Etaamb.openjustice.be
Decreet van 22 mei 2014
gepubliceerd op 12 september 2014

Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 18 november 2013 betreffende de ondersteuning van cultuur in de Duitstalige Gemeenschap

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2014203914
pub.
12/09/2014
prom.
22/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/22/2014203914/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP


22 MEI 2014. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 18 november 2013 betreffende de ondersteuning van cultuur in de Duitstalige Gemeenschap


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, artikel 7;

Gelet op het decreet van 18 november 2013 betreffende de ondersteuning van cultuur in de Duitstalige Gemeenschap, artikel 8, § 2, derde lid, artikel 10, § 1, tweede lid, en § 3, tweede en vierde lid, artikel 14, tweede lid, artikel 16, § 1, tweede lid, artikel 18, § 1, tweede lid, artikel 34, vijfde lid, artikel 38, derde en vierde lid, artikel 42, derde en vierde lid, artikel 48, § 2, tweede lid, artikel 50, § 1, tweede en derde lid, en § 3, tweede lid, artikel 55, § 2, tweede lid, artikel 56, § 1, artikel 61, § 2, tweede lid, artikel 62, § 1, tweede en derde lid, artikel 76, derde lid en artikel 84, tweede lid;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 8 april 2014;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister-President, bevoegd voor Begroting d.d. 10 april 2014;

Gelet op advies 56.051/3 van de Raad van State, gegeven op 19 mei 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Cultuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Artikel 1 - Definities Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 18 november 2013 betreffende de ondersteuning van cultuur in de Duitstalige Gemeenschap;2° Minister : de minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd voor cultuur;3° departement : het departement van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap dat bevoegd is voor cultuur. HOOFDSTUK 2. - Ondersteuning van de professionele cultuuraanbieders Art. 2 - Ondersteuningsaanvraag voor professionele cultuuraanbieders § 1 - De in artikel 8, § 2, van het decreet vermelde ondersteuningsaanvraag wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier en dit zowel schriftelijk - per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs - als elektronisch. § 2 - De aanvraag om ondersteuning als professionele cultuuraanbieder bevat : 1° het cultuurconcept overeenkomstig artikel 9 van het decreet;2° een overzicht van de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;3° een personeelsplan met taakomschrijving, kwalificatie en vermelding van het VTE van alle personeelsleden afzonderlijk, alsook de voortgezette opleidingen die ze hebben gevolgd in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan;4° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;5° een organigram en een organisatiebeschrijving, met de rol van vrijwillige medewerkers en van personen die op honorariumbasis werken;6° een gedetailleerde begroting voor het jaar van de aanvraag en het eerste kalenderjaar van de ondersteuningsperiode;7° een financiële simulatie voor de duur van de ondersteuningsperiode;8° een persmap met programmaboekjes, brochures, krantenartikelen, mediaberichten, flyer en posters over de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden tijdens de drie kalenderjaren die aan de aanvraag voorafgaan. Voor cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap bevat de aanvraag vermeld in het eerste lid bovendien : 1° het algemene verslag over de jaarrekening van het kalenderjaar dat twee jaar aan het jaar van de aanvraag voorafgaat, met inbegrip van de eindrekening, de balans en de eventuele verslagen van het college van commissarissen die een autonoom gemeentebedrijf ter uitvoering van artikel 1231-6 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie moet opstellen;2° de geldende statuten van de rechtspersoon;3° de plannen van de cultuurinfrastructuur, met inbegrip van de beschrijving van het aantal plaatsen, de technische mogelijkheden en de aard van de cultuurevenementen die daar kunnen plaatsvinden;4° het eigendomsbewijs of het bewijs van het recht om gebruik te maken van de infrastructuur voor de duur van de ondersteuningsperiode. Voor cultuurorganisatoren en cultuurproducenten bevat de aanvraag vermeld in het eerste lid bovendien : 1° de geldende statuten van de vereniging zonder winstoogmerk;2° een balans en een resultatenrekening van het kalenderjaar dat aan het jaar van de aanvraag voorafgaat. Art. 3 - Behandelingsprocedure § 1 - Het departement gaat na of aan de voorwaarden wordt voldaan, alsook of de ingediende aanvraag volledig is en stelt vóór 31 mei van het jaar dat aan de ondersteuningsperiode voorafgaat, een verslag op.

Ontbrekende stukken worden opgevraagd. Alleen aanvragers die alle vereiste documenten indienen, worden tot de verdere behandelingsprocedure toegelaten.

Daarna zendt het departement overeenkomstig artikel 10, § 1, van het decreet ten laatste op 30 juni van hetzelfde jaar de volledige aanvragen om erkenning toe aan de beoordelingscommissie zodat deze commissie advies kan geven en aan het gemeentecollege van de gemeente waar de voornaamste culturele activiteiten van de aanvrager plaatsvinden, zodat dit college een standpunt daaromtrent kan innemen. § 2 - De beoordelingscommissie geeft het advies vermeld in § 1 uiterlijk op 31 juli van hetzelfde jaar. Indien na het verstrijken van die termijn geen advies ter kennis is gebracht, wordt de procedure voortgezet.

Het advies van de beoordelingscommissie is met redenen omkleed. § 3 - In het standpunt vermeld in § 1 onderzoekt het gemeentecollege in het bijzonder : 1° of het gemeentecollege het principieel eens is met de aanvraag;2° in welke mate een ondersteuning van de gemeente kan worden verwacht voor de betrokken ondersteuningsperiode. § 4 - Het advies van de beoordelingscommissie en het standpunt van het gemeentecollege worden zo snel mogelijk aan het departement bezorgd.

Het departement bezorgt de aanvragers uiterlijk op 15 augustus van hetzelfde jaar het verslag vermeld in § 1, eerste lid, alsook het eventuele advies van de beoordelingscommissie en het eventuele standpunt van het gemeentecollege.

De aanvragers kunnen tot uiterlijk 15 september van hetzelfde jaar een schriftelijk standpunt daaromtrent bij het departement afgeven. § 5 - Na positieve beslissing van de Regering overeenkomstig artikel 11 van het decreet begint de ondersteuningsperiode op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar van de aanvraag.

Aan de beslissing van de Regering kunnen voorwaarden verbonden zijn.

Art. 4 - Beoordelingscommissie § 1 - De beoordelingscommissie vermeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, van het decreet is samengesteld uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met ervaring op het gebied van de kunstdisciplines die in het decreet worden vermeld, ervaring in de domeinen van de professionele cultuuraanbieders en ervaring in algemeen cultuurmanagement. § 2 - De beoordelingscommissie kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.

De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de beoordelingscommissie worden : 1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft. Een lid van de beoordelingscommissie dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen.

Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen. § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.

Art. 5 - Beheerscontract en cultuurconvenant Het cultuurconvenant vermeld in artikel 12, § 2, van het decreet bevat het volgende : 1° het bedrag van de jaarlijkse forfaitaire ondersteuning;2° de voor de ondersteuningsperiode overeengekomen doeleinden. Art. 6 - Verrekeningsclausule § 1 - De subsidies voor gesubsidieerde contractuelen die worden toegekend met toepassing van artikel 5, § 3, van het besluit van de Waalse Regering van 11 mei 1995 betreffende de indienstneming van gesubsidieerde contractuelen door sommige openbare besturen en ermee gelijkgestelde werkgevers worden overeenkomstig artikel 17, § 3, en artikel 19, § 6, afgetrokken van de jaarlijkse forfaitaire ondersteuning; die aftrek wordt berekend in het cultuurconvenant op basis van de subsidies voor gesubsidieerde contractuelen die in het jaar vóór de aanvraag werden betaald.

Tijdens de ondersteuningsperiode vergelijkt het departement de subsidies die werkelijk werden gebruikt op het ogenblik dat het cultuurconvenant werd opgesteld jaarlijks met de subsidies die het vorige jaar zijn uitbetaald. Indien de subsidies die tijdens de ondersteuningsperiode werkelijk werden uitbetaald hoger zijn dan op het ogenblik dat het cultuurconvenant werd opgesteld, wordt het verschil in het lopende kalenderjaar verrekend via de jaarlijkse forfaitaire ondersteuning. Indien die subsidies lager zijn dan op het ogenblik dat het cultuurconvenant werd opgesteld, wordt het verschil in het lopende kalenderjaar als een eenmalig bedrag uitbetaald.

Indien die subsidies aanzienlijk en duurzaam worden gewijzigd, kunnen de bedragen tijdens de ondersteuningsperiode in het cultuurconvenant worden aangepast. § 2 - De bepalingen van § 1 gelden mutatis mutandis ook voor de overeenkomstig de artikelen 17, § 4, en 19, § 7, van het decreet bepaalde aftrek van de werkgeversbijdragen voor een personeelslid dat in het kader van een verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs of in het kader van een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht ter beschikking wordt gesteld van een cultuurproducent.

Art. 7 - Aanrekening van de culturele activiteiten § 1 - In aanmerking komende culturele activiteiten voor professionele cultuuraanbieders in de zin van artikel 14, 5°, artikel 16, § 2, en artikel 18, §§ 2 tot 5, van het decreet zijn : 1° openbaar, met uitzondering van schoolvoorstellingen;2° voor de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap : de opvoeringen, optredens met eigen producties of adaptaties, concerten, evenementen, tentoonstellingen, open dagen, lezingen, workshops en colloquia die in de gebouwen van het cultuurcentrum plaatsvinden omdat de kadervoorwaarden op het gebied van infrastructuur en techniek zijn geschapen;3° voor cultuurorganisatoren : de opvoeringen, optredens met eigen producties of adaptaties, concerten, evenementen, tentoonstellingen, open dagen, lezingen, workshops en colloquia die plaatsvinden omdat ze voldoen aan de ondersteuningsvoorwaarden vermeld in artikel 16, § 1, 5° tot 8°;4° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline theater : theateropvoeringen met eigen producties of adaptaties, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen;5° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline dans : dansopvoeringen met eigen producties of adaptaties, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen;6° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline literatuur : publicaties, lezingen, workshops, voordrachten, wetenschappelijk onderzoek en colloquia, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen;7° voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline muziek : concerten met eigen producties of adaptaties, alsook aanvullende activiteiten om aan cultuuroverdracht te doen. Niet in aanmerking komende culturele activiteiten voor professionele cultuuraanbieders zijn : 1° activiteiten zoals repetities, geluidsopnames en vergaderingen die dienen om de in aanmerking komende culturele activiteiten vermeld in het eerste lid voor te bereiden;2° activiteiten met een pedagogische inhoud of voortgezette opleidingen die niet in de zin van de cultuuroverdracht bedoeld in artikel 8, 5°, van het decreet als aanvulling op een culturele activiteit tot doel hebben cultuur toegankelijk te maken, maar als voortgezette opleiding met een culturele inhoud hoofdzakelijk op zichzelf staan;3° activiteiten die buiten het Duitse taalgebied plaatsvinden, met uitzondering van optredens, lezingen en concerten van cultuurproducenten;4° activiteiten zonder toereikende culturele inhoud zoals filmvoorstellingen, party's, bals, beurzen, slotevents van workshops en verkooptentoonstellingen;5° - voor cultuurproducenten - tentoonstellingen. § 2 - Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 14, 5°, van het decreet aan de kwantitatieve minimumcriteria voor cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap voldoet, wordt als volgt berekend : 1° elke culturele activiteit in de zin van § 1 met uiteenlopende culturele inhoud die in het cultuurcentrum plaatsvindt en voor toeschouwers toegankelijk is, wordt als een culturele activiteit beschouwd, ongeacht de duur ervan;2° indien in het cultuurcentrum twee of meer culturele activiteiten met verschillende culturele inhoud op dezelfde dag plaatsvinden, stemt dit overeen met hoogstens twee speeldagen;3° alle toeschouwers die de in 1° vermelde culturele activiteiten bezoeken, worden beschouwd als bezoekers. § 3 - Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 16, § 2, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurorganisatoren voldoet, wordt als volgt berekend : 1° elke dag waarop de cultuurorganisator een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;2° organiseert de cultuurorganisator op één dag twee of meer culturele activiteiten met een verschillende culturele inhoud op verschillende plaatsen, tellen deze als twee culturele activiteiten;3° alle toeschouwers die de in 1° tot 2° vermelde culturele activiteiten bezoeken, worden beschouwd als bezoekers. § 4 - Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 2, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline theater voldoet, wordt als volgt berekend : 1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;2° indien de cultuurproducent op één dag twee of meer culturele activiteiten organiseert, telt deze dag dubbel. Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 3, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline dans voldoet, wordt als volgt berekend : 1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;2° indien de cultuurproducent op één dag twee of meer culturele activiteiten organiseert, telt deze dag dubbel. Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 4, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline literatuur voldoet, wordt als volgt berekend : 1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;2° indien de cultuurproducent op één dag twee of meer culturele activiteiten organiseert, telt deze dag dubbel;3° het uitbrengen van een literair tijdschrift waaraan minstens vijf verschillende auteurs meewerken, stemt overeen met vijf culturele activiteiten. Het aantal culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 18, § 5, van het decreet aan de kwantitatieve criteria voor cultuurproducenten in de kunstdiscipline muziek voldoet, wordt als volgt berekend : 1° elke dag waarop de cultuurproducent een culturele activiteit in de zin van § 1 organiseert, stemt overeen met een culturele activiteit;2° indien de cultuurproducent op één dag twee culturele activiteiten op twee verschillende plaatsen organiseert, telt deze dag dubbel. § 5 - Indien professionele cultuuraanbieders van dezelfde kunstdiscipline als cultuurcentra, cultuurorganisatoren en cultuurproducenten, in het overzichtsformulier voor culturele activiteiten, dezelfde culturele activiteit aangeven, dan worden het aantal toeschouwers en het aantal dagen evenredig in aanmerking genomen om te bepalen of ze aan de kwantitatieve criteria voldoen. Dat geldt ook wanneer die activiteit via een ander bevoegdheidsterrein van de Duitstalige Gemeenschap ondersteund wordt.

De evenredige verdeling stemt overeen met de afspraak die de cultuuraanbieders vooraf hebben gemaakt om met elkaar samen te werken en de verschillende in § 1, eerste lid, tweede tot vierde lid, vermelde taken onder elkaar te verdelen. Een evenredige verdeling is pas mogelijk indien de cultuuraanbieder minstens 30 % van de middelen die voor de organisatie van de culturele activiteiten noodzakelijk zijn, bijeenbrengt. Voor cultuurorganisatoren komt het ter beschikking stellen van infrastructuur niet in aanmerking voor de evenredige verdeling.

De afspraak over de samenwerking wordt bij het overzichtsformulier voor culturele activiteiten gevoegd.

Art. 8 - Systeem om de culturele activiteiten te bewijzen § 1 - De professionele cultuuraanbieders hanteren een overzichtelijk systeem om te bewijzen dat ze aan de kwantitatieve criteria vermeld in artikel 14, 5°, artikel 16, § 2, en artikel 18, §§ 2 tot 5, van het decreet voldoen.

Het bewijssysteem bevat op zijn minst de volgende gegevens over de georganiseerde culturele activiteiten : 1° begin- en einddatum van de culturele activiteit;2° adres van de plaats waar de culturele activiteit plaatsvindt;3° benaming van de culturele activiteit;4° aard van de culturele activiteit;5° het publiek waarvoor de culturele activiteit toegankelijk was;6° de producent van de culturele activiteit en de eventuele co-producent(en);7° in voorkomend geval, welke partners aan het ontstaan en de realisatie van de activiteit hebben meegewerkt;8° voor de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap en de cultuurorganisatoren : het aantal toeschouwers, met vermelding of het om betalende of niet-betalende toeschouwers gaat. Dit activiteitenoverzicht wordt aan het departement overgezonden aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier. § 2 - De organisatie van de culturele activiteiten van de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap en van de cultuurorganisatoren wordt als volgt bewezen : 1° per culturele activiteit een schriftelijke overeenkomst of een boekhoudkundig document dat de organisatie van een evenement bewijst;2° per culturele activiteit artikelen uit de pers of marketingdocumenten over de organisatie van die activiteit;3° het aantal toeschouwers wordt onderzocht op basis van een gecentraliseerde lijst waarop de betalende en de niet-betalende toeschouwers vermeld staan en waaraan de dienovereenkomstige bewijzen zijn gekoppeld;4° het aantal betalende toeschouwers wordt bewezen aan de hand van de kaartverkoop en de daarvoor betaalde bedragen;5° het aantal niet-betalende toeschouwers wordt bewezen aan de hand van het aantal gratis tickets of aan de hand van gemotiveerde, te goeder trouw opgemaakte ramingen. Om te voldoen aan de kwantitatieve criteria vervat in artikel 16, § 2, van het decreet kan hoogstens één derde niet-betalende toeschouwers in verhouding tot het totale aantal toeschouwers per kalenderjaar in aanmerking worden genomen. § 3 - De organisatie van de culturele activiteiten van de cultuurproducenten wordt als volgt bewezen : 1° per culturele activiteit een schriftelijke overeenkomst of een boekhoudkundig document dat de organisatie van het evenement bewijst;2° per culturele activiteit artikelen uit de pers of reclamemiddelen over de organisatie van die activiteit. Art. 9 - Administratieve procedure voor professionele cultuuraanbieders § 1 - Dit zijn de stukken die de cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap overeenkomstig artikel 14 van het decreet jaarlijks moeten overleggen : 1° een activiteitenverslag waaruit blijkt hoe het in artikel 12 van het decreet geregelde beheerscontract wordt uitgevoerd;2° een overzicht van de culturele activiteiten van het vorige jaar, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;3° de notulen van de algemene vergaderingen;4° eventuele wijzigingen van de statuten;5° de lijst van het personeel dat in het voorgaande jaar bij de vereniging was aangesteld waaruit de volgende gegevens kunnen worden afgeleid : de taken van de personeelsleden, de arbeidsregeling van de personeelsleden uitgedrukt in voltijdse equivalenten en het hoogste diploma van elk personeelslid;6° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;7° een lijst van de subsidies die de Duitstalige Gemeenschap in het vorige jaar heeft uitbetaald en die ondertekend is door de persoon die volgens de statuten daartoe bevoegd is;het departement zendt die lijst voor 1 maart van het lopende kalenderjaar toe; 8° de financiële planning en de activiteitenplanning voor het lopende en het volgende kalenderjaar;9° het algemene verslag over de jaarrekening, met inbegrip van de eindrekening, de balans en de eventuele verslagen van het college van commissarissen, dat een autonoom gemeentebedrijf ter uitvoering van artikel 1231-6 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie moet opstellen. In het beheerscontract kan worden vastgelegd dat nog andere stukken moeten worden overgezonden.

De cultuurcentra van de Duitstalige Gemeenschap dienen de stukken vermeld in het eerste lid, 1° tot 8°, jaarlijks uiterlijk op 31 maart en de stukken vermeld in het eerste lid, 9°, jaarlijks uiterlijk op 30 juni in bij het departement. § 2 - Dit zijn de stukken die cultuurorganisatoren overeenkomstig artikel 16 van het decreet en cultuurproducenten overeenkomstig artikel 18 van het decreet jaarlijks moeten overleggen : 1° een activiteitenverslag waaruit de uitvoering van het in artikel 12 van het decreet geregelde cultuurconvenant blijkt;2° een overzicht van de culturele activiteiten van het vorige jaar, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;3° de notulen van de algemene vergaderingen;4° eventuele wijzigingen van de statuten;5° de lijst van het personeel dat in het voorgaande jaar bij de vereniging was aangesteld waaruit de volgende gegevens kunnen worden afgeleid : de taken van de personeelsleden, de arbeidsregeling van de personeelsleden uitgedrukt in voltijdse equivalenten en het hoogste diploma van elk personeelslid;6° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;7° een lijst van de subsidies die de Duitstalige Gemeenschap in het vorige jaar heeft uitbetaald en die ondertekend is door de persoon die volgens de statuten daartoe bevoegd is;het departement zendt die lijst voor 1 maart van het lopende kalenderjaar toe; 8° een resultatenrekening en balans van het vorige boekjaar;9° de financiële planning en de activiteitenplanning voor het lopende en het volgende kalenderjaar. In het cultuurconvenant kan worden vastgelegd dat nog andere stukken moeten worden overgezonden.

De cultuurproducenten dienen de stukken jaarlijks uiterlijk op 31 maart bij het departement in. § 3 - Het departement heeft gedurende een periode van vijf jaar het recht om - per activiteitenjaar waarvoor ondersteuning voor de organisatie als professionele cultuuraanbieder is gegeven - te vragen om de boekhoudkundige documenten van de cultuuraanbieder en alle bewijzen van de uitgaven te kunnen inzien. Binnen die periode kan het departement, ten laste van de Duitstalige Gemeenschap, een derde opdracht geven om de boekhouding te controleren en te controleren of de jaarlijkse subsidie gebruikt is waarvoor ze bestemd was. De organisatie bewaart alle bewijzen minstens gedurende die periode.

Het departement heeft gedurende een periode van vijf jaar het recht om - per activiteitenjaar waarvoor ondersteuning voor de organisatie als professionele cultuuraanbieder is gegeven - te vragen om volgende bewijzen te kunnen inzien : de bewijzen voor de naleving van de algemene ondersteuningsvoorwaarden overeenkomstig artikel 8 van het decreet, de bewijzen voor de naleving van de specifieke ondersteuningsvoorwaarden overeenkomstig de artikelen 14, 16 en 18 van het decreet en de bewijzen voor de uitvoering van het cultuurconcept overeenkomstig artikel 9 van het decreet. De organisatie bewaart alle bewijzen minstens gedurende die periode.

HOOFDSTUK 3. - Ondersteuning van cultuurprojecten en kunstenaars Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. 10 - Bewijsstukken Voor de ondersteuning van cultuurprojecten en beurzen voor kunstenaars komen de volgende bewijzen in aanmerking : 1° gekwiteerde facturen;2° facturen met een rekeninguittreksel waaruit de betaling blijkt;3° financiële bescheiden die gecertificeerd zijn door erkende accountantskantoren of erkende financiële controleurs. Voor beurzen waarvoor geen of slechts geringe materiaal- of reiskosten ontstaan, kunnen ook uurroosters als bewijs worden ingediend. Als bewijs moeten worden ingediend : 1° een bindende schriftelijke verklaring waaruit het aantal gewerkte uren blijkt, met datum, uur en uurtarief;2° uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar een afschrift van de mededeling, aan de Federale Overheidsdienst Financiën, van de daarmee overeenstemmende honoraria. Afdeling 2. - Cultuurprojecten van jongeren Art. 11 - Wraking van leden van de beoordelingscommissie De volgende personen mogen geen lid worden van de beoordelingscommissie vermeld in artikel 34 van het decreet : 1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft. Een lid van de beoordelingscommissie dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen.

Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen.

Afdeling 3. - Beurzen voor kunstenaars Art. 12 - Aanvraagprocedure § 1 - De in artikel 38 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met ervaring op het gebied van de kunstdisciplines die in het decreet worden vermeld, ervaring in de domeinen van de kunstenaars en ervaring in algemeen cultuurmanagement. § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.

De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden : 1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft. Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen. § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden. § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 38, derde lid, van het decreet zijn : 1° het professionele karakter van het artistieke handwerk;2° de financiële haalbaarheid;3° het doelpubliek;4° de innovatieve kracht en het actuele karakter;5° de betekenis voor de cultuur in het Duitse taalgebied;6° de kwalitatieve uitwerking, qua inhoud en qua vakkundigheid. § 6 - Een kunstenaar mag per kalenderjaar hoogstens één aanvraag overeenkomstig artikel 37 van het decreet indienen.

Afdeling 4. - Onderscheiding 'kunstenaar van de Duitstalige Gemeenschap' Art. 13 - Vakjury § 1 - De in artikel 42 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met ervaring op het gebied van de kunstdisciplines die in het decreet worden vermeld, ervaring in de domeinen van de kunstenaars en ervaring in algemeen cultuurmanagement. § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.

De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel. § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden : 1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de aanvragers op wie het advies betrekking heeft. Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij de ondersteuningsaanvraag waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen. § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden. § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 42, derde lid, van het decreet zijn : 1° het professionele karakter van het artistieke handwerk;2° de innovatieve kracht en het actuele karakter;3° de betekenis voor de cultuur in het Duitse taalgebied. HOOFDSTUK 4. - Ondersteuning van amateurkunst en folklore Afdeling 1. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen Onderafdeling 1. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor muziek Art. 14 - Aanvraagformulier De aanvraag vermeld in artikel 48 van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art. 15 - Vakjury § 1 - De in artikel 50 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met de ervaring op het gebied van muziek. § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.

De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel. § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden : 1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de amateurkunstvereniging op wie het advies betrekking heeft. Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij een amateurkunstvereniging waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen. § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden. § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 50, § 1, tweede lid, van het decreet zijn : 1° stemming en intonatie;2° toon en klankkwaliteit;3° klankbalans en registerbalans;4° schikking;5° respect voor tempo en agogiek;6° frasering en articulatie;7° technische uitvoering en samenspel;8° ritme en metriek;9° dynamische differentiaties;10° interpretatie, muzikaliteit en stijlgevoel;11° evenwichtige keuze van de muziekstukken;12° artistieke algemene indruk;13° visueel effect (houding en discipline). Art. 16 - Voorstel van de vakjury Het voorstel vermeld in artikel 50, § 1, van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art. 17 - Subsidies voor optredens van geclassificeerde amateurkunstverenigingen die actief zijn in de kunstdiscipline muziek § 1 - Uiterlijk op 28 februari van elk jaar wordt per geclassificeerde amateurkunstvereniging een forfaitair bedrag uitbetaald dat overeenstemt met de som van het jaarlijks aantal subsidies per optreden naargelang van de classificatiecategorie. De eerste uitbetaling geschiedt in het kalenderjaar na de classificatie.

Voor het bewijs van de georganiseerde culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 52, § 2, van het decreet uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar moet worden ingediend, wordt het door de Minister vastgelegde formulier gebruikt.

Indien een geclassificeerde amateurkunstvereniging in een kalenderjaar, naargelang van de classificatiecategorie, niet genoeg culturele activiteiten organiseert, wordt dit verrekend via de daaropvolgende betaling van een voorschot voor het volgende kalenderjaar. § 2 - Uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar wordt ook het bewijs ingediend voor de terugbetaling van eventuele reiskosten die verband houden met concerten. De reisvergoedingen vermeld in bijlage 1 van het decreet worden, nadat de desbetreffende bewijzen gecontroleerd zijn, in het volgende kalenderjaar uitbetaald. § 3 - Als in aanmerking komende culturele activiteiten in de zin van artikel 52 van het decreet gelden optredens bij evenementen die openbaar toegankelijk zijn.

Alleen voor koren, vocale ensembles en kinder- en jeugdkoren wordt het opluisteren van misvieringen als een in aanmerking komende culturele activiteit beschouwd. Bovendien geeft de amateurkunstvereniging als aanvulling op de misviering voor of na de misviering een concert.

Indien verscheidene amateurkunstverenigingen samen of na elkaar op eenzelfde evenement optreden, kunnen alle optredende verenigingen dat evenement als bewijs voor de georganiseerde culturele activiteiten indienen.

Art. 18 - Jaarlijkse subsidies voor geclassificeerde amateurkunstverenigingen met bijzonder artistiek niveau § 1 - Overeenkomstig artikel 52, § 5, derde lid, van het decreet wordt de eerste subsidie uitbetaald op basis van de activiteiten in het kalenderjaar na de classificatie. De jaarlijkse subsidie heeft betrekking op de activiteit van het vorige jaar.

De ondersteuningsaanvraag voor de activiteiten van een kalenderjaar wordt uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier. § 2 - Alle bewijzen voor de uitgaven vermeld in artikel 52, § 4, worden bij de aanvraag gevoegd.

De facturen zijn voor kwijting getekend of bij de facturen is een rekeninguittreksel gevoegd. De bewijzen worden gesorteerd naar uitgavenposten en op de bewijzen wordt de referentie per uitgavenpost vermeld. Alle uitgaven kunnen bewezen worden door originele stukken of kopieën. De originele bewijzen worden na verificatie teruggegeven.

Indien kopieën worden ingediend, behoudt het departement zich het recht voor om de originele stukken in te zien.

Indien er geen officiële factuur bestaat, kunnen kleine uitgaven bewezen worden aan de hand van een bindende schriftelijke verklaring. § 3 - Voor de bezoldiging van de artistieke leider moeten de volgende stukken als bewijs worden ingediend : 1° een bindende schriftelijke verklaring waaruit de afzonderlijk betaalde forfaits blijken, met vermelding van de datum en het aantal gewerkte uren;2° een afschrift van de mededeling, aan de Federale Overheidsdienst Financiën, van de betaalde honoraria. Onderafdeling 2. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor dans Art. 19 - Aanvraagformulier De aanvraag vermeld in artikel 55 van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art. 20 - Vakjury § 1 - De in artikel 56 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met de ervaring op het gebied van dans. § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.

De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel. § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden : 1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de amateurkunstvereniging op wie het advies betrekking heeft. Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij een amateurkunstvereniging waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen. § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden. § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 56, § 1, tweede lid, van het decreet zijn : 1° uitvoering (bewegingstechniek, precisie, presentie, uitdrukkingskracht);2° originaliteit;3° muzikaliteit;4° stilistische precisie;5° technische kwaliteit. Art. 21 - Subsidies voor optredens van geclassificeerde amateurkunstverenigingen die actief zijn in de kunstdiscipline dans § 1 - Uiterlijk op 28 februari van elk jaar wordt per geclassificeerde amateurkunstvereniging een forfaitair bedrag uitbetaald dat overeenstemt met de som van het jaarlijks aantal subsidies per optreden naargelang van de classificatiecategorie. De eerste uitbetaling geschiedt in het kalenderjaar na de classificatie.

Voor het bewijs van de georganiseerde culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 58, § 2, van het decreet uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar moet worden ingediend, wordt het door de Minister vastgelegde formulier gebruikt.

Indien een geclassificeerde amateurkunstvereniging in een kalenderjaar, naargelang van de classificatiecategorie, niet genoeg culturele activiteiten organiseert, wordt dit verrekend via de daaropvolgende betaling van een voorschot voor het volgende kalenderjaar. § 2 - Uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar wordt ook het bewijs ingediend voor de terugbetaling van eventuele reiskosten die verband houden met optredens. De reisvergoedingen vermeld in bijlage 1 van het decreet worden, nadat de desbetreffende bewijzen gecontroleerd zijn, in het volgende kalenderjaar uitbetaald. § 3 - Als in aanmerking komende culturele activiteiten in de zin van artikel 58 van het decreet gelden optredens bij evenementen die openbaar toegankelijk zijn.

Indien verscheidene amateurkunstverenigingen samen of na elkaar op eenzelfde evenement optreden, kunnen alle optredende verenigingen dat evenement als bewijs voor de georganiseerde culturele activiteiten indienen.

Onderafdeling 3. - Ondersteuning van amateurkunstverenigingen voor theater Art. 22 - Aanvraagformulier De aanvraag vermeld in artikel 61 van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

Art. 23 - Vakjury § 1 - De in artikel 62 van het decreet vermelde vakjury bestaat uit drie onafhankelijke leden. Bij de samenstelling wordt rekening gehouden met de ervaring op het gebied van theater. § 2 - De vakjury kan beraadslagen en besluiten in niet-openbare vergaderingen of via een schriftelijke procedure.

De beslissingen worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. Bij staking van stemmen telt de stem van de voorzitter dubbel. § 3 - De volgende personen mogen geen lid van de vakjury worden : 1° wie zelf of in voorkomend geval via zijn werkgever aan de te beoordelen aanvragers gebonden is;2° wie gehuwd, wettelijk samenwonende, feitelijk samenwonende, in rechte lijn verwant of aanverwant is of was met een andere persoon die iets te maken heeft met de amateurkunstvereniging op wie het advies betrekking heeft. Een lid van de vakjury dat beroepsmatig of als particulier rechtstreeks voor- of nadeel kan hebben bij een amateurkunstvereniging waarover advies wordt uitgebracht, mag in die aangelegenheid geen raadgevende of meebeslissende rol vervullen. Tijdens de behandeling van die zaak verlaat het lid de vergadering of neemt het niet deel aan de schriftelijke procedure. Uiterlijk bij het begin van de vergadering of de schriftelijke procedure moet het lid eventuele belangenconflicten aan het departement meedelen. § 4 - De leden ontvangen een honorarium en bij vergaderingen ook een reisvergoeding en een verblijfsvergoeding. De verblijfsvergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten die in verband met de vergadering zijn ontstaan. De reisvergoeding voor de verplaatsing met de eigen personenauto wordt berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden. § 5 - De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 62, § 1, tweede lid, van het decreet zijn : 1° optreden van de acteurs (eenheid in opvoering en expressie, acteertalent, zuivere uitspraak, mimiek en houding, tekstvastheid);2° enscenering (algemene indruk van onder meer kostumering, decor, geluidseffecten, toneelbelichting en muzikale begeleiding). Art. 24 - Subsidies voor optredens van geclassificeerde amateurkunstverenigingen die actief zijn in de kunstdiscipline theater § 1 - Uiterlijk op 31 juli van elk jaar wordt per geclassificeerde amateurkunstvereniging een forfaitair bedrag uitbetaald dat overeenstemt met de som van het jaarlijks aantal subsidies per optreden naargelang van de classificatiecategorie. De eerste uitbetaling geschiedt in het kalenderjaar na de classificatie.

Voor het bewijs van de georganiseerde culturele activiteiten dat overeenkomstig artikel 64, § 2, van het decreet uiterlijk op 31 mei van het volgende kalenderjaar moet worden ingediend, wordt het door de Minister vastgelegde formulier gebruikt.

Indien een geclassificeerde amateurkunstvereniging in een kalenderjaar, naargelang van de classificatiecategorie, niet genoeg culturele activiteiten organiseert, wordt dit verrekend via de daaropvolgende betaling van een voorschot voor het volgende kalenderjaar. § 2 - Uiterlijk op 31 mei van het volgende kalenderjaar wordt ook het bewijs ingediend voor de terugbetaling van eventuele reiskosten die verband houden met optredens. De reisvergoedingen vermeld in bijlage 1 van het decreet worden, nadat de desbetreffende bewijzen gecontroleerd zijn, in het volgende kalenderjaar uitbetaald. § 3 - Als in aanmerking komende culturele activiteiten in de zin van artikel 64 van het decreet gelden optredens bij evenementen die openbaar toegankelijk zijn.

Afdeling 2. - Ondersteuning voor reiskosten naar optredens Art. 25 - Subsidie Indien de reis naar het optreden in de zin van artikel 69 van het decreet met eigen personenauto's wordt gemaakt, wordt het forfaitair bedrag berekend overeenkomstig de bepalingen inzake reisvergoedingen die voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden.

Indien het aantal beschikbare zitplaatsen meer dan dubbel zo hoog is als het aantal opgegeven leden, wordt het forfaitair bedrag evenredig berekend.

Afdeling 3. - Ondersteuning van een federatie van amateurkunstverenigingen Art. 26 - Ondersteuningsaanvraag ingediend door de federatie van amateurkunstverenigingen De in artikel 76 van het decreet vermelde ondersteuningsaanvraag wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier en dit zowel schriftelijk - per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs - als elektronisch.

De aanvraag om ondersteuning als federatie van amateurkunstverenigingen bevat : 1° het uitvoeringsconcept overeenkomstig artikel 75 van het decreet;2° een overzicht van de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan, aan de hand van een door de Minister vastgelegd formulier;3° een personeelsplan met taakomschrijving, kwalificatie en vermelding van het VTE van alle personeelsleden afzonderlijk, alsook de voortgezette opleidingen die ze hebben gevolgd in de drie jaar die aan het jaar van de aanvraag voorafgaan;4° de individuele loonrekeningen van alle aangestelde personeelsleden;5° een organigram en een organisatiebeschrijving, met de rol van vrijwillige medewerkers en van personen die op honorariumbasis werken;6° een gedetailleerde begroting voor het jaar van de aanvraag en het eerste kalenderjaar van de ondersteuningsperiode;7° een financiële simulatie voor de duur van de ondersteuningsperiode;8° een persmap met programmaboekjes, brochures, krantenartikelen, mediaberichten, flyer en posters over de culturele activiteiten die hebben plaatsgevonden tijdens de drie kalenderjaren die aan de aanvraag voorafgaan;9° de geldende statuten van de vereniging zonder winstoogmerk;10° een balans en een resultatenrekening van het kalenderjaar dat aan de aanvraag voorafgaat. HOOFDSTUK 5. - Bescherming en ondersteuning van het immaterieel cultureel erfgoed van de Duitstalige Gemeenschap Art. 27 - Opmaak van en opname in de inventaris Het voorstel vermeld in artikel 84, tweede lid, van het decreet wordt bij het departement ingediend aan de hand van het door de Minister vastgelegde formulier.

HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen Art. 28 - Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

In afwijking van het eerste lid treedt artikel 24 in werking op 1 januari 2015.

Art. 29 - Uitvoeringsbepaling De minister bevoegd voor cultuur is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 22 mei 2014.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Cultuur, Media en Toerisme, Mevr. I. WEYKMANS

^