Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 23 april 1998
gepubliceerd op 03 juni 1998

Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad tot vaststelling van de verdelingsregelen van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn bestemd voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van brussel-hoofdstad
numac
1998031247
pub.
03/06/1998
prom.
23/04/1998
ELI
eli/besluit/1998/04/23/1998031247/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD


23 APRIL 1998. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad tot vaststelling van de verdelingsregelen van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn bestemd voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn


Het Verenigd College, Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 105, gewijzigd bij de wet van 31 december 1983;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 april 1998;

Gelet op de beslissing van het Verenigd College van 11 december 1997 over het verzoek om advies binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 3 februari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Ministers, leden van het Verenigd College, bevoegd voor de bijstand aan personen, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° het Fonds : het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, bedoeld in artikel 105 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° gerechtigden op het bestaansminimum : de personen aan wie het recht op het bestaansminimum wordt toegekend overeenkomstig de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;3° personen gelijkgesteld met gerechtigden op het bestaansminimum : de personen voor wie de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van de artikelen 4, 5 en 11 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, een tegemoetkoming van de federale overheid ontvangen 4° bejaarden : personen van ten minste 65 jaar;5° jongeren : personen van minder dan 18 jaar;6° referentiejaar : jaar dat voorafgaat aan dat van de verdeling van het Fonds. HOOFDSTUK II. - Verdeling van het Fonds

Art. 2.25 % van het Fonds wordt verdeeld op basis van het aantal gerechtigden op het bestaansminimum ten laste van elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gewogen op basis van het percentage van de staatstoelage verleend aan elk van deze centra, met toepassing van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, volgens de formule : C = A X B/100 waarin A = Het totaalaantal gerechtigden op het bestaansminimum per openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op 1 januari van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu;

B = 1) 100 voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvoor de staatstoelage 65 % bedraagt; 2) 110 voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvoor de staatstoelage 60 % bedraagt;3) 130 voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvoor de staatstoelage 50 % bedraagt; C = Het gewogen totaalaantal gerechtigden op het bestaansminimum voor het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 3.10 % van het Fonds wordt verdeeld in functie van het totaalaantal personen gelijkgesteld met gerechtigden op het bestaansminimum per openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu.

Art. 4.15 % van het Fonds wordt verdeeld in functie van de verhouding tussen het totaalaantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen van minder dan 25 jaar woonachtig in elk van de 19 gemeenten van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, gewogen door het aantal inwoners van elk van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in verhouding tot het totaalaantal inwoners van dit Gewest, volgens de formule : E = A : D X A/C X B waarin A = het totaalaantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen van minder dan 25 jaar per openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op 30 juni van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door de Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;

B = het totaalaantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen van minder dan 25 jaar in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 30 juni van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door de Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling;

C = het aantal inwoners van de gemeente van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad;

D = het aantal inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad;

E = het gewogen totaalaantal volledig uitkeringsgerechtigde werklozen van minder dan 25 jaar per betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 5.20 % van het Fonds wordt verdeeld in functie van het aantal inwoners in het jaar 1991, volgens de gegevens verstrekt door het bestuur van het tweetalig Gewest van Brussel-Hoofdstad, in de 82 achtergestelde buurten in bijlage genoemd.

Het referentiejaar in aanmerking genomen wordt elk vijf jaren door het Verenigd College vastgesteld.

Art. 6.15% van het Fonds wordt verdeeld in functie van het aantal bejaarden woonachtig in elk van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewogen door de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in elk van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in verhouding tot de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in het Gewest, volgens de formule : D = A : B/C waarin A = het totaalaantal bejaarden woonachtig in de gemeente van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op 1 januari van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek;

B = de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in de gemeente van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op 1 januari van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek;

C = de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 1 januari van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek;

D = het gewogen aantal bejaarden woonachtig in de gemeente van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 7.15% van het Fonds wordt verdeeld in functie van het aantal jongeren woonachtig in elk van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewogen door de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in elk van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in verhouding tot de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in het Gewest, volgens de volgende formule : D = A : B/C waarin A = het totaalaantal jongeren woonachtig in de gemeente van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op 1januari van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek;

B = de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in de gemeente van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op 1 januari van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek;

C = de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 1 januari van het referentiejaar, volgens de gegevens verstrekt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek;

D = het gewogen aantal jongeren woonachtig in de gemeente van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 8.Opgeheven worden : 1° Het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad van 12 september 1992 tot vaststelling van de verdelingsregelen van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn bestemd voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° Het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 26 september 1991 houdende uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot de verdeling van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 10 juni 1993.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.

Art. 10.De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 april 1998.

Voor het Verenigd College : Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, R. GRIJP

Bijlage Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad van 23 april 1998 tot aanstelling van de verdelingsregels van het Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn bestemd voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

De leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, D. GOSUIN R. GRIJP

^