Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 15 mei 1997
gepubliceerd op 15 oktober 1997

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1997029316
pub.
15/10/1997
prom.
15/05/1997
ELI
eli/besluit/1997/05/15/1997029316/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 MEI 1997. Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, inzonderheid op de artikelen 4, lid 3, en 27, § 2, 6°;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1984;

Gelet op het voorstel van 2 februari 1995 van de Raad van de Franse Gemeenschap voor hulpverlening aan de jeugd;

Gelet op het advies van de Raad van de Franse Gemeenschap voor hulpverlening aan de jeugd, gegeven op 14 oktober 1996;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 april 1996;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 31 mei 1996;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister-Voorzitster, tot wier bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 maart 1997, Besluit :

Artikel 1.De ethische gedragsregels bedoeld in artikel 4, lid 3 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd worden vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde tekst.

Art. 2.Er wordt een commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd ingesteld, hierna genoemd de "Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels".

Art. 3.De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels heeft als opdracht advies uit te brengen over elke vraag in verband met ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd, met inbegrip van de geschillen die voortvloeien uit de toepassing van de ethische gedragsregels. Dit advies wordt ofwel op eigen initiatief, ofwel op aanvraag van de Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort, ofwel op aanvraag van de personen die bij een geschil betrokken zijn, uitgebracht.

Art. 4.De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels bestaat uit vijf leden, die voor een verlengbaar mandaat van vier jaar worden benoemd door de Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort.

De Commissie is samengesteld uit : 1° Een magistraat.2° Een lid van de "Ligue des droits de l'homme".3° Drie personen, afkomstig uit sectoren van het wetenschappelijk onderzoek. Door de Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort, worden, om met adviserende stem de vergaderingen bij te wonen, eveneens benoemd : 1° Twee personeelsleden van het bestuur voor hulpverlening aan de jeugd, onder wie één onder de buitendiensten ressorteert;2° Een vertegenwoordiger van de Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort.

Art. 5.De Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort, benoemt de voorzitter uit de leden.

Art. 6.De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels houdt zitting in het bestuur voor hulpverlening aan de jeugd. Zij wordt door de voorzitter bijeengeroepen. Het secretariaat en het bewaren van het archief worden door het bestuur waargenomen.

Art. 7.De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels stelt haar huishoudelijk reglement vast, dat zij aan de Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort ter goedkeuring voorlegt.

Art. 8.De aanvragen om advies betreffende de in artikel 3 bedoelde geschillen worden bij aangetekend schrijven aan de voorzitter van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels gericht.

Deze beslist of een advies al dan niet moet worden uitgebracht gedurende de vergadering die op de aanvraag volgt. Haar beslissing wordt met redenen omkleed.

Art. 9.De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels brengt haar advies uit na alle inlichtingen te hebben ingewonnen die zij als nodig acht en de betrokken personen of dienst, die het aanvragen, te hebben gehoord.

De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels brengt haar advies uit binnen de drie maanden die op de aanvraag volgen. Deze termijn kan voor een vernieuwbare periode van drie maanden verlengd worden, bij een door die Commissie met redenen omklede beslissing.

Art. 10.De Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels is verplicht zich onbevoegd te verklaren wanneer het geschil onderzocht wordt in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure.

Art. 11.Het advies over een geschil wordt door de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels medegedeeld aan de Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort, alsook aan de betrokken personen en diensten.

Art. 12.Er worden notulen van elke vergadering opgemaakt. Een afschrift van die notulen wordt overgezonden aan de Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort.

Art. 13.Wanneer de in artikel 4, lid 2, bedoelde leden de werkvergaderingen van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels bijwonen, hebben ze recht op een presentiegeld waarvan het bedrag vastgesteld wordt als volgt : Voorzitter : 700 frank Leden : 500 frank.

Het presentiegeld dekt de bijkomende werkzaamheden in het kader van de vergaderingen.

Art. 14.§ 1. De leden van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels hebben recht op de terugbetaling van de reis- en verblijfskosten volgens de voorwaarden en de tarieven vastgesteld door de regeling die op de personeelsleden van de ministeries toepasselijk zijn. § 2. Voor de toepassing van § 1 van dit artikel worden zij gelijkgesteld met de personeelsleden van de ministeries die titularis zijn van een graad ingedeeld in rang 13; § 3. De leden van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels mogen gebruik maken van hun persoonlijk voertuig voor de reizen die noodzakelijk zijn voor de activiteiten van de commissie.

Zij genieten een vergoeding die gelijk is aan het bedrag dat door de Franse Gemeenschap zou worden betaald bij gebruik van gemeenschappelijke vervoermiddelen.

De Franse Gemeenschap dekt niet de risico's die voortvloeien uit het gebruik, door de leden, van hun persoonlijk voertuig.

Art. 15.De Minister tot wiens bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 mei 1997.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-Voorzitster, tot wier bevoegdheid de Hulpverlening aan de Jeugd behoort, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Bijlage Ethische gedragsregels Doel De ethische gedragsregels houden de regels en beginselen in waarnaar moet worden verwezen zowel ten aanzien van personen die hulp genieten en aanvragen als ten aanzien van personen die deze verlenen of die bijdragen tot de uitvoering van die hulpverlening. Zij waarborgen de eerbiediging van hun rechten in het algemeen en meer bepaald inzake beroepsgeheim, vertrouwelijkheid, privé- en gezinsleven, persoonlijke opvattingen en verschillen, alsook correct gebruik van ingewonnen inlichtingen.

Zij bepalen bovendien het gedrag, de plichten en de beroepsethiek die in acht moeten worden genomen door de optredende personen.

Elke bepaling moet worden geïnterpreteerd in de geest van de algemene ethische gedragsregels.

Toepassingsgebied Deze ethische gedragsregels zijn bestemd voor alle diensten die bijdragen tot de toepassing van het decreet van de Franse Gemeenschap inzake hulpverlening aan de jeugd en die in dat kader als opdracht hebben hulp te verlenen aan : - jongeren in een probleemsituatie; - personen die grote moeilijkheden ervaren bij de uitvoering van hun ouderlijke verplichtingen; - kinderen waarvan de gezondheid of de veiligheid gevaar loopt, of waarvan de opvoedingsomstandigheden slechter dreigen te worden, of bij te dragen tot de uitvoering van de hulpverlening aan die personen.

Die diensten zijn er bovendien in het bijzonder toe gehouden de beginselen en de bepalingen in acht te nemen die vervat zijn in : - het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; - het Europees Verdrag van 28 november 1987 ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; - het internationaal Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind; - de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming; - de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden; - het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 april 1985 betreffende de bescherming van de mishandelde kinderen; - het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd; - de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Bepalingen

Artikel 1.Onverminderd deze regels zorgen de optredende personen ervoor dat zij ook de ethische gedragsregels naleven die aan hun beroep eigen zijn.

Art. 2.De optredende persoon probeert oplossingen te vinden die de beste ontplooiingsmogelijkheden bieden voor de persoon die de hulp geniet. Hij zorgt, voor zover mogelijk, en indien dit niet strijdig is met de rechten en het belang van de jongere, voor de samenhang van het gezin en houdt rekening met de voorkeursbanden van de jongere, inzonderheid ten aanzien van zijn broers en zussen en zijn leefgenoten.

De optredende personen stellen de oplossing voor die het meest kans op succes biedt.

Zij hebben de plicht de oplossing in overweging te nemen die het best past en het best toegankelijk is voor de jongere en, in voorkomend geval, voor zijn gezin.

De persoon aan wie en voor wie de hulp wordt verleend, moet het doel blijven van het optreden.

Art. 3.De optredende personen mogen in geen geval hun filosofische, godsdienstige of politieke opvattingen opleggen aan de persoon die de hulp geniet. Noch de beslissing houdende verlening of weigering van de hulp, noch de aard van die hulp, mogen steunen op die opvattingen; deze mogen ook geen proselitisme ten aanzien van de persoon die de hulp geniet tot gevolg hebben.

Met eerbiediging van het belang van de jongere, zijn rechten en verplichtingen, zijn behoeften en zijn bekwaamheden, en met inachtneming van de geldende wettelijke bepalingen, zorgt de optredende persoon ervoor dat het opvoedingsrecht en de opvoedingsplicht van de ouders geëerbiedigd en aangemoedigd worden, inzonderheid op het gebied van de lichamelijke, mentale, geestelijke, morele, sociale en culturele ontwikkeling van hun kind.

De expressie van de ethische waarden van de persoon die de hulp geniet, moet worden geëerbiedigd, behalve als die met de wet strijdig is.

Art. 4.De optredende personen hebben een permanente opleidings- en informatieplicht.

Ze zijn verplicht zich regelmatig vragen te stellen over hun beroepspraktijken en zorgen ervoor dat zij aangepast worden aan de evolutie van de kennis en de opvattingen.

Deze beroepspraktijken mogen niet worden uitgeoefend in een context die de voorrang verleent aan veiligheid of repressie.

Art. 5.De optredende personen zien af van elk gedrag dat de geloofwaardigheid van hun ambt bij de personen die de hulp genieten nutteloos en zwaar kan aantasten.

Art. 6.De optredende personen zijn verplicht, binnen de perken van het mandaat van de gebruiker, van de inachtneming van de wet en van de eerbiediging van het beroepsgeheim, mede te werken met elke persoon of dienst die eenzelfde toestand moet behandelen.

De medewerking tussen de diensten voor hulpverlening aan de jeugd veronderstelt een wederzijdse kennis van de diensten, hun doelstellingen, hun reglementair kader, hun bevoegdheden en specificiteiten alsook van de personen die in deze diensten werkzaam zijn. De optredende personen moeten dan ook die kennis ontwikkelen door de nodige contacten te leggen met het oog op de aanmoediging van de medewerking tussen de diensten.

De medewerking tussen de diensten veronderstelt de afbakening en de eerbiediging van de rol en de bevoegdheden van elk van de optredende personen, alsook een uitwisseling van inlichtingen. Die uitwisseling moet geschieden met de medewerking van de betrokken personen, waarbij de jongere en zijn gezin het centrale doel van het optreden moeten blijven.

Iedere optredende persoon neemt een duidelijke houding aan ten opzichte van de toestand en de andere optredende personen. Hij is verplicht inlichtingen in te winnen over wat reeds werd ondernomen en de keuzen te eerbiedigen die door vorige optredende personen werden gedaan, waarbij hij niet noodzakelijk door die keuzen voor de toekomst is gebonden.

De medewerking tussen de diensten en de optredende personen moet het mogelijk maken de oplossing te vinden die het meest doeltreffend en eenvoudig is en het best beantwoordt aan de behoeften van de betrokken personen.

De medewerking veronderstelt ook de eerbiediging van de voorkeursband die de persoon die de hulp geniet, gelegd heeft met een dienst die hij vertrouwt.

Art. 7.Onverminderd de bepalingen van artikel 12, mag geen inlichting van persoonlijke, medische, familiale aard, in school- en beroepsverband, en van sociale, economische, etnische, religieuze en filosofische aard over een persoon die de hulp geniet, worden onthuld.

Zij mag enkel aan personen die tot het beroepsgeheim gehouden zijn, worden medegedeeld, indien deze mededeling noodzakelijk is om de doelstellingen van de verleende hulp te kunnen bereiken en indien de persoon die de hulp geniet, en in voorkomend geval zijn wettelijke vertegenwoordigers, daar vooraf op de hoogte van worden gebracht.

De identiteit van de optredende personen die inlichtingen hebben over een persoon die de hulp geniet, moet ter kennis van deze en, in voorkomend geval, van zijn wettelijke vertegenwoordigers, worden gebracht.

De optredende personen delen aan de personen die de hulp genieten de inlichtingen mede die hen aangaan, ofwel wanneer deze dit vragen, ofwel wanneer de optredende personen van mening zijn dat die mededeling de ontplooiing van de personen die de hulp genieten, kan bevorderen. De optredende personen zorgen ervoor dat de inlichtingen zodanig worden medegedeeld dat de persoon die de hulp geniet daardoor geen ernstige stoornissen zou ondergaan.

Persoonlijke inlichtingen over andere personen die betrokken zijn bij de hulpverlening aan een persoon mogen hem alleen met de toestemming van die personen worden medegedeeld en indien deze mededeling beantwoordt aan de doelstelling van die hulp.

Art. 8.De optredende personen vergewissen zich ervan dat de persoon die de hulp geniet of zijn vertegenwoordigers met kennis van zaken kunnen oordelen of de hulp noodzakelijk is, wat de aard, het doel en de gevolgen van deze hulp moeten zijn, opdat zij hun rechten zouden mogen doen gelden.

Zij zijn ertoe verplicht hun voorstellen en beslissingen betreffende die hulp te formuleren in een begrijpelijke en leesbare taal die, onder voorbehoud van de eerbiediging van het beroepsgeheim en het privé-leven van de anderen, de overwegingen in rechte en in feite waarop ze steunen, moet opgeven.

Van de aldus met redenen omklede voorstellen en beslissingen moet kennis worden gegeven aan de hulpaanvragers, die ertoe worden gemachtigd het beroep in te dienen dat bedoeld is in artikel 37 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.

De persoon die voor de hulp in aanmerking komt, heeft recht op volledige informatie betreffende de materiële, medische en psychosociale hulp die hij kan krijgen, inzonderheid op grond van de huidige stand van de kennis en van de geldende wetgeving.

Art. 9.Wanneer de optredende persoon met bepaalde situaties geconfronteerd wordt, moet hij onderscheiden wat dringend en wat ernstig is.

Een dringende oplossing moet worden gevonden rekening houdend met het belang van de jongere, zijn lichamelijk of psychisch behoud, buiten elke andere beschouwing.

De dringende noodzakelijkheid mag geen voorwendsel zijn om een brutale oplossing op te leggen die geen respect heeft voor alle krachten in 't veld en die geen rekening houdt met de bijkomende implicaties en gevolgen van de maatregel.

Een beslissing die bij wijze van dringende maatregel is getroffen, moet binnen een redelijke en vooraf bepaalde termijn opnieuw worden geëvalueerd.

Art. 10.De persoon die voor de hulp in aanmerking komt, moet deze binnen een redelijke termijn krijgen. De optredende personen zorgen er in die zin voor dat zij de termijn bepalen en naleven in verband met de aard, de ernst en de oorsprong van de situatie.

Behalve als dit door dringende noodzakelijkheid en ernst verantwoord is, zorgen zij er ook voor dat de behandeling van nieuwe situaties niet tot gevolg heeft dat de termijn die voor reeds behandelde situaties werd vastgesteld, niet wordt nageleefd.

Indien de optredende persoon, na alle beroepskrachten en -middelen die in hun bezit zijn te hebben gebruikt, in de onmogelijkheid verkeren om de nodige hulp binnen een redelijke termijn behoorlijk te verlenen, brengen zij er de personen die voor de hulp in aanmerking komen en de betrokken overheid op de hoogte van, om de wijzigingen in het beleid en de reglementen in te voeren die zij als wenselijk achten.

Art. 11.Om een hulpprogramma te kunnen opmaken, evalueert of laat de optredende persoon de situatie evalueren.

Hij zorgt ervoor dat hij zich van zijn persoonlijke mogelijkheden en van zijn grenzen op beroepsvlak bewust is, en dat hij ermee rekening houdt voor zijn optreden.

Wordt hij geconfronteerd met een situatie die de gezondheid, de veiligheid of de voorwaarden voor de opvoeding van een jongere ernstig in het gedrang kan brengen en die hij meent niet behoorlijk te kunnen behandelen, dan is hij verplicht te verwijzen naar andere optredende personen waarvan het optreden meer gepast zou zijn of, in voorkomend geval, naar de bevoegde overheid.

De optredende persoon is verplicht er de persoon die voor de hulp in aanmerking komt op de hoogte van te brengen.

Art. 12.De optredende personen zijn tot het beroepsgeheim gehouden.

Dit moet worden verstaan als de verplichting die aangegaan wordt ten aanzien van de persoon die in aanmerking komt voor de hulp, waarbij de waarborg wordt gegeven dat hij het nodige vertrouwen kan hebben in de optredende personen en de diensten. Het mag geenszins tot doel hebben de optredende persoon zelf te beschermen.

De optredende persoon is tot het beroepsgeheim gehouden ten opzichte van de inlichtingen die hem ter kennis worden gebracht, van de initiatieven die hij moet nemen in het kader van de hulpaanvragen die aan hem worden gericht en ten opzichte van de inhoud van zijn dossiers.

Hij garandeert die geheimhouding inzonderheid ten opzichte van de organisatie van de gesprekken, de inhoud ervan en van wat eruit voortvloeit. Hij garandeert eveneens het geheim van elke briefwisseling in het kader van zijn optreden.

Moet de optredende persoon voor het gerecht komen getuigen, dan moet hij het belang van de persoon die de hulp geniet, behartigen.

Met het oog op een goede hulpverlening mag de optredende persoon met andere personen of diensten samenwerken, telkens als het belang van de persoon die de hulp geniet dit vereist. Deze medewerking moet ter kennis van de persoon die de hulp geniet, worden gebracht. Ze moet vertrouwelijk blijven; alleen feiten en inlichtingen die onontbeerlijk zijn voor de behandeling van de situatie mogen worden uitgewisseld.

Als de optredende persoon in de onmogelijkheid verkeert om persoonlijk op te treden om de belangen te behartigen en de veiligheid te verzekeren van de persoon die de hulp geniet, zijn gezin of ernstig bedreigde derden, kan hij de staat van noodzakelijkheid inroepen om de nodige inlichtingen aan de bevoegde overheid mede te delen.

Wanneer de optredende persoon, met het oog op onderwijs, onderzoek of inlichtingen, informatie over de personen die de hulp genieten, verstrekt, is hij ertoe verplicht de anonimiteit en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen te waarborgen.

Art. 13.De optredende persoon mag ten aanzien van een zelfde persoon die de hulp geniet niet verschillende ambten uitoefenen die verband houden met de toekenning, de weigering van de toekenning of de concrete verlening van de hulp.

De optredende persoon mag niet rechtstreeks deelnemen aan de beslissing tot toekenning of tot weigering van de toekenning van hulp aan een gerechtigde persoon, indien hij er een rechtstreeks of onrechtstreeks belang bij kan hebben, ofwel persoonlijk ofwel als gemachtigde of vertegenwoordiger.

Art. 14.Met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, mogen de optredende personen niet deelnemen aan of bijdragen tot de verspreiding en de bekendmaking van inlichtingen door middel van enige media-drager, om te beletten dat de personen die de hulp genieten, zouden kunnen worden geïdentificeerd.

Hiervan mag alleen worden afgeweken indien dit in het belang van de jongere verantwoord is en met de toestemming van deze, indien hij over een onderscheidingsvermogen beschikt of, zo niet, van de personen die het bestuur over zijn persoon waarnemen.

Art. 15.De Inrichtende Macht, of haar gemachtigde, moet zich ervan vergewissen dat het gedrag van de personen die zij tewerkstelt niet schadelijk kan zijn voor de personen aan wie zij hulp verlenen.

Iedere al dan niet bij een arbeidsovereenkomst tewerkgestelde optredende persoon moet een getuigschrift van goed zedelijk gedrag kunnen overleggen.

Iedere optredende persoon die op de hoogte is van feiten van mishandeling, inzonderheid seksueel misbruik, die door een optredende persoon gepleegd zijn, is ertoe verplicht de bevoegde overheid te verwittigen.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd.

Brussel, 15 mei 1997.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-Voorzitster, tot wier bevoegdheid de Hulpverlening aan de Jeugd behoort, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE

^