Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 03 juli 2009
gepubliceerd op 26 augustus 2009

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de vergoeding van wildschade of van schade door beschermde soorten en tot wijziging van hoofdstuk IV van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu

bron
vlaamse overheid
numac
2009203685
pub.
26/08/2009
prom.
03/07/2009
ELI
eli/besluit/2009/07/03/2009203685/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de vergoeding van wildschade of van schade door beschermde soorten en tot wijziging van hoofdstuk IV van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu


De Vlaamse Regering, Gelet op het jachtdecreet van 24 juli 1991, meer bepaald op artikel 25, vervangen bij het decreet van 16 juni 2006 houdende wijziging van het Jachtdecreet van 24 juli 1991;

Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het Natuurbehoud en het Natuurlijk Milieu, meer bepaald op artikel 9, gewijzigd bij decreten van 19 juli 2002 en 12 december 2008, 13, 14, 15 en 16, alle gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2002 evenals artikel 52;

Gelet op het decreet van 16 juni 2006 houdende wijziging van het jachtdecreet van 24 juni 1991, meer bepaald op artikel 3 van dat decreet;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, meer bepaald op hoofdstuk IV van dat besluit;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 februari 2008;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 12 maart 2009;

Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Jachtraad, gegeven op 15 april 2009;

Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud, gegeven op 16 april 2009;

Gelet op het advies 46.631/3 van de Raad van State, gegeven op 3 juni 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende het advies van de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij, gegeven op 17 april 2009;

Overwegende het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 29 april 2009;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Jachtdecreet : het jachtdecreet van 24 juli 1991;2° Natuurdecreet : het decreet van 21 oktober 1997 op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;3° Minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het Natuurbehoud;4° Agentschap : het Agentschap voor Natuur en Bos;5° Ambtenaar : de voor de uitvoering van dit besluit aangestelde ambtenaar van het Agentschap;6° Beschermde soort : een soort die krachtens artikel 51 van het Natuurdecreet bescherming geniet en waarbij categorie 1, 2 of 3 aangekruist is, en categorie 4 niet aangekruist is, in bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer;7° Schadelijder : degene die, op het ogenblik van het ontstaan van de wildschade of de schade door een beschermde soort, op basis van een titel van eigendom, erfpacht, schriftelijke pacht- of gebruiksovereenkomst, uitbater of gebruiker is van het geteisterde goed.Voor zover het gaat over wildschade of schade door een beschermde soort aan gronden met landbouw- of tuinbouwbestemming, aan de teelten of oogsten op deze gronden of aan de voor de landbouw nuttige dieren, moet de schadelijder kunnen aantonen voor de betrokken percelen geregistreerd te zijn op basis van het decreet van 22 december 2006 houdende een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid.

Art. 2.De procedure met betrekking tot de aanvraag van een vergoeding voor wildschade of schade door een beschermde soort, met betrekking tot het onderzoek van deze aanvraag en met betrekking tot de beslissing hierover, wordt geregeld in hoofdstuk II van dit besluit.

De procedurebepalingen inzake beroep en herziening worden geregeld in hoofdstuk III van dit besluit. Deze procedurebepalingen zijn alleen van toepassing op de regeling tot vergoeding voor wildschade. HOOFDSTUK II. - Procedure voor aanvraag, onderzoek en beslissing Afdeling 1. - Procedure

Art. 3.§ 1. Om aanspraak te kunnen maken op een vergoeding voor wildschade of schade door een beschermde soort, dient de schade binnen een redelijke termijn na het optreden van de schade te worden vastgesteld.

De schadelijder maakt een aanvraag op met behulp van een formulier waarvan het model ter beschikking wordt gesteld door het agentschap.

De aanvraag moet met een fax of met een ter post aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs worden ingediend, binnen vijf werkdagen nadat de schadelijder de wildschade of schade door een beschermde soort heeft vastgesteld.

De aanvraag gaat vergezeld van bewijsstukken tot staving van de hoedanigheid van de aanvrager en van het bestaan en de omvang van de wildschade of de schade door een beschermde soort. § 2. Het Agentschap zendt de schadelijder per kerende en uiterlijk binnen de vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag een bewijs van deze ontvangst, vergezeld van een voorstel van datum van plaatsbezoek.

Indien het formulier onjuist of onvolledig is ingevuld laat het Agentschap de schadelijder dit schriftelijk weten op het moment van de ontvangstmelding en stelt hem gedurende tien dagen in de gelegenheid de aanvraag aan te vullen, waarna de procedure zijn verdere doorgang vindt. § 3. Aanvraagformulieren die kennelijk niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend of die niet naar behoren werden ingevuld of aangevuld, of waaruit blijkt dat er niet voldaan is aan de voorwaarden om voor vergoeding in aanmerking te komen, kunnen niet leiden tot een vergoeding voor de wildschade of de schade door een beschermde soort, waarop ze eventueel betrekking hebben.

De ambtenaar verklaart die aanvragen niet ontvankelijk en brengt de schadelijder hiervan op de hoogte bij een per post aangetekende brief met ontvangstbewijs binnen de tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag of van de gevraagde aanvulling.

Art. 4.§ 1. De ambtenaar stelt vast of de aangemelde wildschade of schade door een beschermde soort een belangrijk karakter heeft, en of er een oorzakelijk verband kan vastgesteld worden met het voorkomen van niet-bejaagbaar wild, zoals omschreven in artikel 25, § 1, van het Jachtdecreet, of met een beschermde soort. De ambtenaar stelt eveneens vast of alle maatregelen genomen werden die redelijkerwijze kunnen verwacht worden ter voorkoming van de wildschade of de schade door een beschermde soort. § 2. De ambtenaar verricht hiertoe een plaatsbezoek. Dit plaatsbezoek gebeurt zo spoedig mogelijk en binnen vijftien werkdagen na ontvangst van een tijdig ingediende en volledig ingevulde aanvraag.

Dit plaatsbezoek gebeurt tegensprekelijk, in aanwezigheid van de schadelijder of zijn gevolmachtigde. De ambtenaar laat zich bij dit plaatsbezoek bijstaan door een deskundige inzake het natuurbehoud, aangewezen door het Agentschap, en door een deskundige inzake landbouw, aangewezen door het Departement Landbouw en Visserij.

In voorkomend geval wordt er, zo snel mogelijk en minstens 48 uur op voorhand, van dit plaatsbezoek bericht gedaan aan de betrokken wildbeheereenheid en aan de beheerder van het bos- of natuurreservaat of van het door de Vlaamse Regering om natuurbehoudsredenen afgebakend gebied, waarin de jacht op dat wild het gehele voorbije jaar niet geopend was en ook de bestrijding van dat wild niet werd toegelaten, opdat deze wildbeheereenheid of deze beheerder tevens een deskundige zou kunnen afvaardigen bij dit plaatsbezoek. § 3. Indien er bij het plaatsbezoek kan worden vastgesteld dat er belangrijke schade is en dat er een oorzakelijk verband is zoals omschreven in artikel 25, § 1, van het Jachtdecreet of met een beschermde soort, en indien vastgesteld wordt dat de aanvraag tijdig is ingediend en dat alle redelijkerwijze te verwachten maatregelen werden genomen ter voorkoming van de wildschade of de schade door een beschermde soort, dan wordt er nagegaan of er redelijkerwijze een uitspraak kan worden gedaan over het schadebedrag. In voorkomend geval wordt er een raming opgemaakt door de ambtenaar, in overleg met de schadelijder en de aanwezige deskundigen.

In het geval het schadebedrag niet onmiddellijk sluitend kan worden geraamd, en indien deze betrekking heeft op teelten of oogsten, dan worden er, in overleg met de schadelijder en voor zover dat nuttig lijkt, bij het plaatsbezoek een of meerdere referentieplekken vastgesteld, waarop de grond of het gewas niet is beschadigd.

Art. 5.§ 1. De ambtenaar maakt, op een daartoe door het Agentschap ontworpen formulier, een verslag op van zijn bevindingen.

Dit verslag sluit af met een beslissingsvoorstel, met name ofwel een inwilliging en onmiddellijke raming, ofwel een afwijzing, ofwel een vaststelling dat er wildschade bestaat, maar dat die nog niet sluitend kan worden geraamd.

In het geval van schade die niet onmiddellijk sluitend kan worden geraamd, worden, indien het gaat om schade aan teelten of oogsten, ook de op grond van artikel 4, § 3, tweede lid, afgebakende referentieplekken in het verslag opgetekend. § 2. De ambtenaar zendt de schadelijder binnen de tien werkdagen na het plaatsbezoek, met een fax of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, een kopie toe van dit verslag.

De schadelijder heeft, na ontvangst van voormeld verslag, tien werkdagen de gelegenheid om, met een fax of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, opmerkingen bij dit formulier te geven.

Indien de schadelijder van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, vermeldt hij zijn opmerkingen in het daartoe bestemde gedeelte van het in vorig lid bedoelde formulier.

Art. 6.In geval het verzoek ingewilligd werd en er een raming kon gebeuren, dan wel indien het verzoek moet worden afgewezen, deelt de ambtenaar, met een fax of bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, op grond van de verrichtingen onder artikelen 4 en 5, aan de schadelijder zijn beslissing mede over de aanvraag.

Indien de beslissing een inwilliging inhoudt van het verzoek, bevat het de volgende elementen : 1° een uitspraak over de oorzaak van de schade;2° een uitspraak over de belangrijkheid van de schade;3° een uitspraak over de datum waarop de schadelijder redelijkerwijze mag geacht worden deze schade voor het eerst te hebben kunnen vaststellen;4° een uitspraak over het al dan niet redelijkerwijze kunnen voorkomen van de schade;5° een raming van de hoogte van de vastgestelde schade;6° een beslissing over het uit te betalen bedrag van de vergoeding. De beslissing van inwilliging of afwijzing wordt binnen de 30 werkdagen na het plaatsbezoek bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs gezonden aan de schadelijder.

Art. 7.§ 1. Indien er op grond van het plaatsbezoek werd vastgesteld dat het verzoek kan worden ingewilligd, maar dat er nog geen sluitende raming kan gebeuren, kan de ambtenaar met het oog op deze raming het advies inwinnen bij het Agentschap voor Landbouw en Visserij, bij het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, bij het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek of bij een andere relevante administratie of agentschap.

In geval van niet onmiddellijk begrootbare wildschade of schade door een beschermde soort aan teelten of oogsten, verricht de ambtenaar een tweede plaatsbezoek kort voor de oogst. Met het oog hierop is schadelijder er toe gehouden om de oogstdatum kort voordien kenbaar te maken. De definitieve raming van de wildschade gebeurt bij dit tweede plaatsbezoek, in overleg met de schadelijder. § 2. De ambtenaar maakt, op basis van de onder § 1 verstrekte adviezen en desgevallend van het bijkomend plaatsbezoek, een verslag op van zijn bevindingen. Dit verslag wordt met de schadelijder afgetoetst zoals bepaald in artikel 5, § 2. § 3. De definitieve beslissing wordt aan de schadelijder toegezonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, en dit binnen de zes maanden na het eerste plaatsbezoek, vermeld in artikel 4, dan wel, in het geval van schade aan teelten of oogsten, binnen de veertig dagen na het tweede plaatsbezoek, vermeld in § 1, tweede lid.

Art. 8.§ 1. In geval er zich binnen een zelfde jachtseizoen meerdere schadelijders kunnen aandienen voor hetzelfde type wildschade of schade door een beschermde soort, kan de minister, in de eerste drie maanden van het jachtseizoen, beslissen dat er met betrekking tot de vaststelling en de raming van dat type schade een vereenvoudigde procedure gevolgd zal worden.

Het besluit tot instelling van een dergelijke vereenvoudigde procedure omschrijft het type van wildschade of schade door een beschermde soort, alsmede de geografische uitgestrektheid van het toepassingsgebied van de procedure. § 2. In deze procedure wordt de hoogte van de aangerichte wildschade of schade door een beschermde soort geraamd op basis van een door de minister vast te stellen forfaitair bedrag per schade-eenheid, rekening houdende met het bepaalde in artikel 12. § 3. In de vereenvoudigde procedure kan het in artikel 4 vermelde plaatsbezoek vervangen worden door een gegroepeerd vaststellingsbezoek voor alle schadelijders ten gevolge van hetzelfde type schade in dezelfde betrokken geografische zone.

Dit gegroepeerde vaststellingsbezoek verschaft, gecombineerd met de forfaitaire schadebepaling op grond van § 2, voldoende grond om over te gaan tot de procedure beschreven onder artikel 5 en 6.

Art. 9.De uitbetaling van de schadevergoedingen gebeurt binnen de twee maanden na de in artikel 6 of artikel 7, § 3, vermelde beslissing, binnen de perken van de beschikbare kredieten. Afdeling 2. - Beoordeling en vergoeding van de wildschade

Art. 10.Om aan te tonen dat wildschade of schade door een beschermde soort werd veroorzaakt door wild waarop de jacht het gehele voorbije jaar niet geopend was en waarvan ook de bestrijding niet werd toegelaten, dan wel door een beschermde soort, kan er gebruik worden gemaakt van in gezamenlijk overleg vastgestelde, duidelijke en eenduidige sporen van die wildsoort, van visuele waarnemingen tijdens een plaatsbezoek of van wetenschappelijk verkregen gegevens betreffende het voorkomen van die wildsoort tijdens de betrokken periode in de betrokken zone.

Om evenwel aan te tonen dat de wildschade veroorzaakt werd door bejaagbaar wild dat afkomstig is uit een bos- of natuurreservaat of een door de Vlaamse Regering om natuurbehoudsredenen afgebakend gebied waarin jacht of bestrijding op dat wild niet werd toegelaten, moeten er, naast voormelde elementen, elementen worden ingebracht waaruit redelijkerwijze kan afgeleid worden dat dit wild in hoofdzaak afkomstig is uit de betrokken beschermde gebieden en dat het om die reden niet afdoende kon bejaagd worden.

Art. 11.Met betrekking tot de vraag of redelijkerwijze alle handelingen zijn gesteld ter voorkoming van de opgetreden wildschade of schade door een beschermde soort, dient de ambtenaar rekening te houden met de feitelijke of vermoedelijke kost van de maatregelen die naar redelijkheid en billijkheid genomen konden worden in de gegeven omstandigheden en met de verplichtingen die er, ten aanzien van het betrokken gebied, gelden op grond van het natuurdecreet of jachtdecreet.

De minister kan een code van goede praktijk uitbrengen betreffende maatregelen waarvan redelijkerwijze verwacht kan worden dat die genomen worden ter voorkoming van bepaalde types wildschade.

Art. 12.De raming of begroting van de wildschade of schade door een beschermde soort gebeurt op basis van volgende elementen : 1° Voor schade aan gronden met landbouw- of tuinbouwbestemming : de wedersamenstelling volgens de normale staat van vruchtbaarheid voor deze gronden;2° Voor schade aan teelten en oogsten : de standaardopbrengst van de betrokken teelt in de betrokken landbouwstreek;de raming van de hoogte van de wildschade wordt uitgedrukt als een percentage van de waarde die mocht verwacht worden van de betrokken teelt of oogst indien deze wildschade niet was opgetreden, na aftrek van de eventueel niet-gedane kosten; 3° Voor schade aan voor landbouw nuttige dieren : de gemiddelde marktprijzen die gelden onmiddellijk voor de dag van het optreden van de wildschade;4° Voor schade aan bosaanplantingen : de herbeplantingskosten en andere kosten van wedersamenstelling van het goed in zijn staat van uitbating;5° Voor schade aan andere lichamelijke goederen en hun producten : de normale kosten van herstelling, wederopbouw of wedersamenstelling van de geteisterde goederen, rekening houdende met de wederbruikbare delen of elementen en na aftrek van de waardevermindering ten gevolge van normale slijtage.

Art. 13.§ 1. Het eigen risico dat geldt bij een te verlenen vergoeding met betrekking tot de wildschade wordt vastgesteld op 5 % van het bedrag van de vastgestelde schade, met een minimum van euro 250,00 per schadelijder per jaar.

Vergoedingen lager dan 50 euro worden niet uitbetaald. § 2. In geval er vergoeding uitbetaald wordt voor wildschade of schade door een beschermde soort aan eenjarige teelten of oogsten, kan de betrokken land- of tuinbouwer nadien overgaan tot een herinzaaiing van de betrokken teelt of van een andere teelt. In dat geval zijn de herinzaaiingskosten en de verdere wildschaderisico's in dat teeltjaar voor rekening van de betrokken land- of tuinbouwer. HOOFDSTUK III. - Beroep en herziening Afdeling 1. - Beroep

Art. 14.Met betrekking tot de vergoeding voor wildschade kan de schadelijder, tegen de beslissing, vermeld in artikel 6 of 7, beroep instellen bij de minister, in de vorm van een bij ter post aangetekende brief.

Het beroep wordt, op straffe van verval, binnen 30 dagen vanaf de ontvangst van de betekening van de beslissing, gezonden aan de ambtenaar.

De ambtenaar zendt de indiener van het beroep een ontvangstmelding en bezorgt binnen veertien dagen aan de minister het verzoekschrift, evenals een afschrift van de bestreden beslissing, samen met het dossier dat erop betrekking heeft en een repliek op het verzoekschrift.

De minister beslist binnen zestig dagen vanaf de ontvangst van het beroep over het verzoekschrift.

De minister stelt desgevallend het bedrag vast van de schadevergoeding, rekening houdend met de bepalingen van artikelen 10 tot en met 13 van dit besluit.

De beslissing van de minister wordt bij ter post aangetekende brief aan de schadelijder betekend en is definitief.

Wanneer het bedrag van de vergoeding in beroep hoger is dan het in eerste aanleg vastgestelde bedrag betaalt het Agentschap het verschil binnen de drie maanden na verzending van de beslissing.

Wanneer het bedrag van de vergoeding in beroep lager is dan het in eerste aanleg vastgestelde bedrag vordert het Agentschap het verschil binnen de drie maanden na verzending van de beslissing terug bij de schadelijder. Afdeling 2. - Herzieningsprocedure

Art. 15.Een definitief geworden beslissing inzake de vergoeding voor wildschade, zoals vermeld in artikel 6 of 7, kan door de ambtenaar binnen de twee jaar na verzending van de beslissing ambtshalve vernietigd worden als vastgesteld wordt dat de schadelijder bedrog heeft gepleegd of dat de beslissing werd gewezen op stukken of verklaringen die later vals of klaarblijkelijk onjuist bevonden werden.

Een definitief geworden beslissing, zoals vermeld in artikel 6 of 7, kan, indien zij materiële vergissingen bevat, door deze ambtenaar ambtshalve verbeterd worden. Een verbetering kan ook gebeuren op verzoek van de schadelijder bij een met redenen omkleed verzoekschrift dat gericht wordt, bij ter post aangetekende brief, aan de ambtenaar die de betrokken beslissing heeft gewezen.

In geval van ambtshalve vernietiging of verbetering, dan wel aanvraag tot ambtshalve verbetering, doet deze ambtenaar bij een en dezelfde beslissing ook uitspraak over de grond van de zaak.

De beslissing over het verzoek tot vernietiging, de ambtshalve vernietiging evenals de verbeteringsbeslissingen worden op dezelfde wijze als bepaald in artikel 6 of 7 van dit besluit aan de schadelijder bekendgemaakt. Deze beslissingen zijn vatbaar voor hetzelfde beroep als de vernietigde of verbeterde beslissingen. Zodra zij definitief zijn geworden vormen zij de titel voor vergoeding door het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur of geven zij aanleiding tot terugbetaling van de ten onrechte ontvangen sommen. HOOFDSTUK IV. - Evaluatie en opvolging

Art. 16.Over de uitvoering van dit besluit wordt er jaarlijks een geïntegreerd verslag opgemaakt door het Agentschap, het INBO en het ILVO. Bij deze verslaggeving en advisering wordt er in het bijzonder aandacht besteed aan de akkerpercelen waarvoor er gedurende meerdere jaren schadevergoeding betaald wordt vanwege schade veroorzaakt door kleine rietgans, kolgans of rietgans.

Dit verslag wordt voor advies voorgelegd aan de Minaraad en de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij.

Op basis van deze verslaggeving en deze advisering maakt de minister jaarlijks een mededeling op ten behoeve van de Vlaamse Regering, waarin een evaluatie van de werking van dit besluit vervat zit en waarbij er beleidsvoorstellen worden gedaan. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepaling

Art. 17.In het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, wordt hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikelen 7 tot en met 19, vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK IV. - Voorwaarden voor het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen Afdeling 1. - Beschermingsbepalingen

Art. 7.Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van het decreet, is het wijzigen van de volgende vegetaties of kleine landschapselementen en hun vegetaties verboden : 1° holle wegen;2° graften;3° bronnen;4° historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, indien deze gelegen zijn in groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden en de met deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening of indien deze gelegen zijn binnen de perimeter van een op grond van het decreet van 16 april 1996 beschermd landschap of van de beschermingsgebieden Poldercomplex (BE2500932) en Het Zwin (BE2501033), zoals aangeduid bij besluit van de Vlaamse Executieve van 17 oktober 1988, voor zover er voor deze gebieden geen afwijkende instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld zijn op grond van artikel 36ter, § 1 van het decreet;5° vennen en heiden;6° moerassen en waterrijke gebieden;7° duinvegetaties. De onder punt 4° vegetaties worden nader omschreven in bijlage IV bij dit besluit.

De onder punten 5°, 6°, en 7° vermelde vegetaties worden nader omschreven in bijlage V bij dit besluit.

Art. 8.§ 1. Voor zover ze niet verboden zijn door het bepaalde in artikel 7, worden volgende activiteiten beschouwd als vergunningsplichtige vegetatiewijziging, indien ze plaatsvinden in een of meerdere van de gebieden bepaald in artikel 13, § 4, tweede lid, van het decreet : 1° het afbranden van een vegetatie;2° het met mechanische of chemische middelen vernietigen, beschadigen of doen afsterven van een vegetatie, tenzij wanneer deze activiteiten plaatsvinden met betrekking tot percelen met cultuurgewassen;3° het wijzigen van het reliëf met inbegrip van nivellering van het microreliëf;4° het rechtstreeks of onrechtstreeks wijzigen van de waterhuishouding door drainage, ontwatering, dichten alsook het wijzigen van het overstromingsregime van vegetatie;5° het wijzigen van historisch permanente graslanden, met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, indien deze gelegen zijn in valleigebieden, brongebieden, natuurontwikkelingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde en de met deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, of indien deze historisch permanente graslanden gelegen zijn binnen de perimeter van het beschermingsgebied IJzervallei (BE 2500831) of binnen de perimeters afgebakend in uitvoering van de Habitatrichtlijn, in zoverre het desbetreffende type historisch permanent grasland binnen deze perimeters als habitat is aangemeld. § 2. Voor zover ze niet verboden zijn door het bepaalde in artikel 7, worden volgende activiteiten beschouwd als vergunningsplichtige wijzigingen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan, indien ze plaatsvinden in een of meerdere van de gebieden bepaald in artikel 13, § 4 en § 5, van het decreet : 1° het rooien of anderszins verwijderen en het beschadigen van houtachtige beplantingen op weg-, waterweg of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden;2° het wijzigen van de vegetatie horende bij de kleine landschapselementen met inbegrip van het afbranden en het vernietigen, beschadigen of doen afsterven van de vegetatie met mechanische of chemische middelen van perceelsrandbegroeiingen en sloten;3° het uitgraven, verbreden, rechttrekken, dichten van stilstaande waters, poelen of waterlopen;4° het wijzigen van sloten, greppels, laantjes, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen, kwelzones en andere kleine landschapselementen in de historisch permanente graslanden die door de minister, op basis van een overleg tussen het Agentschap voor Natuur en Bos en het Departement Landbouw en Visserij, daartoe als bijzonder waardevol zijn aangewezen, op voorwaarde dat deze gelegen zijn in het agrarisch gebied met landschappelijke waarde binnen de landbouwstreek de Polders, zoals vastgesteld in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk.De minister draagt, binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling, een eerste lijst voor van dergelijke historisch permanente graslanden voor, voor vaststelling door de Vlaamse Regering. Afdeling 2. - Vrijstellingen en afwijkingen

Art. 9.Indien er, wanneer van toepassing, uitdrukkelijk voldaan is aan de bepalingen van artikel 14 van het decreet, inzake de zorgplicht, artikel 16 van het decreet, inzake het vermijden van vermijdbare natuurschade of 36ter van het decreet, inzake de bescherming van speciale beschermingszones, gelden de in dit hoofdstuk opgenomen verbodsbepalingen en vergunningsplichten niet wanneer ze activiteiten betreffend die : 1° hetzij worden uitgevoerd op huiskavels van een vergunde woning en/of bedrijfsgebouw en gelegen binnen een straal van maximum 100 meters rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw voor zover ze respectievelijk bewoond of in gebruik zijn.Deze straal wordt beperkt tot 50 meter als groengebied, parkgebied, buffergebied of bosgebied bestreken wordt. Voor zover gelegen binnen groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden wordt dit beperkt tot het kadastraal perceel van de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw met een maximale straal van 50 meter rondom de vergunde woning en/of bedrijfsgebouw. 2° hetzij worden uitgevoerd op basis van een regelmatige stedenbouwkundige vergunning afgeleverd met toepassing van de wetgeving op de ruimtelijke ordening na advies van het agentschap;3° hetzij worden uitgevoerd op basis van een regelmatige machtiging of vergunning, afgeleverd op basis van het Bosdecreet van 13 juni 1990;4° hetzij expliciet zijn opgenomen in : a) een beheersplan voor natuurreservaten goedgekeurd met toepassing van artikel 34 van het decreet;b) een beheersplan, goedgekeurd met toepassing van artikel 25 of 43 van het Bosdecreet van 13 juni 1990;c) in een inrichtingsplan goedgekeurd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het landinrichtingscomité;d) een kavelplan goedgekeurd met toepassing van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen en inzoverre zij zijn uit te voeren in opdracht van het ruilverkavelingscomité;e) een natuurinrichtingsproject, goedgekeurd met toepassing van artikel 47 van het decreet;f) een beheersplan goedgekeurd met toepassing van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg;g) een natuurrichtplan goedgekeurd met toepassing van artikel 48 en volgende van het decreet;5° hetzij normale onderhoudswerken, als bedoeld in artikel 13, § 6, 4°, van het decreet, betreffen;6° hetzij vallen onder en voldoen aan de beschermingsbepalingen van het VEN.

Art. 10.§ 1. De minister kan, binnen de drie maanden na het indienen van een aanvraag dienaangaande, bij besluit individuele afwijkingen toestaan op de verbodsbepalingen van artikel 7, mits de aanvrager de zorgplicht opgelegd door artikel 14 van het decreet naleeft en voor zover er, bij het verlenen van de afwijking, uitdrukkelijk voldaan wordt aan de bepalingen van artikel 16 van het decreet inzake het tegengaan van vermijdbare schade, of aan de bepalingen van artikel 36ter, § 3, van het decreet, indien dit van toepassing is. § 2. De aanvraag voor een afwijking wordt ingediend bij het Agentschap.

Opdat een afwijkingsaanvraag als volledig kan worden beschouwd, dient ze te beantwoorden aan de voorwaarden die vermeld zijn in artikel 12.

De beslissing over de ontvankelijkheid en volledigheid van de afwijkingsaanvraag gebeurt volgens de modaliteiten, vermeld in artikel 13.

De beslissing over de afwijkingsaanvraag houdt rekening met de criteria, vermeld in artikel 15, § 2. Afdeling 3. - Procedurebepalingen

Onderafdeling 1. - Vergunningsprocedure

Art. 11.De vergunningen, vermeld in artikel 8, worden verleend : 1° door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de handeling plaatsvindt waarvoor vergunning wordt gevraagd, in zoverre deze activiteiten door natuurlijke personen of rechtspersonen andere dan rechtspersonen met publiekrechtelijk statuut worden uitgevoerd : 2° door de bestendige deputatie van de provincie waarin de handeling plaatsvindt waarvoor vergunning wordt gevraagd : in zoverre deze activiteiten door rechtspersonen met publiekrechtelijk statuut worden uitgevoerd.

Art. 12.Om als volledig te worden beschouwd, moet de aanvraag voor een vergunning als vermeld in artikel 8, in drievoud worden ingediend, en de volgende gegevens bevatten : 1° een situatietekening op een kopie van een stratenplan met vermelding van de straatnaam of van de gangbare plaatsnaam en van de kadastrale gegevens;2° een beschrijving van het type van de vegetaties of van de kleine landschapselementen die het voorwerp zijn van de beoogde activiteiten;3° de oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, of de totale lengte, uitgedrukt in meter, van deze vegetaties of kleine landschapselementen;4° de aard van de beoogde activiteiten;5° de periode van de uitvoering;6° een beschrijving van de toestand die door de uitvoering van de werken zal worden geschapen;7° in voorkomend geval voorstellen van compenserende maatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarop artikel 36ter, § 3, van het decreet van toepassing is, dan wordt de aanvraag vervolledigd met de passende beoordeling bedoeld in artikel 36ter, § 3.

Art. 13.§ 1. Een vergunningsaanvraag wordt onderzocht op haar ontvankelijkheid en volledigheid.

Aan de aanvrager wordt binnen de veertien kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag, per post aangetekende brief, kennis gegeven van het resultaat van dit onderzoek. § 2. Wordt de aanvraag onontvankelijk bevonden, dan wordt de reden vermeld van de onontvankelijkheid. In voorkomend geval wordt er melding gemaakt van de overheid die bevoegd geacht wordt kennis te nemen van de vergunningsaanvraag.

Wordt de aanvraag onvolledig bevonden, dan wordt er gemeld welke gegevens of documenten er ontbreken of welke nadere toelichting er vereist is. § 3. Wordt de aanvraag ontvankelijk en volledig bevonden, dan wordt er medegedeeld dat de behandelingstermijn aangevangen is op datum van de verzending van deze mededeling.

Indien er veertien kalenderdagen na de indiening van de vergunningsaanvraag geen schriftelijke kennisgeving aan de aanvrager verzonden werd, wordt de aanvraag geacht ontvankelijk en volledig te zijn.

Art. 14.§ 1. Met betrekking tot elke vergunningsaanvraag wordt er, zodra de vergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig is bevonden, advies gevraagd aan : 1° de dienst van de gemeente die met het onderzoek van natuurdossiers is gelast;2° het agentschap. Met het oog op deze adviesverlening wordt aan de in het eerste lid vermelde diensten een kopie van het dossier toegezonden.

Het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van 30 kalenderdagen na ontvangst van het dossier. Bij ontstentenis van advies binnen de gestelde termijn kan de behandeling van het dossier worden voortgezet. § 2. Met betrekking tot elke vergunningsaanvraag inzake het wijzigingen van de waterhuishouding, zoals vermeld in artikel 8, § 1, 4°, wordt er, in de gemeente waarin de handeling zal plaatsgrijpen waarvoor vergunning wordt gevraagd, een openbaar onderzoek georganiseerd zodra de vergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig is bevonden.

Hiertoe wordt het dossier met betrekking tot de vergunningsaanvraag gedurende 30 kalenderdagen ter inzage gelegd bij de betrokken diensten.

De bekendmaking van de vergunningsaanvraag gebeurt door aanplakking ervan, gedurende 30 kalenderdagen, op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten. In deze bekendmaking worden vermeld : 1° het onderwerp van de aanvraag, met een korte beschrijving van de handeling;2° de diensten waar gedurende de periode van 30 kalenderdagen van bekendmaking het dossier kan worden ingezien;3° de mededeling dat gedurende die periode bezwaren en opmerkingen kunnen worden gericht of mondeling kunnen worden meegedeeld. Bij het afsluiten van het openbaar onderzoek wordt er een dossier samengesteld dat de volgende elementen omvat : 1° het bewijs van de aanplakking;2° het proces-verbaal houdende de tijdens het openbaar onderzoek ingediende schriftelijke en mondelinge bezwaren en opmerkingen.

Art. 15.§ 1. Binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de in artikel 13, § 3, vermelde mededeling, wordt er beslissing genomen over de vergunningsaanvraag. § 2. Bij het nemen van de beslissing wordt er rekening gehouden met de op basis van artikel 14 verleende adviezen, desgevallend met de elementen die voortkomen uit het openbaar onderzoek, en met de volgende beoordelingselementen : 1° de bestaande toestand van de natuur ongeacht de bestemming van het gebied;2° de huidige toestand van de vegetaties of de kleine landschapselementen;3° de maatregelen tot herstel en ontwikkeling van habitats en ecosystemen;4° de abiotische elementen. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarop artikel 36ter, § 3, van het decreet van toepassing is, dan wordt de beslissing genomen met in achtneming van het bepaalde in artikel 36ter, § 4 tot en met § 6, van het decreet. § 3. De beslissing kan bestaan in het verlenen van de vergunning, het weigeren ervan, of het voorwaardelijk verlenen van deze vergunning. De voorwaarden kunnen betrekking hebben op onder meer de aard, de omvang of de hoeveelheid van de voorziene activiteit, evenals eventueel op compensatiemaatregelen voor natuurherstel of -ontwikkeling.

Indien de beslissing gunstig is, wordt er steeds in bepaald dat de aanvrager de activiteiten niet mag aanvangen vooraleer de in onderafdeling 2 van deze afdeling bedoelde beroepstermijnen zijn verstreken. § 4 Indien de beslissing over de vergunningsaanvraag niet binnen de in § 1 bepaalde termijn aan de aanvrager is toegezonden, wordt de aangevraagde vergunning niet geacht te zijn verleend.

Art. 16.Van de in artikel 15, § 1 of § 4, vermelde beslissing over de aanvraag wordt er kennis gegeven met een per ter post aangetekende zending, of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, van een afschrift, aan : 1° de aanvrager, met in voorkomend geval de mededeling dat na een periode van dertig kalenderdagen mag overgegaan worden tot het uitvoeren van de aangevraagde activiteiten, mits de zorgplicht overeenkomstig het artikel 14 van het decreet wordt nageleefd;2° de gouverneur van de betrokken provincie, in geval het gaat om een beslissing door het college van burgemeester en schepenen;3° de burgemeester van de betrokken gemeente, in geval het gaat om een beslissing door de bestendige deputatie 4° de provinciale dienst van het agentschap. Op bevel van de burgemeester wordt de beslissing binnen de tien werkdagen bij uittreksel gedurende een periode van tien werkdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten.

De burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een afschrift van de beslissing aan elke belanghebbende die hierom vraagt.

Onderafdeling 2. - Beroepsprocedure

Art. 17.§ 1. Tegen elke beslissing over een vergunningsaanvraag, of in het geval van niet verlening van de vergunning overeenkomstig artikel 15, § 4, kan er beroep worden ingediend door : 1° de aanvrager van de vergunning;2° de provinciale dienst van het agentschap, indien althans de vergunning werd verleend met duidelijke miskenning van de beoordelingselementen vermeld in artikel 15, § 2, eerste lid, of met miskenning van het bepaalde in artikel 15, § 2, tweede lid;3° de belanghebbenden. § 2. Het beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen dient ingediend te worden bij de bestendige deputatie van de provincieraad.

Het beroep tegen een beslissing van de bestendige deputatie dient ingediend te worden bij de minister op het hoofdadres van het agentschap. § 3. Het beroep dient ingediend te worden bij aangetekend schrijven, en dit binnen de dertig kalenderdagen na de dag van verzending of afgifte van het afschrift van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, eerste lid, of na kennisname van het bericht bedoeld in artikel 16, tweede lid.

Bij het beroepsschrift dient een kopie gevoegd te worden van de informatie die men op grond van artikel 16 bekomen heeft over de beslissing waartegen beroep wordt aangetekend. § 4. Ingeval het agentschap beroep instelt, wordt de beslissing waartegen beroep wordt ingediend, geschorst. Het agentschap stelt onmiddellijk de aanvrager, het college en de bestendige deputatie van de provincieraad bij aangetekende brief in kennis van het ingestelde beroep en van de schorsing.

Art. 18.§ 1. De indiener van het beroep wordt binnen veertien kalenderdagen na indiening van het beroep met een per ter post aangetekend schrijven ervan in kennis gesteld of het beroep ontvankelijk is.

Wordt het beroep onontvankelijk bevonden, dan wordt de beroepsprocedure als beëindigd beschouwd. § 2. Indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, dan wordt er onmiddellijk een afschrift van het beroepsschrift verzonden aan de instantie de beslissing genomen heeft waartegen in beroep is gegaan en aan het agentschap.

De instantie die de beslissing heeft genomen waartegen in beroep wordt gegaan, maakt binnen een termijn van tien werkdagen, na ontvangst van voormeld schrijven, één exemplaar van het volledige vergunningsdossier dat het voorwerp van het beroep uitmaakt over de instantie die het beroep behandelt.

Het agentschap brengt haar advies uit binnen een termijn van dertig werkdagen na ontvangst van het dossier. Bij uitblijven van het advies binnen de gestelde termijn kan de behandeling van het beroep worden voortgezet. § 3. In geval het beroep niet door de aanvrager werd ingediend, wordt er onmiddellijk na de ontvankelijk verklaring aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat er een beroep ingediend is, van de inhoud van dat beroep en desgevallend van de schorsende werking van dat beroep.

De aanvrager kan, binnen een termijn van dertig werkdagen na ontvangst van het dossier, schriftelijk standpunt indienen bij de instantie die het beroep behandelt, met betrekking tot de ontvankelijkheid of de inhoudelijk aspecten van het beroep.

Art. 19.§ 1. Binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van ontvankelijk verklaring van het beroep wordt er uitspraak gedaan over het beroep. Deze uitspraak omvat een beslissing over de aanspraken of bezwaren die door de indiener van het beroep werd gesteld.

Indien er binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van ontvankelijk verklaring van het beroepsschrift geen uitspraak is gedaan, wordt het beroep geacht te zijn verworpen. § 2. De in § 1 vermelde beslissing, of een afschrift ervan, wordt, per ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, bezorgd aan : 1° de burgemeester van de betrokken gemeente met de opdracht tot bekendmaking ervan;2° de gouverneur van de betrokken provincie;3° de aanvrager;4° het agentschap;5° indien de beroepsindiener niet de aanvrager of het agentschap is, de beroepsindiener. Op bevel van de burgemeester wordt de beslissing bij uittreksel gedurende een periode van tien werkdagen aangeplakt op de plaatsen voorbehouden voor de officiële berichten.

De burgemeester verleent op eenvoudige vraag eveneens een afschrift van de beslissing aan elke belanghebbende die hierom vraagt. » HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 18.Het decreet van 16 juni 2006 houdende wijziging van het Jachtdecreet van 24 juli 1991, en dit besluit treden in werking op 1 september 2009.

Art. 19.De minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 3 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS

^