Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 15 september 2005
gepubliceerd op 14 oktober 2005

Besluit van het Verenigd College houdende het geldelijk statuut van de personeelsleden van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie van Brussel-Hoofdstad

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2005031340
pub.
14/10/2005
prom.
15/09/2005
ELI
eli/besluit/2005/09/15/2005031340/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 SEPTEMBER 2005. - Besluit van het Verenigd College houdende het geldelijk statuut van de personeelsleden van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie van Brussel-Hoofdstad


Het Verenigd College, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, inzonderheid op artikel 79, § 1;

Gelet op het besluit van 18 maart 1993 betreffende het statuut van de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, gewijzigd bij de besluiten van het Verenigd College van 22 december 1994, 20 mei 1999, 12 december 2002 en 27 mei 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen;

Gelet op het intersectoraal akkoord 2001-2002;

Gelet op het akkoord van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 22 februari 2005;

Gelet op het akkoord van de federale Minister van Pensioenen, gegeven op 24 januari 2005;

Gelet op het advies van de Directieraad;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 januari 2005;

Gelet op het protocol nr. 2005/13 van het Sectorcomité XV van 14 juli 2005;

Gelet op het advies 38.932/2/V, gegeven op 22 augustus 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemeen HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepaling

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° "Ministers" : de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt;2° "Personeelslid" : a) elkeen die, in vast dienstverband, benoemd is bij de Diensten van het Verenigd College;b) elkeen die werd toegelaten tot een stage met het oog op een benoeming in vast dienstverband bij de Diensten van het Verenigd College;3° "Dienst van de Staat" : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhangt van de wetgevende, de uitvoerende macht van de Staat, van de Gemeenschappen en Gewesten of van de Rechterlijke Macht van de Staat;4° "Dienst van Afrika" : elke niet over afzonderlijke rechtspersoonlijkheid beschikkende dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda/Urundi;5° "Andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika " : - elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhangt van de uitvoerende macht; - elke dienst met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid die afhing van het gouver-nement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda/Urundi; - elke dienst die afhangt van een provincie, een gemeente, een O.C.M.W., een vereniging van gemeenten of een vereniging van O.C.M.W.'s, een agglomeratie of die afhing van een federatie van gemeenten, alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling; - elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van algemeen of lokaal belang, en waarbij de openbare overheid bij de oprichting of de bijzondere leiding klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit besluit is toepasselijk op de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad. HOOFDSTUK III. - Algemene bepaling

Art. 3.De wedden van de personeelsleden worden vastgesteld in de weddenschalen bestaande uit : - een minimumwedde; - zogenaamde "weddentrappen" die het resultaat zijn van de tussentijdse weddenverhogingen; - een maximumwedde.

De wedden en de tussentijdse verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.

TITEL II. - Organieke regeling HOOFDSTUK I. - Vaststelling van de weddenschalen

Art. 4.De schaal of de schalen voor elke graad wordt in artikel 6 van dit besluit vastgesteld, met inachtneming van de rang van de graad en van de belangrijkheid van de daarmede normaal overeenstemmende functie.

Art. 5.De weddenschalen komen in de bij dit besluit gevoegde tabellen voor.

Elke schaal behoort tot één van de vijf niveaus aangeduid met de cijfers 1, 2+, 2, 3 en 4.

Het eerste cijfer van het nummer van de schaal duidt daarvan het niveau aan; de eerste twee cijfers de rang van de graden waaraan zij normaal moeten worden verbonden en het laatste cijfer, duidt de plaats aan van de schaal met betrekking tot de andere schalen die aan de graden van eenzelfde rang zijn verbonden.

Art. 6.De weddenschaal of weddenschalen verbonden aan de door de personeelsformatie voorziene graden wordt als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de wedde

Art. 7.Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad, wordt elke wedde die werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld alsof de nieuwe bezoldigingsregeling altijd had bestaan.

Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke het personeelslid in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit blijft het in die graad de hoogste wedde genieten tot het een ten minste gelijke wedde bekomt. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de weddenschaal

Art. 8.Onverminderd andersluidende verordenende bepalingen, wordt de wedde van elk personeelslid vastgesteld in de schaal verbonden aan zijn graad. HOOFDSTUK IV. - In aanmerking komende diensten

Art. 9.§ 1. Komen voor de toekenning van de verhogingen in zijn weddenschaal alleen in aanmerking de diensten erkend krachtens artikel 14 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973, bedoeld in artikel 3 van het besluit van 18 maart 1993 betreffende het statuut van de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, gewijzigd bij de besluiten van het Verenigd College van 22 december 1994, 20 mei 1999, 12 december 2002 en 27 mei 2004. § 2. Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen, en dit voor een maximumduur van zes jaar, de diensten verricht in de privé-sector of als zelfstandige.

Het Verenigd College stelt de toepassingsmodaliteiten van deze bepaling vast.

Art. 10.Voor de toepassing van artikel 9, § 1, wordt het personeelslid geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang het zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan het, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering in zijn weddenschaal behoudt.

Art. 11.Voor elke periode waarin het personeelslid zijn aanspraken op bevordering in zijn weddenschaal in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten welke het in een andere graad mocht hebben verricht niet medegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in die graad en in enige latere graad welke met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende graden van het personeelslid.

Art. 12.De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet medegeteld.

De duur van de in aanmerking komende diensten welke het personeelslid in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht, wordt echter door de Ministers vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde overheid.

De op dit attest vermelde prestaties, waarvoor de betaling in tienden gebeurde, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld.

Het totale aantal aldus gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2.

Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door dertig. Het bekomen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt geen rekening gehouden.

De op hetzelfde attest vermelde prestaties, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.

Art. 13.De duur van de in aanmerking komende diensten welke het personeelslid telt, mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte tijdperken overschrijden.

Art. 14.De belangrijkheid van de in artikel 9, § 1, bedoelde in aanmerking komende diensten hangt maand na maand af van de graad welke het personeelslid bekleedde of waarin het vaste personeelslid door formele terugwerking van zijn benoeming in bedoelde graad, reeds rang ingenomen had met het oog op de bevordering tot een hogere wedde.

Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met de graad die het vaste personeelslid voorlopig bekleedde wegens de uitoefening van een hogere functie.

Art. 15.Voor de vaststelling van de belangrijkheid van de in aanmerking komende diensten wordt elke verandering van graad, die zich op een andere dag dan de eerste der maand voordoet, verschoven naar de eerste van de volgende maand.

Art. 16.Wanneer de te beschouwen graad voorkomt in de bij artikel 4 van dit besluit, bedoelde schaal, worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen in het niveau waartoe de aan die graad verbonden schaal behoort.

Indien echter de graad die in het voormelde artikel voorkomt, klaarblijkelijk van de te beschouwen graad verschilt, ondanks hun zelfde benaming, worden de in aanmerking te nemen diensten opgenomen in het niveau waartoe de schalen voor de in de Diensten van het Verenigd College bestaande graden van dezelfde belangrijkheid als de te beschouwen graad behoren. De Ministers beslissen omtrent die gelijkstelling.

Art. 17.Komt de te beschouwen graad niet voor in het artikel 4 van dit besluit, dan worden de in aanmerking komende diensten opgenomen in het niveau waartoe de schalen voor de graden van dezelfde belangrijkheid behoren.

Art. 18.Van de dag af waarop het personeelslid in zijn basisgraad is benoemd, gelden voor de vaststelling van zijn wedde als personeelslid, de in aanmerking te nemen vroegere diensten als gelijkwaardige diensten.

De basisgraad van een personeelslid is de eerste graad waartoe het wordt benoemd in een dienst waarvan het personeel aan deze bezoldigingsregeling is onderworpen.

Van de dag echter waarop het personeelslid, volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van vast of stagedoend personeelslid statutair buiten beschouwing wordt gelaten, in vast verband of tot stagiair tot een nieuwe graad wordt benoemd, is de nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het eerste lid. HOOFDSTUK V. - Berekening van de anciënniteit en de wedde

Art. 19.De gerechtigde op een weddenschaal geniet te allen tijde de wedde overeenstemmend met zijn anciënniteit, die het totaal zijner in aanmerking komende diensten uitmaakt.

Art. 20.Voor de vaststelling van de wedde overeenkomstig artikel 19 wordt alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit, d.w.z. die, verkregen op het tijdstip dat het personeelslid het grootste aantal jaren diensten telt, dat de anciënniteit uitmaakt.

Art. 21.§ 1. Het vaste personeelslid dat wordt bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan het in de weddenschaal van zijn vorige graad zou hebben genoten. § 2. Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot de niveaus 2+ of 2 en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau 1 behoort, bekomt het in § 1 bedoelde personeelslid in zijn nieuwe graad steeds een wedde waarvan het bedrag dat van de wedde die het in zijn vorige graad zou hebben genoten, met een bedrag overschrijdt dat ten minste gelijk is aan 1.000 euro.

De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid hoger zou liggen dan de maximumwedde van de schaal van zijn nieuwe graad of die van de schaal van zijn vorige graad, indien deze hoger is. § 3. Het vaste personeelslid dat een verandering van graad heeft verkregen of dat werd overgeplaatst, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan het in de weddenschaal van zijn vorige graad zou hebben gehad op het ogenblik van zijn verandering van graad of overplaatsing.

Indien de wedde vastgesteld in de nieuwe graad lager is dan deze welke het in zijn vorige graad zou hebben genoten, wordt de hoogste wedde behouden tot wanneeer het een wedde bekomt die ten minste daaraan gelijk is.

Art. 22.De toekenning van de beoordeling "onvoldoende" blokkeert elke tussenverhoging in de weddenschaal van het betrokken personeelslid tot aan de toekenning van de volgende beoordeling. HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling van de wedde

Art. 23.§ 1. De maandwedde is gelijk aan 1/12e van de wedde en wordt na vervallen termijn uitbetaald bij storting op een bankrekening.

Wanneer het personeelslid op een andere datum dan de eerste ener maand wordt benoemd tot een nieuwe graad die geen basisgraad is in de zin als bedoeld in artikel 18, eerste lid, blijft de wedde voor de lopende maand ongewijzigd.

Bij het overlijden of op pensioen stellen van het personeelslid is de wedde van de lopende maand niet terugvorderbaar. § 2. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.

Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.

Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen.

Art. 24.De maandwedde ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen, bedoeld in artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.

De wedde wordt aan het spilindexcijfer 138,01 van de consumptieprijzen gekoppeld. HOOFDSTUK VII. - Wedde in geval van verminderde prestaties

Art. 25.In afwijking van artikel 9, § 1, komt de periode gedurende dewelke het personeelslid verminderde prestaties verricht gewettigd wegens een persoonlijke aangelegenheid, in aanmerking voor de toekenning van de tussentijdse verhogingen.

Art. 26.In afwijking van artikel 23, § 2, wordt het gedeelte van de maandwedde verschuldigd voor verminderde prestaties gewettigd wegens een persoonlijke aangelegenheid prorata van de wedde voor voltijdse prestatie vastgesteld.

Voor de duur van de periode van de verminderde prestaties uit hoofde van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheid, worden de tussentijdse verhogingen toegekend alsof het gaat om diensten met volledige prestaties; na het beëindigen van de verminderde prestaties blijven deze tussentijdse verhogingen verworven.

TITEL III. - Gewaarborgde bezoldiging, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld en eindejaarstoelage

Art. 27.Krachtens artikel 29 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, heeft het personeelslid recht op de gewaarborgde bezoldiging, de haard- en standplaatsvergoeding en de eindejaarstoelage waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden dezelfde zijn als voor de federale ambtenaren.

Art. 28.§ 1. Het personeelslid geniet ieder jaar een vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 92 % van één twaalfde van de jaarlijkse wedde, zoals die aan de index van de consumptieprijzen is gekoppeld, die de wedde bepaalt die voor de maand maart van het vakantiejaar is verschuldigd.

Wanneer het personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde heeft ontvangen, wordt bedoeld percentage berekend op basis van de wedde die zou verschuldigd zijn voor de beschouwde maand. § 2. Wanner het personeelslid gedurende het gehele kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan geen volledige prestaties heeft verricht, wordt het bedrag van het vakantiegeld vastgesteld als volgt : 1° één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand be-slaat;2° één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties geen ganse maand beslaan. In afwijking van het vorige lid, worden de voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin het personeelslid, tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan : 1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem worden opgelegd, krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;2° met ouderschapsverlof was;3° uit de dienst afwezig was ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. Voorzover het personeelslid ervan met elk rechtsmiddel het bewijs kan leveren, wordt, voor de berekening van het vakantiegeld, de periode vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan tot de dag welke voorafgaat aan die waarop het de hoedanigheid van personeelslid heeft verkregen, eveneens in aanmerking genomen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop het personeelslid de inrichting heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan, onder de in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders voorziene voorwaarden;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst werd beëindigd. § 3. In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de geleverde prestaties. § 4. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen op verscheidene vakantiegelden moeten of kunnen gebeuren, wordt eerst het kleinste vakantiegeld verminderd of ingehouden.

Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt mede te delen. Iedere inbreuk kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 5. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.

In afwijking van het vorige lid, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de leeftijdsgrens bereikt, of op de datum van overlijden, van ontslagneming of van afzetting van het personeelslid.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die het personeelslid op die datum geniet. Wanneer het op dit ogenblik geen wedde of een verminderde wedde geniet, wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zou(den) zijn geweest.

Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd.

Art. 29.In afwijking van artikel 28, § 1, eerste lid, wordt het percentage van het bedrag van het vakantiegeld voor de jaren 2004 en 2005, op basis van de in het voorgaande jaar geleverde prestaties, vastgesteld als volgt, naar gelang van het niveau van het personeelslid : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld TITEL IV. - Toelagen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 30.Het vervullen van prestaties die niet als normaal kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.

Art. 31.In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en het personeelslid het recht op zijn wedde niet verliest.

Art. 32.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen bedoeld in hoofdstukken II, IV en V uitbetaald, overeenkomstig artikel 23, § 2, van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt

Art. 33.Het vaste personeelslid dat een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die het personeelslid zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die het geniet in zijn effectieve graad.

De in het eerste lid bedoelde bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de haard- en standplaatsvergoeding.

Deze toelage wordt retroactief toegekend tot de eerste dag waarop het personeelslid de hogere functie effectief uitoefende.

Zolang het de voormelde functie bekleedt, heeft het personeelslid recht op de tussentijdse verhogingen.

De toelage wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen. HOOFDSTUK III. - Toelagen aan de rekenplichtigen

Art. 34.De in de afdelingen 1 en 2 bedoelde toelagen kunnen niet worden gecumuleerd. Afdeling 1. - Toelage voor het uitoefenen van de functie van centraal

rekenplichtige en van rekenplichtige van de openstaande fondsen en geschillen

Art. 35.Er wordt aan de vaste personeelsleden, aangesteld als centraal rekenplichtige, enerzijds, en als rekenplichtige van de uitstaande fondsen en geschillen, anderzijds, een jaarlijkse toelage van 3.570 EUR toegekend.

Deze toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen. Afdeling 2. - Toelage aan de gewone en buitengewone rekenplichtigen

Art. 36.Er wordt aan de vaste personeelsleden, aangesteld als gewone rekenplichtige, enerzijds, en als buitengewone rekenplichtige, anderzijds, een jaarlijkse toelage van 900 EUR toegekend.

Deze toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Ze wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen.

Art. 37.De toelage is niet verschuldigd indien de verschillende rekeningen waarvoor de rekenplichtige verantwoordelijk is, niet het bedrag van 30.000 EUR per jaar bereiken. HOOFDSTUK IV. - Toelage aan sommige laureaten van een vergelijkende selectie voor overgang naar het hoger niveau

Art. 38.§ 1. Het vaste personeelslid dat slaagt voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hoger niveau en dat, na verloop van twee jaar te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal van de selectie, niet is benoemd tot de graad waarvoor het heeft meegedongen, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 1° 1.125 EUR voor de selecties die toegang verlenen tot niveau 1; 2° 500 EUR voor de selecties die toegang verlenen tot de niveaus 2+ en 2;3° 375 EUR voor de selecties die toegang verlenen tot niveau 3. De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen. § 2. De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van het personeelslid hoger ligt dan die welke het zou hebben bekomen als het zou benoemd geworden zijn in de graad waarvoor het heeft medegedongen.

Om deze bezoldiging te bepalen, wordt met de haard- of standplaatstoelage en iedere andere toelage inherent aan het uitoefenen van het ambt rekening gehouden.

Het personeelslid dat de bevordering weigert, waarop het omwille van het slagen voor de vergelijkende selectie aanspraak kan maken, verliest vanaf de dag van weigering het voordeel van de toelage voorzien in paragraaf 1.

HOOFSTUK V. - Tweetaligheidstoelage

Art. 39.Een premie voor tweetaligheid wordt toegekend aan de personeelsleden die voor een examencommissie samengesteld door de Afgevaardigd bestuurder van het SELOR het bewijs hebben geleverd dat zij een schriftelijke en mondelinge kennis hebben van de tweede taal overeenstemmend met het niveau van hun graad.

De schriftelijke en mondelinge kennis wordt bepaald bij het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, inzonderheid : a) de artikelen 8 en 9, § 1, voor de personeelsleden van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 en voor de wervingsgraden van de rangen 10 en 11;b) de artikelen 9, § 1, 11 of 12 voor de personeelsleden, titularis van een bevorderingsgraad van niveau 1.

Art. 40.§ 1. Het jaarbedrag van de tweetaligheidspremie wordt vastgesteld op het viervoudige van het jaarlijks beloop der gemiddelde weddenverhogingen van de schaal verbonden aan de graad van het personeelslid.

Het jaarlijks beloop der gemiddelde weddenverhogingen van de schaal verbonden aan de graad van het personeelslid wordt bepaald door het bedrag van het verschil tussen het maximum en het minimum van de schaal, gedeeld door het getal overeenstemmend met het aantal jaren dat vereist is voor de toekenning van de maximumwedde. § 2. Tot het geslaagd is voor de examens voorzien in het artikel 39, tweede lid, b), en gedurende een termijn van maximum achttien maanden vanaf de datum van benoeming in de nieuwe graad behoudt het personeelslid het voordeel van de laatst bekomen tweetaligheidstoelage.

Art. 41.De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01 van de consumptieprijzen.

TITEL V. - Vergoedingen HOOFDSTUK I. - De vergoeding voor reiskosten gemaakt in het belang van de dienst

Art. 42.Het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten evenals zijn wijzigende besluiten is mutatis mutandis toepasselijk op de personeelsleden. HOOFDSTUK II. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer

Art. 43.Voor zijn verplaatsingen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, beschikt het personeelslid over een gratis jaarlijks M.I.V.B.-abonnement.

Bovendien, geeft het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer door het personeelslid om zich van zijn woonplaats naar zijn werkplaats te begeven, aanleiding tot een terugbetaling, overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken II tot VI van het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerkosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, evenals zijn wijzigende besluiten. HOOFDSTUK III. - De vergoedingen voor het gebruik van de fiets

Art. 44.Het personeelslid dat zich per fiets verplaatst om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven of dat van de fiets gebruik maakt voor de behoeften van de dienst, heeft recht op een vergoeding van zijn kosten. Het personeelslid dat minstens vijf keer per maand gebruik maakt van zijn fiets op de weg van en naar het werk geniet van een vergoeding.

De vergoedingen worden forfaitair op 0,15 EUR per kilometer vastgesteld en worden uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord met een driemaandelijks overzicht van het aantal afgelegde kilometers. HOOFDSTUK IV. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar

Art. 45.Een vergoeding wegens begrafeniskosten aan de quota en op de voorwaarden, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een personeelslid, wordt toegekend aan zijn rechthebbenden of aan de andere personen bedoeld in het genoemde besluit.

TITEL VI. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 46.In artikel 3 van het besluit van 18 maart 1993 betreffende het statuut van de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, worden de woorden « artikel 14 van » ingevoegd tussen de woorden « en van » en de woorden « het koninklijk besluit van 29 juni 1973 ».

Art. 47.In artikel 23, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "die in het bevorderingsexamen naar rang 22 zijn geslaagd" geschrapt.

Art. 48.Worden opgeheven : 1° het besluit van het Verenigd College van 5 maart 1992 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, gewijzigd bij besluit van het Verenigd College van 28 oktober 1999;2° het besluit van het Verenigd College van 22 december 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden waarvan de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad kunnen titularis zijn, gewijzigd bij de besluiten van het Verenigd College van 20 mei 1999 en 19 december 2002;3° het besluit van het Verenigd College van 5 maart 1998 tot toekenning van een toelage voor het uitoefenen van de functie van centraal rekenplichtige en van rekenplichtige van de uitstaande fondsen en geschillen bij de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad;4° artikel 1 van het besluit van het Verenigd College van 27 mei 2004 tot wijziging van het besluit van het Verenigd College van 18 maart 1993 betreffende het statuut van de personeelsleden van de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad.

Art. 49.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2004.

Art. 50.DeM inisters worden belast met de uitvoering van onderhavig besluit.

Brussel, 15 september 2005.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt, B. CEREXHE P. SMET Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van het Verenigd College van 15 september 2005.

Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Openbaar Ambt, B. CEREXHE P. SMET

^