Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 01 december 1998
gepubliceerd op 13 februari 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regeling omtrent de afwezigheden, de tucht, de administratieve standen, het verlof, de mandaatsbeëindiging, het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid en het geneeskundig toezicht voor het academisch personeel bij de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035159
pub.
13/02/1999
prom.
01/12/1998
ELI
eli/besluit/1998/12/01/1999035159/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 DECEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regeling omtrent de afwezigheden, de tucht, de administratieve standen, het verlof, de mandaatsbeëindiging, het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid en het geneeskundig toezicht voor het academisch personeel bij de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op artikel 63, tweede lid, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996;

Gelet op het protocol van 9 juni 1998 waarin de conclusies zijn neergelegd van de onderhandelingen gevoerd tussen de Vlaamse regering en de representatieve vakbonden;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 17 april 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 september 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en dit gezien de hoogdringendheid volgt uit de noodzaak om deze regeling te laten ingaan bij het begin van het academiejaar;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : Afdeling 1. - De tuchtregeling

Artikel 1.§ 1. Ten aanzien van het academisch personeel kan het universiteitsbestuur de volgende tuchtstraffen uitspreken : 1° schriftelijke berisping;2° gehele of gedeeltelijke schorsing van het dienstverband voor bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke in houding van het salaris;3° terugzetting in graad;4° ontslag. § 2. Onverminderd de regels rond het opleggen van tuchtstraffen kan het universiteitsbestuur een lid van het academisch personeel schorsen in het belang van de dienst als een strafrechtelijke vervolging tegen het betreffende lid is ingesteld of als het belang van de universiteit dit vordert. § 3. Het universiteitsbestuur bepaalt de gronden die kunnen leiden tot een tuchtstraf. Het universiteitsbestuur stelt de tuchtrechtelijke procedure vast. Deze procedure moet ten minste voorzien in een voorafgaandelijke schriftelijke mededeling van de bezwarende gronden, in een voorafgaandelijke hoorplicht en in een mogelijkheid tot beroep.

De tuchtregeling mag geen afbreuk doen aan de academische vrijheid. § 4. Tevens bepaalt het universiteitsbestuur de voorwaarden waaronder eerder uitgesproken tuchtstraffen uit het personeelsdossier kunnen worden geschrapt. Afdeling 2. - De administratieve standen

Art. 2.§ 1. De administratieve standen zijn : 1° dienstactiviteit;2° onderbreking van de ambtsvervulling : a) gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling met behoud van salaris;b) gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling met geheel of gedeeltelijk verlies van salaris; Deze onderbrekingen van de ambtsvervulling worden met dienstactiviteit gelijkgesteld. § 2. Dienstactiviteit is de toestand waarbij het academisch personeelslid effectieve prestaties verricht of zich in een hiermee gelijkgestelde toestand bevindt. Elk personeelslid wordt geacht in actieve dienst te zijn, tenzij het, met toepassing van uitdrukkelijke bepalingen, van rechtswege hetzij bij beslissing van het universiteitsbestuur in een andere stand is geplaatst.

Gelijkgestelde toestanden met dienstactiviteit zijn de periodes van gewettigde afwezigheid onverminderd het bepaalde in § 1, jaarlijkse vakantie en omstandigheidsverlof,.

Onder gewettigde afwezigheid moet worden verstaan : 1° ziekte en ongeval;2° zwangerschapsverlof; Deze periodes van afwezigheid moeten gedekt zijn door een geneeskundig getuigschrift. 3° arbeidsongeval;4° ouderschapsverlof. Het universiteitsbestuur stelt regels vast omtrent de duur van de vakantie en het omstandigheidsverlof en hetgeen daarop betrekking heeft. § 3. Behoren tot de stand gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling met behoud van salaris : Wat van het zelfstandig academisch personeel betreft : 1° het sabbatsverlof;2° de duur van het gastprofessoraat aan een andere universiteit of het bezetten van een leerstoel aan een buitenlandse universiteit;3° vervullen van wetenschappelijke opdrachten buiten de universiteiten bedoeld in artikel 3, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. Onder sabbatsverlof wordt verstaan maximaal twee jaar verlof over de gehele carrière voor herbronning.

In het geval de activiteiten bedoeld in sub 2° en 3° bezoldigd worden, dan komen deze bedragen toe aan de universiteit, zo niet is er geen sprake van een onderbreking van de ambtsvervulling maar van een nevenactiviteit. § 4. Behoren tot de stand gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling met geheel of gedeeltelijk verlies van salaris : 1° Wat het assisterend academisch personeel betreft : a) stage- of proefperiodes die een doctor-assistent doorloopt met het oog op een aanstelling in een andere funtie;b) de periodes van de door het universiteitsbestuur toegestane onderbreking van de ambtsvervulling voor het vervullen van bezoldigde wetenschappelijke opdrachten; De totale duur van die onderbreking kan ten hoogste twee jaar bedragen indien de wetenschappelijke opdrachten volledig kaderen in het onderzoeksopzet van het doctoraats proefschrift. In de andere gevallen is de duur beperkt tot ten hoogste één jaar. c) periodes van schorsing van het mandaat voor het volbrengen van de militieverplichtingen of vervangende burgerdienst;2° Wat het zelfstandig academisch personeel betreft : de volledige onderbreking van de ambtsvervulling gedurende maximaal twee jaar om persoonlijke redenen;3° Wat het zelfstandig en assisterend academisch personeel betreft : de periodes van onderbreking van de ambtsvervulling om sociale of familiale redenen.Slechts twee dergelijke onderbrekingen kunnen worden toegestaan en de totale duur ervan kan ten hoogste één jaar bedragen voor het assisterend academisch personeel en ten hoogste twee jaar voor het zelfstandig academisch personeel. § 5. Het universiteitsbestuur kan de in artikel 2, §§ 3 en 4, met uitzondering van § 4,1°,c, bedoelde onderbrekingen van de ambtsvervulling toestaan op verzoek van het personeelslid. Het universiteitsbestuur stelt hiervoor regels vast. Afdeling 3. - De ambts- of mandaatsbeëindiging

Art. 3.De volgende omstandigheden geven aanleiding tot ambts- of mandaatsbeëindiging : 1° het vrijwillig ontslag;2° het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;3° verstrijken van de mandaatsperiode zonder verlenging of omdat geen verlenging toegelaten is;4° bij het ontbreken van een gunstige beoordeling van een academisch personeelslid in tijdelijk dienstverband voor een duur van ten hoogste drie jaar met uitzicht op een vaste benoeming zoals bedoelt in artikel 91, derde lid van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;5° het ontslag bij wege van tuchtstraf.6° beëindiging wegens afwezigheid door ziekte van meer dan 666 werkdagen wanneer de definitieve ongeschiktheid werd vastgesteld door de administratieve gezondheidsdienst op voorstel van het controle orgaan ingesteld krachtens artikel 4;7° beëindiging wegens afwezigheid door ziekte van meer dan 222 werkdagen vanaf de dag dat de betrokkene de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. De vanaf 1 januari 1994 geregistreerde dagen afwezigheid door ziekte worden meegerekend bij de vaststelling van het totaal aantal ziektedagen. Afdeling 4. - De regeling van het onderzoek

naar de lichamelijke geschiktheid en het geneeskundig onderzoek

Art. 4.Het universiteitsbestuur stelt een regeling vast voor het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid van en het geneeskundig toezicht op het academisch personeel.

Voor de toepassing van dit artikel en van het artikel 3, 6° en 7° wijst het universiteitsbestuur een « controleorgaan » aan. Afdeling 5. - Opheffingsbepalingen

Art. 5.Het besluit van de Vlaamse regering van 27 februari 1992 tot vaststelling van de regeling omtrent de afwezigheden, de tucht, de administratieve standen, het verlof, de mandaatsbeëindiging, het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid en het geneeskundig toezicht voor het assisterend academisch personeel bij de universiteiten wordt opgeheven, met ingang vanaf de datum waarop dit besluit in werking treedt. Afdeling 6. - Overgangsmaatregelen

Art. 6.Voor het bepalen van de maximale duur van de onderbrekingen van de dienstactiviteiten voor het assisterend academisch personeel moeten de onderbrekingen van de dienstactiviteiten toegekend conform het besluit van de Vlaamse regering van 27 februari 1992 tot vaststelling van de regeling omtrent de afwezigheden, de tucht, de administratieve standen, het verlof, de mandaatsbeëindiging, het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid en het geneeskundig toezicht van het assisterend academisch personeel, meegerekend worden.

De beslissingen van het universiteitsbestuur inzake de terbeschikkingstelling van leden van het vast benoemd wetenschappelijk personeel wegens bijzondere opdracht, genomen op grond van de vorige regelgeving, worden geacht een regelmatige onderbreking van de ambtsvervulling te zijn zoals bedoeld in dit besluit.

De universiteiten moeten, binnen een termijn van maximaal zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, de rechtspositionele toestand van het zelfstandig academisch personeel conformeren aan de bepalingen van dit besluit. Indien noodzakelijk, moeten zij de nodige maatregelen nemen teneinde de overgang van de oude naar de nieuwe toestand mogelijk te maken. Afdeling 7. - Slotbepalingen

Art. 7.Het universiteitsbestuur neemt binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit besluit de nodige uitvoeringsmaatregelen.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.

Art. 9.De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 december 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS

^