Etaamb.openjustice.be
Document van 14 januari 1999
gepubliceerd op 04 augustus 1999

Besluit van de Regering houdende vaststelling van de criteria voor de verdeling van het bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de Duitstalige Gemeenschap

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
1999033027
pub.
04/08/1999
prom.
14/01/1999
ELI
eli/besluit/1999/01/14/1999033027/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 JANUARI 1999. - Besluit van de Regering houdende vaststelling van de criteria voor de verdeling van het bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de Duitstalige Gemeenschap


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1990, 18 juli 1990, 5 mei 1993 en 16 juli 1993;

Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 105, gewijzigd bij de wet van 31 december 1983;

Gelet op het beheersverdrag betreffende het Centrum voor de socio-pedagogische begeleiding van kinderen en jongeren, opgesteld op 5 februari 1998;

Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 14 januari 1999;

Gelet op het gunstig advies van de lnspecteur van Financiën, gegeven op 14 januari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de inwerkingtreding van dit besluit geen uitstel lijdt daar het de criteria voor de verdeling van het bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn onder de OCMW's van de Duitstalige Gemeenschap ook voor het jaar 1998 vastlegt;

Op de voordracht van de Minister van Jeugd, Vorming, Media en Sociale Aangelegenheden, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit regelt voor 1998 (activiteiten 1997) en de volgende jaren de verdeling van het gedeelte van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn dat aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de Duitstalige Gemeenschap toekomt.

Art. 2.Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Eupen krijgt van het Bijzonder Fonds een vast bedrag van 2,5 miljoen voor het bestuur van het centrum voor de socio-pedagogische begeleiding van kinderen en jongeren.

Art. 3.Het gedeelte van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn dat jaarlijks aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekend wordt om de kosten te dekken die voortvloeien uit de toepassing van artikelen 60, § 7 en 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beloopt 3 000 000 frank.

In het kader van artikel 60, § 7 worden als aanneembare kosten beschouwd alle kosten na aftrek van de werkgeverlasten en van de tegemoetkomingen waarop de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bij de openbare overheden aanspraak kunnen maken voor de uitgevoerde maatregelen.

In het kader van artikel 61 worden als aanneembare kosten beschouwd alle kosten na aftrek van de tegemoetkomingen waarop de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bij de openbare overheden aanspraak kunnen maken voor de uitgevoerde maatregelen.

Ligt het bedrag vermeld in het eerste lid hoger dan alle aanneembare, samengetelde kosten, dan zal het overschot verdeeld worden volgens de in artikel 4 bepaalde criteria.

Art. 4.Na toepassing van de artikelen 2 en 3 wordt het saldo van het Bijzonder Fonds als volgt verdeeld onder de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 1° 3 % op basis van het aantal maatschappelijke werkers die op 31 december van het dienstjaar een volledige of een deeltijdbaan hadden;2° 27 % op basis van de netto-uitgaven ontstaan in de loop van het dienstjaar tengevolge van de uitbetaling van het wettelijk bestaansminimum of van elke andere sociale hulpverlening, en niet vermeld onder de punten 3° tot 10°;3° 3 % op basis van de noodopvangwoningen erkend op 31 december van het dienstjaar die zich op het gebied van de gemeente bevinden en waarvan de bewoners op een referentieadres bij het OCMW ingeschreven zijn;4° 30 % op basis van de kosten die in de loop van het dienstjaar door het OCMW gedragen werden voor de uitbating van bedden in rust- en verzorgingstehuizen, hetzij in eigen regie, hetzij door tussenkomst van een intercommunale waarbij het OCMW aangesloten is;5° 10 % op basis van de netto-uitgaven ontstaan in de loop van het dienstjaar tengevolge van de plaatsing van bejaarden, met uitzondering van de onder punt 4° bedoelde kosten;6° 2 % op basis van de netto-uitgaven ontstaan in de loop van het dienstjaar tengevolge van de uitbating van een dienst voor warme maaltijden;7° 4 % op basis van het aantal uren die in de loop van het dienstjaar gepresteerd werden door een dienst voor gezins- en bejaardenhulp, hetzij door de eigen dienst van het OCMW, hetzij door een openbare of een privé-dienst waarmee het OCMW een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten;8° 4 % op basis van de door het OCMW gedragen kosten die voortvloeien uit de uren die in de loop van het dienstjaar door de dienst "SOS-Selbsthilfe" of door andere hulpdiensten gepresteerd werden en waarvoor het OCMW krachtens een overeenkomst in een kostenbijdrage voorziet;9° 4 % op basis van het aantal erkende politieke vluchtelingen en asielzoekers die in het dienstjaar een met het bestaansminimum overeenstemmende tegemoetkoming van het OCMW hebben gekregen, en van de samenstelling van hun gezinnen;10° 13 % op basis van de punten voor gesubsidieerde contractuelen waarvan de gemeenten en centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van de gesubsidieerde contractuelen samen gebruik maken, voor zover het door beide overheden samen gebruikte percentage in de loop van het betrokken dienstjaar ten minste 80% bedraagt. Punten die een intercommunale overgedragen worden, komen slechts in aanmerking, als de intercommunale ten minste 80 % van de haar toegekende punten gebruikt.

Om het gebruikte percentage te berekenen wordt het gebruik van de punten in aanmerking genomen die voor het betrokken dienstjaar toegekend zijn krachtens het besluit van het Waalse Gewest van 13 juni 1991 tot bepaling van de verdelingsmaatstaven van de toelagen die toegekend zijn aan de plaatselijke besturen waar contractuelen tewerkgesteld zijn.

Art. 5.De verdeling van de middelen die ter beschikking van het Bijzonder Fonds gesteld worden is onderworpen aan het indienen, bij het bevoegde Ministerie, van : - de begroting van de verschillende OCMW's voor het lopende begrotingsjaar; - de goedgekeurde rekeningen van de OCMW's voor het voorafgaande jaar; - een algemene beleidsnota, zoals bedoeld in artikel 88, § 1 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW's; - de correct ingevulde vragenlijsten over de telling van de ontvangers van het bestaansminimum voor de verschillende OCMW's, waarbij de teldatum voor het desbetreffende jaar vooraf vastgelegd is; - met toepassing van artikel 3, een gedetailleerde lijst met de loonkosten, met uitzondering van de werkgeverlasten m.b.t. de personen tewerkgesteld overeenkomstig artikel 60, § 7.

De lijst moet de uitbetaalde brutolonen en de door de openbare overheden uitbetaalde tegemoetkomingen duidelijk vermelden.

Art. 6.§ 1. Onverminderd de in de loop van het jaar 1998 ten gunste van de OCMW uitbetaalde voorschotten, krijgen deze een maandelijks voorschot overeenstemmend met 70 % van het bedrag dat het voorafgaande jaar uitbetaald is.

Na ontvangst van de in dit besluit vermelde en door het Ministerie in het kader van het Bijzonder Fonds vereiste documenten wordt het saldo berekend en aan de OCMW's uitbetaald. Indien de voorschotten voor een OCMW het hem toegekende bedrag overschrijden, overschrijft het OCMW het verschil aan de andere OCMW's, overeenkomstig de aanwijzingen van de bevoegde Minister. § 2 - Wordt na de verdeling vastgesteld dat een vergissing werd begaan ten nadele van een OCMW, dan wordt de ontbrekende som aan dit centrum toegekend bij de overeenkomstige verdeling van het daaropvolgend jaar.

Die som wordt berekend volgens de grondslagen van de verdeling waarbij de vergissing werd begaan.

Indien een vergissing ten voordele van een OCMW begaan werd, dan wordt dit overschot afgetrokken bij de overeenkomstige verdeling van het daaropvolgende jaar.

Dit overschot wordt berekend volgens de grondslagen van de verdeling waarbij de vergissing werd begaan.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Art. 8.De Minister van Jeugd, Vorming, Media en Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 14 januari 1999.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme, J. MARAITE De Minister van Jeugd, Vorming, Media en Sociale Aangelegenheden K.-H. LAMBERTZ

^