Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2020
gepubliceerd op 16 juni 2020

10 JUNI 2020. - Besluit nr. 2020/037 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbes VERSLAG AAN DE REGERING VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Ter attentie van de leden van (...)

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2020015002
pub.
16/06/2020
prom.
10/06/2020
ELI
eli/besluit/2020/06/10/2020015002/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUNI 2020. - Besluit nr. 2020/037 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten VERSLAG AAN DE REGERING VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Ter attentie van de leden van de Regering, Dit verslag aan de Regering is opgesteld op suggestie van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State in zijn advies 67.499/4 van 5 juni 2020.

Het strekt ertoe de draagwijdte en concrete gevolgen van volmachtbesluit nr. 2020/037 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten en de opmerkingen van de Afdeling Wetgeving te beantwoorden.

Nadat de WHO op 11 maart 2020 het coronavirus COVID-19 als een pandemie bestempelde en na het afkondigen van de zogenaamde `social distancing'-maatregelen door de Nationale Veiligheidsraad op 12 en 17 maart, heeft de onvermijdelijke vertraging van alle vormen van activiteit op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de goede werking van de verschillende overheidsdiensten belemmerd.

Die context heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ertoe aangezet om uitzonderlijke maatregelen te nemen, waaronder het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd.

Hoewel die opschorting de bevoegde overheden niet belette om de lopende procedures te behandelen, was die behandeling slechts mogelijk voor zover die verenigbaar was met de tijdens de inperking vastgestelde regels.

Daaruit volgt dat de maatregelen voor bekendmaking en terbeschikkingstelling van de stedenbouwkundige beslissingen, opgelegd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019, met name inzake de aanplakking van berichten van beslissing, niet konden worden uitgevoerd omdat ze onverenigbaar waren met de geldende inperkingsregelen. Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 vereist namelijk een niet-essentiële verplaatsing van het gemeentepersoneel belast met de aanplakking en de wijze van terbeschikkingstelling van de informatie, die niet meer past in de huidige context.

Hoewel de gemeente- en gewestdiensten dankzij hun continuïteit veel beslissingen hebben kunnen nemen tijdens de inperkingsperiode, werden zowel hun aanplakking als raadpleging daardoor moeilijker.

De aanplakkingsmaatregelen opgelegd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 beoogden de transparantie inzake de afgifte van vergunningen te versterken en het recht op informatie van het betrokken publiek te waarborgen. Bijgevolg werd die informatie aan het publiek sinds 16 maart 2020 fel beperkt.

Aangezien een terugkeer naar een `normale' situatie niet op korte termijn voorzien wordt, moet er een begeleidingsmaatregel worden voorzien bij de opheffing van de opschorting van de termijn om zo de door volmachtbesluit nr. 2020/001 beoogde doelstellingen niet in het gedrang te brengen In het licht van die elementen bevat dit ontwerp : -de afschaffing van de aanplakking op de gemeentelijke aankondigingsborden (I); - de afschaffing van de aanplakking op 100 meter aan weerszijden van het goed (II); - de aanvrager belasten met de aanplakking op het goed van de stedenbouwkundige en verkavelingsvergunning, alsook op de bestaande of toekomstige toegangen tot het betrokken goed (III).

Dit ontwerpbesluit werd voor advies met hoogdringendheid aan de Raad van State voorgelegd.

De Raad van State heeft op 5 juni 2020 het advies nr. 67.499/4 gegeven, in toepassing van artikel 84, § 1, 1e lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

De opmerkingen van de Raad van State die bijkomende uitleg vergen, worden hieronder toegelicht.

I. De afschaffing van de aanplakking op de gemeentelijke aankondigingsborden - artikel 2 van het ontwerp Dit besluit voorziet de afschaffing van de aanplakking op de gemeentelijke aankondigingsborden.

Hoewel de algemene opschorting van de termijnen de bevoegde overheden niet belette om de lopende procedures te behandelen en om beslissingen te nemen, was de uitvoering van de aanplakking op de aankondigingsborden niet meer verenigbaar met de inperkingsmaatregelen, met name door de grootschalige toevlucht tot telewerk van het gemeentepersoneel en door de beperking van niet-essentiële verplaatsingen van burgers. Er moet worden vastgesteld dat er met de opheffing van de opschorting van de termijnen nog veel beslissingen zullen worden genomen, bovenop de beslissingen die al tijdens de periode van 16 maart tot 15 juni 2020 werden genomen.

Dat groeiende aantal genomen beslissingen zal de zo al beperkte ruimte van de gemeentelijke aankondigingsborden onleesbaar maken. Bovendien zijn de websites van de gemeenten, vooral sinds 16 maart 2020, de belangrijkste manier geworden om informatie van de gemeente te vergaren. Dankzij de publicatie van het advies op die websites zullen burgers er tijdig kennis van kunnen nemen.

Om die redenen en om een tijdige bekendmaking te waarborgen wordt de afschaffing voorgesteld van de aanplakking op de gemeentelijke aankondigingsborden van alle beslissingen die aangeplakt moeten worden tussen 16 juni en 31 december 2020 om er een oververzadiging van te vermijden en om ervoor te zorgen dat een goede leesbaarheid en vlotte toegang tot de informatie voor geïnteresseerde burgers mogelijk is.

II. De afschaffing van de aanplakking op 100 meter aan weerszijden van het goed - artikel 2 van het ontwerpbesluit Dit besluit voorziet de afschaffing van de aanplakking op 100 meter aan weerszijden van het goed.

Een bekendmaking en doeltreffende terbeschikkingstelling van het publiek van die informatie blijft verzekerd via de publicatie van het bericht van bekendmaking op de gemeentewebsite en via de aanplakking van datzelfde advies, gedurende vijftien dagen, door de houder, op het goed en op de bestaande of toekomstige toegangen van dat goed (uiteengezet in punt III). Voor derden die gevolgen ondervinden van een stedenbouwkundige beslissing blijft na afspraak een raadpleging daarvan mogelijk op het gemeentehuis.

Om de doeltreffendheid van de bekendmaking van de beslissingen te waarborgen, moet dat type aanplakking tijdelijk worden geschrapt voor de beslissingen die aangeplakt moeten worden tussen 16 juni en 31 december 2020.

III. De aanvrager belasten met de aanplakking op het goed van de stedenbouwkundige en verkavelingsvergunning, alsook op de bestaande of toekomstige toegangen tot het betrokken goed - artikel 2 van het ontwerpbesluit Dit besluit voorziet dat de aanvrager wordt belast met de aanplakking op het goed van de stedenbouwkundige en verkavelingsvergunning, alsook op de bestaande of toekomstige toegangen tot het betrokken goed.

In dat opzicht moet worden vastgesteld dat de aanplakking op het goed en op de bestaande of toekomstige toegangen tot het betrokken goed niet ten laste van het gemeentebestuur kan blijven als gevolg van het te grote aantal stedenbouwkundige beslissingen dat wordt genomen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van andere maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie.

Bovendien zal de aanplakking van de beslissingen parallel gebeuren met de aanplakking die door de negentien gemeentebesturen wordt voorzien inzake openbare onderzoeken om de vertraging in te halen die werd opgelopen doordat de organisatie ervan in het kader van de COVID-19-pandemie onmogelijk was.

In een normale context verzorgt de Stad Brussel bijvoorbeeld ongeveer 600 aanplakkingen van openbare onderzoeken per jaar en brengt ze gemiddeld ongeveer 900 stedenbouwkundige beslissingen uit.

Voor de negentien gemeenten is het moeilijk zo niet onmogelijk om de uitvoering van die aanplakkingsplicht op hun respectieve grondgebied te verzorgen en om de handhaving ervan te verzekeren tijdens de volledige aanplakkingsduur en terzelfdertijd hun andere verplichtingen uit te voeren, met name inzake de organisatie van de speciale regelen van openbaarmaking.

Om een doeltreffende bekendmaking aan het publiek te waarborgen van de stedenbouwkundige beslissingen, moeten die modaliteiten van aanplakking tijdelijk worden afgestemd op de modaliteiten die gelden voor de beslissingen inzake milieuvergunningen en -attesten. Bijgevolg is de vergunninghouder voortaan belast met de aanplakking op het betrokken goed en op de bestaande of toekomstige toegangen daarvan, gedurende vijftien dagen, van een bericht overhandigd door de vergunningverlenende overheid tijdens de bekendmaking van haar beslissing of, bij stilzwijgende weigering, met het downloaden van dat bericht van de website van het gemeentebestuur of de gewestelijke overheid bevoegd voor stedenbouw.

Die modaliteiten zullen van toepassing zijn voor elke beslissing die aangeplakt moet worden tussen 16 juni en 31 december 2020.

Ter informatie van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President, R. VERVOORT

Raad van State, afdeling Wetgeving Advies 67.499/4 van 5 juni 2020 over een ontwerp van besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering `nr. 2020/037 tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten' Op 28 mei 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering `nr. 2020/037 tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 5 juni 2020. De kamer was samengesteld uit Martine BAGUET, kamervoorzitter, Luc CAMBIER en Bernard BLERO, staatsraden, en Anne-Catherine VAN GEERSDAELE, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Anne VAGMAN, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 5 juni 2020.

Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief als volgt : "Deze hoogdringendheid wordt gemotiveerd door de omstandigheid dat de gezondheidscrisis veroorzaakt door COVID-19 en de opgelegde lockdownmaatregelen, alsook de grootschalige toevlucht tot telewerk, ertoe geleid hebben dat de bevoegde bestuurlijke overheden niet in staat waren en zijn om alle mededelingen van beslissingen inzake stedenbouw aan te plakken.

Om te verhelpen aan die moeilijkheden en de administratieve last voor de gemeentelijke overheden te beperken, dient de aanplakking aan de gemeentelijke aankondigingsborden te worden afgeschaft en dient de houder van de vergunning belast te worden met de papieren aanplakking op het betrokken goed." Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

STREKKING EN RECHTSGROND 1. Voorliggend ontwerp strekt tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 `tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten'. Dit ontwerp strekt er niet toe daarin tijdelijke afwijkende bepalingen in te voegen die alleen zouden gelden voor de duur van de gezondheidscrisis COVID-19. 2. In de aanhef van dit ontwerp worden als rechtsgrond zowel de artikelen 195 en 199 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO) opgegeven als de ordonnantie van 19 maart 2020 `om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19'. De artikelen 195 en 199 van het BWRO, die eveneens als rechtsgrond opgegeven worden in het besluit van 25 april 2019 dat bij dit ontwerp gewijzigd zou worden, luiden als volgt : "

Art. 195.De Regering bepaalt de vorm van de vergunningen, van de beslissingen tot weigering van de vergunning, van de schorsingsbeslissingen en van de vernietigingsbeslissingen van de vergunning.

De Regering bepaalt tevens de termijnen waarbinnen en de modaliteiten volgens welke de vergunnende overheden : - de bevolking en de overheden die werden geraadpleegd tijdens de behandeling van de vergunningsaanvraag moeten informeren over de goedkeuring van hun beslissingen tot verlening of weigering van vergunning; - deze beslissingen aan hen ter beschikking moeten stellen." "

Art. 199.De Regering stelt de samenstelling van het aanvraagdossier en de vorm van de beslissingen inzake het stedenbouwkundig attest vast." Artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020 luidt zijnerzijds als volgt : " § 1. Teneinde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in staat te stellen om te reageren op de COVID-19-pandemie kan de Regering alle passende maatregelen nemen om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan, onder meer op de volgende gebieden : - aanpassing van de wetteksten betreffende de in de wetgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bepaalde termijnen of aangenomen op grond daarvan; - aanpassing van de wetteksten betreffende de door de crisis getroffen gebieden die onder het toepassingsgebied van gewestelijke aangelegenheden vallen; - het aanpakken van de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie; - maatregelen in verband met preventie en veiligheid op het gewestelijk grondgebied; - dringende gezondheidsmaatregelen in verband met gewestelijke aangelegenheden; - maatregelen met betrekking tot het gewestelijk openbaar ambt. § 2. De in § 1 bedoelde besluiten kunnen de geldende ordonnantiële bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. § 3. De in § 1 bedoelde besluiten kunnen de administratieve en strafrechtelijke sancties bepalen die van toepassing zijn bij de schending ervan.

De strafrechtelijke sancties mogen geen grotere straffen bevatten dan degene die de aangevulde, gewijzigde of vervangen wetgeving hecht aan de overtredingen in kwestie op de datum van inwerkingtreding van deze ordonnantie. § 4. De in § 1 bedoelde besluiten kunnen worden aangenomen zonder dat de wettelijk of reglementair vereiste adviezen vooraf worden ingewonnen. In voorkomend geval, kunnen die adviezen worden ingewonnen binnen een kortere termijn dan de wettelijk of reglementair vereiste termijn.

Het vorige lid is niet van toepassing op de adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State." 3. Doordat bij voorliggend ontwerp geen enkele wettelijke bepaling opgeheven, gewijzigd, aangevuld of vervangen wordt, zou de regering dit ontwerp in casu kunnen opvatten als een tenuitvoerlegging van alleen de artikelen 195 en 199 van het BWRO, onder voorbehoud van de opmerking die daaromtrent in punt 5.2. gemaakt wordt.

Uit het vierde en het dertiende tot het negentiende lid van de aanhef lijkt evenwel voort te vloeien dat het de bedoeling van de regering is om voorliggend ontwerp vast te stellen op grond van de ordonnantie van 19 maart 2020. Ook punt 2 van de nota aan regering is in die zin opgesteld.

Gelet op artikel 2, § 4, eerste lid, van de ordonnantie van 19 maart 2020 is de regering, doordat ze op die bijzondere machten steunt, vrijgesteld van het vervullen van alle voorafgaande vormvereisten, uitgezonderd de verplichting om het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State in te winnen. 4. In advies 67.142/AV, dat op 25 maart 2020 uitgebracht is over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 27 maart 2020 `die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (I)' en de wet van 27 maart 2020 `die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II)', heeft de afdeling Wetgeving in de volgende bewoordingen uitleg gegeven bij de mogelijkheid waarover de uitvoerende macht beschikt om rechtsgrond te zoeken zowel in gewone machtigingen als in een wettelijke bepaling waarbij aan de uitvoerende macht bijzondere machten verleend worden : "8. Er wordt voorzien in de verplichte bekrachtiging van alle besluiten die op grond van de voorgestelde regeling worden genomen, ook wanneer dit vanuit juridisch oogpunt niet strikt noodzakelijk is.

Zo is het mogelijk dat de Koning maatregelen neemt of wijzigingen aanbrengt in reglementaire bepalingen die reeds op grond van de actueel geldende wetgeving tot zijn bevoegdheid behoren, maar daarbij toch rechtsgrond zoekt in artikel 5, § 1, van het voorstel, bijvoorbeeld omdat deze samenhangen met maatregelen waarvoor wel degelijk een beroep moet worden gedaan op de bijzondere machten of omdat de bijzonderemachtenwet hem toelaat voorbij te gaan aan bepaalde vormvereisten.

Als gevolg van de bekrachtiging verkrijgen alle bij bijzonderemachtenbesluit vastgestelde of gewijzigde bepalingen kracht van wet. Zij kunnen daarna enkel nog worden gewijzigd door middel van een formele wet. De Koning zal ze niet meer eigenmachtig kunnen wijzigen, zelfs niet indien een specifieke wetsbepaling hem machtigt om ter zake maatregelen te nemen. Om die reden heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, in het verleden steeds afgeraden om in gewone uitvoeringsbesluiten wijzigingen aan te brengen bij bijzonderemachtenbesluiten.(1) De wetgever dient dan ook na te gaan of het niet zinvol is om, hetzij in het voorliggende voorstel, hetzij in de latere bekrachtigingswetten, aan te geven dat de bekrachtigde bepalingen door de Koning opnieuw zullen kunnen worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen, althans in zoverre daarvoor ook een materiële rechtsgrond voorhanden is.(2)"(3) 5.1. Voor het goedkeuren van dit ontwerp kan de regering op de ordonnantie van 19 maart 2020 steunen als ze in staat is aan te tonen dat dit ontwerp dermate dringend ten uitvoer gelegd moet worden dat het geen uitstel wegens het vervullen van voorafgaande vormvereisten duldt en op voorwaarde dat ze kan bewijzen dat de in het vooruitzicht gestelde maatregelen van de eerste tot de laatste "passend [zijn] om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan", "teneinde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in staat te stellen om te reageren op de COVID-19-pandemie", overeenkomstig hetgeen vereist wordt bij artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020.

In dat geval moet het vijfde lid van de aanhef weggelaten worden.

Daarenboven dient dit ontwerp in dat geval achteraf bij ordonnantie bekrachtigd te worden overeenkomstig artikel 4 van de ordonnantie van 19 maart 2020.

De Brusselse Hoofdstedelijke Regering mag daarbij niet uit het oog verliezen dat het ontworpen besluit krachtens artikel 4, derde lid, van de ordonnantie van 19 maart 2020 aan de Voorzitter en aan de griffier van het Parlement meegedeeld moet worden vóór de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Hoewel zulks krachtens artikel 3bis, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten `op de Raad van State' niet uitdrukkelijk verplicht is, wordt ten slotte voorgesteld om tegelijkertijd met dit besluit een verslag aan de regering met een uiteenzetting van de draagwijdte en de concrete gevolgen van dit besluit bekend te maken, en dat verslag vergezeld te laten gaan van dit advies.

Niettemin rijst de vraag of de maatregelen waarin de ontworpen regeling voorziet wel passen in het kader van wat bepaald wordt in artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020.

Zowel uit de punten 3 en 4 van de nota aan de regering als uit het twintigste tot drieëndertigste lid van de aanhef blijkt immers dat de bedoeling van de regering er niet alleen in bestaat maatregelen te treffen die "passend [zijn] om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan", "teneinde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in staat te stellen om te reageren op de COVID-19-pandemie", maar ook om andere bezorgdheden te ondervangen die verband houden met moeilijkheden die vastgesteld zijn bij de tenuitvoerlegging van het besluit van 25 april 2019 door de gemeenten, met het oog op administratieve vereenvoudiging, welke bezorgdheden reeds eerder bestonden en niets uit te staan hebben met de gezondheidscrisis COVID-19.

Het twintigste tot drieëndertigste lid van de aanhef luidt als volgt : "Overwegende dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 de gemeenten oplegt elke beslissing, genomen inzake stedenbouwkundige vergunning, verkavelingsvergunning en stedenbouwkundig attest, aan de burger bekend te maken;

Dat het besluit hiertoe geïnspireerd werd door de eisen waarmee de aanplakking van de bekendmakingen van openbare onderzoeken gepaard gaat, en voorziet dat de gemeenten moeten overgaan tot aanplakking op de gemeentelijke valven, aan de bestaande of toekomstige toegangen tot het betreffende goed, en op honderd meter aan weerskanten van het goed langsheen de openbare weg of op de eerste kruispunten, en tot een bekendmaking van de beslissing op hun website Dat naar aanleiding van de inwerkingtreding van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 meerdere uitvoeringsmoeilijkheden gemeld werden door de gemeentebesturen wat betreft de eerste twee van de drie hogergenoemde verplichtingen;

Dat de gemeenten met name melding maakten van budgettaire overwegingen, rationeel personeelsgebruik en het plaatsgebrek op de valven om mededelingen aan te plakken voor alle in artikel 2 van genoemd besluit opgesomde beslissingen, die aanzienlijk talrijker zijn dan de kennisgevingen van openbaar onderzoek;

Dat dit besluit, om die moeilijkheden op te lossen, de modaliteiten voor de aanplakking van beslissingen met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen en attesten en tot de verkavelingsvergunningen wil aanpassen;

Dat dit inhoudt dat de aanplakking aan de gemeentelijke valven, de aanplakking aan de bestaande of toekomstige toegangen tot het betreffende goed langsheen de openbare weg, en de aanplakking op honderd meter aan weerskanten van het goed, geschrapt wordt;

Dat de bevolking de gemeentelijke valven almaar minder raadpleegt; dat de gemeentelijke websites daarentegen de voornaamste manier geworden zijn waarop gemeentelijke informatie gezocht wordt; dat de mededeling van afgifte van de beslissing op deze website gepubliceerd dient te worden, opdat de burger te gepasten tijde kennis ervan kan nemen;

Dat overigens de aanplakking op het betrokken goed ten laste van het gemeentebestuur niet behouden kan blijven, gezien het te grote aantal beslissingen dat op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake stedenbouw genomen wordt;

Dat de stad Brussel bij wijze van voorbeeld overgaat tot +/- 600 aanplakkingen van openbare onderzoeken per jaar, dat gemiddeld +/- 900 beslissingen inzake stedenbouw genomen worden op haar grondgebied, zonder rekening te houden met alle vergunningsbeslissingen of schorsingen van vergunningen die tot de bevoegdheid van de gemachtigde ambtenaar behoren of die in beroep door de Regering genomen worden;

Dat het, gezien wat voorafgaat, moeilijk en zelfs onmogelijk is voor de negentien gemeenten gevolg te geven aan deze verplichtingen tot aanplakking op hun respectieve grondgebied, en erop toe te zien dat ze gedurende de duur van de aanplakking niet verwijderd worden;

Dat dit wijzigingsbesluit zich voor de modaliteiten van de aanplakking van de beslissingen op het betrokken goed inspireert op die welke bij de beslissingen inzake milieuvergunningen en -attesten toegepast worden;

Dat daarom voortaan de houder van de vergunning gedurende vijftien dagen een mededeling van de beslissing, bezorgd door de vergunningverlenende overheid op het moment van de betekening van haar beslissing, dient aan te plakken op het betrokken goed, of, in geval van stilzwijgende weigering, deze mededeling van de website van het gemeentebestuur of van de gewestelijke overheid belast met Stedenbouw, dient te downloaden;

Dat daarom, om te anticiperen op de doelstellingen van een maximale administratieve vereenvoudiging, van een paperless beheer en van een voorbeeldkarakter op milieuvlak, zoals bepaald in de gemeenschappelijke algemene beleidsverklaring van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 gewijzigd dient te worden;

Dat het wijzigingsbesluit het beschermingsniveau van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 niet gevoelig beperkt;".

Kortom, in het licht van deze uitleg, die grotendeels eveneens voorkomt in de nota aan de regering, is het een hachelijke zaak ervan uit te gaan dat de regering in artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020 daadwerkelijk een toereikende rechtsgrond vindt voor het vaststellen van bepalingen die in feite strekken tot het wijzigen op een niet in de tijd beperkte wijze, voor een periode die verder reikt dan die van de gezondheidscrisis COVID-19, van een gewoon verordeningsbesluit van de regering en dat om redenen die niets uit te staan hebben met die gezondheidscrisis. In dit verband ziet de afdeling Wetgeving niet in hoe bepaalde wijzigingen die bij dit ontwerp in het besluit van 25 april 2019 aangebracht worden sowieso verantwoord zouden kunnen zijn in het licht van de vereisten en beperkingen gesteld bij artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020. Dat is het geval met de wijziging die bij artikel 2, 2°, van het ontwerp aangebracht zou worden in artikel 6, § 3, van het besluit van 25 april 2019. Als het de bedoeling blijft om met het ontworpen besluit het kader van de ordonnantie van 19 maart 2020 niet te buiten te gaan, moet dit ontwerp aldus herzien worden dat het beter binnen de perken blijft van de machtiging die aan de regering verleend is bij artikel 2 van die ordonnantie, en dat zowel in het dispositief als in de aanhef ervan en in de redenen die voor het besluit opgegeven worden in de overwegingen. 5.2. Voor zover het ontworpen besluit beschouwd dient te worden als een tenuitvoerlegging van de gewone machtigingen die vervat zijn in de artikelen 195 en 199 van het BWRO, moet het voorafgaand vormvereiste waarvan infra sprake zal zijn in de opmerking betreffende de voorafgaande vormvereisten, vervuld worden.

Daarenboven, en dit is een fundamenteler bezwaar, wordt de regering, met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen, de verkavelingsvergunningen en de beslissingen die daarmee verband houden, bij artikel 195, tweede lid, van het BWRO gemachtigd om te "bepa[len binnen welke] termijnen en [volgens welke] modaliteiten de vergunnende overheden (...) de bevolking en de overheden die (...) tijdens de behandeling van de vergunningsaanvraag [geraadpleegd werden], moeten informeren over de goedkeuring van hun beslissingen tot verlening of weigering van vergunning [en] deze beslissingen aan hen ter beschikking moeten stellen".

Artikel 199 van het BWRO, dat betrekking heeft op de stedenbouwkundige attesten, bevat daarentegen geen enkele machtiging in die zin aan de regering en strekt er, naar het voorbeeld van, grosso modo, artikel 195, eerste lid, van hetzelfde Wetboek alleen toe de regering te machtigen tot het "[vaststellen van] de samenstelling van het aanvraagdossier en de vorm van de beslissingen inzake het stedenbouwkundig attest".

Voor zover met het ontworpen besluit, in de mate dat het bedoeld is om te gelden voor de beslissingen betreffende stedenbouwkundige attesten, de gewone machtigingen die in de artikelen 195 en 199 van het BWRO vervat zijn ten uitvoer zouden worden gelegd, is daarvoor bijgevolg geen rechtsgrond te vinden.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN Voor zover het ontworpen besluit beschouwd dient te worden als een tenuitvoerlegging van de gewone machtigingen die in artikel 195 van het BWRO vervat zijn, dient de steller van het ontwerp overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het BWRO het advies in te winnen van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie tenzij hij kan aantonen dat dit ontwerpbesluit geen aanzienlijke impact heeft op de ontwikkeling van het gewest.

BIJZONDERE OPMERKINGEN OPSCHRIFT Indien de steller van het ontwerp, gelet op de algemene opmerkingen, voor dit ontwerp op geldige wijze kan steunen op de bijzonderemachtenordonnantie van 19 maart 2020, zou het raadzaam zijn dit besluit te nummeren zoals gebruikelijk is.

AANHEF 1. Er wordt verwezen naar de opmerkingen die supra geformuleerd zijn over de strekking en de rechtsgrond van dit ontwerp.2. De bepalingen waarnaar verwezen wordt in het eerste tot het derde, het zesde en het achtste tot het twaalfde lid, strekken dit ontwerp niet tot rechtsgrond en worden daarbij niet gewijzigd. Die bepalingen mogen in de aanhef bijgevolg niet vermeld worden in de vorm van verwijzingen. Zij kunnen evenwel vermeld worden in de vorm van overwegingen. 3. Wat de motivering van het spoedeisend karakter betreft dat grond opleverde voor het verzoek aan de Raad van State om zijn advies binnen een termijn van vijf werkdagen mee te delen, dient de motivering die in de brief met de adviesaanvraag opgegeven wordt, in de aanhef getrouw overgenomen te worden opdat aan artikel 84, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State voldaan wordt. 4. In de aanhef dient een als volgt luidend lid betreffende het advies van de Raad van State ingevoegd te worden : "Gelet op advies 67.499/4 van de Raad van State, gegeven op 5 juni 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".

DISPOSITIEF Artikel 2 De vraag rijst of een publicatie gedurende minstens vijftien dagen op de website van de gemeente, zoals blijkt uit de bepaling onder 1°, b), lang genoeg zal blijken gelet op de overige wijzigingen die daarenboven bij dit ontwerp aangebracht zouden worden in het besluit van 25 april 2019, namelijk : - de afschaffing van het uithangen ervan door de gemeente op de aankondigingsborden van het gemeentehuis (het huidige artikel 6, § 1, eerste lid, van het besluit van 25 april 2019 -artikel 2, 1°, a), van het ontworpen besluit), - de afschaffing van het bijkomend uithangen ervan door de gemeente aan de bestaande of toekomstige toegangen tot het betreffende goed die op de grens tussen dit goed en de openbare weg liggen, of, indien er geen toegang tot dit goed is, op de muren en gevels ervan aan de kant van de openbare weg en op het grondgebied van de gemeente(n) in kwestie, op honderd meter aan beide kanten van het betreffende goed, naast de openbare weg of aan de eerste kruispunten aan weerskanten van het goed, indien die op minder dan honderd meter ervandaan liggen (het huidige artikel 6, § 1, tweede lid, van het besluit van 25 april 2019 - artikel 2, 1°, c), van dit ontwerp), - de vervanging van die vormen van bekendmaking door de loutere aanplakking van een mededeling op het betrokken goed, op een plaats die vanaf de openbare weg zichtbaar is, door de aanvrager van de vergunning en niet door een overheidsinstantie (het huidige artikel 6, § 1, tweede lid, van het besluit van 25 april 2019 - artikel 2, 1°, c), van dit ontwerp).

De bepaling onder 1°, b), moet in het licht van deze opmerking opnieuw onderzocht worden.

De griffier, De voorzitter, Anne-Catherine VAN GEERSDAELE Martine BAGUET _______ Nota's 1 Voetnoot 12 van het geciteerde advies : Zie onder meer : adv.RvS 25.669/8 van 24 oktober 1996 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 18 november 1996 `strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels' http ://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/25669.pdf; adv.RvS 25.671/8 van 24 oktober 1996 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 18 november 1996 `houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels' http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/25671.pdf; adv.RvS 25.992/1/2/8 van 23 januari 1997 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 13 juni 1997 `tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, en de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels' http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/ 25992.pdf. 2 Voetnoot 13 van het geciteerde advies : Een dergelijke bepaling, die bijvoorbeeld ook wordt gehanteerd wanneer de wetgever rechtstreeks wijzigingen aanbrengt aan een reglementaire bepaling, kan immers op zichzelf niet worden beschouwd als een onbeperkte machtiging die de Koning toelaat eender welke wijziging door te voeren. Het betreft integendeel slechts een formele toelating aan de Koning om de betrokken bepalingen opnieuw te wijzigen, zonder dat hij daarbij vrijgesteld wordt van het vereiste dat er ook een materiële rechtsgrond voorhanden zal dienen te zijn. Zie o.m. adv.RvS 61.069/1 van 13 april 2017 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 16 juni 2017 `betreffende het onderwijs XXVII' http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/61069.pdf, nr. 7.1. 3 Parl. St. Kamer 2019-20, nr. 55-1104/2, 10 en 11, http: //www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/67142.pdf.

10 JUNI 2020. - Besluit nr. 2020/037 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten;

Overwegende artikel 39 van de Grondwet;

Overwegende de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in het bijzonder de artikelen 6, § 1, punt I, 1°, en 20;

Overwegende de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, in het bijzonder artikel 8;

Overwegende de richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;

Overwegende het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd;

Overwegende het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 april 2020 houdende verlenging van de termijnen bepaald in artikel 1 van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd;

Overwegende het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 mei 2020 houdende een tweede verlenging van de termijnen bepaald in artikel 1 van volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd Overwegende het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 juli 2000 tot regeling van haar werkwijze en tot regeling van de ondertekening van de akten van de Regering;

Overwegende het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 juli 2019 tot vaststelling van de verdeling van de bevoegdheden tussen de ministers van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;

Overwegende dat het coronavirus COVID-19 op 11 maart 2020 door de WHO bestempeld werd als een pandemie;

Overwegende dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, als gevolg van de maatregelen om de verspreiding van het virus te beperken, beslist heeft tot de opschorting van de dwingende termijnen en van de beroepstermijnen, bepaald in de hele Brusselse wetgeving en regelgeving of op grond ervan aangenomen;

Dat die opschorting twee doelstellingen nastreefde; dat ze er enerzijds toe strekte te garanderen dat geen enkele burger wordt gehinderd in het uitoefenen van zijn rechten of het nakomen van zijn verplichtingen als gevolg van de impact van de gezondheidscrisis op de dagelijkse werking van de openbare diensten of als gevolg van het feit dat hij zelf niet in een situatie verkeert die hem toelaat deze uit te oefenen; dat ze anderzijds ertoe strekte te garanderen dat de openbare diensten in staat zijn de bestuursrechtelijke procedures en beroepen die onder hun verantwoordelijkheid vallen, daadwerkelijk te behandelen, en tegelijk te voorkomen dat beslissingen bij verstek worden genomen indien het niet mogelijk is ze binnen de vereiste termijnen te behandelen;

Overwegende dat deze opschorting de overheidsdiensten niet belet heeft de lopende administratieve procedures voort te zetten indien ze verenigbaar waren met de lockdownmaatregelen;

Dat daarentegen de uitvoering van de verplichtingen die opgelegd worden door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019, met name wat betreft de aanplakking van de mededelingen van beslissing, moeilijk realiseerbaar was, aangezien deze maatregelen onverenigbaar waren met hogergenoemde regels, omdat ze een niet-essentiële verplaatsing vergden van het gemeentepersoneel dat met de aanplakking belast was;

Dat, ook al werden dankzij de continuïteit van de gemeentelijke en de gewestelijke dienstverlening talrijke beslissingen genomen tijdens deze lockdownperiode, zowel de aanplakking als de raadpleging van deze beslissingen des te ingewikkelder was;

Dat hieruit volgt dat de bevoegde bestuurlijke overheden niet onmiddellijk bij machte zullen zijn alle sinds 16 maart 2020 uitgestelde aanplakkingen van bekendmakingen van beslissingen uit te voeren; dat de doelstellingen van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van bijzondere bevoegdheden van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd, niet gehaald zouden worden indien geen enkele begeleidingsmaatregel wordt voorzien tegelijk met opheffing van de opschorting van de termijnen;

Overwegende dat de aanplakking de transparantie inzake de afgifte van de vergunning beoogt te versterken; dat ze ertoe strekt om het recht op informatie van het betrokken publiek te waarborgen; dat de informatie van het publiek beperkt zou worden in het geval dat die aanplakkingen niet zouden worden uitgevoerd;

Overwegende dat artikel 2, § 1 van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19 de regering machtigt om alle nodige maatregelen te treffen om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt, te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie, met inbegrip van de aanpassing van wetteksten;

Overwegende dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 de gemeenten ermee belast elke beslissing genomen inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten aan het publiek mee te delen;

Dat de stad Brussel bij wijze van voorbeeld overgaat tot +/- 600 aanplakkingen van openbare onderzoeken per jaar, dat gemiddeld +/- 900 beslissingen inzake stedenbouw genomen worden op haar grondgebied, zonder rekening te houden met alle vergunningsbeslissingen of schorsingen van vergunningen die tot de bevoegdheid van de gemachtigde ambtenaar behoren of die in beroep door de Regering genomen worden;

Dat dit besluit, om die moeilijkheden op te lossen, de modaliteiten voor de aanplakking van beslissingen met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen en tot de verkavelingsvergunningen tijdelijk en uitsluitend binnen het kader van COVID-19, wil aanpassen;

Dat dat de aanplakking aan de gemeentelijke valven en de aanplakking op honderd meter aan weerskanten van het goed, geschrapt wordt;

Dat de gemeentelijke valven immers niet te raadplegen zijn tijdens een lockdownperiode; dat de gemeentelijke websites daarentegen de voornaamste manier geworden zijn waarop gemeentelijke informatie gezocht wordt; dat de mededeling van afgifte van de beslissing op deze website gepubliceerd dient te worden, opdat de burger te gepasten tijde kennis ervan kan nemen;

Dat overigens de aanplakking op het betrokken goed ten laste van het gemeentebestuur niet behouden kan blijven, gezien het te grote aantal beslissingen dat op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake stedenbouw genomen wordt en andere maatregelen genomen in het kader van de COVID-19 pandemie;

Dat het, gezien wat voorafgaat, moeilijk en zelfs onmogelijk is voor de negentien gemeenten gevolg te geven aan deze verplichtingen tot aanplakking op hun respectieve grondgebied, en erop toe te zien dat ze gedurende de duur van de aanplakking niet verwijderd worden;

Dat dit wijzigingsbesluit zich voor de modaliteiten van de aanplakking van de beslissingen op het betrokken goed inspireert op die welke bij de beslissingen inzake milieuvergunningen en -attesten toegepast worden;

Dat daarom voortaan de houder van de vergunning gedurende vijftien dagen een mededeling van de beslissing, bezorgd door de vergunningverlenende overheid op het moment van de betekening van haar beslissing, of, in geval van stilzwijgende weigering, deze mededeling van de website van het gemeentebestuur of van de gewestelijke overheid belast met Stedenbouw, dient te downloaden, dient aan te plakken op het betrokken goed, alsook aan de bestaande of toekomstige toegangen tot het betreffende goed die op de grens tussen dit goed en de openbare weg liggen,;

Dat het wijzigingsbesluit het beschermingsniveau van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019 niet gevoelig beperkt;

Overwegende dat die maatregelen in een eerste fase tijdelijk voorzien moeten worden en van toepassing moeten zijn op de aanplakkingen van de beslissingen genomen tijdens de COVID-19-pandemie; dat dit besluit van toepassing zal zijn op de beslissingen die aangeplakt moeten worden tussen 16 juni 2020 en 31 december 2020;

Overwegende dat het, gelet op de hoogdringendheid om de continuïteit van de openbare dienstverlening te waarborgen en zowel de rechtszekerheid als het gelijkheidsbeginsel te vrijwaren, aangewezen is om overeenkomstig artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met spoed het advies van de Raad van State in te winnen;

Overwegende dat de Raad van State, Afdeling Wetgeving, op 28 mei 2020 door de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel werd verzocht om binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken;

Overwegende dat de brief met het verzoek om een advies de volgende termijnen vermeldde om het dringende karakter van het verzoek te verantwoorden: `Deze hoogdringendheid wordt gemotiveerd door de omstandigheid dat de gezondheidscrisis veroorzaakt door COVID-19 en de opgelegde lockdownmaatregelen, alsook de grootschalige toevlucht tot telewerk, ertoe geleid hebben dat de bevoegde bestuurlijke overheden niet in staat waren en zijn om alle mededelingen van beslissingen inzake stedenbouw aan te plakken.

Om te verhelpen aan die moeilijkheden en de administratieve last voor de gemeentelijke overheden te beperken, dient de aanplakking aan de gemeentelijke aankondigingsborden te worden afgeschaft en dient de houder van de vergunning belast te worden met de papieren aanplakking op het betrokken goed.' Gelet op het advies 67.499/4 van de Raad van State, gegeven op 5 juni 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat dit besluit krachtens artikel 4, § 1 en § 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19 bevestigd dient te worden door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement;

Op voorstel van de Minister belast met Stedenbouw en Monumenten en Landschappen, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de vorm en van de procedures voor de bekendmaking en de terbeschikkingstelling van de beslissingen, genomen door het college van burgemeester en schepenen, de gemachtigde ambtenaar en de Regering inzake stedenbouwkundige vergunningen, verkavelingsvergunningen en stedenbouwkundige attesten, wordt het punt op het einde van 5° vervangen door een kommapunt en wordt een 6° toegevoegd dat als volgt luidt: "6° De verplichting tot aanplakking, voorzien in artikel 6, § 1, tweede lid.".

Art. 2.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° § 1 wordt gewijzigd als volgt: In het eerste lid worden de woorden "gedurende vijftien dagen uitgehangen op het gemeentehuis en wordt ze" geschrapt; In het eerste lid worden de woorden "gedurende minstens dertig dagen" ingevoegd tussen de woorden "bedoeld in artikel 2," en de woorden "gepubliceerd";

Het tweede lid wordt als volgt vervangen: "Daarenboven gaat de aanvrager over tot een bijkomende aanplakking van een mededeling, gedurende vijftien dagen, op het betrokken goed, op een plaats die vanaf de openbare weg zichtbaar is. Er dient een bijkomende aanplakking, van dezelfde duur, van deze mededeling te gebeuren aan de bestaande of toekomstige toegangen tot het betreffende goed die op de grens tussen dit goed en de openbare weg liggen, of, indien er geen toegang tot dit goed is, op de muren en gevels ervan aan de kant van de openbare weg. d) Tussen het huidige tweede en derde lid wordt een derde lid ingevoegd dat luidt als volgt: " De overheid die haar beslissing betekent, voegt bij haar verzending de aan te vullen en conform het tweede lid aan te plakken mededeling." e) Het huidige derde lid wordt het vierde lid en wordt vervangen als volgt: "De mededeling die in het tweede lid bedoeld wordt, wordt opgesteld met een zwart lettertype van minstens 14 punten didot, op witte achtergrond en heeft het formaat DIN A3.Het wordt zo geplaatst dat het makkelijk leesbaar is, op 1,50 meter hoogte, desnoods op een schutting of een paneel op een stok, en dient gedurende de hele aanplakkingsperiode perfect zichtbaar en leesbaar te blijven. " 2° § 3 wordt als volgt gewijzigd: In 2° worden de woorden « behalve tussen 15 juli en 15 augustus" ingevoegd na de woorden "20 uur,".3° § 4 wordt als volgt gewijzigd: a) In het enige lid, dat het eerste lid wordt, worden de woorden "De aanplakking, bedoeld in § 1, gebeurt door het college van burgemeester en schepenen" vervangen door de woorden "De publicatie, bedoeld in § 1, eerste lid, gebeurt door de bedoelde gemeente(n)"; Een tweede lid wordt ingevoegd, dat luidt als volgt: "De aanplakking, bedoeld in § 1, tweede lid, gebeurt door de aanvrager binnen een termijn van achttien dagen, te rekenen vanaf: 1° de ontvangst van de beslissing; 2° het verstrijken van de termijn, toegekend aan de vergunningverlenende overheid voor de betekening van haar beslissing, indien het uitblijven van een beslissing geldt als weigeringsbeslissing.".

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag na zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Het is van toepassing op de beslissingen die aangeplakt moeten worden tussen 16 juni 2020 en 31 december 2020.

Art. 4.De minister bevoegd voor Stedenbouw, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 10 juni 2020.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van Gewestelijk Belang, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met financiën, begroting, openbaar ambt, de promotie van meertaligheid en van het imago van Brussel, S. GATZ

^