Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 01 juni 2001
gepubliceerd op 20 november 2001

Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de lijst van subsidiabele vrijwilligersactiviteiten

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001036236
pub.
20/11/2001
prom.
01/06/2001
ELI
eli/besluit/2001/06/01/2001036236/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 JUNI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de lijst van subsidiabele vrijwilligersactiviteiten


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector, inzonderheid op artikel 13 en 14;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 ter uitvoering van het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector, inzonderheid op artikel 15 en 16;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 april 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augusutus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat voor een goede werking van de organisaties de subsidie en de tijdige uitbetaling daarvan van primordiaal belang zijn en het jaar al halfweg is, zonder dat aan de organisaties enig zicht op de financiële afhandeling van de subsidiëring kan gegeven worden; dat het noodzakelijk is om onverwijld een regeling uit te vaardigen die de subsidiëring voor het jaar 2001 mogelijk maakt; dat deze overweging kracht wordt bijgezet door het feit dat de thema's woordelijk werden overgenomen uit het vorige besluit en dat de andere wijzigingen slechts miniem zijn en een vereenvoudiging inhouden van de in te dienen stukken en de afrekening;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector;2° besluit : het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 ter uitvoering van het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector;3° kansarmen : personen die in een toestand verkeren van maatschappelijke uitsluiting op meerdere terreinen, onder meer materieel, en die weinig mogelijkheden hebben om die positie te verbeteren;4° psychosociale moeilijkheden : problemen van psychologische of sociale aard die geen medische oorzaak hebben of die niet het gevolg zijn van verslavingsproblemen;5° algemene informatieactiviteiten : a) informatieverstrekking die niet gespecialiseerd is en betrekking heeft op alle aspecten van het persoonlijk en maatschappelijk leven;b) het vormen van een klankbord voor hulpvragers met een behoefte om te praten over alle problemen of probleemsituaties die zij ervaren;6° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;7° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;8° organisatie : een vrijwilligersorganisatie die erkend werd krachtens het decreet.

Art. 2.De activiteiten die bij voorrang voor subsidiëring in aanmerking komen, hebben betrekking op de volgende thema's : 1° humanisering van instellingen : activiteiten die tot doel hebben de kwaliteit van het leven van personen die in instellingen verblijven te verbeteren, zoals onder meer zieken, bejaarden, gedetineerden, geïnterneerden en personen met een handicap, waarbij het persoonlijk contact centraal staat;2° palliatieve verzorging : activiteiten die tot doel hebben een zo goed mogelijke levenskwaliteit te waarborgen aan terminale patiënten en hun naastbestaanden om een menswaardig heengaan mogelijk te maken;3° intergenerationele solidariteit : activiteiten met betrekking tot de solidariteit tussen zorgbehoevende ouderen en jongeren;4° interculturele initiatieven : activiteiten die ijveren voor de integratie van migranten, vluchtelingen en asielzoekers;5° activiteiten waarbij praktische en emotionele bijstand geboden wordt aan zieken, personen met een handicap en zwaar zorgbehoevenden, ter ondersteuning van thuisverzorgers of ter vervanging van familie, vrienden of partner;6° laagdrempelige algemene informatieactiviteiten, gericht op jongeren, die via directe communicatiemethodes hun weerbaarheid helpen verhogen;7° laagdrempelige activiteiten waarbij kansarmen actief betrokken worden met het doel hun zelfredzaamheid te bevorderen, hun zelfwaardegevoel en kansen op zelfontplooiing te verhogen;8° laagdrempelige activiteiten waarbij mensen met psychosociale moeilijkheden actief geholpen worden met het doel hun zelfredzaamheid en hun kansen op zelfontplooiing te verhogen.

Art. 3.De kosten die in verband met de in artikel 2 bedoelde activiteiten voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen, zijn de volgende : 1° verzekeringskosten : alle verzekeringspremies voorzover ze beantwoorden aan de vereisten die worden gesteld in artikel 9 van het decreet en in artikel 7 van het besluit;2° werkingskosten : alle bewezen kosten a) die verband houden met de activiteiten, voorzover voor de uitvoering van die activiteiten geen beroep kan worden gedaan op een ruimere ondersteunende organisatiestructuur;b) die voortvloeien uit de vorming van vrijwilligers.

Art. 4.De maximumsubsidie die op basis van de in artikel 3 vermelde kosten aan een organisatie kan worden toegekend, bedraagt 300.000 frank per jaar.

De toewijzing van de subsidie per organisatie gebeurt op basis van de volgende criteria : 1° het beschikbare begrotingskrediet;2° het aantal voor subsidie in aanmerking komende organisaties;3° het gemotiveerd aangevraagd subsidiebedrag;4° de minister kan op basis van het aantal vrijwilligers en op basis van de kosten zoals vermeld in artikel 3 de verdeelsleutel bepalen.

Art. 5.Voor organisaties die reeds twee jaar gesubsidieerd werden met betrekking tot de voorgestelde activiteiten, moet het aantal in te zetten vrijwilligers minimum twintig bedragen.

De minister kan een afwijking toestaan op dit minimumaantal op basis van een of meer van volgende redenen : 1° maatschappelijke behoefte van de doelgroep;2° noodzaak tot gebruik van bijzondere methodieken;3° actuele behoefte aan geschikte vrijwilligers met aanduiding van de stappen die ondernomen worden om het vrijwilligerswerk binnen de specifieke werking van de organisatie te promoten.

Art. 6.Een organisatie dient haar subsidieaanvraag in aan de hand van een formulier waarvan het model als bijlage bij dit besluit is gevoegd en dat minstens de volgende gegevens bevat : 1° de identiteit van de organisatie;2° het aantal vrijwilligers dat ingezet wordt voor de in artikel 2 vermelde activiteiten met uitsluiting van de vrijwilligers die administratieve functies, bestuurlijke functies of beleidsfuncties in de organisatie verrichten;3° het aantal bezoldigde personeelsleden, ingezet voor de opdrachten, bepaald in artikel 6 van het decreet;4° de erkenningsdatum en eventueel de datum van hernieuwing van erkenning;5° een overzicht van het aantal vrijwilligers, ingezet voor het bereiken van de doelstellingen gedurende de aangeduide werkingsjaren;6° een overzicht van de verwachte inkomsten voor het werkjaar waarvoor de subsidies aangevraagd worden;7° een raming van de kosten zoals vermeld in artikel 3, met detaillering;8° een overzicht van de bedrijfsresultaten van de vorige jaren;9° het activiteitenprogramma bestaande uit : a) een situering van de activiteiten binnen één of meer van de prioritaire thema's zoals bepaald in artikel 2;b) een beschrijving van de doelgroep;c) een concrete weergave van de activiteiten.

Art. 7.Om ontvankelijk te zijn moet de subsidieaanvraag beantwoorden aan de bepalingen van artikel 6 en voor 1 juli per aangetekende brief bij de administratie toekomen.

Indien de aanvraag niet ontvankelijk is, wordt ze voor 15 juli door de administratie aan de organisatie teruggezonden met vermelding van de reden.

Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2001.

Art. 9.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 juni 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

Bijlage Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^