Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 03 mei 2002
gepubliceerd op 17 juli 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten van erkenning en subsidiëring van organisaties inzake aangepaste vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035864
pub.
17/07/2002
prom.
03/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/03/2002035864/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 MEI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten van erkenning en subsidiëring van organisaties inzake aangepaste vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 juni 1990 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, inzonderheid op hoofdstuk IV en op artikelen 52 en 53, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2001;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 10 juli 2001 en op 18 december 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 26 april 2002;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat een goede werking van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap vereist dat onverwijld bepaalde criteria zouden worden vastgesteld waaraan de erkenning en subsidiëring van organisaties die de vrijetijdsbesteding van de personen met een handicap ontwikkelen, begeleiden en bevorderen moeten voldoen, om de werking van deze organisaties in het gehandicaptenbeleid in te bedden;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Binnen de perken van de hiervoor op zijn begroting ingeschreven kredieten kan het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, hierna het Fonds te noemen, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, organisaties erkennen en subsidiëren die de vrijetijdsbesteding van personen met een handicap ontwikkelen, begeleiden en bevorderen. HOOFDSTUK II. - Erkenningsvoorwaarden

Art. 2.Om erkend te worden moeten de in artikel 1 bedoelde organisaties aan de volgende voorwaarden te voldoen : 1° zich richten tot personen met een handicap zoals beschreven in artikel 2 van het decreet van 27 juni 1990 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;2° zich prioritair richten tot die personen met een handicap die in het thuismilieu verblijven en die bij voorkeur behoren tot de personen van wie de kansen tot sociale integratie beperkt zijn ingevolge een aantasting van hun mentale, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden;3° beschikken over voldoende deskundigheid in het werken met personen met een handicap;4° aanbieden van een ruime waaier van groepsactiviteiten inzake het ontwikkelen, begeleiden en bevorderen van de vrijetijdsbesteding van personen met een handicap, waarmee per jaar minstens 250 personen met een handicap worden bereikt en die ofwel : 1) per jaar minstens 50 individuele vrijetijdstrajecten uitstippelen en opvolgen met het oog op de individuele begeleiding naar het gewone vrijetijdsaanbod;2) zowel groepsactiviteiten zoals bedoeld in 4°, eerste lid, aanbieden, als individuele vrijetijdstrajecten zoals bedoeld in 4°, 1), uitstippelen en opvolgen. Bij een combinatie van groepsactiviteiten en individuele vrijetijdstrajecten wordt het aantal personen met een handicap dat met de groepsactiviteiten moet worden bereikt verminderd met 5 personen per individueel vrijetijdstraject dat wordt uitgestippeld of opgevolgd. 5° een samenwerkingsprotocol afsluiten met minstens twee organisaties of overheden die eveneens actief zijn op het vlak van aangepaste vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap;minstens één van deze organisaties ontplooit in hoofdzaak activiteiten die behoren tot het gewone vrijetijdsaanbod en is bijgevolg niet uitsluitend gericht op personen met een handicap; 6° in hoofdzaak werken met vrijwilligers die onder meer instaan voor de organisatie en begeleiding van de activiteiten voor de personen met een handicap;7° beschikken over beroepskrachten die een ondersteunende en voorwaardenscheppende rol vervullen ten opzichte van bovenvermelde vrijwilligers.

Art. 3.Een erkenning kan enkel toegekend worden aan instanties die opgericht zijn in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, aan geledingen van die instanties of aan samenwerkingsverbanden tussen die actoren.

Art. 4.§ 1. In het aanvraagdossier moet : 1° aangetoond worden dat aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 2, is voldaan. Organisaties, die op het ogenblik van de aanvraag nog niet voldoen aan de voorwaarde opgenomen in artikel 2, 4°, moeten aan de hand van een stappenplan aantonen hoe aan deze voorwaarden zal worden voldaan. Met betrekking tot de voorwaarde, opgenomen in art. 2, 5°, zetten de organisaties uiteen aan de hand van welke samenwerkingsprotocollen de in dit punt geformuleerde doelstelling zou worden gerealiseerd; 2° gespecifieerd worden krachtens welke wettelijke, decretale, ordonnantiële of reglementaire bepalingen de aanvrager subsidies ontvangt van andere overheidsdiensten dan het Fonds;3° vermeld worden voor welke in artikel 6 bedoelde provincie een aanvraag om erkenning wordt ingediend; § 2. Samen met de aanvraag dient de aanvrager een masterplan en een begroting in.

Het masterplan beschrijft de doelstellingen, die de organisatie binnen de termijn van erkenning wil realiseren en specifieert per werkingsjaar welke activiteiten in het raam van het ontwikkelen, bevorderen en begeleiden van vrijetijdsbesteding van personen met een handicap opgezet zullen worden.

In de begroting wordt een overzicht gegeven van : 1° alle geraamde kosten;2° alle voorzienbare opbrengsten. § 3. Elke aanvraag tot erkenning houdt in dat de aanvrager de verbintenis aangaat om op eenvoudige vraag van het Fonds alle aanvullende gegevens te verstrekken die het nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag.

Art. 5.In het geval van het niet-naleven van één of meerdere in dit hoofdstuk bedoelde erkenningsvoorwaarden of het manifest in gebreke blijven bij de realisatie van het vooropgestelde masterplan kan het Fonds beslissen tot de intrekking van de erkenning, de inhouding van het saldo van de subsidies, bedoeld in artikel 12, evenals het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van de verleende subsidies.

Tegen een beslissing tot intrekking van de erkenning kan beroep worden aangetekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 17 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1999. HOOFDSTUK III. - Programmatie

Art. 6.§ 1. Een erkenning kan worden toegekend aan maximaal 20 organisaties zoals bedoeld in artikel 1. Hierbij wordt de volgende spreiding in acht genomen : 1° in de provincie Antwerpen : 5 organisaties;2° in de provincie Limburg : 3 organisaties;3° in de provincie Oost-Vlaanderen : 4 organisaties;4° in de provincie West-Vlaanderen : 4 organisaties;5° in de provincie Vlaams-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 4 organisaties (waarvan minstens 1 zich ook richt tot de Nederlandstalige inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). § 2. De organisaties, erkend voor een bepaalde provincie, moeten onderlinge afspraken maken om met hun activiteiten de gehele provincie te bereiken. HOOFDSTUK IV. - Erkenningsprocedure

Art. 7.De aanvragen om erkenning worden ingediend bij het Fonds overeenkomstig de door het Fonds vastgestelde voorwaarden.

Art. 8.§ 1. De artikelen 12 tot en met 17 van het voormeld besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 zijn van toepassing op de erkenning van de in artikel 1 bedoelde organisaties. § 2. De erkenning wordt voor een maximumduur van 3 jaar verleend en kan slechts verlengd worden na grondige evaluatie van de realisatie van het masterplan, bedoeld in artikel 4, § 2.

Art. 9.Het Fonds beslist over de ingediende erkenningsaanvragen aan de hand van de door de raad van bestuur vastgestelde beoordelingscriteria inzonderheid de criteria ter beoordeling van het masterplan, bedoeld in artikel 4, § 2. HOOFDSTUK V. - Subsidiëring

Art. 10.§ 1. Aan de erkende organisaties worden subsidies verleend voor het ontwikkelen, begeleiden en bevorderen van de vrijetijdsbesteding van personen met een handicap. § 2. Het subsidiebedrag wordt op jaarbasis per erkende organisatie vastgesteld op 50.676 euro. § 3. Minimaal 70 procent van het in § 2 bedoelde subsidiebedrag wordt besteed aan de personeelskosten voor het in artikel 2, 7° bedoelde personeel.

Maximaal 30 procent van de in § 2 bedoelde bedragen wordt besteed aan werkingskosten of kan eventueel worden aangewend om occasionele externe medewerkers aan te trekken voor het opzetten of begeleiden van activiteiten. § 4. De in § 2 bedoelde subsidiebedragen zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2002 ( conform de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld).

De subsidiebedragen worden telkens op 1 januari van het jaar aangepast volgens de formule : subsidiebedrag x spilindex 1/1/jaar basisindex 1/01/2002

Art. 11.De in de artikel 10 bedoelde subsidie wordt voor 90 procent bij wijze van voorschot uitbetaald in de eerste maand van ieder kalenderjaar.

Art. 12.Het saldo van de subsidie wordt betaald na : 1° indiening van een verantwoording van de besteding van de voor het afgelopen kalenderjaar ontvangen subsidies in de vorm van een financieel verslag, opgemaakt overeenkomstig de door het Fonds vastgestelde voorwaarden; De erkende organisatie moet hierbij een verklaring op eer voorleggen dat de kosten, die ter verantwoording van de besteding van de verleende subsidies worden aangetoond niet tevens aangewend worden ter staving van een eventuele aanspraak op subsidies bij een andere overheidsdienst dan het Fonds; 2° na goedkeuring van het vóór 31 januari van ieder jaar bij het Fonds in te dienen eindrapport over de stand van zaken m.b.t. de realisatie van de in het masterplan, bedoeld in artikel 4, § 2, vooropgestelde doelstellingen evenals over de realisatie van de activiteiten in het raam van het ontwikkelen, begeleiden en bevorderen van de vrijetijdsbesteding van personen met een handicap, die in het masterplan voor het afgelopen werkingsjaar werden gespecificeerd

Art. 13.Als zou blijken dat de via het financieel verslag, bedoeld in art. 12, a) , aangetoonde personeels- en werkingskosten geheel of gedeeltelijk door een andere overheidsdienst dan het Fonds worden gesubsidieerd, zal het Fonds het te veel betaalde ofwel in mindering brengen van het voor het volgende jaar te betalen voorschot ofwel terugvorderen.

Art. 14.Elke erkende organisatie bouwt met het niet-uitgegeven deel van de verleende subsidies reserves op.

De opgebouwde reserve moet te worden besteed aan het ontwikkelen, begeleiden en bevorderen van de vrijetijdsbesteding van personen met een handicap.

Het Fonds kan het bedrag van de toegestane reserves beperken. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 15.De volgende reglementeringen worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 tot vaststelling van de voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap subsidies aan organisaties kan toekennen met het oog op het ontwikkelen, begeleiden en bevorderen van een aangepaste vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap;2° het ministerieel besluit van 11 juni 1999 houdende vaststelling van de voorwaarden en criteria voor toekenning van de aanvullende toelage met het oog op het ontwikkelen, begeleiden en bevorderen van een aangepaste vrijetijdsbesteding voor personen met een handicap.

Art. 16.Bij wijze van overgangsmaatregel worden voor de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, in afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk II en Hoofdstuk IV de hierna genoemde organisaties erkend, op voorwaarde dat ze voor het desbetreffende jaar een masterplan, zoals bedoeld in artikel 4, § 2, indienen vóór 31 maart 2002.

Het manifest in gebreke blijven bij de realisatie van dit masterplan zal leiden tot hetzij de intrekking van de erkenning, hetzij de inhouding van het saldo van de subsidies, bedoeld in artikel 12.

Het Fonds beslist omtrent de toepassing van deze maatregelen, waartegen beroep kan worden aangetekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 17 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 27 april 1999.

De volgende organisaties worden aldus erkend : provincie Antwerpen : a) vzw Ludentia;b) samenwerkingsverband KVG-Turnhout en ACW-Kempen;c) vzw VFG Mechelen;d) KVG Antwerpen;e) vzw Voluntas; provincie Vlaams-Brabant : a) vzw Het Balanske;b) vzw Het Kruispunt;c) vzw KVG West Vlaams-Brabant;d) Nationale Federatie Gehandicaptenzorg Gewest Brabant; provincie Limburg : a) vzw KVG Limburg;b) vzw De Regenboog;c) vzw VFG Limburg; provincie Oost-Vlaanderen : a) vzw Oranje;b) vzw Kompas;c) vzw KVG;d) vzw VFG; provincie West-Vlaanderen : a) vzw Oranje;b) vzw Werkgroep vorming en actie;c) vzw 't Kloefke;d) vzw Mediaclub De Stroom.

Art. 17.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2005.

Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 3 mei 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, M. VOGELS

^