar erkenning gedekt worden. § 4. Als de erkende externe beoordelingsinstantie in de loop van een periode van drie jaar geen enkele door dit besluit voorziene activiteit heeft uitgevoerd, stelt de Administratie vast dat de erkenning verstreken is. HOOFDSTUK VII. - Voortdurende controle van de toepassing van het besluit

Art. 30.De Administratie controleert of de bepalingen van het hoofdstuk III van dit besluit worden nageleefd.

Op vraag van de Administratie moeten de initiatiefnemers alle documenten bezorgen waaruit de naleving van de bepalingen van hoofdstuk III blijkt.

Art. 31.§ 1. De erkende externe beoordelingsinstanties en de onafhankelijke interne beoordelaars moeten aan de Administratie een jaarverslag bezorgen met een lijst van de belangrijke wijzigingen die ze hebben beoordeeld tijdens het jaar en die ze aan het beoordelen zijn. § 2. De bestuurder - directeur-generaal van de MIVB moet aan de Administratie een jaarverslag overhandigen waarin het in artikel 5 bedoelde "Register van de veiligheidsgebonden wijzigingen" is opgenomen, samen met een vorderingsstaat van deze wijzigingen. HOOFDSTUK VIII. - Slot- en overgangsbepalingen

Art. 32.Behoudens andersluidende bepalingen, treedt dit besluit in werking op de dag waarop het wordt gepubliceerd.

Art. 33.§ 1. De in artikel 4, § 1 vermelde elementen moeten binnen de drie maanden volgend op de publicatie van dit besluit opgesteld worden door de MIVB. § 2. Onverminderd § 1 kunnen de uitoefeningsvoorwaarden van de in artikel 4, § 1, 2° bedoelde beoordelingsopdrachten van de onafhankelijke interne beoordelaars slechts in werking treden nadat een externe beoordelingsinstantie dit deel van het V.B.S. heeft goedgekeurd door middel van een specifieke audit.

De externe beoordelingsinstantie die belast is met de audit zoals bedoeld in het eerste lid moet duidelijk aangeven of hij dit onderdeel van het V.B.S. al dan niet goedkeurt.

In het geval geen goedkeuring wordt gegeven, moet de externe beoordelingsinstantie de redenen aangeven die de goedkeuring van dit gedeelte van het V.B.S. verhinderen. § 3. De artikelen 6 tot 9 treden in werking op 1 januari 2021.

Art. 34.De programma's genaamd "Modernisering van de Metro" en "Bordet-Noord" moeten, vanaf de datum van de bekendmaking van dit besluit, beschouwd worden als grote belangrijke wijzigingen van het metrosysteem.

Voor deze twee programma's zijn de artikelen 10, § 1, 11, 12, 16, 17, 19, 20 en 21 van toepassing van zodra dit besluit wordt bekendgemaakt.

Wat betreft de artikelen 13, 14 en 15 moet de aanvaarding van het referentiesysteem voor de beoordeling van de veiligheid gebeurd zijn binnen de drie maanden volgend op de publicatie van dit besluit.

Art. 35.Als een externe beoordelingsinstantie op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit al belast is met opdrachten die overeenstemmen met de beoordelingsverplichtingen voorzien in hoofdstuk III voor een operatie die overeenstemt met een belangrijke wijziging, mag deze haar activiteiten als externe beoordelingsinstantie voor de betreffende belangrijke wijziging voortzetten.

Art. 36.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2027 voor de kleine belangrijke wijzigingen van het metrosysteem.

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2033 voor de belangrijke wijzigingen van het tramsysteem.

Art. 38.De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Mobiliteit en Openbare Werken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 maart 2019.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegen-heden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET

^