Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 02 maart 1999
gepubliceerd op 15 april 1999

Besluit van de Vlaamse regering houdende een vermindering van de onroerende voorheffing ter stimulering van tewerkstellingsbevorderende investeringen in vorming

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035413
pub.
15/04/1999
prom.
02/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/02/1999035413/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 MAART 1999. - Besluit van de Vlaamse regering houdende een vermindering van de onroerende voorheffing ter stimulering van tewerkstellingsbevorderende investeringen in vorming


De Vlaamse regering, Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 tot en met 58;

Gelet op het decreet van 19 december 1997 houdende een vermindering van de onroerende voorheffing ter stimulering van tewerkstellingsbevorderende investeringen, gewijzigd bij het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 23 februari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de aanvragen voor de toekenning en uitbetaling conform het decreet dienen ingediend te worden vóór 31 mei 1999; dat het recht op een investeringstegemoetkoming slechts ontstaat na de aanvraag van de onderneming zelf en deze dus tijdig en volledig geïnformeerd dient te zijn; dat het decreet uitwerking heeft vanaf 1 januari 1999; dat het ontwerp van decreet aangepast werd aan het advies van de Raad van State van 20 oktober 1998; dat het besluit een tijdelijk karakter bezit;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid en de Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied Afdeling 1. - Algemeen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "het decreet" : het decreet van 19 december 1997 houdende een vermindering van de onroerende voorheffing ter stimulering van tewerkstellingsbevorderende investeringen, zoals gewijzigd door het decreet van 14 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999. Afdeling 2. - Kleine, middelgrote en grote ondernemingen

Art. 2.§ 1.Voor de toepassing van het decreet wordt verstaan onder : 1° Ondernemingen : de natuurlijke personen die koopman zijn of een zelfstandig beroep uitoefenen, de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, de Europese economische samenwerkingsverbanden en de economische samenwerkingsverbanden die beschikken over een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest of zich ertoe verbinden in het Vlaamse Gewest een exploitatiezetel te vestigen, uitgezonderd diegenen waarover een overheid controle heeft in de zin van artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen.De meritdiensten van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding worden als ondernemingen beschouwd; 2° Kleine ondernemingen : ondernemingen die voldoen aan de volgende criteria : a) minder dan 50 werknemers tewerkstellen, en b) een jaaromzet hebben van maximum 7 miljoen euro, of een balanstotaal van maximum 5 miljoen euro, en c) beantwoorden aan het onafhankelijkheidscriterium in de zin van artikel 5;3° Middelgrote ondernemingen : ondernemingen die voldoen aan de volgende criteria : a) minder dan 250 werknemers tewerkstellen, en b) een jaaromzet hebben van maximum 40 miljoen euro, of een balanstotaal van maximum 27 miljoen euro, en c) beantwoorden aan het onafhankelijkheidscriterium in de zin van artikel 5, en d) niet vallen onder de criteria, genoemd in 2°;4° Grote ondernemingen : ondernemingen die niet ressorteren onder de categorieën "kleine" of "middelgrote" ondernemingen, bedoeld in 2° en 3°. § 2. Elke onderneming, bedoeld in het § 1, 1°, wordt afzonderlijk beschouwd en niet de groep waartoe ze eventueel behoort.

Art. 3.De tewerkstelling van het aantal werknemers wordt vastgesteld aan de hand van het aantal personeelseenheden die in de onderneming waren tewerkgesteld in het kalenderjaar 1997.

Voor die berekening wordt het totaal aantal in de onderneming gepresteerde arbeidsdagen en daarmee gelijkgestelde dagen aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gedeeld door 251 of 303, naargelang respectievelijk de vijfdaagse of zesdaagse werkweek wordt toegepast.

Art. 4.De jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming worden samengeteld, zonder te consolideren, met de jaaromzet en het balanstotaal van : 1° alle ondernemingen waarvan de onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen heeft, en 2° alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten van de onderneming in handen hebben. De referentieperiode is het voorlaatste afgesloten boekjaar voor de registratiedatum van de aanvraag tot toekenning van de investeringstegemoetkoming. Voor het berekenen van de omzet wordt een boekjaar van meer of minder dan 12 maanden herberekend tot een kalenderjaar.

Als wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies bekend is, mag worden voortgegaan op een verklaring van de onderneming over het bezit van kapitaal en de stemrechten.

De onderneming blijft een kleine of middelgrote onderneming in de zin van artikel 2, 2° en 3°, wanneer slechts één van beide financiële criteria (jaaromzet of jaarlijks balanstotaal) wordt overschreden.

Art. 5.§ 1. Het onafhankelijkheidscriterium houdt in dat de onderneming niet voor 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen mag zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk.

Voor de toepassing van het onafhankelijkheidscriterium verstaat men onder een grote onderneming, een onderneming die 250 of meer werknemers telt en/of een jaaromzet heeft van meer dan 40 miljoen euro en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen euro. § 2. Op het onafhankelijkheidscriterium bestaan de volgende uitzonderingen : 1° als de onderneming in handen is van openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen voor risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits deze individueel noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;2° als de onderneming wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van haar aandeelhouderschap niet precies kent, mag worden voortgegaan op een verklaring van de onderneming dat ze redelijkerwijs veronderstelt niet voor 25 % of meer in handen te zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk. § 3. De definitie mag niet worden omzeild door ondernemingen die formeel aan het onafhankelijkheidscriterium beantwoorden, maar waarin in feite de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen gezamenlijk wordt uitgeoefend. Afdeling 3. - In aanmerking komende sectoren

Art. 6.De bewerkende en de verwerkende nijverheid, de bouwnijverheid, het transport op de weg en te water, de arbeidsbemiddeling, de reiniging van gebouwen, de informatica en hun aanverwante sectoren, kunnen voor een investeringstegemoetkoming in aanmerking komen.

Art. 7.De in artikel 6 genoemde sectoren worden gedefinieerd overeenkomstig de NACE-BEL activiteitennomenclatuur van 1998 : 1° de bewerkende en de verwerkende nijverheid : klasse 10 tot en met klasse 37, en klasse 90 en 93.01; 2° de bouwnijverheid : klasse 45; 3° het transport op de weg en te water : klasse 60.21 tot en met klasse 61.2, alsook klasse 63.1 tot en met klasse 63.22, alsook klasse 63.4 en 64.12; 4° de arbeidsbemiddeling : klasse 74.5; 5° de reiniging van gebouwen : klasse 74.7; 6° de informatica : klasse 72. Ondernemingen waarvan de NACE-BEL-code niet overeenstemt met één van de bovengenoemde klassen, kunnen toch in aanmerking worden genomen, indien minstens 50 % van het totaal aantal personeelseenheden in één van de bovengenoemde activiteiten actief is of minstens 50 % van de omzet van de onderneming in één van de bovengenoemde activiteiten gerealiseerd wordt. Afdeling 4. - De vorming

Art. 8.De vorming moet erop gericht zijn om kennis, inzichten, vaardigheden of attitudes te ontwikkelen die noodzakelijk of gewenst zijn in de huidige of toekomstige functie van de werkende. Zowel externe als interne vorming, zoals omschreven in punt IV "Inlichtingen over de opleiding van werknemers tijdens het boekjaar" van de methodologische toelichting betreffende de sociale balans (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1996), komen in aanmerking. Ondernemingen kunnen onderling samenwerken of de samenwerking met kenniscentra inroepen.

Art. 9.§ 1. De investeringstegemoetkoming wordt toegekend in de mate dat de belastingplichtige vormingsintenties aangeeft ten gunste van werkenden in de onderneming.

De vormingsintenties omschrijven de inhoud van de beoogde vorming, evenals de beoogde doelgroepen en geven een indicatie van het aantal betrokken werknemers en van de tijdsplanning voor de vorming. Indien de onderneming ressorteert onder een Collectieve Arbeidsovereenkomst, afgesloten in een paritair comité of subcomité en aangemeld bij de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de organisatie van een vormingsaanbod, kan de onderneming zich in de vormingsintenties geheel of gedeeltelijk bij dit vormingsaanbod aansluiten.

De vormingsintenties moeten worden goedgekeurd door de ondernemingsraad, of bij ontstentenis daarvan door de syndicale afvaardiging. § 2. De vormingsintenties moeten een bijkomende vormingsinspanning inhouden bovenop het vormingsniveau van de onderneming in 1998. De investeringstegemoetkoming moet daartoe binnen maximum één jaar vanaf de datum van de toekenning ervan besteed worden overeenkomstig de vormingsintenties. § 3. Ondernemingen die in het 1998 minstens 1,9 % van hun personeelskosten hebben besteed aan vorming, komen voor de investeringstegemoetkoming in aanmerking indien ze in het jaar volgend op de toekenning ervan eveneens minstens 1,9 % van de personeelskosten aan vorming besteden. Afdeling 5. - Laaggeschoolde langdurig werkloze

Art. 10.§ 1. Voor de toepassing van het decreet worden als "laaggeschoolde langdurig werkloze" beschouwd : 1° een werkloze die op de dag vóór de indiensttreding minstens één jaar uitkeringsgerechtigd volledig werkloos is en geen diploma, getuigschrift of brevet behaalde van het hoger secundair onderwijs, of;2° een niet-uitkeringsgerechtigde niet-werkende werkzoekende die op de dag vóór de indiensttreding minstens één jaar als werkzoekende ingeschreven is bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en gedurende deze periode noch in loondienst werkte, noch een zelfstandig beroep uitoefende en geen diploma, getuigschrift of brevet behaalde van het hoger secundair onderwijs. § 2. Het bewijs wordt geleverd door een attest van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding dat wordt verstrekt op naam van de laaggeschoolde langdurig werkloze en waaruit blijkt dat deze is aangeworven in het kalenderjaar 1998. HOOFDSTUK II. - Berekening van de tewerkstellingsevolutie

Art. 11.Het aantal personeelseenheden wordt berekend door het totaal aantal in de onderneming gepresteerde arbeidsdagen en daarmee gelijkgestelde dagen aangegeven bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid te delen door 251 of 303, naargelang respectievelijk de vijfdaagse of zesdaagse werkweek wordt toegepast. Voor de berekening van het aantal personeelseenheden in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire subcomités van de havens, wordt het aantal gepresteerde taken gedeeld door het gemiddeld aantal gepresteerde taken zoals opgegeven door de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens.

Wanneer deze berekening resulteert in een cijfer met decimalen, dan wordt het cijfer na de komma vanaf 0,5 afgerond naar de hogere eenheid. Indien het cijfer na de komma kleiner is dan 0,5 dan wordt dit afgerond naar de lagere eenheid.

Art. 12.Het aantal bijkomend gecreëerde personeelseenheden wordt berekend op basis van het aantal personeelseenheden in het kalenderjaar 1998 in vergelijking met het kalenderjaar 1997.

Wanneer deze berekening resulteert in een cijfer met decimalen, dan wordt het cijfer na de komma vanaf 0,5 afgerond naar de hogere eenheid. Indien het cijfer na de komma kleiner is dan 0,5 dan wordt dit afgerond naar de lagere eenheid.

Art. 13.§ 1. Het bewijs van het behoud of de toename van het aantal arbeidsdagen wordt door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap opgevraagd bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Het bewijs van de arbeidsdagen, gepresteerd door werkenden in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire subcomités van de havens, wordt geleverd door attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens. § 2. Het behoud of de toename van het aantal personeelseenheden in de onderneming mag niet het gevolg zijn van een verschuiving van het personeel uit een andere onderneming van de groep binnen het Vlaamse Gewest. HOOFDSTUK III. - Het bedrag van de investeringstegemoetkoming

Art. 14.Het bewijs van het bedrag aan onroerende voorheffing dat ten laste van de belastingplichtige onderneming in het kohier is ingeschreven, wordt geleverd door een afschrift van het aanslagbiljet met betrekking tot het aanslagjaar 1999.

Art. 15.De onderneming kan de steun slechts verkrijgen en behouden indien ze zich ertoe verbindt conform de EU-kaderregeling inzake opleidingssteun over een periode van 3 jaar geen opleidingssteun die meer bedraagt dan 2 500 000 euro bruto subsidie-equivalent aan te vragen of te genieten.

De vormingsactiviteiten die in het kader van dit besluit subsidiabel zijn, kunnen indien de voorwaarden vervuld zijn in aanmerking komen voor cofinanciering via het Europees Sociaal Fonds onder doelstelling 4, rekening houdend met bovenvermelde steunbeperking van 2 500 000 euro bruto subsidie-equivalent. HOOFDSTUK IV. - De aanvraag, uitbetaling en controle van de investeringstegemoetkoming

Art. 16.§ 1. Het vormingsniveau in het kalenderjaar 1998 wordt vastgesteld door : 1° de rubrieken 580 en 581 van de sociale balans (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1996) terug te vinden in de afgesloten jaarrekening van het boekjaar dat een aanvang heeft genomen in de eerste jaarhelft van 1998, of indien de onderneming wettelijk niet verplicht is een sociale balans te houden, of indien het boekjaar van de onderneming geen aanvang heeft genomen in de eerste jaarhelft van 1998;2° een aangifte van de vormingsinspanningen in kalenderjaar 1998 naar analogie van punt IV "Inlichtingen over de opleiding van werknemers tijdens het boekjaar" van de methodologische toelichting betreffende de sociale balans (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1996). § 2. Voorzover niet begrepen in het vormingsniveau zoals hierboven omschreven, wordt ook het equivalent bedrag van de vormingsactiviteiten waaraan door werkenden van de onderneming werd deelgenomen in het kader van een Collectieve Arbeidsovereenkomst, afgesloten in een paritair comité of subcomité en aangemeld bij de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de organisatie van een vormingsaanbod, aan het vormingsniveau toegevoegd. De bevoegde sectorale instantie attesteert in voorkomend geval de hoogte van dit bedrag.

Art. 17.§ 1. Het vormingsniveau in het jaar volgend op de toekenning van de investeringstegemoetkoming wordt vastgesteld door : 1° de rubrieken 580 en 581 van de sociale balans (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1996) terug te vinden in de afgesloten jaarrekening van het boekjaar dat volgt op het boekjaar dat een aanvang heeft genomen in de eerste jaarhelft van 1998, of indien de onderneming wettelijk niet verplicht is een sociale balans te houden, of indien de vormingsinspanningen in het boekjaar dat volgt op het boekjaar dat een aanvang heeft genomen in de eerste jaarhelft van 1998, niet voldoen aan de vereisten van artikel 9, § 2;2° een aangifte van de vormingsinspanningen in het jaar volgend op de toekenning van de investeringstegemoetkoming naar analogie van punt IV "Inlichtingen over de opleiding van werknemers tijdens het boekjaar" van de methodologische toelichting betreffende de sociale balans (Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1996). § 2. Voorzover niet begrepen in het vormingsniveau zoals hierboven omschreven, wordt ook het equivalent bedrag van de vormingsactiviteiten waaraan door werkenden van de onderneming werd deelgenomen in het kader van een Collectieve Arbeidsovereenkomst, afgesloten in een paritair comité of subcomité en aangemeld bij de Administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de organisatie van een vormingsaanbod, aan het vormingsniveau toegevoegd. De bevoegde sectorale instantie attesteert in voorkomend geval de hoogte van dit bedrag.

Art. 18.Bijdragen met het oog op opleiding aan fondsen, opgericht door een paritair comité of subcomité, komen niet in aanmerking voor de berekening van het vormingsniveau, zoals omschreven in artikel 16 en 17.

Art. 19.De aanvraag tot toekenning van de investeringstegemoetkoming moet uiterlijk op 31 mei 1999 het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, administratie Economie, afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid, Markiesstraat 1, te 1000 Brussel, bereiken.

Ingeval de onderneming, die beschikt over een orgaan zoals bedoeld in artikel 9, § 1, laatste lid, op het ogenblik van de aanvraag tot toekenning en uitbetaling van de investeringstegemoetkoming nog niet in het bezit is van de goedgekeurde vormingsintenties, moet ze haar aanvraag voor 10 juli 1999 met de goedgekeurde vormingsintenties vervolledigen.

Ingeval de onderneming op het ogenblik van de aanvraag tot toekenning en uitbetaling van de investeringstegemoetkoming nog niet in het bezit is van het afschrift van het aanslagbiljet, moet ze haar aanvraag binnen 60 dagen na verzending van het aanslagbiljet door de fiscale administratie met dit afschrift vervolledigen.

De administratie Economie stort na toekenning het bedrag van de investeringstegemoetkoming op de bankrekening van de onderneming.

Art. 20.Het bewijs van de geleverde vormingsinspanningen in uitvoering van de ingediende vormingsintenties wordt binnen een termijn van 15 maanden na de definitieve toekenning van de investeringstegemoetkoming bij de administratie Economie ingediend.

Een afschrift van dit bewijs wordt door de onderneming toegestuurd aan de ondernemingsraad, of bij ontstentenis daarvan aan de syndicale afvaardiging.

Art. 21.De investeringstegemoetkoming kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd in de volgende gevallen : 1° indien de bepalingen van het decreet of dit besluit niet nageleefd worden, onder meer ingeval de onderneming haar vormingsintenties ten belope van de verkregen investeringstegemoetkoming niet uitvoert, tenzij de Vlaamse minister bevoegd voor het economisch beleid een aanpassing van de vormingsintenties heeft toegestaan; 2° bij toepassing van de wet van 7 juni 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen i.v.m. subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn en waarin de strafbaarstelling is vastgesteld van : a) het aanvaarden of behouden van een subsidie wetende, of wanneer men had moeten weten, dat men daarop geen of slechts gedeeltelijk recht heeft;b) het willens en wetens afleggen van een onjuiste of onvolledige verklaring over een aanvraag tot het verkrijgen of behouden van een subsidie;c) het aanwenden van een subsidie voor andere doeleinden dan die waarvoor ze werd verkregen.3° indien niet voldaan werd aan de informatie- en raadplegingsprocedures in geval van collectief ontslag overeenkomstig de besluiten van de Vlaamse regering van 28 april 1998 betreffende de terugvordering van economische expansiesteun.

Art. 22.De controle op de naleving van het decreet en dit besluit gebeurt overeenkomstig de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op de artikelen 55 tot en met 58. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 23.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Art. 24.De Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 2 maart 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER-DE MEYER De Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, E. VAN ROMPUY

^