Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 03 juni 2005
gepubliceerd op 20 juli 2005

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regels voor het verlenen van subsidies met betrekking tot het VESOC-actieplan « 2005 Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit »

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2005035804
pub.
20/07/2005
prom.
03/06/2005
ELI
eli/besluit/2005/06/03/2005035804/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 JUNI 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regels voor het verlenen van subsidies met betrekking tot het VESOC-actieplan « 2005 Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit »


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het decreet van 24 december 2004 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2005;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2001 betreffende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak;

Overwegende dat de gemeenschappelijke platformteksten van 3 december 2002 en 2 december 2003 gesloten tussen de Vlaamse Regering, de Vlaamse sociale partners en de allochtone gemeenschappen, respectievelijk de gebruikersorganisaties en intermediaire organisatie van personen met een arbeidshandicap, een concreet groeipad met betrekking tot evenredige arbeidsdeelname en diversiteit 2010 vastleggen;

Overwegende dat de krachtlijnennota VESOC-actieplan 2005 evenredige arbeidsdeelname en diversiteit van 1 maart 2005 de prioriteiten van het Vlaamse impulsbeleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit 2005 vastlegt;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Financiën en de Begroting, gegeven op 23 mei 2005;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat zonder uitstel de criteria, de voorwaarden en de nadere regels moeten worden vastgelegd voor het verlenen van subsidies met betrekking tot het VESOC-actieplan 2005 Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Dat is nodig opdat de aanvragers hun aanvraag tot subsidie tijdig kunnen indienen en opdat de aanvragen tijdig kunnen worden behandeld, goedgekeurd en vastgelegd. Elke vertraging betekent een verstoring van de al opgezette serviceverlening en een belemmering in de ontwikkelingen van het diversiteitsbeleid;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begrippen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de beroepsomscholing en -bijscholing;2° de administratie : de administratie Werkgelegenheid van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° ERSV : erkend regionaal samenwerkingsverband als vermeld in hoofdstuk II van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités;4° SERR : de Sociaal-Economische Raad van de Regio, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités;5° RESOC : het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, vermeld in artikel 18 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités;6° allochtoon : persoon die tot een van de volgende categorieën behoort : a) personen met een sociaal-culturele herkomst van een ander land die legaal in België verblijven, die al dan niet Belg zijn geworden en die bovendien aan een van de volgende voorwaarden voldoen : 1) zij of hun ouders zijn in het kader van gastarbeid en volgmigratie naar ons land gekomen;2) ze hebben de status van ontvankelijk verklaarde asielzoeker of van vluchteling verkregen;3) ze hebben door regularisatie recht op verblijf in België verworven;b) personen die geen burger van de Europese Economische Ruimte zijn of van wie minstens een van de ouders of twee van de grootouders geen burger van de Europese Unie zijn;7° personen met een arbeidshandicap : mensen met een aantasting van hun mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden, voor wie het uitzicht op het verwerven en behouden van een arbeidsplaats en op vooruitgang op die plaats, langdurig en in belangrijke mate beperkt is of bedreigd wordt;8° ervaren werknemers : werknemers als vermeld in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt, die ouder zijn dan 45 jaar en jonger dan 65 jaar;9° kortgeschoolden : personen die aan een van de volgende voorwaarden voldoen : a) ze zijn houder van ten hoogste een diploma van het lager secundair onderwijs;b) ze zijn houder van een getuigschrift van een middenstandsopleiding;c) ze zijn houder van een niet erkend buitenlands diploma;10° kansengroepen : leden van categorieën van personen waarbij de werkzaamheidsgraad, dat is het procentuele aandeel van personen uit de betrokken categorie op beroepsactieve leeftijd die effectief werken, lager ligt dan het gemiddelde van de totale Vlaamse beroepsbevolking;11° structurele projecten : projecten ter uitvoering van de platformteksten van 3 december 2002 en 2 december 2003.Het gaat om : a) het project Jobkanaal van VOKA;b) het project Servicepunt KMO Diversiteit van UNIZO;c) het project Diversiteitsconsulenten van ABVV, ACLVB en ACV;d) het project Work-Up van het Forum van Etnisch-Culturele Minderheden;e) het toeleidingsproject van FMV;f) het toeleidingsproject van UTV;g) het toeleidingsproject van TUB;h) het toeleidingsproject van ACLI;i) het project Ondersteuning van gebruikersorganisaties op het vlak van het sociaal-economisch beleid van GRIP;12° verticale mobiliteit : de toegang tot de onderneming, de instelling of het lokale bestuur en de doorstroming of promotie daarbinnen;13° horizontale mobiliteit : de mogelijkheid om op basis van de nodige kwalificaties, binnen elke afdeling van de onderneming, de instelling of het lokale bestuur werkzaam te zijn zonder geconfronteerd te worden met enige vorm van directe of indirecte discriminatie;14° plan : een diversiteitsplan, een clusterdiversiteitsplan, een instapdiversiteitsplan of een groeidiversiteitsplan;15° de aanvrager : de indiener van een aanvraag tot subsidiëring van een plan. HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot het diversiteitsplan, het clusterdiversiteitsplan, het instapdiversiteitsplan en het groeidiversiteitsplan

Art. 2.§ 1. Er kunnen subsidies worden toegekend voor de uitvoering van een plan binnen de kredieten die op de begroting zijn goedgekeurd voor de uitvoering van het Vlaamse impulsbeleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, zoals overeengekomen tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners, voorzover is voldaan aan de bepalingen van dit besluit. § 2. Ondernemingen, instellingen, arbeidsorganisaties uit de profit- en social-profitsector en lokale besturen kunnen een aanvraag tot subsidiëring van een plan indienen.

Bij het toewijzen van de subsidies wordt gestreefd naar een evenwichtige verdeling tussen aanvragers uit de profit- en social-profitsector. De klemtoon ligt daarbij op de profitsector zonder dat de engagementen rond diversiteit, die in de gesloten sectorconvenanten zijn vastgelegd, onder druk komen.

Maximaal 10 % van de te subsidiëren plannen wordt opengesteld voor lokale besturen.

In maximaal 10 % van de te subsidiëren diversiteits- en clusterdiversiteitsplannen en in maximaal 5 % van de instapdiversiteits- en groeidiversiteitsplannen worden centraal vernieuwende instrumenten en methodieken ingezet om een meer genderbewust HRM- en personeelsbeleid te ontwikkelen.

In minimaal 5 % van de te subsidiëren plannen worden specifieke acties voor armen of ex-gedetineerden ontwikkeld.

Art. 3.Elk plan omvat een of meer van de volgende maatregelen en acties : 1° het doorlichten en optimaliseren van het selectie- en wervingsbeleid;2° het doorlichten en optimaliseren van het onthaalbeleid;3° het organiseren van coaching en interne begeleiding voor nieuwe medewerkers uit de kasengroepen;4° het organiseren of laten organiseren van taalopleidingen, taalstages of cursussen Nederlands op de werkvloer;5° het organiseren of laten organiseren van trainingen of opleidingen rond interculturele communicatie, het managen van verschillen of het tegengaan van alledaags racisme op de werkvloer;6° het organiseren of laten organiseren van aangepaste opleidingen, gericht op de horizontale of verticale doorstroom of retentie van leden van de kansengroepen binnen de organisatie;7° acties rond competentiemanagement;8° acties rond levenslang leren, loopbaandienstverlening en -ontwikkeling;9° het aanpassen van technische opleidingen aan de specifieke behoeften van een of meer kansengroepen;10° het verhogen van de basiscompetenties inzake multimediale en digitale geletterdheid van de kansengroepen;11° het voorzien van redelijke aanpassingen voor de kansengroepen;12° het opzetten van nieuwe rekruteringskanalen, gekoppeld aan actieve wervingsinspanningen die gericht zijn op de kansengroepen;13° het voorzien in begeleide additionele stage- of werkervaringsplaatsen voor de kansengroepen;14° het functioneren als voorbeeldonderneming binnen een regio of sector;15° specifieke acties, gericht op bijzonder kwetsbare categorieën binnen de kansengroepen, inzonderheid armen en ex-gedetineerden;16° in samenhang met minstens een van de hierboven genoemde acties, het voorzien in een projectstructuur voor het verbreden van het draagvlak en het volgen en sturen van het beleid inzake diversiteit en evenredige arbeidsdeelname.

Art. 4.In elk plan wordt aandacht besteed aan een combinatie van de volgende drie punten : 1° het aangeven van streefcijfers met het oog op het « openen van deuren »;2° het waarderen van veranderende verschillen met het oog op het « openen van ogen »;3° het verankeren van de resultaten van het diversiteitsplan met het oog op het « openen van praktijken ».

Art. 5.Elk plan omvat concrete doelstellingen over het aantal personen van de kansengroepen dat kan instromen, doorstromen of opleiding volgen. De prioritaire doelgroepen binnen elk plan zijn allochtonen, ervaren werknemers en personen met een arbeidshandicap.

Onverminderd artikel 2, § 2, vierde lid, wordt in ieder plan daarom specifieke aandacht besteed aan een of meer van die kansengroepen.

Daarnaast kunnen ook steeds acties worden ontwikkeld voor andere kansengroepen zoals kortgeschoolden, ex-gedetineerden en personen met lagere functies, en acties voor gelijke kansen van vrouwen en mannen.

Art. 6.In organisaties met meer dan vijftig werknemers wordt elk plan begeleid door een interne werkgroep met minstens een vertegenwoordiger van : 1° de directie of het management;2° de directe leidinggevenden;3° de werknemersafgevaardigden.

Art. 7.§ 1. Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet de aanvrager, vermeld in artikel 2, § 2 : 1° het engagement aangaan om ook na de subsidieperiode het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit voort te zetten, door aan te geven welke structurele effecten het plan in kwestie beoogt en hoe dat zal worden gerealiseerd;2° een plan voorleggen waarover de SERR van de regio in kwestie advies heeft gegeven;3° in cofinanciering voorzien;4° nog geen subsidie hebben ontvangen voor een positief actieplan allochtonen, een actieplan evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, een diversiteitsplan, een TRIVISI-leerproject of een Zilverpasplan. § 2. De aanvrager dient een aanvraag in bij de bevoegde SERR van de regio in kwestie of bij de administratie, die in dat geval de aanvraag aan de bevoegde SERR bezorgt. Hij gebruikt daarvoor een formulier dat hij bij de administratie kan verkrijgen. De SERR beoordeelt de aanvraag en bezorgt zijn advies aan de administratie binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag en uiterlijk op 21 oktober 2005. De administratie beoordeelt eveneens de aanvraag binnen de dertig dagen na ontvangst. Beide adviezen worden door de administratie aan de minister bezorgd. De minister beslist over de toekenning van de subsidie als minstens een van beide adviezen positief is. § 3. Aanvragers die onder verschillende SERR's ressorteren of aanvragers van een clusterdiversiteitsplan als vermeld in artikel 10, § 2, waarvan de participanten onder verschillende SERR's ressorteren, dienen de aanvraag in bij de administratie. De administratie legt het dossier ter advies voor aan de VESOC-werkgroep en bezorgt dat advies, samen met het advies van de administratie, binnen dertig dagen na ontvangst en uiterlijk op 31 oktober 2005 aan de minister. De minister beslist over de toekenning van de subsidie als minstens een van beide adviezen positief is. § 4. Voor plannen met een looptijd van langer dan twaalf maanden bezorgt de aanvrager uiterlijk een maand na het verstrijken van de helft van de looptijd, een beknopt tussentijds rapport aan de administratie, met een kopie aan de bevoegde SERR, over : 1° de globale uitvoering van het plan;2° de stand van zaken;3° de knelpunten;4° de wijze waarop de personeelsleden of hun vertegenwoordigers betrokken zijn bij de ontwikkeling en uitvoering van het plan in kwestie. De aanvrager gebruikt daarvoor een formulier dat hij bij de administratie kan verkrijgen. § 5. De subsidie wordt op basis van een inhoudelijk eindrapport, een financieel verantwoordingsrapport en een advies door de bevoegde SERR toegekend. In het eindrapport wordt aangegeven welke structurele effecten verder worden beoogd en hoe die worden gerealiseerd.

De bovengenoemde stukken worden uiterlijk twee maanden na afloop van de subsidieperiode aan de administratie bezorgd. De aanvrager gebruikt daarvoor een formulier dat hij bij de administratie kan verkrijgen. § 6. Loonkosten en werkingsmiddelen ter uitvoering van het actieplan komen in aanmerking voor financiering. Alleen de kosten die voortvloeien uit de voorbereiding en uitvoering van de specifieke acties in het plan komen voor subsidie in aanmerking.

De volgende acties of maatregelen komen niet voor een subsidie in aanmerking : 1° de loutere inschakeling van kansengroepen in het productieproces. De subsidie kan niet als inschakelingspremie worden aangewend; 2° de aanschaf van algemene investeringsgoederen;3° de reguliere technische opleidingen die ieder personeelslid moet volgen om een bepaalde functie adequaat te kunnen uitoefenen. § 7. Alle kosten moeten worden bewezen en de subsidie kan in geen geval gecumuleerd worden met andere toelagen voor dezelfde loonkosten en werkingsmiddelen. Bovendien moet duidelijk worden aangegeven op welke wijze de werknemers via de geëigende kanalen geïnformeerd en betrokken werden bij de opmaak en de uitvoering van het plan in kwestie. HOOFDSTUK III. - Aanvullende bepalingen voor het diversiteitsplan

Art. 8.§ 1. Een diversiteitsplan is het geheel van maatregelen en acties, waaronder die vermeld in artikel 3, met aandacht voor het waarderen en managen van veranderende verschillen. Een diversiteitsplan heeft mede tot doel de evenredige en volwaardige participatie van kansengroepen in alle afdelingen en functies van de organisatie te realiseren, zonder dat daarbij de relevante technisch-instrumentele functievereisten worden verlaagd. Dat doel wordt nagestreefd door op een planmatige manier als bedoeld in § 2, direct en indirect discriminerende drempels weg te nemen of aangepaste voorzieningen te scheppen, waardoor de verticale en horizontale mobiliteit van de kansengroepen op de bedrijfsinterne arbeidsmarkt vergroten en hun voortijdige uitstroomkansen verminderen. § 2. Het diversiteitsplan met een looptijd van minstens twaalf en hoogstens vierentwintig maanden en dat op zijn vroegst op 1 maart 2005 start, bevat een vierstappenaanpak : 1° het omschrijven van het probleem aan de hand van een niet-limitatieve controlelijst;2° het bepalen van de oorzaken van het probleem;3° het vastleggen van een oplossingsstrategie;4° het uitvoeren, evalueren en verankeren van de gekozen oplossingsstrategie. § 3. In het diversiteitsplan wordt aangegeven hoe de acties een versterking betekenen voor een of meer van de volgende onderdelen van het personeelsbeleid : 1° aandacht voor eerder verworven competenties en competentiemanagement;2° levenslang leren en opleidingsbeleid;3° loopbaandienstverlening en -ontwikkeling;4° kwaliteit van de arbeid, met bijvoorbeeld aandacht voor een betere afstemming van arbeid, gezin en vrije tijd;5° voorkomen van werkloosheid bij ervaren werknemers bij bijvoorbeeld herstructurering. § 4. Ieder diversiteitsplan voorziet in de begeleide afname van de DIVA-audit, met het oog op de continuering van het diversiteitsbeleid na afloop van de subsidieperiode.

Art. 9.Als een subsidie wordt toegekend, heeft de aanvrager recht op een tegemoetkoming van twee derde van de gedane uitgaven voor het plan in kwestie, met een maximum van 10.000 euro.

Het streefcijfer op Vlaams niveau voor 2005 is bepaald op 200 nieuwe diversiteitsplannen. Voor de realisatie van dat streefcijfer wordt als richtbedrag 2.000.000 euro uitgetrokken. Als het ernaar uitziet dat het richtbedrag voor diversiteitsplannen zal worden overschreden, bekijkt de administratie de stand van zaken bij de andere plannen en projecten. Als uit de stand van uitvoering van de andere acties blijkt dat het totale beschikbare bedrag vermoedelijk zal worden overschreden, dan stelt de administratie een gemotiveerde rangorde op van de vijftien subsidieaanvragen voor een diversiteitsplan die het laatst werden ingediend. De minister beslist welke plannen nog worden goedgekeurd. HOOFDSTUK IV. - Aanvullende bepalingen voor het clusterdiversiteitsplan

Art. 10.§ 1. Een clusterdiversiteitsplan bestaat uit een groepering van verschillende diversiteitsplannen als vermeld in artikel 9, met een sterk gelijklopende inhoud en met een centrale promotor. Het clusterdiversiteitsplan voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in artikel 3, 4, 5, 6 en 8. § 2. Onverminderd de aanvragers, vermeld in artikel 2, § 2, kunnen een sectorfonds, een ERSV namens een RESOC of een SERR, of de projecthouder van een structureel project een aanvraag indienen.

Naast de aanvragerpromotor kan ook een van de onderstaande instanties aan het clusterdiversiteitsplan participeren en voor subsidie als bedoeld in artikel 11 in aanmerking komen : 1° ondernemingen, instellingen of lokale besturen, afkomstig uit dezelfde sector of regio;2° minstens vier afzonderlijke bedrijfseenheden van dezelfde onderneming of groep. § 3. Ieder clusterdiversiteitsplan wordt begeleid door een werkgroep als vermeld in artikel 6 met minstens een vertegenwoordiger van elke participant aan het cluster. § 4. Minstens een vertegenwoordiger van elke organisatie die aan het cluster participeert, neemt deel aan de DIVA-audit, vermeld in artikel 8, § 4.

Art. 11.§ 1. Als een subsidie wordt toegekend, heeft de aanvragerpromotor recht op een tegemoetkoming van twee derde van de gedane uitgaven van iedere participant als bedoeld in artikel 10, § 2, tweede lid, voor de uitvoering van de acties van het clusterdiversiteitsplan, met een maximum van 3000 euro per participant. De aanvragerpromotor is belast met de verdeling van de subsidie over de participanten aan het cluster, op basis van hun reëel gemaakte kosten.

Onverminderd artikel 7, § 5, wordt in het eindrapport uiteengezet hoe de opgedane kennis en ervaringen verder in de sector of de regio in kwestie worden bekendgemaakt en verspreid. § 2. Het streefcijfer op Vlaams niveau voor 2005 is bepaald op 60 participanten aan een cluster. Voor de realisatie van dat streefcijfer wordt als richtbedrag 180.000 euro uitgetrokken. Als het ernaar uitziet dat het richtbedrag voor clusterdiversiteitsplannen zal worden overschreden, bekijkt de administratie de stand van zaken bij de andere plannen en projecten. Als uit de stand van uitvoering van de andere acties blijkt dat het totale beschikbare bedrag vermoedelijk zal worden overschreden, dan stelt de administratie een gemotiveerde rangorde op van de drie subsidieaanvragen voor een clusterdiversiteitsplan die het laatst werden ingediend. De minister beslist welke plannen nog worden goedgekeurd. HOOFDSTUK V. - Aanvullende bepalingen voor het instapdiversiteitsplan

Art. 12.Een instapdiversiteitsplan bestaat uit een of meer maatregelen en acties als vermeld in artikel 3, waarmee een organisatie een opstap wil maken naar een personeels- of Human Resources-beleid dat verschillen wil waarderen en kansen wil bieden aan personen uit de kansengroepen, gekoppeld aan een welomschreven engagement naar een vervolg op de instapacties.

Een instapdiversiteitsplan heeft een looptijd van minstens zes en hoogstens twaalf maanden, en start op zijn vroegst op 1 mei 2005.

Art. 13.Als een subsidie wordt toegekend, heeft de aanvrager recht op een tegemoetkoming in de helft van de gedane uitgaven met betrekking tot het instapdiversiteitsplan, met een maximum van 2500 euro.

Het streefcijfer op Vlaams niveau voor 2005 is bepaald op 98 instapdiversiteitsplannen. Voor de realisatie van dat streefcijfer wordt als richtbedrag 245.000 euro uitgetrokken. Als het ernaar uitziet dat het richtbedrag voor instapdiversiteitsplannen zal worden overschreden, bekijkt de administratie de stand van zaken bij de andere plannen en projecten. Als uit de stand van uitvoering van de andere acties blijkt dat het totale beschikbare bedrag vermoedelijk zal worden overschreden, dan stelt de administratie een gemotiveerde rangorde op van de tien subsidieaanvragen voor een instapdiversiteitsplan die het laatst werden ingediend. De minister beslist welke plannen nog worden goedgekeurd. HOOFDSTUK VI. - Aanvullende bepalingen voor het groeidiversiteitsplan

Art. 14.Een groeidiversiteitsplan bestaat uit een of meer acties als vermeld in artikel 3, waarmee een organisatie, na de succesvolle afronding van een diversiteitsplan, een clusterdiversiteitsplan of een diversiteitsproject of na de succesvolle deelname aan een regionale diversiteitsactie van een RESOC of SERR, haar diversiteitsbeleid verder wil verdiepen, verbreden of verankeren, en daarbij een welomschreven engagement aangaat voor overdraagbaarheid of interne mainstreaming.

Een groeidiversiteitsplan heeft een looptijd van ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden en start op zijn vroegst op 1 mei 2005.

De organisatie met een groeidiversiteitsplan maakt haar ervaringen bekend en fungeert als voorbeeldonderneming binnen een regio of sector.

Onverminderd artikel 5 richt een groeidiversiteitsplan zich op een geïntegreerde wijze tot verschillende kansengroepen.

Art. 15.Als een subsidie wordt toegekend, heeft de aanvrager recht op een tegemoetkoming in de helft van de gedane uitgaven met betrekking tot het groeidiversiteitsplan, met een maximum van 2500 euro.

Het streefcijfer op Vlaams niveau voor 2005 is bepaald op 50 groeidiversiteitsplannen. Voor de realisatie van dat streefcijfer wordt als richtbedrag 125.000 euro uitgetrokken. Als het ernaar uitziet dat het richtbedrag voor groeidiversiteitsplannen zal worden overschreden, bekijkt de administratie de stand van zaken bij de andere plannen en projecten. Als uit de stand van uitvoering van de andere acties blijkt dat het totale beschikbare bedrag vermoedelijk zal worden overschreden, dan stelt de administratie een gemotiveerde rangorde op van de vijf subsidieaanvragen voor een groeidiversiteitsplan die het laatst werden ingediend. De minister beslist welke plannen nog worden goedgekeurd.

In afwijking van artikel 7, § 1, 4°, kan de aanvrager van een groeidiversiteitsplan wel een subsidie hebben ontvangen voor een positief actieplan allochtonen, een actieplan evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, een diversiteitsplan, een TRIVISI-leerproject of een Zilverpasplan. HOOFDSTUK VII. - Ondersteuning bij het opstarten en uitvoeren van een diversiteitsproject

Art. 16.§ 1. Diversiteitsprojecten dienen ter ondersteuning van de structurele projecten en van de plannen en acties in de ondernemingen, instellingen, lokale besturen en sectoren. Ze hebben een meer experimenteel of innoverend karakter, moeten snel kunnen inspelen op gesignaleerde behoeften en een van hun componenten is steeds methodiekontwikkeling of -verfijning of ervaringsuitwisseling.

Diversiteitsprojecten worden ontwikkeld met het oog op disseminatie en overdracht van de resultaten. § 2. Elk diversiteitsproject wordt uitgevoerd binnen een samenwerkingsverband tussen of met ondernemingen en instellingen, sociale partners, intermediaire organisaties, lokale besturen of vertegenwoordigers van de georganiseerde kansengroepen.

Diversiteitsprojecten rond regionale ervaringsuitwisseling als vermeld in § 4, 4°, kunnen alleen worden goedgekeurd als duidelijk is aangegeven hoe met de regionale partners van de structurele projecten zal worden samengewerkt. § 3. Diversiteitsprojecten hebben een looptijd van ten minste zes en ten hoogste vierentwintig maanden. Ze starten op zijn vroegst op 1 maart 2005 en uiterlijk op 1 december 2005. § 4. De prioritaire actieterreinen waarop in 2005 diversiteitsprojecten kunnen worden ontwikkeld, zijn : 1° het faciliteren van de uitvoering van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt, onder andere door adequate indicatoren en monitoring te ontwikkelen, een aanpak voor klachtenbehandeling te ontwikkelen of de voorbeeldfunctie van de overheden te versterken;2° het ontwikkelen van een diversiteitstoets die binnen zo veel mogelijk terreinen en maatregelen van het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid kan worden ingezet;3° de verdere methodiekontwikkeling rond de raakpunten tussen enerzijds het beleid inzake evenredige arbeidsdeelname en diversiteit en anderzijds de domeinen van het competentiemanagement, het beleid inzake opleiding en levenslang leren, de loopbaandienstverlening en -ontwikkeling, en de kwaliteit van de arbeid;4° het bevorderen van ervaringsuitwisseling en sensibilisatie, onder andere via regionale ervaringsuitwisselingsmomenten tussen en met ondernemingen, lokale besturen, kansengroepen, veldwerkers op het terrein van het diversiteitsmanagement en intermediaire organisaties, en door de optimalisering op Vlaams niveau van de samenwerking van de consulentennetwerken van de structurele projecten, de sectoren, de intermediaire organisaties en de ERSV-projectontwikkelaars;5° het verhogen van de aandacht voor bijzondere categorieën binnen de kansengroepen, zoals acties rond leeftijdsbewuste kerncompetenties;6° het instellen van een jaarlijks diversiteitsaward voor één of meer organisaties die op een bijzondere wijze hebben bijgedragen aan de evenredige participatie van kansengroepen. § 5. Een goedgekeurd diversiteitsproject bevat steeds een disseminatiestrategie. Het project beschrijft hoe de producten of ervaringen in ruime kring worden bekendgemaakt en welke inspanningen zullen worden ondernomen om ze elders toepasbaar te maken.

Mogelijkheden zijn onder andere : 1° regionale of sectorale studiedagen of colloquia;2° publicaties via pers, brochures, handleidingen of rapporten;3° vormings- of trainingsmateriaal.

Art. 17.§ 1. Er kunnen subsidies worden toegekend aan de diversiteitsprojecten, vermeld in artikel 16, binnen de kredieten die op de begroting zijn goedgekeurd voor de uitvoering van het Vlaamse impulsbeleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, zoals overeengekomen tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners.

De aanvraag wordt ingediend bij de administratie. De promotoraanvrager gebruikt daarvoor een formulier dat hij bij de administratie kan verkrijgen. De administratie beoordeelt de aanvraag op ontvankelijkheid, afstemming, overdraagbaarheid, inhoudelijke relevantie, effectiviteit en efficiëntie, en stelt er een advies over op. De minister beslist over de toekenning van de subsidie. § 2. De maximumsubsidie bedraagt 5 000 euro voor projecten rond ervaringsuitwisseling en sensibilisatie als vermeld in artikel 16, § 4, 4°. De maximale subsidie voor andere diversiteitsprojecten wordt bepaald op basis van de beschikbare middelen en de geconstateerde behoeften, met een maximumsubsidie per project van 25.000 euro. Als van dat bedrag meer dan de helft naar boven wordt afgeweken, wordt de Inspectie van Financiën daarvan op de hoogte gesteld. § 3. Het streefcijfer op Vlaams niveau voor 2005 is bepaald op 20 diversiteitspojecten. Voor de realisatie van dat streefcijfer wordt als richtbedrag 185.945 euro uitgetrokken. Dat bedrag wordt in voorkomend geval verhoogd met de middelen voor de uitvoering van de andere acties die gepland zijn in de krachtlijnennota Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit 2005 van 1 maart 2005, en die op 31 oktober 2005 nog niet zijn besteed. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 18.In afwachting van de erkenning van een regionaal samenwerkingsverband in de regio in kwestie en de oprichting van een bijbehorende SERR en RESOC, kan tot uiterlijk 1 juli 2005 in plaats van de SERR, RESOC of ERSV, vermeld in artikel 7, § 1, § 2, § 3, § 4 en § 5, artikel 10, § 2, artikel 14 en 16, § 4, 4°, het subregionale tewerkstellingscomité optreden.

Art. 19.De personeelsleden van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van de administratie zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de aanwending van de toegekende subsidies en op de naleving van de bepalingen van dit besluit.

Art. 20.Dit besluit treedt in werking op 3 juni 2005.

Art. 21.De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de beroepsomscholing en -bijscholing, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 3 juni 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^