Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 01 september 2006
gepubliceerd op 24 oktober 2006

Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

bron
vlaamse overheid
numac
2006036646
pub.
24/10/2006
prom.
01/09/2006
ELI
eli/besluit/2006/09/01/2006036646/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 SEPTEMBER 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, inzonderheid op artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 17 maart 2006;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de begrotingen, de boekhouding, de controle inzake subsidies, en de controle door het Rekenhof, inzonderheid op artikel 52;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 26 juli 2006;

Gelet op het advies van de Raad van State, nr. 40.945/1/V, gegeven op 8 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;2° minister : de minister, bevoegd voor het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;3° ziekenhuis : een voorziening als vermeld in artikel 2 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987;4° psychiatrisch ziekenhuis : een ziekenhuis als vermeld in artikel 3 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987;5° algemeen ziekenhuis : een ziekenhuis, met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen en met uitzondering van de ziekenhuizen die uitsluitend beschikken over gespecialiseerde diensten voor behandeling en revalidatie (kenletter Sp), al of niet samen met diensten voor gewone hospitalisatie (kenletter H) of diensten neuropsychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten (kenletter T) of diensten geriatrie (kenletter G);6° rust- en verzorgingstehuis : een rust- en verzorgingstehuis als vermeld in de regelgeving ter uitvoering van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende andere vormen van verzorging;7° psychiatrisch verzorgingstehuis : een psychiatrisch verzorgingstehuis als vermeld in de regelgeving ter uitvoering van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende andere vormen van verzorging;8° functie daghospitalisatie binnen een ziekenhuis : een aanwijsbare entiteit binnen de vestigingsplaats van een ziekenhuis, met uitzondering van een psychiatrisch ziekenhuis, waarin verstrekkingen worden verricht als vermeld in de desbetreffende artikelen van de overeenkomst tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen, zonder dat deze verstrekkingen aanleiding geven tot een ziekenhuisverblijf met overnachting;9° verzorgingsinstelling : een ziekenhuis, een rust- en verzorgingstehuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis of een functie daghospitalisatie binnen een ziekenhuis;10° rusthuis : een voorziening als vermeld in artikel 2, 6°, van de gecoördineerde decreten van 18 december 1991 inzake voorzieningen voor bejaarden;11° regionaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 8 van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg;12° lokaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 6 van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg;13° dagverzorgingscentrum : een voorziening als vermeld in artikel 10 van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg;14° centrum voor kortverblijf : een voorziening als vermeld in artikel 12 van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg;15° voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : een rusthuis, een regionaal dienstencentrum, een lokaal dienstencentrum, een dagverzorgingscentrum of een centrum voor kortverblijf; 16° voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap : een van de voorzieningen, met uitzondering van de revalidatiecentra, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, voor zover die voorziening valt onder de bevoegdheid van het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, en voor zover het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld, exclusief btw en algemene onkosten, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van het voormelde besluit van 6 juli 1994, hoger is dan het bedrag van 80.000 euro, exclusief BTW en algemene onkosten. Dat bedrag van 80.000 euro wordt jaarlijks per 1 januari van rechtswege aangepast aan de bouwindex, waarbij de basisindex de bouwindex is van 1 januari 1994; 17° internaat voor minderjarigen : een voorziening als vermeld in artikel 1, 18°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap;18° een semi-internaat : een voorziening als vermeld in artikel 1, 19°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap;19° een tehuis voor kort verblijf : een voorziening als vermeld in artikel 1, 20°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap;20° een gezinsvervangend tehuis of tehuis voor werkenden : een voorziening als vermeld in artikel 1, 21°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap;21° een bezigheidstehuis of tehuis voor niet-werkenden : een voorziening als vermeld in artikel 1, 22°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap;22° een dagcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 1, 23°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap;23° een observatiecentrum : een voorziening als vermeld in artikel 1, 24°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap;24° gebruikstoelage : een alternatieve vorm van investeringssubsidie als vermeld in artikel 7bis van het decreet;25° project : het deel van de geplande infrastructuur, zoals omschreven in het masterplan, waarvoor een gebruikstoelage wordt gevraagd door de initiatiefnemer;26° financier : een leasingmaatschappij of een kredietinstelling die de vergunning, vermeld in artikel 7 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, heeft verkregen, en de ermee verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen, alsmede iedere kredietinstelling die ressorteert onder een andere lidstaat van de Europese Unie en die, in overeenstemming met titel III van de voormelde wet van 22 maart 1993, haar werkzaamheden op het Belgische grondgebied mag uitoefenen;27° leasing : een onopzegbare overeenkomst waarbij een financier, op specifieke aanwijzing van de initiatiefnemer en tegen een bepaalde prijs, zorgt voor de nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing van een onroerend goed op een grond die eigendom is van de initiatiefnemer en waarop voor de duur van de overeenkomst een recht van opstal wordt gevestigd, met de verplichting om de nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing aan de initiatiefnemer in gebruik te geven gedurende de duur van de overeenkomst, en waarbij het recht van opstal uitdooft op het einde van de overeenkomst zodat de initiatiefnemer zonder enige bijkomende vergoeding eigenaar wordt van het onroerend goed. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de sector van de verzorgingsinstellingen, op de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg, en op de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap.

Ter uitvoering van artikel 7bis van het decreet kan door het Fonds, binnen de perken van de begrotingskredieten, een gebruikstoelage verstrekt worden aan initiatiefnemers, onder de voorwaarden, bepaald in het decreet en in dit besluit. HOOFDSTUK III. - De gebruikstoelage

Art. 3.Jaarlijks kan door het Fonds worden beslist, binnen de perken van de begrotingskredieten en volgens de procedure, bepaald in dit besluit, over de verstrekking van een gebruikstoelage aan een initiatiefnemer voor de uitvoering van zijn project. Die beslissing kan gedurende twintig opeenvolgende jaren worden genomen.

Het bedrag van de gebruikstoelage die in een bepaald jaar door het Fonds kan worden verstrekt, wordt berekend door een coëfficiënt toe te passen op het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het bevel tot aanvang van de werken of van het plaatsen van de bestelling, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van een van de volgende besluiten : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de verzorgingsinstellingen;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor bejaarden en voorzieningen in de thuiszorg;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. De coëfficiënt wordt jaarlijks door de minister in december bepaald en volgens de volgende formule berekend :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

De referentierentevoet wordt jaarlijks in december aangeleverd door het beleidsdomein Financiën en Begroting op basis van een tienjarige OLO en stemt overeen met het rekenkundig gemiddelde van de noteringen tijdens de periode van 1 september tot en met 30 november van het desbetreffende jaar, verhoogd met vijftien basispunten. De aldus bepaalde referentierentevoet wordt ieder jaar in december door het beleidsdomein Financiën en Begroting uiterlijk binnen de vijf eerste werkdagen van de maand december medegedeeld aan het Fonds.

De coëfficiënt die geldt voor een bepaald project is de coëfficiënt die van toepassing is op de datum van het bevel tot aanvang van de werken of van het plaatsen van de bestelling.

Voor de dossiers die in de loop van 2006 een bevel tot aanvang van de werken of van het plaatsen van de bestelling geven, zal de minister de coëfficiënt bepalen in december 2006. HOOFDSTUK IV. - Bouwfysische, technische en kwalitatieve normen voor de investeringen

Art. 4.Om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen moet de investering gebeuren of gebeurd zijn overeenkomstig de volgende algemene bouwfysische, technische en kwalitatieve normen : 1° de regelgeving over de brandveiligheid;2° de regelgeving over de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek;3° de regelgeving over de eisen en handhavingmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat;4° de NBN-normen, uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie VZW en het Belgisch Elektrotechnisch Comité;5° het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming en de regelgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;6° het Algemeen Reglement inzake elektrische installaties;7° de typebestekken, opgesteld door het Vlaams ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;8° de regelgeving over de stedenbouw en ruimtelijke ordening;9° de regelgeving over de milieuvergunningen;10° de regelgeving over de integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren, die hier van toepassing is ongeacht het subsidiepercentage.

Art. 5.Met behoud van de toepassing van artikel 4 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering betreffende een ziekenhuis of betreffende een functie daghospitalisatie binnen een ziekenhuis plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwfysische, technische en kwalitatieve normen die opgenomen zijn in de besluiten ter uitvoering van artikel 44, 68 en 69, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987.

Art. 6.Met behoud van de toepassing van artikel 4 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering betreffende een rust- en verzorgingstehuis of betreffende een psychiatrisch verzorgingstehuis plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwfysische, technische en kwalitatieve normen die opgenomen zijn in de besluiten ter uitvoering van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging.

Art. 7.Met behoud van de toepassing van artikel 4 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering betreffende een rusthuis plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de erkenningsnormen, vermeld in bijlage B, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening, of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen, inzonderheid overeenkomstig de normen die betrekking hebben op de voeding, de hygiëne en de zorgverstrekking en de normen die betrekking hebben op het gebouw en op de veiligheid.

Met behoud van de toepassing van artikel 4 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering betreffende een regionaal dienstencentrum, betreffende een lokaal dienstencentrum, betreffende een dagverzorgingscentrum of betreffende een centrum voor kortverblijf, plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlage II tot en met V, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, inzonderheid overeenkomstig de voorwaarden die betrekking hebben op de lokalen, het gebouw en de veiligheid.

Art. 8.Met behoud van de toepassing van artikel 4 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering betreffende een voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwtechnische en de bouwfysische normen, vermeld voor elk soort van voorziening in het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. HOOFDSTUK V. - Procedure voor het verkrijgen van een gebruikstoelage Afdeling I. - De goedkeuring van een masterplan en het verkrijgen van

een principieel akkoord Onderafdeling I. - Algemene bepaling

Art. 9.Om in aanmerking te komen voor een gebruikstoelage voor een bepaald project moet de initiatiefnemer beschikken over een door de minister goedgekeurd masterplan en over een principieel akkoord van de minister.

Elke aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord voor een bepaald project wordt gericht aan het Fonds. Voor de wijze waarop stukken ter kennis gebracht worden door de initiatiefnemer aan het Fonds of door het Fonds aan de initiatiefnemer, vermeld in deze afdeling, kan de minister afwijkende regels bepalen die rekening houden met de nieuwste communicatiemiddelen.

Voor de algemene ziekenhuizen en voor de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikelen 10 tot en met 21, en in artikel 28 tot en met 31. Voor de overige voorzieningen verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikelen 22 tot en met 31.

Onderafdeling II. - Procedure voor de algemene ziekenhuizen en voor de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg

Art. 10.In een eerste fase legt de initiatiefnemer een plan met de zorgstrategische aspecten van het masterplan ter goedkeuring voor. Die aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan bevat : 1° voor de algemene ziekenhuizen : de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de initiatiefnemer : a) hetzij een lokaal of provinciaal bestuur is;b) hetzij een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut in de zin van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen is;c) hetzij een instelling beheerst door de wet van 12 augustus 1911 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de universiteiten van Brussel en Leuven of door de wet van 7 april 1971 houdende oprichting en werking van de Universitaire Instelling Antwerpen is;2° voor de rusthuizen : de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de initiatiefnemer : a) hetzij een lokaal of provinciaal bestuur is;b) hetzij een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut in de zin van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen is;c) hetzij het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers is;3° voor de regionale dienstencentra, de lokale dienstencentra, de dagverzorgingscentra en de centra voor kortverblijf : de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de initiatiefnemer wat betreft zijn rechtsvorm in aanmerking komt voor erkenning door de Vlaamse Regering als regionaal dienstencentrum, lokaal dienstencentrum, dagverzorgingscentrum of centrum voor kortverblijf;4° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de initiatiefnemer met de beslissing om het zorgstrategische plan goed te keuren en in te dienen, vergezeld van, voor de algemene ziekenhuizen, het advies van de medische raad, vermeld in artikel 120 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, en eventueel van het advies van het coördinatiecomité, vermeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen;5° het zorgstrategische plan. Het zorgstrategische plan beschrijft tenminste het volgende : 1° de huidige situatie op het gebied van zorgaanbod, infrastructuur, ligging en samenwerkingsverbanden;2° de toekomstvisie met betrekking tot diezelfde elementen en de geplande rol in de regio;3° argumenten die de wenselijkheid en haalbaarheid van die toekomstvisie aantonen, op basis van een grondige omgevingsanalyse, met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande zelfevaluatie van de positie van de initiatiefnemer;4° de voorwaarden die vervuld moeten worden om de nagestreefde visie te realiseren;5° een beschrijving van alle investeringen die de initiatiefnemer in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep en de geplande capaciteit per onderdeel.

Art. 11.De aanvraag, vermeld in artikel 10, kan met de post worden verstuurd per aangetekende brief of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in acht exemplaren.

Om het zorgstrategische plan op te maken moet de initiatiefnemer gebruik maken van modellen die door het Fonds ter beschikking worden gesteld. De initiatiefnemer kan gebruik maken van gegevens die het Fonds ter beschikking stelt. Het Fonds en het Vlaams Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de initiatiefnemer.

Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan een bewijs van ontvangst naar de initiatiefnemer, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

Een aanvraag is ontvankelijk als al de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de aanvraag wordt ingediend op de wijze, bepaald in het eerste en het tweede lid;2° de aanvraag bevat de nodige stukken, vermeld in artikel 10.

Art. 12.Binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid bezorgt het Fonds het zorgstrategische plan aan het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Zorg en Gezondheid. Dat agentschap maakt een evaluatienota over de zorgaspecten op. Binnen dezelfde termijn na de datum van ontvankelijkheid bezorgt het Fonds het zorgstrategische plan aan een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of aan een of meer externe deskundigen, om een evaluatienota op te maken over de financiële aspecten. De vergoeding van de externe deskundigen is ten laste van de begroting van het Fonds.

Binnen veertig kalenderdagen nadat het agentschap, de ambtenaren of deskundigen, vermeld in het eerste lid, het zorgstrategische plan hebben ontvangen, stuurt het Fonds in een aangetekende brief de evaluatienota's naar de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer beschikt over een termijn van veertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de evaluatienota's, om een reactienota in te dienen bij het Fonds, dan wel om het Fonds te laten weten dat hij een grondige aanpassing van zijn zorgstrategische plan zal doorvoeren. Als de initiatiefnemer besluit het zorgstrategische plan grondig aan te passen, start de procedure van voren af aan.

Art. 13.Binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de reactienota, of als binnen de gestelde termijn geen reactienota werd ingediend, binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn, bezorgt het Fonds het dossier in kwestie hetzij aan de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen, hetzij aan de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg. De bevoegde commissie agendeert het dossier. Het dossier bestaat uit : het zorgstrategische plan, de evaluatienota's en de eventuele reactienota.

Art. 14.§ 1. In de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 13, zitten drie interne en drie externe leden.

De drie interne leden behoren tot het departement van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of tot een agentschap van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Ze worden aangesteld door de minister.

Bij de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van verzorgingsvoorzieningen. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in gezondheidszorg.

Bij de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg worden de drie externe leden aangesteld wegens hun deskundigheid in ouderenzorg of thuiszorg.

Naargelang van de te behandelen dossiers op de vergaderingen van de Commissies Zorgstrategie worden de externe leden gekozen uit een lijst die de minister heeft goedgekeurd. § 2. De vergoeding van de externe leden wordt bepaald door de minister en is ten laste van de begroting van het Fonds. § 3. De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 13, stellen een huishoudelijk reglement op waarin de werking, de aanstelling van de externe leden en de onverenigbaarheden worden geregeld. De minister keurt het huishoudelijk reglement goed. § 4. Het Fonds neemt het secretariaat van de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 13, waar. Het Fonds verstrekt aan de Commissies Zorgstrategie de inlichtingen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn.

Art. 15.De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 13, hebben als opdracht de minister te adviseren over de ingediende zorgstrategische plannen.

Het advies van de Commissie Zorgstrategie wordt, samen met het ingediende zorgstrategische plan, de evaluatienota's en de eventuele reactienota, binnen vijftien kalenderdagen na de adviesverlening toegestuurd aan de minister. De minister neemt een beslissing tot gehele of gedeeltelijke goedkeuring of afkeuring van het zorgstrategische plan binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de Commissie Zorgstrategie.

Art. 16.Na de goedkeuring van het zorgstrategische plan kan de initiatiefnemer in een tweede fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voorleggen. Die aanvraag kan met de post worden verstuurd per aangetekende brief of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in drie exemplaren.

Art. 17.De aanvraag, vermeld in artikel 16, bevat het volgende : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de initiatiefnemer met de beslissing om het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;2° de verwijzing naar stukken waaruit blijkt dat nog steeds voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10, eerste lid, 1°, 2°, of 3°;3° het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project.

Art. 18.De stukken, vermeld in artikel 17, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen : 1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;2° een beschrijving, aan de hand van het door de minister goedgekeurde zorgstrategische plan, van alle investeringen die de initiatiefnemer in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;3° een schets van de bedoelde investeringswerkzaamheden;4° een financieel plan voor de bedoelde investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de initiatiefnemers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en in voorkomend geval van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening;5° eventueel een opdeling van de bedoelde investeringen in projecten en de respectieve uitvoeringstermijnen ervan.

Art. 19.Als de aanvraag, vermeld in artikel 16, betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikel 17 en 18, bovendien de volgende stukken bevatten : 1° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest nummer 2 of, voor de aanvragen die onder de toepassing van artikel 127 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening vallen, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag;2° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de initiatiefnemer werd ondertekend en dat ter kennisgeving werd bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;3° een voorontwerp van de plannen op schaal 1/100, met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;4° een gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van de agentschappen;6° een gedetailleerde raming van het project;7° de oppervlakteberekening van het project;8° in voorkomend geval een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;9° een kopie van de akte waaruit blijkt dat voldaan is aan de bepalingen van artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet;10° een initieel programma van eisen inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen;11° een akkoordbrief, ondertekend door de initiatiefnemer, waarin hij het initiële programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen inzake comfort en het gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen als vermeld in het eerste lid, 10°, is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen.

Art. 20.Als de aanvraag, vermeld in artikel 16, betrekking heeft op aankoop, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikelen 17, 18 en 19, bovendien het ontwerp van de aankoopakte bevatten.

Art. 21.Als de aanvraag, vermeld in artikel 16, betrekking heeft op een project van nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing van een rusthuis, kan de initiatiefnemer eventueel gebruikmaken van de formule van leasing. Die aanvraag bevat dan, naast de stukken, vermeld in artikelen 17, 18 en 19, het ontwerp van overeenkomst van leasing. Dat ontwerp van overeenkomst bevat de volgende gegevens : 1° een bepaling waardoor de eventuele gebruikstoelage, verstrekt door het Fonds, door het Fonds gestort wordt aan de initiatiefnemer met de verplichting om die tegemoetkoming enkel te gebruiken voor het project waarvoor het is bedoeld;2° een bepaling volgens dewelke de gebouwen of verbouwingen, bestemd als rusthuis, worden opgericht op een onroerend goed dat eigendom is van de initiatiefnemer en waarop voor de duur van de overeenkomst een recht van opstal wordt gevestigd dat uitdooft op het einde van de overeenkomst zodat de initiatiefnemer zonder enige bijkomende vergoeding eigenaar wordt van de gebouwen of verbouwingen;3° de wijze van terbeschikkingstelling van het onroerend goed aan de financier;4° de verbintenis van de financier om op het onroerend goed gebouwen op te richten of verbouwingen uit te voeren voor een rusthuis, die voldoen aan de voor dergelijke voorziening geldende erkenningsnormen;5° het ogenblik waarop de gebouwen of verbouwingen ter beschikking van de initiatiefnemer zullen worden gesteld;6° de verbintenis vanwege de financier dat geen werkzaamheden zullen worden uitgevoerd, behoudens uitdrukkelijke goedkeuring van de detailplannen, lastenboeken en prijzen door de initiatiefnemer;7° de verbintenis vanwege de financier om de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten na te leven. Op verzoek van een of meer financiers kunnen modelovereenkomsten inzake leasing ter principiële goedkeuring aan het Fonds worden voorgelegd.

Onderafdeling III. - Procedure voor de overige voorzieningen

Art. 22.De aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord wordt door de verzorgingsinstellingen, behalve de algemene ziekenhuizen, en door de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap ingediend in drie exemplaren. De aanvraag kan met de post worden verstuurd per aangetekende brief of aan de gemachtigde ambtenaar afgegeven worden tegen ontvangstbewijs.

Art. 23.De aanvraag, vermeld in artikel 22, bevat de volgende documenten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de initiatiefnemer met de beslissing om het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;2° de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de initiatiefnemer hetzij een lokaal of provinciaal bestuur, hetzij een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut is in de zin van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, hetzij een coöperatieve vennootschap is;3° het masterplan en het betreffende project.

Art. 24.De stukken, vermeld in artikel 23, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen : 1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;2° een beschrijving van alle investeringen die de initiatiefnemer in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;3° een schets van de bedoelde investeringswerkzaamheden;4° een financieel plan voor de bedoelde investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de initiatiefnemers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en in voorkomend geval van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening;5° eventueel een opdeling van de bedoelde investeringen in projecten en de respectieve uitvoeringstermijnen ervan.

Art. 25.Als de aanvraag, vermeld in artikel 22, betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikelen 23 en 24, bovendien de volgende stukken bevatten : 1° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest nummer 2 of, voor de aanvragen die onder de toepassing van artikel 127 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening vallen, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag;2° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de initiatiefnemer werd ondertekend en dat ter kennisgeving werd bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;3° een voorontwerp van de plannen op schaal 1/100, met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;4° een gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van de agentschappen;6° een gedetailleerde raming van het project;7° de oppervlakteberekening van het project;8° in voorkomend geval een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;9° een kopie van de akte waaruit blijkt dat voldaan is aan de bepalingen van artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet;10° een initieel programma van eisen inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen;11° een akkoordbrief, ondertekend door de initiatiefnemer, waarin hij het initiële programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen inzake comfort en het gebruik van energie, water en materialen. Een programma van eisen als vermeld in het eerste lid, 10°, is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen.

Art. 26.Als de aanvraag, vermeld in artikel 22, betrekking heeft op aankoop, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikelen 23, 24 en 25, bovendien het ontwerp van de aankoopakte bevatten.

Art. 27.Als de aanvraag, vermeld in artikel 22, betrekking heeft op een project van nieuwbouw, uitbreiding of verbouwing van een voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap, kan de initiatiefnemer eventueel gebruikmaken van de formule van leasing. De aanvraag bevat dan, naast de stukken, vermeld in artikelen 23, 24 en 25, het ontwerp van overeenkomst van leasing. Dat ontwerp van overeenkomst bevat de volgende gegevens : 1° een bepaling waardoor de eventuele gebruikstoelage, verstrekt door het Fonds, door het Fonds gestort wordt aan de initiatiefnemer met de verplichting om die tegemoetkoming enkel te gebruiken voor het project waarvoor het is bedoeld;2° een bepaling volgens dewelke de gebouwen of verbouwingen, bestemd als voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap, worden opgericht op een onroerend goed dat eigendom is van de initiatiefnemer en waarop voor de duur van de overeenkomst een recht van opstal wordt gevestigd dat uitdooft op het einde van de overeenkomst zodat de initiatiefnemer zonder enige bijkomende vergoeding eigenaar wordt van de gebouwen of verbouwingen;3° de wijze van terbeschikkingstelling van het onroerend goed aan de financier;4° de verbintenis van de financier om op het onroerend goed gebouwen op te richten of verbouwingen uit te voeren voor een voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap, die voldoen aan de voor dergelijke voorziening geldende erkenningsnormen;5° het ogenblik waarop de gebouwen of verbouwingen ter beschikking van de initiatiefnemer zullen worden gesteld;6° de verbintenis vanwege de financier dat geen werkzaamheden zullen worden uitgevoerd, behoudens uitdrukkelijke goedkeuring van de detailplannen, lastenboeken en prijzen door de initiatiefnemer;7° de verbintenis vanwege de financier om de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten na te leven. Op verzoek van één of meer financiers kunnen modelovereenkomsten inzake leasing ter principiële goedkeuring aan het Fonds worden voorgelegd.

Onderafdeling IV. - Onderzoek en advies

Art. 28.§ 1. Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, respectievelijk vermeld in artikel 16 of in 22, voldoet aan de toepasselijke bepalingen van respectievelijk artikelen 16 tot en met 21, of artikelen 22 tot en met 27.

Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de initiatiefnemer, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid.

De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. § 2. Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag advies aan : 1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Zorg en Gezondheid over de inhoudelijke aspecten, onder meer over : a) de erkenningsnormen;b) de kwaliteitsvereisten;c) de programmatie;d) de initiatiefnemer;e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende initiatiefnemers;f) wat de algemene ziekenhuizen en de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg betreft : over de conformiteit met het goedgekeurde zorgstrategische plan;2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap over de inhoudelijke aspecten, onder meer over : a) de erkenningsnormen;b) de kwaliteitsvereisten;c) de programmatie;d) de initiatiefnemer;e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende initiatiefnemers;3° één of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds : a) over de financiële aspecten, onder meer over de begrotingsweerslag op het activiteitenprogramma bij exploitatie van het project, waarbij tevens gevraagd wordt een raming op te maken van de eventuele financiële weerslag van het project op de opeenvolgende begrotingsjaren;b) over het beantwoorden aan de bouwtechnische en bouwfysische normen, over de technische aspecten en over de kostprijsraming en, als het een aanvraag betreft voor aankoop van gebouwen, over de venale waarde van de gebouwen. § 3. De agentschappen en de ambtenaren, vermeld in § 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de initiatiefnemer. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.

Art. 29.Het Fonds roept minstens tweemaandelijks een coördinatiecommissie samen. Die coördinatiecommissie is samengesteld uit de vertegenwoordigers van het Fonds en van het intern verzelfstandigd agentschap aan wie het advies, vermeld in artikel 28, § 2, is aangevraagd. De Inspectie van Financiën wordt op elke vergadering van de coördinatiecommissie uitgenodigd. De adviezen die zijn uitgebracht volgens de bepalingen van artikel 28, § 2 en § 3, worden op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de coördinatiecommissie geplaatst. Die commissie heeft tot taak in overleg een advies op te maken inzake het goedkeuren van het masterplan en inzake het verlenen van een principieel akkoord, en dit advies aan de minister te bezorgen. Bij gebrek aan een eensgezind standpunt wordt in het advies melding gemaakt van de verschillende standpunten.

Onderafdeling V. - Beslissing over het masterplan en over het principieel akkoord en wijziging van het principieel akkoord

Art. 30.§ 1. Bij gunstig advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 29, legt het Fonds binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief ter ondertekening voor aan de minister waarbij het masterplan wordt goedgekeurd en het principieel akkoord voor het project in kwestie wordt verleend.

De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord. § 2. Bij ongunstig advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 29, legt het Fonds binnen dertig kalenderdagen na het advies een ontwerp van brief voor aan de minister, waarin omstandig de redenen zijn opgenomen waarom het masterplan niet kan worden goedgekeurd of waarom geen principieel akkoord voor het project in kwestie kan worden gegeven.

De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord. § 3. Als de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 29, geen eensgezind standpunt heeft ingenomen, wordt het advies, vermeld in artikel 29, laatste zin, binnen dertig kalenderdagen bezorgd aan de minister voor beslissing over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord voor het project in kwestie. § 4. De initiatiefnemer wordt per aangetekende brief in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing van de minister. § 5. De goedkeuring van het masterplan is geen verbintenis om een principieel akkoord te geven voor alle projecten die in het masterplan zijn opgenomen. § 6. Een principieel akkoord houdt in dat het project van de initiatiefnemer in principe in aanmerking komt voor een gebruikstoelage. Een principieel akkoord vermeldt onder meer het masterplan en het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig is. Als de initiatiefnemer met betrekking tot een bepaald project reeds werkzaamheden aangevat heeft, een bestelling geplaatst heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over een principieel akkoord over het project, komt hij niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project.

De initiatiefnemer moet het bevel geven tot aanvang van de werken of de bestelling plaatsen met betrekking tot het project binnen twee jaar na de datum van het principieel akkoord, zo niet vervalt het principieel akkoord. Nadat de initiatiefnemer het bevel gegeven heeft tot aanvang van de werken of de bestelling geplaatst heeft, bezorgt de initiatiefnemer onmiddellijk een kopie van het bevel of van de bestelling aan het Fonds.

Art. 31.Uiterlijk negentig kalenderdagen voor de aanvang van de werkzaamheden die betrekking hebben op het project, kan de initiatiefnemer een wijziging aanvragen van het principieel akkoord.

Die aanvraag tot wijziging wordt omstandig gemotiveerd en bevat de stukken die gewijzigd zijn ten opzichte van de aanvraag voor het oorspronkelijke principieel akkoord. De aanvraag wordt per aangetekende brief verstuurd naar het Fonds.

Het Fonds stuurt binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de initiatiefnemer, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid.

De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

Het Fonds vraagt advies aan : 1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Zorg en Gezondheid;2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds. Na advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 29, beslist de minister over de aanvraag tot wijziging van het principieel akkoord binnen zestig kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag.

De initiatiefnemer wordt per aangetekende brief in kennis gesteld van hetzij het akkoord van de minister met de aanvraag, hetzij de gemotiveerde negatieve beslissing.

Als, in het kader van de procedure tot wijziging van het principieel akkoord, de initiatiefnemer met betrekking tot een bepaald project al werkzaamheden aangevat heeft, een bestelling geplaatst heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over het akkoord van de minister met de aanvraag tot wijziging van het principieel akkoord over het project, komt de initiatiefnemer niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project.

Ook in geval van een gewijzigd principieel akkoord moet de initiatiefnemer het bevel geven tot aanvang van de werken of de bestelling plaatsen met betrekking tot het project binnen twee jaar na de datum van het oorspronkelijke principieel akkoord, zo niet vervalt het gewijzigde principieel akkoord. Nadat de initiatiefnemer het bevel gegeven heeft tot aanvang van de werken of de bestelling geplaatst heeft, bezorgt de initiatiefnemer onmiddellijk een kopie van het bevel of van de bestelling aan het Fonds. Afdeling II. - Aanvraag van de gebruikstoelage, het bedrag, de

beslissing en de betaling Onderafdeling I. - Algemene bepaling

Art. 32.Na de ontvangst van het principieel akkoord of in voorkomend geval van het akkoord van de minister met de wijziging van het principieel akkoord, en op zijn vroegst één jaar nadat de initiatiefnemer het bevel heeft gegeven tot de aanvang van de werken of de bestelling geplaatst heeft, kan de initiatiefnemer een eerste aanvraag doen aan het Fonds tot verstrekking van een gebruikstoelage.

De aanvragen kunnen jaarlijks ingediend worden bij het Fonds met een aangetekende brief.

Als de initiatiefnemer bij een aanvraag al bepaalde stukken heeft bezorgd aan het Fonds, moeten dezelfde stukken niet meer gevoegd worden bij zijn aanvraag in de daaropvolgende jaren. Voor de wijze waarop stukken ter kennis gebracht worden door de initiatiefnemer aan het Fonds of door het Fonds aan de initiatiefnemer, vermeld in deze afdeling, kan de minister afwijkende regels bepalen die rekening houden met de nieuwste communicatiemiddelen.

Onderafdeling II. - Aanvraagprocedure en onderzoek

Art. 33.Een aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage bevat de volgende stukken : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de initiatiefnemer houdende de beslissing om een gebruikstoelage voor het jaar in kwestie aan te vragen;2° een kopie van de getekende overeenkomst van leasing voor de gevallen, vermeld in artikelen 21 en 27;3° een verslag van de initiatiefnemer betreffende de gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen, met vermelding van eventuele wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke conceptnota;4° een definitief programma van eisen inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen;5° als de werkzaamheden nog aan de gang zijn, een verslag over de vordering van de werkzaamheden;6° in de periode na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een verslag over alle eventuele wijzigingen ten opzichte van de as-built-dossiers;7° in de periode na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een verslag over het blijven beantwoorden aan de doelstellingen en prestatie-eisen, zoals geformuleerd in het definitieve programma van eisen;8° voor de aanvragen die onder de toepassing vallen van artikelen 37 tot en met 46, een door de initiatiefnemer ondertekend stuk waarin hij een verklaring opneemt over de mate waarin zijn aanvraag beantwoordt aan de normen, vermeld in artikelen 37 tot en met 46. Het Fonds stuurt binnen tien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de initiatiefnemer, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid.

De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

Art. 34.§ 1. Bij de eerste aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage, bij de aanvragen die ingediend worden tijdens de periode voor de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, en bij de dossiers waarvoor er in het verleden nog geen gebruikstoelagen zijn verstrekt, vraagt het Fonds binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag, vermeld in artikelen 33, advies aan : 1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Zorg en Gezondheid, over de conformiteit met het principieel akkoord en over het beantwoorden of blijven beantwoorden aan de voor de betreffende initiatiefnemer van toepassing zijnde normen, vermeld in artikel 5, 6 en 7;2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, over de conformiteit met het principieel akkoord en over het beantwoorden of blijven beantwoorden aan de voor de betreffende initiatiefnemer van toepassing zijnde normen, vermeld in artikel 8;3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of een of meer externe deskundigen, waarbij de vergoeding van die externe deskundigen ten laste is van de begroting van het Fonds : a) over de financiële aspecten;b) over de conformiteit met het principieel akkoord, over het beantwoorden of blijven beantwoorden aan de voor de betreffende initiatiefnemer van toepassing zijnde normen, vermeld in artikelen 4, 5, 6, 7 en 8, en over de naleving van de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten. § 2. Bij de aanvragen die niet onder de toepassing vallen van § 1 vraagt het Fonds binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag, vermeld in artikel 33, advies aan een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of aan een of meer externe deskundigen, waarbij de vergoeding van die externe deskundigen ten laste is van de begroting van het Fonds. § 3. De agentschappen, de ambtenaren en de externe deskundigen, vermeld in § 1 en § 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de initiatiefnemer. Hun advies wordt opgemaakt op basis van een onderzoek ter plaatse of op stukken. § 4. In geval van een plaatsbezoek legt de initiatiefnemer de volgende beschikbare stukken betreffende het project ter inzage voor : 1° het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;2° alle biedingen;3° de verslagen van de controle van de biedingen;4° de door de initiatiefnemer gemotiveerde keuze van de aannemer of leverancier;5° de bestekken;6° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering;7° een kopie van de eindafrekeningen en van de as-built-dossiers;8° een bewijs van betaling van het kunstwerk of de kunstwerken in geval van toepassing van de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. § 5. Als wordt afgezien van een plaatsbezoek, kunnen de agentschappen, de ambtenaren en de externe deskundigen, vermeld in § 1 en § 2, de beschikbare stukken betreffende het project, vermeld in § 4, laten opsturen door de initiatiefnemer.

Art. 35.De adviezen, vermeld in artikel 34, § 1, worden aan het Fonds bezorgd binnen veertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag. De adviezen, vermeld in artikel 34, § 2, worden aan het Fonds bezorgd binnen twintig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag. Bij de eerste aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage en bij de dossiers waarvoor er in het verleden nog geen gebruikstoelagen zijn verstrekt, beslist de minister over het al dan niet verstrekken van een gebruikstoelage. Met het oog hierop legt het Fonds een ontwerp van beslissing voor aan de minister binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviezen. Bij de andere aanvragen beslist het personeelslid dat belast is met de algemene leiding van het Fonds over het al dan niet verstrekken van een gebruikstoelage.

Onderafdeling III. - Bedrag van de gebruikstoelage

Art. 36.Met behoud van de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikelen 37 tot en met 47, wordt het bedrag van de gebruikstoelage vastgesteld overeenkomstig artikel 3, tweede lid tot en met laatste lid.

Art. 37.§ 1. Bij een vervangingsnieuwbouw van een rusthuis of bij een verbouwing van een rusthuis zonder uitbreiding van capaciteit, wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake bezettingsgraad toegepast. Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 85 % bedragen van de gemiddelde bezettingsgraad tijdens het voorlaatste kalenderjaar voor de datum van het principieel akkoord of het gewijzigde principieel akkoord. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder bedraagt dan de norm, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 2. Bij een nieuwbouw of een uitbreiding van een rusthuis wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in de volgende leden.

Voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het tweede volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 70 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 70 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het derde volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 85 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 85 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 3. De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag is het totaal aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 365 en gedeeld door het aantal woongelegenheden, berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 38.§ 1. Bij een nieuwbouw of uitbreiding van een dagverzorgingscentrum wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in de volgende leden.

Voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het tweede volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 25 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 25 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het derde volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 25 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 25 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het vierde volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 50 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 2. Bij een vervangingsnieuwbouw of verbouwing zonder capaciteitsuitbreiding van een dagverzorgingscentrum wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in de volgende leden.

Voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 25 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 25% bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 50% bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 3. De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag is het totaal aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 250, berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 39.§ 1. Bij een nieuwbouw of uitbreiding van een centrum voor kortverblijf wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in de volgende leden.

Voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het tweede volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 30 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 30 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het derde volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 40 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 40% bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het vierde volledige jaar na de ingebruikname moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 50 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 2. Bij een vervangingsnieuwbouw of verbouwing zonder capaciteitsuitbreiding van een centrum voor kortverblijf wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in de volgende leden.

Voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 30 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 30 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 50 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 3. De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag is het totaal aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 365 en gedeeld door het aantal woongelegenheden, berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheidsdagen van gebruikers die na hun opname in het centrum voor kortverblijf zonder tussenperiode opgenomen worden in het rusthuis waarin of waarbij het centrum voor kortverblijf ingericht is. Evenmin wordt rekening gehouden met het aantal aanwezigheidsdagen dat uitstijgt boven de maximale verblijfsduren zoals omschreven in artikel 4, B, 3°, van bijlage V bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg.

Art. 40.Bij een nieuwbouw of een vervangingsnieuwbouw van een lokaal dienstencentrum wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake activiteiten en werkzaamheden toegepast als vermeld in de volgende leden.

Voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na ingebruikname van de betreffende infrastructuur moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, het lokaal dienstencentrum jaarlijks minimaal 190 activiteiten en werkzaamheden verrichten. Als het totaal aantal activiteiten en werkzaamheden minder dan 190 bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

De activiteiten en werkzaamheden, vermeld in het eerste en het tweede lid, betreffen de activiteiten en werkzaamheden, vermeld in artikel 4, A, van bijlage II bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, en beantwoorden aan de aldaar gestelde vereisten.

Voor de toepassing van dit artikel worden het totaal aantal activiteiten en werkzaamheden berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 41.Bij een nieuwbouw of een vervangingsnieuwbouw van een regionaal dienstencentrum wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake activiteiten en werkzaamheden toegepast als vermeld in de volgende leden.

Voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, het regionaal dienstencentrum jaarlijks minimaal 95 activiteiten en werkzaamheden verrichten. Als het totaal aantal activiteiten en werkzaamheden minder dan 95 bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

De activiteiten en werkzaamheden, vermeld in het eerste en het tweede lid, betreffen de activiteiten en werkzaamheden, vermeld in artikel 4, A, van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, en beantwoorden aan de aldaar gestelde vereisten.

Voor de toepassing van dit artikel worden het totaal aantal activiteiten en werkzaamheden berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 42.Bij een project betreffende een internaat, een semi-internaat, een gezinsvervangend tehuis of tehuis voor werkenden, een bezigheidstehuis of tehuis voor niet-werkenden, een dagcentrum, een observatiecentrum of een tehuis voor kortverblijf, wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur een norm inzake bezettingsgraad toegepast.

Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 85 % bedragen van het aantal bedden of plaatsen, vermeld in het principieel akkoord voor het project. Als het project echter uitsluitend of gedeeltelijk betrekking heeft op logistieke infrastructuur moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad van de voorziening in haar geheel op het moment van het indienen van de aanvraag 85 % bedragen. Een project heeft uitsluitend of gedeeltelijk betrekking op logistieke infrastructuur als er uitsluitend of gedeeltelijk investeringen in betrokken zijn die niet gebonden zijn aan een bepaalde capaciteit zoals ondermeer de verbouwing van administratieve ruimten, de installatie van een lift, het bouwen of verbouwen van een centrale keuken of bezigheidsruimte.

Als de gemiddelde bezettingsgraad, vermeld in het eerste lid, minder dan 85 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag, vermeld in het eerste lid, is de laatst bekende gemiddelde jaarlijkse bezettingsgraad, die door het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de dagprijs.

Art. 43.§ 1. Bij een project betreffende een ziekenhuis, met inbegrip van de functie daghospitalisatie binnen een ziekenhuis, met uitzondering van een project betreffende een psychiatrisch ziekenhuis, worden voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage normen inzake bezettingsgraad toegepast. Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen moeten de toepasselijke minimumeisen, vermeld in § 2 tot en met § 6, worden gehaald. § 2. Voor ziekenhuisdiensten met de kenletter C, D, G, E, of M moet het verantwoorde aantal bedden voor die diensten samengenomen minstens 80 % bedragen van het aantal erkende bedden voor die diensten samengenomen. Het aantal erkende bedden is het aantal, vermeld in het lopende erkenningsbesluit op het moment van het indienen van de aanvraag. Het verantwoorde aantal bedden is het aantal dat wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen, volgens de laatst beschikbare gegevens van de federale overheid op het moment van het indienen van de aanvraag. § 3. Voor ziekenhuisdiensten met de kenletter A, K of NIC moet de gemiddelde bezetting op het moment van het indienen van de aanvraag, per dienst afzonderlijk, minimaal de overeenkomstige minimale gemiddelde bezetting bedragen, vermeld in het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen. De gemiddelde bezetting op het moment van het indienen van de aanvraag wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. Voor de bepaling van de gemiddelde bezettingsgraad worden de diensten voor partiële hospitalisatie A en K, dag of nacht, niet in rekening gebracht. § 4. Voor een ziekenhuisdienst met de kenletter Sp moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 80 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365). De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. § 5. Voor een dienst met de kenletter G die zich architectonisch buiten het algemeen ziekenhuis bevindt, moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 80 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365). De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. § 6. Voor een functie daghospitalisatie binnen een ziekenhuis moeten de dagactiviteiten op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 80 % bedragen van de behoefte aan daghospitalisatieplaatsen zoals die werd ingeschat in het dossier dat geleid heeft tot het laatst goedgekeurde principieel akkoord. De dagactiviteiten op het moment van het indienen van de aanvraag worden berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

De dagactiviteiten, vermeld in het eerste lid, zijn het geheel van de ziekenhuisactiviteiten waarvoor een maxiforfait of een forfait A, B, C of D in de ziekteverzekering aangerekend wordt overeenkomstig artikel 4, § 4 en § 5, van de overeenkomst die gesloten is tussen de verpleeginrichtingen en de verzekeringsinstellingen of, bij ontstentenis hiervan, tussen de ziekteverzekering en de verpleeginrichtingen.

De behoefte aan daghospitalisatieplaatsen, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald volgens de volgende formule : Plaatsen DH=(aantal daghospitalisaties x 0,75) / (250 x 0,8) 1° Daghospitalisatie : effectief gerealiseerde daghospitaalopnamen zowel internisch als chirurgisch waarvoor een forfait wordt aangerekend 2° 0,75 : een plaats voor daghospitalisatie kan 1,33 maal gebruikt worden per dag 3° 250 : aantal werkdagen per jaar 4° 0,8 : minimale bezettingsgraad van 80 %. § 7. Als de van toepassing zijnde normen, vermeld in § 2, § 3, § 4, § 5 of § 6, niet worden gehaald, dan wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. Voor de pro-ratotoepassing wordt een weging toegepast op de verschillende normen onderling. Die weging gebeurt op basis van het aantal erkende bedden wat betreft de diensten, vermeld in § 2, § 3, § 4 en § 5, en het aantal daghospitalisatieplaatsen, wat betreft de functie daghospitalisatie, vermeld in § 6, in verhouding tot het totaal aantal van deze bedden en plaatsen samengeteld. Het aantal erkende bedden is het aantal, vermeld in het lopende erkenningsbesluit op het moment van het indienen van de aanvraag. Het aantal daghospitalisatieplaatsen is het aantal dat werd ingeschat in het dossier dat geleid heeft tot het laatst goedgekeurde principieel akkoord.

Art. 44.Bij een project betreffende een psychiatrisch ziekenhuis worden voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage normen inzake bezettingsgraad toegepast.

Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen, moet : 1° de gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag, voor het psychiatrisch ziekenhuis waarop het project betrekking heeft, minimaal 70 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365);2° het psychiatrisch ziekenhuis, in het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag tot verstrekking van de gebruikstoelage evenveel opnames realiseren als in het laatste kalenderjaar voor de datum waarop het principieel akkoord voor het project werd gegeven. De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag, vermeld in het tweede lid, 1°, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Voor de bepaling van de gemiddelde bezettingsgraad worden de diensten voor partiële hospitalisatie, dag of nacht, niet in rekening gebracht.

Als de van toepassing zijnde normen, vermeld in het tweede lid, niet worden gehaald, dan wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. Voor de pro-ratotoepassing weegt elke norm evenveel door.

Art. 45.Bij een project betreffende een psychiatrisch verzorgingstehuis wordt voor de aanvragen tot verstrekking van een gebruikstoelage een norm inzake bezettingsgraad toegepast. Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 36, te kunnen verkrijgen moet de gemiddelde bezettingsgraad van het psychiatrisch verzorgingstehuis op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 80 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365). De gegevens met betrekking tot de psychiatrische verzorgingsbedden met uitdovend karakter worden hier niet in rekening gebracht.

De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag, vermeld in het eerste lid, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Als de gemiddelde bezettingsgraad, vermeld in het eerste lid, minder dan 80 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Art. 46.De minister kan, in het kader van een aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage, na omstandig gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer, na advies van de Inspectie van Financiën en mits het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in artikelen 37 tot en met 45. Die afwijking kan door de minister enkel worden toegestaan wegens uitzonderlijke omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de initiatiefnemer. Een toegestane afwijking geldt enkel voor de aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage van het jaar in kwestie.

Het verzoek tot afwijking als vermeld in het eerste lid, wordt ingediend uiterlijk samen met de betrokken aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage.

De minister rapporteert jaarlijks aan de Vlaamse Regering over de afwijkingen die zij in uitvoering van het eerste lid heeft toegestaan tijdens het voorbije jaar.

Art. 47.Als de initiatiefnemer bij een bepaalde opdracht in het kader van het project waarvoor de gebruikstoelage wordt gevraagd, de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten niet heeft gerespecteerd, dan zal de gebruikstoelage, vastgesteld overeenkomstig artikelen 36 tot en met 46, worden verminderd pro rato van het aandeel van de betreffende opdracht in het geheel van het project.

Onderafdeling IV. - Beslissing over de gebruikstoelage en betaling

Art. 48.De initiatiefnemer wordt per aangetekende brief in kennis gesteld van de gemotiveerde beslissing over het verstrekken van een gebruikstoelage.

Na de ondertekening van de beslissing tot het verstrekken van een gebruikstoelage legt het Fonds, op naam van de initiatiefnemer, de gebruikstoelage vast en betaalt ze uit. Afdeling III. - Bijzondere bepaling

Art. 49.Er kan in een periode van twintig jaar na de ingebruikname van een door het Fonds of zijn rechtsvoorganger gesubsidieerde investering van nieuwbouw, van uitbreiding, van aankoop met verbouwing of van verbouwing, geen principieel akkoord worden verkregen voor hetzelfde deel van de geplande infrastructuur zoals omschreven in het masterplan, ongeacht de sector van de persoonsgebonden aangelegenheden waarin de subsidie is verkregen. Enkel als een verbouwing noodzakelijk wordt wegens gewijzigde regelgeving of wegens gewijzigde en opgelegde veiligheidsvoorschriften, kan binnen die periode een principieel akkoord voor verbouwing worden verkregen. HOOFDSTUK VI. - Toezichtregeling en sancties

Art. 50.De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de bouwfysische, technische en kwalitatieve normen, alsook inzake het gebruik van de gebouwen. De initiatiefnemer verleent zijn medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Hij bezorgt aan de personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de nuttige stukken voor de uitvoering van de toezichtopdracht.

De initiatiefnemer is verplicht alle documenten die verband houden met de aanbesteding en de gunning gedurende vijf jaar na de voorlopige oplevering van de betreffende werken of leveringen te bewaren. Die documenten kunnen steeds worden gecontroleerd. Ze moeten voorgelegd worden aan de bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, als die daarom verzoeken.

Art. 51.De initiatiefnemer mag de concrete bestemming van het gesubsidieerde goed niet wijzigen gedurende een periode die minstens gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en die, voor de onroerende goederen, in elk geval minstens twintig jaar bedraagt, behalve na de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister. De minister kan die toestemming alleen verlenen als het gesubsidieerde goed een bestemming krijgt in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover die aangelegenheden vallen onder het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort.

De initiatiefnemer is ertoe gehouden, voor de roerende goederen, gedurende een periode die gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering, en voor de onroerende goederen, gedurende een periode van twintig jaar, elke vervreemding van het gesubsidieerde goed of elke bezwaring van het gesubsidieerde goed met zakelijk recht aan de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister te onderwerpen. De vervreemding kan in ieder geval niet worden toegestaan als het gesubsidieerde goed geen bestemming krijgt in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover die aangelegenheden vallen onder het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort.

De initiatiefnemer is ertoe gehouden het gesubsidieerde goed als een goede huisvader te beheren en te onderhouden gedurende een periode die minstens gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en die, voor de onroerende goederen, in elk geval minstens twintig jaar bedraagt.

Art. 52.Bij overtreding van de bepalingen van artikel 50 en artikel 51, eerste en tweede lid, zullen de verleende gebruikstoelagen worden teruggevorderd voor een bedrag, berekend pro rato van het op het ogenblik van de overtreding nog niet afgelopen gedeelte van de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en tevens pro rato van het gedeelte van de subsidiabele oppervlakte van het gesubsidieerde goed dat een bestemmingswijziging krijgt, vervreemd wordt of bezwaard wordt met een zakelijk recht.

Bij overtreding van de bepaling van artikel 51, derde lid, zal de minister de initiatiefnemer aanmanen zich te conformeren aan die bepaling binnen een termijn, bepaald door de minister. Als de initiatiefnemer niet het nodige gevolg geeft aan die aanmaning, zullen de verleende gebruikstoelagen worden teruggevorderd voor een bedrag, berekend pro rato van het op het ogenblik van de overtreding nog niet afgelopen gedeelte van de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering.

Als de initiatiefnemer een gebruikstoelage heeft verkregen voor de uitvoering van zijn project en als dat project niet gerealiseerd wordt of niet leidt tot een uitbating binnen een redelijke uitvoeringstermijn, dan zullen de verleende gebruikstoelagen volledig worden teruggevorderd.

Als de initiatiefnemer een gebruikstoelage heeft verkregen voor de uitvoering van zijn project en hij bij een bepaalde opdracht in het kader van dat project de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten niet heeft gerespecteerd, dan zullen, voor zover er geen toepassing werd gemaakt van artikel 47, de verleende gebruikstoelagen worden teruggevorderd pro rato van het aandeel van de betreffende opdracht in het geheel van het project. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 53.Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit en totdat de Vlaamse Regering anderszins beslist, kunnen geen nieuwe aanvragen voor subsidies overeenkomstig de subsidieregeling, vermeld in artikel 5, 6 en 7 van het decreet, meer worden ingediend en afgehandeld.

Dit besluit is niet van toepassing op dossiers bij het Fonds waarvoor al een subsidiebelofte of een beslissing tot subsidiëring werd verleend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De aanvragen voor subsidies overeenkomstig de subsidieregeling, vermeld in artikelen 5, 6 en 7 van het decreet, ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, waarvoor nog geen subsidiebelofte werd verleend op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, worden verder afgehandeld overeenkomstig de procedure en de regeling, bepaald in dit besluit. Het Fonds informeert de initiatiefnemer over de stand van zaken van zijn dossier in de nieuwe procedure en vraagt in voorkomend geval de ontbrekende stukken op.

Voor de dossiers, vermeld in het derde lid, die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een gunstig of voorwaardelijk gunstig advies over hun masterplan en hun aanvraag tot subsidiebelofte hebben verkregen van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 19, § 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, vraagt het Fonds aan de initiatiefnemers een geactualiseerd financieel plan en, als er voorwaarden zijn gesteld door de coördinatiecommissie, een antwoord van de initiatiefnemer op die voorwaarden. Na de ontvangst van die stukken wordt het dossier aan de minister voorgelegd met het oog op de goedkeuring van het masterplan en het verlenen van een principieel akkoord overeenkomstig artikel 30.

Als de initiatiefnemer met betrekking tot de dossiers, vermeld in het derde en het vierde lid, al werkzaamheden aangevat heeft, een bestelling geplaatst heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over een principieel akkoord over het betreffende project overeenkomstig artikel 30, komt hij niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project.

Art. 54.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 52, dat in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van artikel 52 van het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de begrotingen, de boekhouding, de controle inzake subsidies, en de controle door het Rekenhof.

Art. 55.De minister, bevoegd voor het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 september 2006 De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, I. VERVOTTE

^