Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 14 mei 2009
gepubliceerd op 02 september 2009

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de diensten voor schoolherinschakeling.

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2009029460
pub.
02/09/2009
prom.
14/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/14/2009029460/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 MEI 2009. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de diensten voor schoolherinschakeling.


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 12 mei 2004 betreffende diverse maatregelen inzake de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school, zoals gewijzigd bij de decreten van 15 december 2006 en 8 januari 2009;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 januari 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 30 januari 2009;

Gelet op het protocol met de conclusies van de onderhandelingen gevoerd op 25 februari 2009 binnen het Sectorcomité IX : « Onderwijs » (Franse Gemeenschap), van het Comité voor provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling II en van het Onderhandelingscomité voor de personeelsstatuten van het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het protocol met de conclusies van het overleg gevoerd op 25 februari 2009 binnen het Overlegcomité tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de Inrichtende machten van het Onderwijs en de gesubsidieerde P.M.S.-centra erkend door de Regering;

Gelet op het advies 46.220/2 van de Raad van State, gegeven op 7 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Leerplichtonderwijs en de Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definities

Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « decreet » : het decreet van 12 mei 2004 betreffende diverse maatregelen inzake de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school;2° « minderjarige » : de leerling onderworpen aan de leerplicht bedoeld in de artikelen 30, 31 en 31bis van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie;3° « bestuur » : de Algemene Directie voor Hulpverlening aan de jeugd en het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenchappelijk Onderzoek;4° « Erkenningscommissie » : de Erkenningscommissie voor de diensten voor schoolherinschakeling;5° « betrokken Ministers » : de Minister van Leerplichtonderwijs en de Minister van Hulpverlening aan de Jeugd;6° « dienst » : de dienst voor schoolherinschakeling. TITEL II. - Erkenning HOOFDSTUK I. - Opvang

Art. 2.§ 1. De dienst die in een interventie-eenheid bestaat, is ertoe gehouden een jaarlijks gemiddelde van twaalf opgevangen minderjarigen per dag te bereiken met maximaal twintig gelijktijdig opgevangen minderjarigen. § 2. Indien de dienst in verschillende interventie-eenheden bestaat, is elke interventie-eenheid ertoe gehouden een jaarlijks gemiddelde van zes opgevangen minderjarigen per dag te bereiken met een maximum van twintig gelijktijdig opgevangen minderjarigen. HOOFDSTUK II. - Erkenningsaanvraag en -hernieuwing

Art. 3.§ 1. Overeenkomstig artikel 26 van het decreet, bevat de erkenningsaanvraag die uitgewerkt wordt volgens de genormaliseerde uurrooster bedoeld in bijlage 1 ten minste : 1) de identiteit en de aard van de inrichtende macht, alsook een exemplaar van de statuten of van het ontwerp van statuten van de vereniging zonder winstoogmerk of van elk ander document waarbij bewezen wordt dat de uitsluitende doelstelling is de opdracht bedoeld in artikel 19 van het decreet uit te oefenen;2) de organisatie van de dienst in één of meer interventie-eenheden en, in voorkomend geval, de partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 21, tweede lid, van het decreet waarin de inrichtende macht opgenomen wordt in de hoedanigheid van werkgever;3) de lijst van het personeel, alsook het ambt, het ambts- en kwalificatieprofiel van elk personeelslid;4) de identificatie van de dienst voor arbeidsgeneeskunde;5) de beschrijving van lokalen;6) de opvangcapaciteit door een onderscheiding te maken, in voorkomend geval, in de opvangcapaciteit van elke interventie-eenheid van de dienst;7) de opleidingen van het personeel voorzien ten opzichte van de opdrachten van sociale, opvoedende en pedagogische steun;8) het specifieke project bedoeld in artikel 22 van het decreet;9) de normale activiteitsuren tijdens de schoolperiode en buiten de schoolperiode;10) in voorkomend geval, het type van activiteiten georganiseerd in een externe instelling, de doelstellingen en de nadere regels voor deze activiteiten;11) voor de inrichtende macht samengesteld in een vereniging zonder winstoogmerk, de identificatie van de accountant of van de bedrijfsrevisor belast met het nakijken van de jaarrekeningen;12) het huishoudelijk reglement van de dienst dat van toepassing is op de minderjarigen en de wijze waarop de regels zullen worden uitgelegd en ter beschikking gesteld worden van de minderjarigen;13) het gunstig verslag van de gewestelijke branddienst en dat van de dienst voor arbeidsgeneeskunde; 14) de verzekeringsovereenkomsten die het volgende dekken : a.) de burgerlijke aansprakelijkheid van de inrichtende macht, van zijn personeel en van de personen die in de dienst voor schoolherinschakeling verblijven; b.) de goederen van de inrichtende macht; c.) de burgerlijke aansprakelijkheid van de minderjarigen die opgevangen of geholpen worden; d.) de lichamelijke schade berokkend aan de opgevangen minderjarigen. 15) de verbintenis van de inrichtende macht of van de persoon aan wie de leiding van de dienst wordt toevertrouwd, om elke ernstige gebeurtenis aan het bestuur mee te delen, zoals inzonderheid het overlijden, het ernstige tuchtincident, de verlengde onderbreking van de activiteiten van de dienst, ernstige fout van het personeel waarvan onder andere de zedenfeiten, onregelmatigheid in het beheer van de dienst, willekeurige schade;16) wanneer de dienst uit verschillende interventie-eenheden samengesteld is, de verantwoording van de opportuniteit van deze verschillende vestigingen, alsook de aard van de pedagogische omkadering voor elke eenheid. § 2. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 27, eerste lid, van het decreet, beschikt het bestuur over een termijn van één maand om zijn advies uit te brengen aan het Voorzitterschap van de Erkenningscommissie.

Art. 4.De aanvraag om hernieuwing van de erkenning die uitgewerkt wordt vanaf de genormaliseerde uurrooster bedoeld in artikel 3, wordt door de inrichtende macht ingediend en dit, ten laatste negen maanden vóór het verstrijken van de periode waarin de erkenning toegekend werd.

De aanvraag om hernieuwing wordt per aangetekende brief aan het Voorzitterschap van de Erkenningscommissie gericht.

Binnen de tien werkdagen na de ontvangst van de aanvraag om hernieuwing stuurt het Voorzitterschap van de Erkenningscommissie een ontvangstbewijs aan de inrichtende macht en vraagt het advies van de Diensten voor Boekhoudkundige Inspectie en Pedagogische Inspectie. Dit advies moet binnen de twee maanden uitgebracht worden.

Art. 5.De inrichtende macht en de dienst delen, ieder wat hem betreft, elke wijziging van gegevens mee die verschaft werden bij het onderzoek van de erkenningsaanvraag en beantwoorden aan alle aanvragen om informatie uitgaande van het bestuur. HOOFDSTUK III. - Intrekking van de erkenning

Art. 6.§ 1. Wanneer de dienst niet aan de ingebrekestelling bedoeld in artikel 30, derde lid, van het decreet voldaan heeft, kan de Regering het advies van de Erkenningsaanvraag vereisen.

Binnen de maand na de ontvangst van het dossier informeert de Erkenningscommissie de inrichtende macht van de dienst per aangetekende brief dat een procedure voor intrekking van de erkenning overwogen wordt. Deze brief vermeldt de verweten feiten. Een afschrift van deze brief wordt aan de betrokken Ministers bezorgd.

Binnen de maand na deze informatie wordt de inrichtende macht verzocht zijn schriftelijke opmerkingen aan de Erkenningscommissie mee te delen.

Binnen de drie maanden na de informatie bedoeld in het tweede lid brengt de Erkenningscommissie haar advies uit aan de Regering. Bij de niet-naleving van deze termijn wordt het advies geacht als uitgebracht te zijn.

Binnen de twee maanden na de mededeling van het advies van de Erkenningscommissie beslist de Regering over de intrekking van de erkenning en deelt haar beslissing mee per aangetekende brief aan de inrichtende macht en aan de Erkenningscommissie. § 2. Ingeval van de intrekking van de erkenning wordt de jaarlijkse vaste subsidie aangepast om de betaling van het gedeelte van de wettelijke minimale opzeggingen te dekken die gedragen worden door de dienst na het einde van de erkenning op voorwaarde dat de conforme aanwending van de definitieve subsidie verzekerd wordt en na aftrek van de te veel geïnde subsidies in voorkomend geval. In het geval dat er een niet-conforme aanwending van de subsidie vastgesteld wordt, zal ook aftrek worden gedaan van de eigen geldmiddelen waarover de inrichtende macht beschikt. HOOFDSTUK IV. - Erkenningscommissie

Art. 7.Overeenkomstig artikel 25 van het decreet zetelt de Erkenningscommissie beurtelings in de lokalen van het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek en in deze van de Algemene Directie voor Hulpverlening aan de Jeugd.

Art. 8.Elk lid van de Erkenningscommissie kan vervangen worden door een plaatsvervanger die aangesteld wordt volgens dezelfde nadere regels als de titularis. Deze zetelt slechts in afwezigheid van het werkende lid.

Bij ontslagindiening of overlijden van een lid, wordt voor zijn vervanging gezorgd.

Een lid wordt geacht van ambtswege ontslagnemend te zijn als het de hoedanigheid verliest waarvoor het aangewezen werd.

Telkens als zij het nodig acht, doet de Erkenningscommissie een beroep op het advies van deskundigen die raadgevende stem hebben.

Art. 9.§ 1. Het secretariaat van de Erkenningscommissie wordt waargenomen door een personeelslid van de Algemene Directie Leerplichtonderwijs.

De Secretaris stelt de notulen van elke vergadering op die het volgende vermelden : 1° de aanwezige, afwezige en verontschuldigde leden;2° de goedkeuring of de opmerkingen van de leden omtrent de notulen van de vorige vergadering;3° de inhoud van de genomen beslissingen of de gegeven adviezen met vermelding, in voorkomend geval, van de uitgedrukte meerderheden en indien nodig de argumentatie waarop ze gebaseerd zijn.4° elke nominatieve tussenkomst wanneer het betrokken lid erom expliciet verzoekt. De Secretaris stuurt de notulen aan elk lid van de Erkenningscommissie binnen de week volgend op de vergadering.

De Secretaris zorgt voor de bewaring van alle archieven van de Erkenningscommissie. § 2. Elke brief moet aan het Voorzitterschap van de Erkenningscommissie van de diensten voor schoolherinschakeling gericht worden.

Art. 10.De oproepingen voor de vergaderingen worden per post of bij elektronische wijze door de Secretaris aan de leden gericht en dit, ten minste vijf werkdagen vóór de datum van de vergadering.

De oproeping vermeldt de dag, het uur en de plaats van de vergadering, alsook de agenda. De stukken die betrekking hebben op de punten vermeld op de agenda worden gevoegd bij de oproeping.

De agenda wordt gezamenlijk opgesteld door de Voorzitter en de Vice-Voorzitter. De agenda kan aangevuld worden met de aanvragen geformuleerd door de leden ten minste 8 dagen vóór de datum van de vergadering. De leden van de Erkenningscommissie zorgen, in voorkomend geval, ervoor dat de documenten betreffende het (de) voorgestelde punt(en) gevoegd worden.

Art. 11.Het geheel van de punten vermeld op de agenda moet behandeld worden. De Erkenningscommissie kan beslissen een punt naar een latere vergadering te verwijzen.

Art. 12.De Erkenningscommissie beraadslaagt en beslist geldig indien de volgende leden aanwezig zijn : de Voorzitter, de Vice-Voorzitter, drie vertegenwoordigers bedoeld in artikel 25, § 1, 3°, van het decreet en drie vertegenwoordigers bedoeld in artikel 25, § 1, 4°, van het decreet.

Bij gebrek aan een vergadering met deze leden, beraadslaagt en beslist de Erkenningscommissie geldig, ongeacht de aanwezige leden, na een nieuwe bijeenroeping over hetzelfde voorwerp.

De Erkenningscommissie neemt haar beslissingen bij tweederde meerderheid van de aanwezige leden. De stemming is geheim.

TITEL III. - Subsidie HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Art. 13.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 20 van het decreet, wordt de jaarlijkse vaste subsidie aan de dienst toegekend naar rata van een twaalfde per maand, na vervallen termijn. HOOFDSTUK II. - Nadere regels voor de uitbetaling en de aanwending van de subsidie

Art. 14.§ 1. Elke uitgevoerde uitgave moet verantwoord worden. De betalingsbewijzen worden ter beschikking van het bestuur gesteld. § 2. Het niet opgebruikte of niet verantwoorde gedeelte van de jaarlijkse vaste subsidie vormt een te veel ontvangen bedrag dat kan worden teruggevorderd na de periode van de jaarlijkse subsidie.

Wanneer de dienst zijn activiteiten stopzet, wordt het te veel ontvangen bedrag teruggevorderd vóór het einde van de periode van de jaarlijkse subsidie. § 3. Wanneer de dienst uit verschillende interventie-eenheden bestaat, moet de jaarlijkse vaste subsidie een pedagogische omkadering dekken van ten minste drie voltijdse equivalenten per interventie-eenheid. § 4. Het voorgeschoten gedeelte van de jaarlijkse vaste subsidie dat teruggevorderd moet worden, mag in mindering van de toegekende jaarlijkse subsidie worden gebracht. § 5. De jaarlijkse vaste subsidie mag niet geïnvesteerd worden in financiële risicobeleggingen. § 6. De eigen middelen bestaan uitsluitend uit het aanvankelijk kapitaal van de dienst, de schenkingen en legaten die de dienst ontvangt en de opbrengsten van winstgevende activiteiten die hij organiseert. Zijn eveneens eigen middelen, de bankintresten voortvloeiend uit de belegging van de voormelde eigen middelen, alsook, in het geval van de publiekrechtelijke rechtspersonen, het overheidsgeld waarover deze beschikken.

In geen geval mag het niet verantwoorde of niet opgebruikte gedeelte van de toegekende jaarlijkse vaste subsidie, met inbegrip van de bankintresten voortvloeiend uit de belegging van deze subsidie, in de eigen middelen van de dienst opgenomen worden. Dit principe geldt eveneens wanneer de inrichtende macht van de dienst een publiekrechtelijke rechtspersoon is. § 7. De jaarlijkse vaste subsidie wordt verminderd naar rata van de subsidies gestort door andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

Nochtans wordt slechts rekening gehouden met deze voor zover ze gestort werden om de uitgaven te dekken die al in aanmerking werden genomen voor de bepaling van het gedeelte van de subsidie voor personeelskosten. Nochtans worden de subsidies van de Nationale Loterij, in alle gevallen, niet teruggevorderd.

Art. 15.De dienst informeert het bestuur over elke subsidie of elke terugbetaling van de kosten, verkregen op een andere basis dan het besluit. De uitgaven die gedekt worden door deze subsidies of terugbetalingen van kosten moeten volledig en afzonderlijk opgenomen worden in het rekeningenstelsel bedoeld in artikel 16, § 1.

Art. 16.§ 1. De diensten moeten een boekhouding voeren die overeenstemt met het minimaal genormaliseerd rekeningenstelsel, zoals bepaald door de Regering.

Wanneer verschillende erkende diensten tot eenzelfde inrichtende macht behoren, wordt een analytische boekhouding per dienst gevoerd.

Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing wanneer de inrichtende macht een overheid is en op grond waarvan haar een ander rekeningenstelsel opgelegd wordt. In dit geval wordt de boekhouding gevoerd op een specifieke begrotingsfunctie en bevat zij een resultatenrekening voor elke dienst. De mogelijke winsten die gecumuleerd worden op de subsidies, moeten in de rekeningen van de dienst behouden blijven. § 2. Behalve wanneer de inrichtende macht een overheid is, moeten de jaarrekeningen nagekeken worden door een accountant of, indien de wet het oplegt, voor echt verklaard worden door een bedrijfsrevisor. Hun controleverslagen vermelden hun registratienummer bij het Instituut van de accountants of bij het Instituut van Bedrijfsrevisoren, en hebben prioritair betrekking op : a) de toepassing van het rekeningenstelsel waarvan sprake is in § 1;b) de financiële activiteit van de dienst;c) de verschillende rubrieken van de balans en hun gegrondheid;d) de uitgaven voor personeelskosten en hun overeenstemming met de staten, opgemaakt inzake de sociale zekerheid en de bedrijfsvoorheffing;e) het resultaat van het nageziene boekjaar. § 3. Vóór het einde van de maand juni bezorgen de diensten het bestuur, volgens de nadere regels bepaald door de betrokken Ministers, een exemplaar van de jaarrekeningen van het afgelopen boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar. In voorkomend geval worden de verslagen van de accountant of van de bedrijfsrevisor gevoegd bij de jaarrekeningen, alsook een afschrift van de na beraadslaging van de algemene vergadering genomen beslissing waarbij ontslag gegeven wordt aan de bestuurders voor hun beheer van het afgelopen boekjaar. § 4. Wanneer, op het einde van een boekjaar, het verlies vijf percent overschrijdt van het geheel van de opbrengsten van het jaar, of indien het gecumuleerde tekort van het jaar tien percent overschrijdt van de opbrengsten van het jaar, informeert de dienst het bestuur over de middelen die hij van plan is aan te wenden om het financieel evenwicht te herstellen. § 5. Een exemplaar van de jaarrekeningen en van het activiteitenverslag wordt ter beschikking gesteld van de personeelsleden van de dienst die op eenvoudig verzoek die bescheiden kunnen inzien. De dienst informeert hen over de mogelijkheid om deze documenten te raadplegen. § 6. De personeelsleden worden verzocht om deel te nemen aan een jaarlijkse informatievergadering over de jaarrekeningen en het gebruik van de subsidies. § 7. De diensten voor schoolherinschakeling bewaren de boekhoudkundige bewijsstukken tijdens 7 jaar. HOOFDSTUK III. - Werkingskosten

Art. 17.§ 1. Het gedeelte van de subsidie voor werkingskosten wordt op 67.300 EUR vastgesteld, indexeerbaar per dienst. § 2. Worden in aanmerking genomen voor de verantwoording van de werkingskosten, de volgende uitgaven : 1° de kosten voor het betrekken van de gebouwen, inzonderheid de huurkosten, de huurlasten en de vershuiskosten, de bewakingskosten;2° wanneer de dienst voor schoolherinschakeling eigenaar is van de door hem bezette gebouwen, de dotatie voor de afschrijving op de vaste activa die betrekking heeft op de voormelde gebouwen.Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 3,333 %. Een afschrijvingscijfer van 10 tot 6,666 % kan in aanmerking genomen worden voor de verbouwing of voor grote onderhoudswerken aan de gebouwen; 3° de kosten voor onderhoudsproducten;4° de onderhoudskosten voor de lokalen en voor hun inhoud;5° de kosten voor watervoorziening, energie en brandstoffen;6° de bestuurskosten;7° de verzekeringskosten die geen betrekking hebben op het personeel, dit wil zeggen de verzekeringen tegen brand, diefstal, verplichte burgerlijke aansprakelijkheid van de dienst, voertuigen, bureaubenodigdheden en informatica; 8° de rechtskosten, met inbegrip van de honoraria van de advocaten en deskundigen voor zover er geen onenigheid ontstaat bij het bestuur slechts in het kader van de verdediging van de personeelsleden t.o.v. de begunstigden van de door de dienst verleende hulp. 9° de honoraria van de supervisors en de opleiders, op basis van behoorlijk opgemaakte facturen en ten belope van een maximaal jaarlijks indexeerbaar bedrag, vastgesteld op 3.111,39 EUR per dienst; 10° de honoraria voor verificatie of echtverklaring van de jaarrekeningen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, § 2.Deze kosten worden in aanmerking genomen op basis van behoorlijk opgemaakte facturen, ten belope van een maximaal jaarlijks indexeerbaar bedrag van 933,39 EUR per dienst; 11° de honoraria voortvloeiend uit administratieve en rekenplichtige opdrachten die nodig zijn voor de goede werking van de dienst of voor de naleving van de voorwaarden voor de erkenning.Deze kosten komen in aanmerking op basis van behoorlijk opgemaakte facturen en binnen de perken van een maximaal jaarlijks indexeerbaar bedrag van 4.065,45 EUR per dienst; 12° de aan de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen betaalde bedragen voor punctuele opdrachten die niet behoren tot de gewone opdrachten van het personeel van de dienst;13° de kosten voor sociaal secretariaat, dit wil zeggen de berekening van de lonen, de formaliteiten in verband met de betaling van de lonen en die moeten vervuld worden in het kader van de sociale en fiscale wetgeving, de logistieke en gerechtelijke steun;op basis van facturen die behoorlijk zijn opgemaakt, worden deze kosten gedekt door de subsidie ten belope van 188,77 EUR, indexeerbaar, te vermeerderen met de BTW, per werknemer en per jaar; 14° de bijdragen betaald aan de representatieve organisaties van de diensten, ten belope van een maximaal bedrag van 53,94 EUR, indexeerbaar per jaar en per voltijdse betrekking die in aanmerking komt voor de berekening van de subsidie van de dienst;15° de kosten voor de voortgezette vorming van het personeel in België;de subsidiëring voor vormingskosten in het buitenland hangt af van de toestemming van het bestuur. Dit bestuur kan, zonder terugwerkende kracht, het maximaal bedrag van de vormingskosten in het buitenland bepalen dat gesubsidieerd kan worden. Deze beslissing moet gemotiveerd worden.

Het gedeelte van de subsidie bestemd voor de vorming mag niet hoger zijn dan een bedrag dat overeenstemt met 20 % van de jaarlijkse subsidie voor werkingskosten. De vormingskosten waardoor de subsidie verantwoording krijgt, stemmen overeen ofwel met een specialisatievorming die verband houdt met de betrokken functie en haar niveau, met uitsluiting van de algemene studies, ofwel met deelnemingen aan colloquia, conferenties, congressen, seminaries en studiedagen; 16° de reiskosten van het personeel in dienstverband en voor opdrachten, in België, op basis van het tarief per kilometer van toepassing op het bestuurspersoneel.De subsidiëring van de reiskosten naar het buitenland hangt af van de toestemming van het bestuur : deze toestemming kan gelden voor een jaar, kan principieel zijn en een geheel van uitgaven betreffen. Het bestuur kan, zonder terugwerkende kracht, het maximaal bedrag van de vormingskosten in het buitenland bepalen dat gesubsidieerd kan worden. Deze beslissing moet gemotiveerd worden. 17° de kosten voor aankondigingen, reclame, documentatie, opvang van de minderjarigen en hun bloedverwanten;18° indien er sprake is van beroepshalve gebruik, de kosten in verband met het gebruik van de voertuigen, met inbegrip van de omnium-verzekering voor opdrachten en, zo nodig, de bijkosten voortvloeiend uit de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor de voertuigen;19° de kosten voor ontruiming van de afval;20° de kosten voor didactisch materieel;21° de bankonkosten en de leningslasten die nodig zijn voor de goede werking van de dienst, in het kader van de toepassing van dit besluit;22° de buitengewone kosten, in het kader van de opdrachten bedoeld in de punten 10°, 11° en 13° voor zover het bestuur zijn toestemming heeft gegeven;23° de dotatie voor de afschrijvingen op de vaste activa voor het meubilair, het materieel en andere uitrustingen.Het afschrijvingscijfer is vastgesteld op 20 % voor het vaste en rollend materieel, alsook voor het meubilair en de bureaubenodigdheden. Het is vastgesteld op 33,33 % voor informatica-materiaal en software; 24° de taksen en directe en indirecte belastingen in verband met de erkende activiteit van de dienst; 25° de interne factureringen in verband met de punten 11° en 13° voor het geheel van de diensten georganiseerd door een inrichtende macht, alsook de factureringen in verband met punt 6°, alleen wanneer de inrichtende macht een overheid is, worden aanvaard met inachtneming van de hierna vermelde nadere regels : a) voor de honoraria in verband met de administratieve en rekenplichtige opdrachten bedoeld in 11°, ten belope van ten hoogste een jaarlijks indexeerbaar bedrag van 4.065,45 EUR per dienst; b) voor de opdrachten bedoeld in voormeld 13° : de in hetzelfde punt 13° bedoelde bepalingen zijn van toepassing zonder rekening te houden met de verhoging voor BTW; c) voor de administratieve kosten bedoeld in 6°, alleen voor de diensten waarvan de inrichtende macht een overheid is, ten belope van maximum 26.956,24 EUR, indexeerbaar per jaar. 26° de kosten gebonden aan de uitvoering van de opvoedende en/of pedagogische activiteiten die georganiseerd worden voor de minderjarigen.

Art. 18.Worden ook in aanmerking genomen : a.) de onderzoeks-, expertise- en ontwikkelingskosten met het oog op de verbetering van de praktijken ontwikkeld door de diensten en die tot de toepassing van het decreet bijdragen. Deze kosten zullen slechts gemaakt worden na de toestemming van de betrokken Ministers; b.) de personeelskosten bedoeld in artikel 21, afgetrokken van de subsidies gestort door andere publiekrechtelijke rechtspersonen overeenkomstig artikel 20.

Art. 19.De indexeerbare bedragen bedoeld in artikel 17 worden elk jaar geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, zoals gewijzigd. Deze bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01. De indexeringscoëfficiënt 1,0000 stemt overeen met de geïndexeerde bedragen op 1 januari 1990. HOOFDSTUK IV. - Personeelskosten

Art. 20.§ 1. Het gedeelte van de subsidie voor personeelskosten wordt berekend op basis van vijf voltijdse equivalenten opvoeders klasse 1 na aftrek van de overheidssteun voor werkgelegenheid. Nochtans wordt slechts rekening gehouden met de overheidssteun voor werkgelegenheid voor zover hij gestort werd om de uitgaven te dekken die al in aanmerking werden genomen voor de bepaling van het gedeelte van de subsidie voor personeelskosten.

Het gedeelte van de subsidie voor personeelskosten is gelijk aan : Bruto jaarlijkse wedde opvoeder klasse drie jaar anciënniteit X aanpassingscoëfficiënt X vijf voltijdse equivalenten.

De aanpassingscoëfficiënt wordt op 1,54 vastgesteld, verminderd met de verlagingen van werkgeverslasten en sociale bijdragen inherent aan de betrekkingen betreffende de overheidssteun voor werkgelegenheid.

Het gedeelte van de subsidie die de personeelskosten dekt, wordt berekend op basis van de weddeschalen van de collectieve overeenkomst van de paritaire commissie 319.02 die van toepassing is op de inrichtingen en de diensten voor hulpverlening aan de jeugd voor de ambten van opvoeders klasse 1 met drie jaar anciënniteit.

De dienst is ertoe gehouden de steungelden voor werkgelegenheid te gebruiken die het Gewest hem toekent. § 2. Voor de diensten die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de opdrachten bedoeld in artikel 19 van het decreet uitoefenden als proefproject en die op deze wijze zes betrekkingen werden toegekend in het kader van de « overeenkomst gesloten op 20 juli 2006 tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap inzake werkgelegenheid, alsook preventie en strijd tegen geweld in de sectoren van hulpverlening aan de jeugd en onderwijs », in het kader van de « overeenkomst gesloten op 20 april 2007 tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Franse Gemeenschap inzake werkgelegenheid in het kader van de uitvoering van het gemeenschapsactieplan voor hulpverlening aan de jeugd « Vroegtijdigheid, adequatie en coherentie : hulpverlening aan de jeugd van morgen » of door de Franse Gemeenschap ten laste van de begroting van het onderwijs wordt, het gedeelte van de subsidie voor personeelskosten berekend op basis van zes voltijdse equivalenten na aftrek van de overheidssteun voor werkgelegenheid toegekend in het kader van de bovenvermelde overeenkomsten.

Art. 21.Worden in aanmerking genomen voor de verantwoording van de personeelskosten, de volgende uitgaven : 1° de uitbetaling van de wedden berekend volgens de weddeschalen van de collectieve overeenkomst van de paritaire commissie bedoeld in artikel 20;2° voor het personeel gedetacheerd door de publiek- en privérechtelijke rechtspersonen, de uitbetaling van de wedden berekend volgens de normen die van toepassing zijn voor deze publiek- en privérechtelijke rechtspersonen;3° de uitbetaling van de lasten met de al dan niet gepresteerde opzegging, naar rata van de minimale duur van de voorziene opzegging bedoeld in de sociale wetgeving. Wanneer de bovenvermelde minimale duur verlengd wordt door een rechterlijke beslissing, tengevolge van een beroep van het personeelslid, beslist de Regering of het geheel of een gedeelte van de aanvullende lasten die bij rechtelijke beslissing beslist werden, in aanmerking worden genomen om het gedeelte van de subsidie te verantwoorden die de personeelskosten dekt. Wanneer de opzegging gegeven wordt als gevolg van de definitieve stopzetting van de activiteiten van de dienst, dan moet de opzegging worden gepresteerd tot het einde van de activiteiten van de dienst. 4° het gedeelte van de wedde en van de wettelijke werkgeverslasten die ten laste vallen van de dienst ter aanvulling van de tegenmoetkoming van de overheid in het kader van de overheidssteun voor werkgelegenheid.

Art. 22.Voor de bedragen die de wedden of gelijkgestelde kosten betreffen, wordt de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij de daaropvolgende besluiten, van toepassing. Deze bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01. De indexeringscoëfficiënt 1,0000 stemt overeen met de geïndexeerde bedragen op 1 januari 1990.

TITEL IV. - Bepalingen betreffende de boekhoudkundige inspectie en de pedagogische inspectie HOOFDSTUK I. - Boekhoudkundige inspectie

Art. 23.Elk jaar voeren een controleur van het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek en een boekhoudkundige inspecteur van de Algemene Directie voor Hulpverlening aan de Jeugd, gezamenlijk, de controle van de boekhoudkundige bewijsstukken binnen de dienst. Ze controleren onder andere dat : a.) de personeelsleden van de dienst onderworpen zijn aan de arbeidsregeling bedoeld in de Paritaire Commissie 319.02 die van toepassing is op de inrichtingen en diensten voor hulpverlening aan de jeugd; b.) de persoon aan wie de leiding van de dienst toevertrouwd werd en die van de inrichtende macht de informatie krijgt waarbij ze deze opdracht kan uitoefenen, wordt belast, onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht, met de boekhouding.

Het inspectieverslag dat alternatief opgesteld wordt door de controleur van het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek en door de boekhoudkundige inspecteur van de Algemene Directie voor Hulpverlening aan de Jeugd, wordt binnen de maand door de inspectie aan het bestuur gestuurd. Een afschrift van dit verslag wordt gericht aan de betrokken Ministers en aan de betrokken dienst.

Wanneer het verslag bedoeld in het tweede lid vermeldt dat de jaarlijkse vaste subsidies aangewend werden voor doeleinden die niets te maken hebben met de reden waarvoor ze toegekend werden en/of dat er gebreken of onregelmatigheden bestaan in het voeren van de boekhouding, bezorgt de Regering dit verslag binnen de maand na de ontvangst ervan aan de Erkenningscommissie. HOOFDSTUK II. - Pedagogische inspectie

Art. 24.Het evaluatieverslag bedoeld in artikel 29 van het decreet wordt binnen de maand aan het bestuur en de dienst bezorgd.

Art. 25.De Inspectiediensten bedoeld in artikel 29 van het decreet controleren inzonderheid : a.) dat de persoon aan wie de leiding van de dienst werd toevertrouwd en die de informatie krijgt van de inrichtende macht waarbij hij deze opdracht kan voeren, wordt belast, onder de verantwoordelijkheid van de inrichtende macht, met het dagelijkse beheer, met de inachtneming van de geldende regelgevingen en met de uitvoering van het specifieke project; b.) dat de diensten een dossier openen op naam van elke minderjarige ten laatste de eerste dag van de werkelijke opvang. Dit dossier bevat inzonderheid het eigen project bedoeld in artikel 33 van het decreet, de balansen bedoeld in artikel 35 van het decreet en de erkenning van de schooljaren bedoeld in artikel 32, tweede lid van het decreet. Het individuele dossier van de minderjarige bedoeld in § 1, kan vernietigd worden ten vroegste 5 jaar na het bereiken van de minderjarige van de meerderjarigheid; c.) dat de dienst hulpmiddelen ontwikkeld heeft om de specifieke moeilijkheden van elke minderjarige op te lossen met toepassing van artikel 33, tweede lid, van het decreet; d.) het werk gevoerd tijdens de schoolvakantie; e.) de nadere regels volgens dewelke de dienst voor de pedagogische supervisie zorgt van zijn personeel en de evaluatie van zijn actie; f.) dat tijdens het eerste activiteitsjaar van de dienst een pedagogische supervisie georganiseerd werd door een persoon of een instelling buiten de dienst; g.) dat de notulen van elke vergadering betreffende het specifieke project van de dienst en de toepassing van de gedragscode opgesteld werden en dat de handtekening van de aanwezige leden op alle notulen gezet moet worden; h.) dat de minderjarigen ten minste één keer per jaar verzocht worden om deel te nemen aan een vergadering met de directie en de personeelsleden wanneer de punten die op de agenda staan, ze rechtstreeks betreffen en dat de handtekening van de aanwezige minderjarigen op alle notulen gezet moet worden.

TITEL V. - Jaarlijks activiteitenverslag

Art. 26.Overeenkomstig artikel 22, § 3, van het decreet, stuurt elke dienst, ten laatste voor 30 juni en voor de eerste keer op 30 juni 2010, een jaarlijks activiteitenverslag betreffende het vorige schooljaar. Dit activiteitenverslag dat uitgewerkt wordt volgens de genormaliseerde uurrooster bepaald door de betrokken Ministers, bepaalt inzonderheid voor elke interventie-eenheid : 1) de personeelsformatie;2) de wijze waarop de kwalificaties van de personeelsleden tot de ontwikkeling van het specifieke project hebben bijgedragen;3) het aantal opgevangen minderjarigen en de gemiddelde duur van de opvang door een onderscheiding te maken tussen : - de minderjarigen opgevangen krachtens artikel 30, artikel 31 of artikel 31bis van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie; - het studiejaar, de vorm en het type van onderwijs van de minderjarigen; 4) het aantal en de redenen van de weigering van de opvang overeenkomstig artikel 31, § 2, tweede lid, van het decreet waarbij bepaald wordt voor elke minderjarige : het niveau, de vorm, het type onderwijs en het type toestand waartoe hij behoort;5) het aantal minderjarigen aan wie de opvang aanbevolen werd, die deze weigeren of onderbreken waarbij bepaald wordt elke minderjarige : het niveau, de vorm, het type onderwijs, het type toestand waartoe hij behoort en de redenen van de beslissing;6) het aantal minderjarigen die opgevangen werden tijdens de schoolvakantie en de georganiseerde activiteiten;7) de hulpmiddelen ontwikkeld tijdens het schooljaar om de moeilijkheden van de minderjarigen op te lossen;8) de nadere regels voor de partnerschappen georganiseerd met de inrichtingen bezocht door de minderjarigen vóór of na hun opvang en met de betrokken psycho-medisch-sociale centra;9) in voorkomend geval de nadere regels voor de partnerschappen georganiseerd met andere schoolinrichtingen dan deze bezocht door de minderjarigen vóór of na hun opvang, met de betrokken psycho-medisch-sociale centra of met elk operator binnen of buiten de school;10) in voorkomend geval, de activiteiten van de dienst georganiseerd in partnerschap met een externe inrichting, de nadere regels en de doelstellingen van deze activiteiten met verwijzing naar de opdrachten bedoeld in artikel 19 van het decreet;11) in voorkomend geval, het aantal toestanden waarvoor de betrokkenheid van de Adviseur bij de Hulpverlening aan de Jeugd, de Directeur van de Hulpverlening aan de Jeugd of van de Jeugdrechtbank nodig was;12) de activiteiten in verband met de sociale en opvoedende hulp door een onderscheiding te maken tussen deze betreffende de minderjarige en deze in verband met zijn leefmilieu om de opvoedende rol van de ouders te herstellen;13) de beschrijving van de middelen ontwikkeld om de moeilijkheden inzake het leerproces of de socialisatie van de minderjarigen te ontdekken en om daarvoor een oplossing te vinden;14) de opleidingen georganiseerd voor de personeelsleden;15) de vergemakelijkingselementen en de moeilijkheden ondervonden om de opdrachten toegewezen aan de structuren te voeren;16) de schooloriëntatie gekozen na de opvang;17) het aantal opgevangen minderjarigen waarbij het project bedoeld in artikel 33 van het decreet uitgevoerd kan worden en waarbij de specifieke moeilijkheden van elke minderjarige opgelost kunnen worden;18) het aantal opgevangen minderjarigen waarbij de vastgestelde doelstellingen niet bereikt werden en die de oorzaken zijn van die mislukking. TITEL VI. - Erkenning van de schooljaren

Art. 27.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 32 van het decreet, opdat de begeleidingsperiode in aanmerking zou komen voor een erkenning van de schooljaren, wordt deze ingediend door de dienst met behulp van het formulier bedoeld in bijlage 2.

De beslissing om al dan niet de erkenning van schooljaren toe te kennen wordt meegedeeld door het Algemeen Bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek ten laatste binnen de twintig werkdagen volgend op de ontvangst van de aanvraag. Bij de niet-naleving van deze termijn wordt de beslissing geacht als gunstig te zijn.

TITEL VII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 28.De subsidies die toegekend worden aan de diensten in het kader van het proefproject worden, in voorkomend geval, voor het jaar 2009, afgetrokken van de subsidie toegekend volgens de nadere regels van dit besluit.

Art. 29.De Minister van Leerplichtonderwijs en de Minister van Hulpverlening aan de Jeugd worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 mei 2009.

Voor de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Leerplichtonderwijs, Ch. DUPONT De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK

^