Etaamb.openjustice.be
Document van 13 februari 2008
gepubliceerd op 16 mei 2008

13 FEBRUARI 2008 - Besluit van de Regering betreffende de opleidingssteun voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2008033039
pub.
16/05/2008
prom.
13/02/2008
ELI
eli/besluit/2008/02/13/2008033039/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 FEBRUARI 2008 - Besluit van de Regering betreffende de opleidingssteun voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een Dienst voor arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 2, § 1, 3°, artikel 2, § 2, en artikel 2, § 5, ingevoegd bij het programmadecreet van 25 juni 2007;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1993 tot instelling van tegemoetkomingen voor de oprichting, de uitbreiding en de omschakeling van bedrijven door de indienstneming en opleiding van werknemers;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 november 2007;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 7 november 2007;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad, gegeven op 25 september 2007;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 43.930/2 gegeven op 8 januari 2008 met toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de verordening (EG) Nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun;

Op de voordracht van de Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van voorliggend besluit verstaat men onder : 1° decreet : het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een Dienst voor arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap;2° Regering : de Regering van de Duitstalige Gemeenschap;3° Minister : de Minister van Werkgelegenheid;4° Bestuur : de afdeling van het Ministerie bevoegd inzake Werkgelegenheid;5° Dienst voor arbeidsbemiddeling : de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap, zoals opgericht bij het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een Dienst voor arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap;6° Sociaal-Economische Raad : de Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap, zoals opgericht bij het decreet van 26 juni 2000 houdende oprichting van een Sociaal-Economische Raad van de Duitstalige Gemeenschap;7° onderneming : elke natuurlijke of rechtspersoon die en economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm;8° kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) : de kleine en middelgrote ondernemingen, zoals omschreven in artikel 1 en volgende van bijlage I bij de verordening (EG) nr.70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen; 9° grote ondernemingen : ondernemingen die niet vallen onder de definitie opgenomen in de bijlage I bij de verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen; 10° werknemers : de werknemers tewerkgesteld op grond van een arbeidsovereenkomst in alle vestigingsplaatsen van de onderneming, het totaal personeelsbestand van de onderneming bij het verstrijken van het laatste boekjaar overeenkomstig de artikelen 4 tot 6 van de bijlage I bij de verordening (EG) nr.70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen; 11° bedrijfszetel : plaats die bestendig over werknemers beschikt en waar recurrente activiteiten plaatsvinden i.v.m. het maatschappelijk doel en de activiteitssector van de onderneming. HOOFDSTUK II. - Opleidingsmaatregelen voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen

Art. 2.De volgende opleidingsmaatregelen die aan de voorwaarden van artikel 2, d) en e), van de verordening (EG) Nr. 68/2001 van de commissie van 12 januari 2001 voldoen, vallen onder het toepassingsgebied van voorliggend besluit : - de algemene opleidingen, waarvan de inhoud niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, echter door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemers op de arbeidsmarkt wezenlijk verbeterd wordt; - de specifieke opleidingen, waarvan de inhoud direct op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, echter door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die niet of slechts in beperkte mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn.

De opleidingen m.b.t. de invoering van nieuwe managementsystemen worden slechts één keer per onderneming in aanmerking genomen, waarbij eventuele aanpassingen en ontwikkelingen van het betrokken systeem niet in aanmerking worden genomen. HOOFDSTUK III. - Opleidingssteun voor werknemers tewerkgesteld in ondernemingen Afdeling 1. - Toelatingsvoorwaarden

Art. 3.Met inachtneming van voorliggend besluit en binnen de perken van de specifieke middelen ingeschreven in zijn begroting kan de Dienst voor arbeidsbemiddeling overeenkomstig de Verordening (EG) Nr. 68/2001 van de commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun, aan een onderneming een opleidingssteun toekennen, ten einde een deel van de opleidingskosten te dekken die door de betrokken onderneming voor de door haar tewerkgestelde werknemers aangegaan zijn.

Art. 4.§ 1. Een opleidingssteun wordt slechts aan ondernemingen toegekend die hun bedrijfszetel op het gebied van de Duitstalige Gemeenschap hebben. De verenigingen zonder winstoogmerk, de stichtingen en de openbare inrichtingen hebben geen recht op opleidingssteun. § 2. De Minister kan ondernemingen die onder bepaalde sectoren of bepaalde bedrijfstakken vallen, van het recht op opleidingssteun uitsluiten. In dit geval dient zijn beslissing gegrond te worden op de jaarlijkse evaluatie bedoeld in artikel 19, lid 2.

Art. 5.Deze opleidingssteun bestaat in het toekennen van een forfaitair bedrag per opleidingsuur gevolgd door de werknemer.

Art. 6.§ 1. Met inachtneming van de in artikel 3 vastgelegde bepalingen kan de Dienst voor arbeidsbemiddeling aan een onderneming een opleidingssteun toekennen ten bedrage van : 1° negen euro per opleidingsuur en per werknemer, als het om een kleine of middelgrote onderneming gaat;2° zes euro per opleidingsuur en per werknemer, als het om een grote onderneming gaat. § 2. De in § 1 vermelde bedragen kunnen tot tien resp. zeven euro worden gebracht, als de bedrijfszetel waarin de werknemer tewerkgesteld is, zich in een regio bedoeld in artikel 87, 3°, a) en c) van het EG-Verdrag bevindt. § 3. Vanaf de dag van de door de Dienst voor arbeidsbemiddeling genomen beslissing is de opleidingssteun beperkt tot : 1° 15.000 EUR per kleine en middelgrote onderneming (KMO) en per jaar; 2° 20.000 EUR per grote onderneming en per jaar. § 4. De opleidingssteun wordt toegekend voor een gemiddelde opleidingsduur van honderd vijftig uren per opgeleide werknemer en per conventie afgesloten overeenkomstig artikel 10.

Art. 7.§ 1. Voor werknemers die op het einde van de opleiding een overeenkomst voor onbepaalde duur met een onderneming sluiten, dient de opleidingssteun om een deel van de kosten te dekken die verbonden zijn aan de maatregelen bedoeld in artikel 2.

De aanneembare kosten die door de opleidingssteun kunnen worden gedekt, worden in artikel 4, 7°, van de verordening (EG) Nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 gedefinieerd. § 2. De opleidingssteun kan worden gecumuleerd met een andere overheids- of sectorale steun m.b.t. dezelfde opleiding, op voorwaarde dat het globaal bedrag der toegekende steun de werkelijke uurlonen niet overschrijdt. De financiële tegemoetkomingen en steunen toegekend in het kader van wettelijke en reglementaire bepalingen aangenomen door de Duitstalige Gemeenschap mogen niet gecumuleerd worden met de opleidingssteun. § 3. De subsidiëringsaanvragen voor algemene opleidingen mogen slechts in aanmerking worden genomen als ten minste 6 personen door de opleiding betrokken zijn. § 4. De bij de wet voorgeschreven opleidingen worden van het recht op de in artikel 6 bedoelde opleidingssteun uitgesloten.

Art. 8.De werknemers bedoeld in artikel 7, § 1, moeten hun hoofdverblijfplaats in een land van de Europese Unie hebben en niet meer aan de schoolplicht onderworpen zijn.

Art. 9.De in artikel 7, § 1, bedoelde opleiding kan door een externe opleider of door de onderneming zelf worden verstrekt. In beide gevallen moet een opleidingsplan worden opgesteld, waarvan het model door de Dienst voor arbeidsbemiddeling wordt vastgelegd.

Het opleidingsplan is onderworpen aan het advies : 1° van de ondernemingsraad of 2° bij gebrek eraan, van het comité voor Preventie en Bescherming op het werk of 3° bij gebrek eraan, van de representatieve werknemersorganisatie. Indien de voormelde organen in de onderneming niet bestaan, dan kan de Dienst voor arbeidsbemiddeling direct over de aanvraag beslissen. In dit geval kan de aanvraag slechts in aanmerking worden genomen als het gebrek aan de voormelde organen niet te wijten is aan een niet-naleving van de wettelijke en reglementaire verplichtingen zijdens de werkgever qua vertegenwoordiging van de werknemers in de onderneming.

Art. 10.§ 1. De opleidingssteun wordt toegekend op basis van een conventie gesloten tussen de Dienst voor arbeidsbemiddeling en de onderneming.

Het model van de conventie wordt door de Minister op de voordracht van de Dienst voor arbeidsbemiddeling aangenomen. § 2. De conventie bepaalt de opleidingsduur van de werknemers. Ze bedraagt ten hoogste 18 maanden en begint ten vroegste de dag waarop de eerste aanvraag is ingediend. Afdeling 2. - Verplichtingen van de onderneming

Art. 11.De begunstigde onderneming verplicht er zich toe : 1° een opleidingsregister te houden met de aanwezigheden van de opgeleide werknemers en de duur van hun respectievelijke opleidingen. Op het einde van de opleiding kan de Dienst voor arbeidsbemiddeling de deelnemers vragen stellen over het verloop van de opleiding. Door middel van een door de Dienst voor arbeidsbemiddeling opgesteld formulier bekrachtigt hem de onderneming de deelneming aan de voortgezette opleiding naar de modules vastgelegd in de conventie. 2° de individuele deelnemingsattesten van de werknemers die overeenkomstig de tussen de Dienst en de onderneming gesloten conventie zijn opgeleid, aan de Dienst voor arbeidsbemiddeling, ter medeondertekening voor te leggen;3° zich aan de intermediaire controles te onderwerpen die met het verloop van de opleidingen en van de opleidingsopdrachten verband houden en door de Dienst voor arbeidsbemiddeling gevoerd worden;4° met het oog op het eindcontrole de Dienst voor arbeidsbemiddeling tijdig te informeren van het einde van de betrokken opleidingen.

Art. 12.§ 1. De begunstigde onderneming verplicht er zich toe tijdens de duur van de conventie minstens 80 % van haar globaal personeelsbestand in het Duitse taalgebied te behouden. § 2. Onder globaal personeelsbestand verstaat men het in voltijdse equivalenten uitgedrukte aantal werknemers die bij de Rijksdienst voor sociale Zekerheid ingeschreven zijn.

Het aantal werknemers wordt via de Kruispuntbank van de sociale zekerheid gecontroleerd op het einde van het trimester vóór het begin van de overeenkomst en op het einde van het trimester waar de conventie verstrijkt. § 3. Bij niet-naleving van de overeenkomstig § 1 vastgelegde bepalingen wordt de aan de onderneming toegekende opleidingssteun verkort in verhouding tot het werkelijk personeelsbestand en wordt de onrechtmatige opleidingssteun teruggevorderd. § 4. In geval van verplaatsing van de bedrijfszetel buiten het Duitse taalgebied in de loop van de conventie worden de gesubsidieerde opleidingsuren per vestigingsplaats berekend naar rato van de vestigingsduur. § 5. Op de voordracht van de Dienst voor arbeidsbemiddeling kan de Minister afwijkingen van de in de §§ 1 tot 4 vastgelegde voorschriften toestaan, als : 1° de onderneming een door de federale Minister voor Werkgelegenheid aangenomen herstructureringsplan kan voorleggen;2° de Dienst voor arbeidsbemiddeling en de Sociaal-Economische Raad een gunstig advies uitbrengen. § 6. Leeft de onderneming de in artikel 11 opgelegde verplichtingen niet na, dan moet ze het totaal bedrag der al verkregen sommen terugbetalen. Afdeling 3. - Rol van de Dienst voor arbeidsbemiddeling

Art. 13.In het kader van dit besluit zal de Dienst voor arbeidsbemiddeling : 1° de onderneming bijstaan bij het bepalen van haar opleidingsbehoefte en het opstellen van een opleidingsplan, met inachtneming van de kansengelijkheid bij de toegang tot de opleiding;2° de werknemers op hun verzoek bijstaan in het beheer van hun persoonlijke vaardigheden;3° de in voorliggend besluit vastgelegde voorschriften bevorderen, uitvoeren en coördineren;4° een jaarlijks verslag opstellen. Afdeling 4. - Aanvraagprocedure

Art. 14.§ 1. Vóór het begin van de opleidingen dient de onderneming haar eerste aanvraag bij de Dienst voor arbeidsbemiddeling in, hetzij schriftelijk of langs elektronische weg.

Binnen 10 dagen bevestigt de Dienst voor arbeidsbemiddeling de ontvangst van de aanvraag.

Bij het ontvangstbewijs voegt de Dienst voor arbeidsbemiddeling een aan te vullen dossier met een verklarende brochure. Het modeldossier wordt door de Minister goedgekeurd. § 2. Het dossier omvat minstens de volgende elementen : 1° de administratieve gegevens m.b.t. de onderneming : a) de beschrijving van de onderneming (wettelijke benaming, vennootschapstype, adres van de bedrijfszetel en van de maatschappelijke zetel); b) de identificatie van de onderneming bij de Rijksdienst voor sociale Zekerheid, bij het B.T.W.-controlekantoor, alsmede haar bankadres); c) de economische activiteiten, uitgedrukt door de NACE-code;d) het omzetcijfer en de balans van het laatste boekjaar, alsmede een schatting van het omzetcijfer voor het lopende jaar;e) de contactpersoon binnen de onderneming alsmede haar e-mail adres.2° een verklaring op erewoord dat de onderneming de de-minimisregel bepaald in de verordening (EG) nr.1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 op de-minimissteun naleeft; 3° een verklaring op erewoord dat geen der opleidingen waarvoor een subsidiëringsaanvraag is ingediend door de wet voorgeschreven is; 4° de gegevens m.b.t. de opleidingsoperateurs en de grond waarvoor ze werden gekozen; 5° de motivering m.b.t. de organisatie van de opleiding en de keuze van de opleiders; 6° het opleidingsplan en het advies bedoeld in artikel 9. § 3. Worden ook bij het dossier gevoegd de modellen van het opleidingsregister en van het deelnemingsattest, opgesteld door de Dienst voor arbeidsbemiddeling.

Art. 15.§ 1. Binnen de twee maanden vanaf de datum van het ontvangstbewijs zendt de onderneming het volledige dossier, hetzij schriftelijk of langs elektronische weg, aan de Dienst voor arbeidsbemiddeling toe. Elke termijnoverschrijding maakt de aanvraag onontvankelijk.

Binnen tien dagen bevestigt de Dienst voor arbeidsbemiddeling de ontvangst van het dossier en legt met de onderneming een datum vast om binnen de onderneming erover te discussiëren.

Bij dit bezoek worden alle open vragen en gebrekkige inlichtingen gediscussieerd en wordt het dossier afgesloten. § 2. Binnen dertig dagen na ontvangst van het volledige dossier beslist de Dienst voor arbeidsbemiddeling een opleidingssteun al dan niet toe te kennen. Zo ja vraagt de Dienst voor arbeidsbemiddeling de goedkeuring van de Minister. Bij het verzoek aan de Minister wordt de beslissing van de Dienst voor arbeidsbemiddeling gevoegd met vermelding van de financiële gevolgen ervan, de betalingsmodaliteiten en de termijnen om op het einde van de opleidingsperiode de documenten in te dienen.

Binnen vijftien dagen na de bij de Dienst voor arbeidsbemiddeling ingediende aanvraag deelt de Minister zijn beslissing mede.

Art. 16.De opleidingssteun wordt in twee schijven uitbetaald : 1° ten eerste wordt 50 % van de berekende tegemoetkoming na ondertekening van de conventie gestort;2° het saldo wordt uitbetaald na de opleiding en na controle op de naleving van de conventie. Afdeling 5. - Begeleiding en evaluatie

Art. 17.Het jaarlijks verslag opgesteld krachtens artikel 13, 4°, moet ten laatste op 1 maart aan de Minister en aan de Sociaal-Economische Raad worden toegezonden en de volgende elementen omvatten : 1° de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens m.b.t. de werknemers, naar geslacht, leeftijd, arbeidsovereenkomst en woonplaats; 2° de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens m.b.t. de onderneming, naar grootte, bedrijfszetel, activiteitssector, alsmede elke belangrijke inlichting m.b.t. de praktische opleiding; 3° de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens m.b.t. de georganiseerde opleidingen en de externe opleiders gekozen door de onderneming, naar opleidingstype, -oord en -duur; 4° een evaluatie met een tevredenheidsanalyse.

Art. 18.De Dienst voor arbeidsbemiddeling werkt een overzichtstabel m.b.t. de toegekende en uitbetaalde opleidingssteunen uit; deze wordt aan de Minister en aan de Sociaal-Economische Raad toegezonden.

Art. 19.De Sociaal-Economische Raad is ermee belast de impact van voorliggend besluit in te schatten.

Te dien einde evalueert de Raad jaarlijks de georganiseerde opleidingen en hun efficiëntie. Deze evaluatie wordt ten laatste op 30 april aan de Regering medegedeeld.

Art. 20.Ten laatste tien dagen na de inwerkingtreding van dit besluit zendt de Dienst voor arbeidsbemiddeling aan de Minister een korte beschrijving van de opleidingssteun toe, overeenkomstig artikel 7 van de verordening (EG) nr. 68/2001 van de commissie van 12 januari 2001 in de vorm bepaald in diens bijlage II.

Art. 21.Met toepassing van artikel 7, 3°, van de verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 zendt de Regering aan de Europese Commissie een verslag toe over de toepassing van deze verordening in de vorm bepaald in diens bijlage III. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 22.De in dit besluit bepaalde termijnen worden in volle dagen berekend. De termijn loopt vanaf de dag na de akte. De vervaldag wordt meegerekend in de termijn. Als die dag echter een zaterdag, zondag of feestdag is, valt de vervaldag op de eerst volgende werkdag.

In de zin van dit besluit worden de volgende dagen gelijkgesteld met een feestdag : 1 januari, Altweiberdonnerstag (oude wijven donderdag), Rozenmaandag, Paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1, 2, 11 en 15 november, 25 en 26 december, alsook de bij decreet of bij besluit van de Regering vastgestelde dagen.

Art. 23.Het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1993 tot instelling van tegemoetkomingen voor de oprichting, de uitbreiding en de omschakeling van bedrijven door de indienstneming en opleiding van werknemers wordt opgeheven, wat de Duitstalige Gemeenschap betreft, vanaf de datum van inwerkingtreding van voorliggend besluit.

Alle tegemoetkomingen die door de Minister en de Dienst voor arbeidsbemiddeling overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 1993 reeds toegekend zijn, blijven geldig tot het einde van de betrokken conventie.

Art. 24.Bij niet-naleving van de wettelijke bepalingen moet de Dienst voor arbeidsbemiddeling de al uitbetaalde opleidingssteun terugvorderen overeenkomstig de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.

Art. 25.Voorliggend besluit treedt in werking op 13 februari 2008.

Eupen, 13 februari 2008.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Vice-Minister-President, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme, B. GENTGES

^