Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 03 mei 2019
gepubliceerd op 08 augustus 2019

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap

bron
vlaamse overheid
numac
2019041573
pub.
08/08/2019
prom.
03/05/2019
ELI
eli/besluit/2019/05/03/2019041573/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MEI 2019. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap


DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, artikel 2/3 ingevoegd bij decreet van 15 maart 2019, artikel 60, § 2 vervangen bij decreet van 25 april 2014, artikel 63/1, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012 en gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2015, artikel 63/2, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012 en gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 19 juni 2015, en artikel 63/3, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2012;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 februari 2019;

Gelet op advies nr. 65.613/1 van de Raad van State, gegeven op 4 april 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1, punt 5, punt 6, punt 7, punt 15 en punt 16 worden de woorden "Thomson Reuters" vervangen door de zinsnede "Clarivate Analytics, voorheen Thomson Reuters";2° in punt 7 wordt het woord "Discipline" vervangen door het woord "Publicatiediscipline";3° in punt 7 wordt de zinsnede "het Expertisecentrum O & O monitoring" vervangen door het woord "ECOOM";4° in punt 7 wordt de zinsnede "en opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd" opgeheven; 5° punt 8° wordt vervangen door wat volgt: "8° ECOOM : Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, bedoeld in titel IV, hoofdstuk VI, artikel 63/5 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;"; 6° er wordt een punt 8° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "8° /1 FRIS : Flanders Research Information Space, de informatieruimte binnen het domein Economie, Wetenschap en Innovatie waarin onderzoeksinformatie op een transparante en geautomatiseerde manier kan doorstromen en kan worden uitgewisseld en ontsloten op een open en herbruikbare manier;". 7° punt 18 wordt vervangen door wat volgt: "18° VABB-SHW : het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand « Sociale en Humane Wetenschappen », vermeld in titel IV, hoofdstuk II, artikel 60 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;"; 8° punt 21° en 22° worden toegevoegd, die luiden als volgt: "21° onderzoeksdiscipline: een van de disciplinaire subdomeinen van de Vlaamse onderzoeksdisciplinestandaard zoals gedefinieerd door ECOOM en gebruikt in FRIS;22° VLIR: Vlaams Interuniversitaire Raad, vermeld in art.I.3 72° /2 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.".

Art. 2.Aan artikel 4 van hetzelfde besluit wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° ten minste vier pagina's beslaan.".

Art. 3.Aan artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het Gezaghebbende Panel wordt administratief ondersteund door de VLIR. Daarvoor wordt een vijfjaarlijks convenant gesloten tussen de Vlaamse Regering en de VLIR om de wederzijdse verplichtingen of financiële ondersteuning vast te leggen.".

Art. 4.In paragraaf 3 van artikel 10 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De publicaties die in het jaar (t-6) tot en met het jaar (t-4) zijn gepubliceerd en die niet zijn aangeleverd in het jaar (t-3), kunnen nog aangeleverd worden in het jaar (t-2) in zoverre het aanleveringen betreft ten gevolge van materiële rechtszettingen of aanvullingen uit de eerder aangeleverde SHW organisatorische eenheden, die geen gevolg zijn van wijzigingen in de configuratie van de organisatorische eenheden waaraan de auteurs van de betreffende publicaties verbonden zijn."

Art. 5.Artikel 14 tot en met 16 van hetzelfde besluit worden vervangen door wat volgt: "

Art. 14.De Vlaamse Regering laat om de vijf jaar de kwaliteit en de graad van wetenschappelijkheid van het VABB-SHW evalueren. Deze evaluatie besteedt in het bijzonder aandacht aan: 1° het wetenschappelijke beheer van het VABB-SHW door het Gezaghebbende Panel, zoals vermeld in artikel 5, paragraaf 1, de technische ondersteuning die ECOOM hierbij levert aan het Gezaghebbende Panel, zoals vermeld in artikel 8, en de administratieve ondersteuning die aan het Gezaghebbende Panel wordt verleend, zoals vermeld in artikel 8, en dit telkens over de periode sinds de vorige evaluatie van het VABB-SHW;2° de evolutie die het beheer vermeld onder 1° heeft doorgemaakt sinds de vorige evaluatie van het VABB-SHW en de tijdsbesteding die dat beheer in het bijzonder voor de leden van het Gezaghebbende Panel impliceert;3° de wijze waarop het Gezaghebbende Panel in samenwerking met ECOOM en eventuele andere partijen zijn werkzaamheden organiseert en transparant bekendmaakt aan de onderzoeksgemeenschap binnen het domein van de SHW, vermeld in artikel 3;4° de gevolgde werkwijze en procedures om de lijst van publicaties op te stellen die het Gezaghebbende Panel in aanmerking neemt voor opname in het VABB-SHW conform artikel 3 en 4 en conform de indeling gedefinieerd in artikel 10, paragraaf 3, en de efficiëntie van die werkwijze en procedures;5° de mate waarin de publicaties die worden verwerkt in het VABB-SHW voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 4, en de mate waarin de publicaties die zijn afgewezen door het Gezaghebbende Panel, er niet aan voldoen;6° de mate waarin het VABB-SHW door de onder 3° vermelde onderzoeksgemeenschap wordt aangewend conform de doelstelling, vermeld in artikel 60, paragraaf 1 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;7° de wijze waarop het Gezaghebbende Panel het gebruik van het VABB-SHW opvolgt;8° de toekomststrategie die het Gezaghebbende Panel voor het VABB-SHW formuleert.

Art. 15.§ 1. Voor de evaluatie, vermeld in artikel 14, stelt het bevoegde departement een plan van aanpak op dat nadere bepalingen bevat over de inhoud en de reikwijdte ervan. Het bevoegde departement licht dat plan van aanpak toe aan de beheersinstantie van het VABB-SHW uiterlijk in de eerste helft van het jaar van de evaluatie. De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, deelt dat plan van aanpak mee aan de Vlaamse Regering. § 2. Voor de uitvoering van de evaluatie, vermeld in artikel 14, stelt het bevoegde departement de gepaste evaluatieorganen aan die over de expertise beschikken die evaluatie vakkundig uit te voeren. Daarbij worden de algemene en specifieke procedures gevolgd die het bevoegde departement heeft uitgewerkt. § 3. De uitvoering van de evaluatie, vermeld in artikel 14, omvat minstens een evaluatie door een panel van experts dat ten minste drie leden telt. De leden van het panel werken allemaal in disciplines van de sociale en humane wetenschappen en minstens één lid van het panel werkt in het gebied van wetenschapsstudies. Alle panelleden genieten een internationale erkenning in hun onderzoeksdomein. Geen van de leden van het panel zijn werkzaam in België.

Ten hoogste twee derde van de leden van het panel is van hetzelfde geslacht. § 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, delegeert de samenstelling van het panel van experts, vermeld in paragraaf 3, naar de stuurgroep die de evaluatie, vermeld in artikel 14, begeleidt en waar een vertegenwoordiger van de minister deel van uitmaakt in de rol van waarnemer. § 5. Het panel van experts, vermeld in paragraaf 3, stelt een evaluatierapport op dat ter beschikking wordt gesteld van de evaluatie, vermeld in artikel 14, en aan de evaluatieorganen, vermeld in paragraaf 2. § 6. Ter ondersteuning van de uitvoering van de evaluatie, vermeld in artikel 14, stelt het Gezaghebbende Panel een toekomststrategie op voor de periode van vijf jaar die volgt op het kalenderjaar waarin de evaluatie, vermeld in artikel 14, plaatsvindt. Deze strategie omvat minstens een missie en doelstellingen en kan opgesteld worden op basis van een vragenlijst die het bevoegde departement heeft opgesteld en aan het Gezaghebbende Panel aanreikt. De toekomststrategie wordt beschouwd als een werkdocument dat input levert voor de evaluatie.

Art. 16.Het finale evaluatierapport van de evaluatieorganen omvat het integrale rapport dat het panel, vermeld in artikel 15, paragraaf 3, heeft opgesteld. Dat finale evaluatierapport wordt bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, die het vervolgens bezorgt aan de Vlaamse Regering.

De Vlaamse Regering legt het finale evaluatierapport, samen met de conclusies of adviezen van de beheersinstantie van het VABB-SHW en van de Vlaamse Regering, voor aan het Vlaams Parlement.".

Art. 6.In artikel 17 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "artikel 63/2 tot en met 4" vervangen door de zinsnede "artikel 63/1 tot en met 63/3";

Art. 7.In artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "in artikel 9, paragraaf 5 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen" vervangen door de zinsnede "in artikel III.5, paragraaf 9, eerste lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013".

Art. 8.In artikel 19 van het hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 april 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zin "De bedragen die verkregen worden met toepassing van die verdeelsleutel worden afgerond op het honderdtal." opgeheven; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: "De minimale jaarlijkse inbreng van het universiteitsbestuur in het Bijzondere Onderzoeksfonds is ten minste gelijk aan 7% van de overheidsbijdrage aan het Bijzondere Onderzoeksfonds in het jaar t.".

Art. 9.Artikel 20 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 20.Voor het beheer van het Bijzondere Onderzoeksfonds mag het universiteitsbestuur in zijn totaliteit ten hoogste 6% van de globale middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds aanwenden voor: 1° de werking van de diensten voor onderzoekscoördinatie; 2° de loonlasten die rechtstreeks verbonden zijn aan het beheer van onderzoeksprojecten of initiatieven die ten laste van het Bijzondere Onderzoeksfonds bekostigd worden."

Art. 10.In artikel 22, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 3° wordt de zinsnede "en 68/1" toegevoegd;2° in punt 4° wordt de zinsnede "en scharen zich achter de globale principes van het marketing- en communicatieplan van de Vlaamse Overheid ter zake" opgeheven; 3° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: "5° de universiteiten rapporteren integraal over het gebruik van de middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds aan FRIS conform artikel 68/1.".

Art. 11.In artikel 23 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin van paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "telkens in een afzonderlijk hoofdstuk" opgeheven;2° in punt 3° van paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "deelname van vrouwen en allochtonen aan het onderzoek" vervangen door de woorden "diversiteit van de onderzoekspopulatie";3° aan paragraaf 1, tweede lid, worden de punten 6° tot en met 8° toegevoegd, die luiden als volgt: "6° open science en Responsible Research & Innovation inclusief bepalingen over opslag en hergebruik van data;7° interdisciplinariteit; 8° regionale, nationale en internationale samenwerking."; 4° aan paragraaf 4 wordt een zinsnede toegevoegd die luidt als volgt: ", en van de rapportering van het gebruik van de globale middelen zoals beschikbaar in FRIS".

Art. 12.In artikel 24 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, 2°, b wordt het woord "effectieve" vervangen door het woord "stemgerechtigde" en wordt de zinsnede "middelen, vermeld in artikel 17, 1° en 2° " vervangen door de woorden "globale middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds";2° in het tweede lid wordt de zinsnede "aan de regeringscommissaris," opgeheven.

Art. 13.In artikel 27 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.De BOF-sleutel omvat tien parameters, gebundeld in een structureel deel of een onderdeel A, als vermeld in onderafdeling 3, een bibliometrisch deel of een onderdeel B, als vermeld in onderafdeling 4 en een deel dat betrekking heeft op beleidsaccenten of een onderdeel C als vermeld in onderafdeling 4/1."; 2° in het eerste lid van paragraaf 2 wordt in de tweede zin het woord "zes" vervangen door het woord "tien";3° in het tweede lid van paragraaf 2 wordt het woord "zes" vervangen door het woord "tien".

Art. 14.In hoofdstuk 3, afdeling 3, van hetzelfde besluit, wordt in het opschrift van onderafdeling 2 vervangen door wat volgt: "Onderafdeling 2. Gegarandeerde minimumaandelen".

Art. 15.In hetzelfde besluit wordt artikel 29 vervangen door wat volgt: "Vanaf het begrotingsjaar 2019 wordt het minimumaandeel voor de desbetreffende universiteiten als volgt vastgelegd :

1° Universiteit Hasselt

4 %

2° Vrije Universiteit Brussel

10,5 %

3° Universiteit Antwerpen

13 %


".

Art. 16.Artikel 30 van hetzelfde besluit gewijzigd bij besluit van 21 maart 2014, wordt opgeheven.

Art. 17.In artikel 31 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "is het gewogen gemiddelde van de volgende drie elementen" vervangen door de woorden "bestaat uit volgende parameter";2° in paragraaf 1, punt 1°, wordt het woord "diplomaparameter" vervangen door de woorden "structurele parameter";3° in paragraaf 1 wordt punt 2° opgeheven;4° in paragraaf 1 wordt punt 3° opgeheven;5° paragraaf 2 wordt opgeheven.

Art. 18.Artikel 32 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 32.Voor de becijfering van de verdeelsleutel voor het jaar t is de structurele parameter A1, vermeld in artikel 31, paragraaf 1, voor de universiteiten, vanaf 2019 tot en met 2023, het volgende percentage: 1° Katholieke Universiteit Leuven: 40,15 %;2° Universiteit Gent: 32,35 %;3° Vrije Universiteit Brussel: 10,5 %;4° Universiteit Antwerpen: 13 %;5° Universiteit Hasselt: 4 %. Parameter A1 wordt vanaf het begrotingsjaar 2024 vijfjaarlijks herberekend en vervolgens voor vijf jaar vastgelegd op basis van het aandeel van elke universiteit in de som van de gewogen onderdelen B en C tijdens de voorafgaande vijf begrotingsjaren. Het aandeel van elke universiteit wordt berekend door het jaarlijks aandeel van elke universiteit in de som van de gewogen onderdelen B en C op te tellen en door vijf te delen.".

Art. 19.Artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, wordt opgeheven.

Art. 20.In hetzelfde besluit wordt artikel 34 opgeheven.

Art. 21.In hoofdstuk 3, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, wordt in het opschrift van onderafdeling 4 het woord "parameter" vervangen door het woord "onderdeel".

Art. 22.In paragraaf 3 van artikel 36 van hetzelfde besluit wordt het woord `disciplines' telkens vervangen door het woord `publicatiedisciplines' en het woord `discipline' telkens vervangen door het woord `publicatiediscipline'.

Art. 23.In hoofdstuk 3, afdeling 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, wordt een onderafdeling 4/1, die bestaat uit artikel 40/1 tot en met 40/7, ingevoegd, die luidt als volgt: "Onderafdeling 4/1. Beleidsaccenten: onderdeel C

Art. 40/1.§ 1. Onderdeel C van de verdeelsleutel is het gewogen gemiddelde van de volgende zes elementen: 1° het procentuele aandeel van iedere universiteit in de doctoraatsparameter C1, vermeld in artikel 40/2;2° het procentuele aandeel van iedere universiteit in de citatiedistributies via de citatiedistributieparameter C2, vermeld in artikel 40/3;3° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal publicaties met minstens één buitenlands adres via de internationale samenwerkingsparameter C3, vermeld in artikel 40/4;4° het procentuele aandeel van iedere universiteit in de budgettaire return uit de Europese kaderprogramma's via de hefboomparameter C4, vermeld in artikel 40/5;5° het procentuele aandeel van iedere universiteit in de interdisciplinariteitsparameter C5, vermeld in artikel 40/6;6° het procentuele aandeel van iedere universiteit in de diversiteitsparameter C6, vermeld in artikel 40/7. § 2. Conform artikel 7 van het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend in Maastricht op 18 januari 2001, wordt voor de UHasselt bij de bepaling van de diploma's, vermeld in paragraaf 1, 1° alleen rekening gehouden met de diploma's die verleend zijn aan : 1° de Belgische studenten;2° de studenten met een andere nationaliteit dan de Belgische of de Nederlandse die evenwel pro rata aangerekend worden volgens het aandeel van de diploma's die verleend zijn aan Belgische studenten in het totaal aantal diploma's die verleend zijn aan Belgische en Nederlandse studenten. Bij de bepaling van die aantallen wordt rekening gehouden met de nationaliteit van betrokkenen op het ogenblik van de inschrijving voor het academiejaar in kwestie.

Art. 40/2 Voor de becijfering van de verdeelsleutel voor het jaar t worden voor de doctoraatsparameter C1 de volgende elementen in rekening gebracht: het aantal doctoraatsdiploma's afgeleverd tijdens de vier afgesloten academiejaren [(t-6) - (t-5)] tot en met [(t-3) - (t-2)].

Het procentueel aandeel van iedere universiteit in de doctoraatsparameter bestaat voor 75 % uit het aandeel binnen de gewogen doctoraatsdiploma's, en voor 25 % uit het aandeel binnen de ongewogen doctoraatsdiploma's.

Voor de berekening van het aandeel binnen de gewogen doctoraatsdiploma's tot en met het begrotingsjaar 2014 krijgen de diploma's een wegingsfactor die gelijk is aan het puntengewicht van de opleidingen in hun studiegebied die leiden tot de graad van master, vermeld in artikel 23, § 1, 2°, 3° en 4° van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen.

Voor de wegingsfactor, gehanteerd voor de berekening van het aandeel van iedere universiteit in de afgeleverde doctoraatsdiploma's, wordt verwezen naar art. III.19 § 1/1 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, voor het geheel van de referteperiode.

Als twee of meer Vlaamse universiteiten een reële bijdrage leveren aan de wetenschappelijke begeleiding en materiële ondersteuning van de voorbereiding van een proefschrift met het oog op het behalen van een diploma van doctor en een van die universiteiten geen onderwijsbevoegdheid heeft in het studiegebied van het uitgereikte diploma, kunnen de betrokken universiteiten een overeenkomst sluiten voor de fractionele aanrekening van het diploma met het oog op de bepaling van het procentueel aandeel, vermeld in artikel 31, paragraaf 1, 2°, op voorwaarde dat de som van de fracties van het ongewogen diploma altijd gelijk is aan een eenheid.

Art. 40/3.§ 1. De citatiedistributieparameter C2 wordt berekend met behulp van de Characteristic Scores and Scales methode. Concreet berekent deze methode: 1° per publicatiediscipline en per jaar van publicatie: de distributie van het aantal citaties per publicatie;2° per distributie, per publicatiediscipline en jaar: vier performantieklassen;3° per publicatie: een indeling in een performantieklasse met bijbehorend gewicht. § 2. Bij de vaststelling van het aantal publicaties voor de citatiedistributieparameter C2 wordt een glijdend tijdsvenster genomen dat start vanaf het publicatiejaar (t-12) tot en met het jaar (t-5).

Bij de vaststelling van het aantal citaties per publicatie voor de citatiedistributieparameter C2 wordt een glijdend tijdsvenster genomen dat start vanaf het publicatiejaar (t-12) tot en met het jaar (t-3).

Het kortst mogelijke citatievenster bedraagt drie jaar. § 3. De toekenning van de publicaties aan een van de vier performantieklassen, vermeld in paragraaf 1, 2°, gebeurt stapsgewijs waarbij in een eerste stap voor elk ECOOM-subdomein drie drempelwaarden per jaar worden berekend en in een tweede stap elke publicatie aan een van de vier performantieklassen wordt toegekend na aggregatie over alle vakgebieden waaraan de publicatie is toegekend. § 4. De drempelwaarden binnen de ECOOM-subdomeinen worden in de eerste stap als volgt berekend: 1° Alle (wereldwijde) publicaties van het documenttype `Article', `Letter', `Note' of `Review' opgenomen in de onderdelen SCIE en SSCI van de Web of Science databank binnen het relevant tijdsvenster komen in aanmerking voor de berekening van de drempelwaarden.2° Elke publicatie en bijhorende citaties toegekend aan een subdomein dragen tot de berekening van de drempelwaarden gefractioneerd bij a rato van het aantal vakgebieden waaraan de publicatie is toegekend.3° de eerste drempelwaarde b1 is gelijk aan het gewogen gemiddeld aantal citaties binnen het subdomein.4° de tweede drempelwaarde b2 is gelijk aan de gewogen gemiddeld aantal citaties van de beperkte set van publicaties binnen het subdomein waarbij enkel de publicaties die op zijn minst evenveel citaties hebben als eerder vastgelegde drempelwaarde in aanmerking komen.Deze eerder vastgelegde drempelwaarde voor elke publicatie wordt berekend als het rekenkundig gemiddelde van de drempelwaarden b1 over alle vakgebieden waaraan de publicatie is toegewezen. 5° de derde drempelwaarde b3 is gelijk aan de gewogen gemiddeld aantal citaties van de beperkte set van publicaties binnen het subdomein waarbij enkel de publicaties die op zijn minst evenveel citaties hebben als eerder vastgelegde drempelwaarde in aanmerking komen.Deze eerder vastgelegde drempelwaarde voor elke publicatie wordt berekend als het rekenkundig gemiddelde van de drempelwaarden b2 over alle vakgebieden waaraan de publicatie is toegewezen. 6° Als resultaat van de eerste stap wordt voor elke ECOOM-subdomein een set van drie drempelwaarden bekomen per jaar. § 5. In de tweede stap worden de gevalideerde publicaties van de Vlaamse universiteiten gewogen op basis van hun toekenning aan een van de vier performantieklassen die afgebakend worden door de drempelwaarden berekend in de eerste stap, zoals vermeld in § 4. De toekenning van de publicaties gebeurt als volgt: 1° Voor elke publicatie worden drie drempelwaarden (b1, b2, b3) berekend op basis van de respectieve drempelwaarden van de subdomeinen waaraan de publicatie is toegewezen.Deze drempelwaarden eigen aan de publicatie zijn gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de drempelwaarden van de subdomeinen waaraan de publicatie is toegewezen. 2° Een publicatie krijgt een gewicht van 1 als het aantal ontvangen citaties minder is dan de eerste drempelwaarde b1.3° Een publicatie krijgt een gewicht van 5 als het aantal ontvangen citaties op zijn minst gelijk is aan de eerste drempelwaarde b1 maar minder dan de tweede drempelwaarde b2.4° Een publicatie krijgt een gewicht van 20 als het aantal ontvangen citaties op zijn minst gelijk is aan de tweede drempelwaarde b2 maar minder dan de derde drempelwaarde b3.5° Een publicatie krijgt een gewicht van 100 als het aantal ontvangen citaties op zijn minst gelijk is aan de derde drempelwaarde b3.6° Als resultaat van deze tweede stap wordt voor elke publicatie toegekend aan een Vlaamse universiteit een score bekomen.

Art. 40/4.§ 1. De internationale samenwerkingsparameter C3 berekent het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal publicaties waarvan een of meer adressen die erop vermeld worden, naar de universiteit of naar het universitair ziekenhuis verwijzen, los van het feit of het universitaire ziekenhuis tot de rechtspersoon van de universiteit behoort, samen met minstens één buitenlands adres, voor het geheel van de verschillende indexen en van het gehanteerde tijdsvenster.

Bij de vaststelling van het aantal publicaties wordt een glijdend tijdsvenster genomen van het publicatiejaar (t-12) tot en met het jaar (t-3). § 2. Wanneer de informatie voor non-WoS VABB-SHW-publicaties beschikbaar is, wordt aan de BOF-WoS-publicaties een relatief gewicht toegekend van 21/30sten en aan de non-WoS VABB-SHW-publicaties een relatief gewicht van 9/30sten. § 3. Bij de vaststelling van het aantal internationale publicaties kan een publicatie maar één keer aan een universiteit worden toegewezen.

Publicaties van een universiteit die het resultaat zijn van een samenwerking met een of meer binnen- of buitenlandse instellingen of organisaties, worden als één publicatie aan elke betrokken Vlaamse universiteit toegewezen. § 4. Publicaties met slechts één auteur die een dubbele affiliatie heeft, i.e. een Vlaams en een buitenlands adres, worden niet meegerekend.

Art. 40/5.§ 1. De hefboomparameter C4 betreft het procentuele aandeel van de universiteit in het geheel van de verworven contractinkomsten uit het lopende Europese Kaderprogramma, aangevuld met verworven contractinkomsten uit het laatst afgesloten Europese Kaderprogramma.

Elke contractueel vastgelegde maximale contributie als coördinator of participant wordt opgenomen binnen de verworven contractinkomsten. Ook bedragen op projecten die hieronder vallen maar die vroegtijdig beëindigd worden, worden mee opgenomen.

Bij de vaststelling van de verworven contractinkomsten, wordt een glijdend tijdsvenster genomen van het jaar (t-8) tot en met het jaar (t-2). De signeerdatum van het project is bepalend voor het jaartal waaraan de contractinkomsten worden toegewezen.

Het totale verworven bedrag van een project wordt steeds evenredig uitgespreid over de maanden binnen de looptijd van het project, waarbij enkel voor de jaren die binnen het tijdsvenster vallen, de per maand berekende bedragen worden meegeteld. § 2. Voor de vaststelling van de verworven contractinkomsten, worden de volgende middelen beschouwd als middelen die verworven zijn door de universiteit: 1° de contractinkomsten die verworven zijn door de universiteit;2° de middelen die verworven zijn door de strategische onderzoekscentra voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in de universiteit;3° de middelen die verworven zijn door de universitaire ziekenhuizen, vermeld in artikel 4 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, voor het onderzoek of onderzoekgedeelte dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van de universiteit.

Art. 40/6.De berekeningswijze van de interdisciplinariteitsparameter C5 dient tegen 1 juli 2022 uitgewerkt door ECOOM. Deze parameter dient een robuust beeld te geven van het aandeel van iedere universiteit in het geheel van de interdisciplinaire wetenschappelijke werking van de Vlaamse universiteiten. In het convenant dat gesloten wordt tussen de Vlaamse Regering en ECOOM worden daarover de nodige bepalingen opgenomen.

Art. 40/7.Voor de becijfering van de verdeelsleutel voor het jaar t worden voor de diversiteitsparameter C6 de volgende elementen in rekening gebracht: het aandeel van elke universiteit in de som van het aantal vrouwelijke onderzoekers in voltijdse eenheden in een graad van het ZAP, het aantal vrouwelijke onderzoekers in voltijdse eenheden in het assisterend academisch personeel op postdoctoraal niveau en het aantal vrouwelijke onderzoekers in voltijdse eenheden in het wetenschappelijk personeel buiten de werkingsmiddelen op postdoctoraal niveau binnen een glijdend tijdsvenster genomen van het jaar (t-5) tot en met (t-2).".

Art. 24.Artikel 41 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 41.Om de parameters, vermeld in de artikelen 31, 35 en 40/1, te wegen, worden de volgende factoren toegepast vanaf 2019 :

2019

vanaf 2024

structureel deel


gewicht A1

50,00%

50,00%

bibliometrisch deel


gewicht B1

10,50%

10,50%

gewicht B2

4,50%

4,50%

gewicht B3

7,50%

7,50%

Beleidsaccenten


gewicht C1

9,00%

8,25%

gewicht C2

10,00%

9,25%

gewicht C3

3,75%

3,50%

gewicht C4

3,75%

3,50%

gewicht C5

0,00%

2,00%

gewicht C6

1,00%

1,00%


".

Art. 25.In artikel 42 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door: "De gegevens voor de berekening van de doctoraatsparameters C1, vermeld in artikel 40/1, paragraaf 1, 1°, worden door de administratie die verantwoordelijk is voor de Databank Hoger Onderwijs, uiterlijk op 30 juni van het jaar (t-1) bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, en aan het bevoegde departement." 2° in het tweede lid wordt de zinsnede "artikel 33, vierde lid" vervangen door "artikel 40/2, vierde lid";3° in het tweede lid wordt het woord "juni" vervangen door het woord "september".

Art. 26.In artikel 43 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "(A3)" vervangen door de zinsnede "(C6)".

Art. 27.In paragraaf 1 van artikel 44 van hetzelfde besluit wordt het woord "juni" vervangen door het woord "september".

Art. 28.In hetzelfde besluit gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014 en 3 april 2015, wordt een artikel 44/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 44/1.§ 1. ECOOM bezorgt de gegevens voor en het resultaat van de berekening van de citatiedistributieparameter C2, vermeld in artikel 40/3, en de internationale samenwerkingsparameter C3, vermeld in artikel 40/4, uiterlijk op 30 september van het jaar t-1 aan het bevoegde departement.

Het gaat over de gevalideerde BOF-WoS-publicatie- en citatietelling in de ECOOM-WoS-databank, meer bepaald: 1° publicaties van het type `article, letter, note, review' in SCIE en SSCI in het beschouwde tijdsvenster, die aan een of meer Vlaamse universiteiten kunnen worden toegewezen volgens de gevalideerde telling;2° voor elk van de publicaties, vermeld in 1°, het aantal citaties in het tijdsvenster;3° voor elk van de publicaties, vermeld in 1°, een of meer van de ECOOM-subdomeinen waaraan ze zijn toegewezen. § 2. Voor de citatiedistributieparameter C2, vermeld in artikel 40/3, maakt ECOOM jaarlijks een tabel beschikbaar in de databank waarin per gevalideerde publicatie is aangeduid tot welke CSS-klasse ze behoort of, in voorkomend geval, dat ze niet aan een CSS-klasse kan worden toegewezen. De CSS-classificatie per publicatie en de grenswaarden van de klassen per domein per jaar worden jaarlijks voor 30 juni mee aangeleverd met het overzicht van te valideren BOF-WoS-publicaties. De onderliggende tabellen en queries waarmee de ECOOM-databank kan worden bevraagd, worden ook ter beschikking gesteld. § 3. Bij de gegevensverzameling voor de internationale samenwerkingsparameter C3, vermeld in artikel 40/4, van de non-WoS-VABB-SHW-publicaties wordt de informatie over de affiliatie(s) van de auteurs van publicaties die opgenomen zijn in VABB-SHW, vanaf 2019 voor het tijdsvenster, vermeld in artikel 40/4, paragraaf 1, tweede lid, verzameld. § 4. Bij de gegevensverzameling voor de internationale samenwerkingsparameter C3, vermeld in artikel 40/4, duidt ECOOM in de jaarlijkse BOF-WoS- en VABB-SHW- validatiebestanden bij elke gevalideerde publicatie aan of ze minstens één buitenlandse auteursaffiliatie telt. § 5. Bij de gegevensverzameling en validatie voor hefboomparameter C4, vermeld in artikel 40/5, worden de data getrokken uit de databank die de Europese Commissie via het elektronische platform e-Corda ter beschikking stelt aan geautoriseerde gebruikers van landen die deelnemen aan 7KP/H2020. Er wordt gebruik gemaakt van de dataset van eind januari of begin februari van elk jaar. Van die dataset wordt voor wat betreft de financiële informatie van de deelnames uitgegaan van de totale toelage die werd toegekend aan de deelnemer voor het betreffende contract: 1° voor 15 maart van het jaar t-1 haalt het bevoegde departement de nieuwe of de gecorrigeerde gegevens over het gepaste tijdsvenster op uit e-Corda;2° voor 30 maart van het jaar t-1 wordt uit deze gegevens, vermeld in 1°, een abstractie gemaakt van de gegevens van de strategische onderzoekscentra en aan hen ter validatie voorgelegd, waarbij voor entries waaraan een strategisch onderzoekscentrum deelneemt, aan het betrokken strategisch onderzoekscentrum gevraagd wordt de namen en officiële affiliaties door te geven van de onderzoekers die verbonden zijn aan een Vlaamse universiteit: a) als de betrokken onderzoekers aan één Vlaamse universiteit verbonden zijn, wordt het volledig bedrag van het strategisch onderzoekscentrum aan die universiteit toegewezen;b) als de betrokken onderzoekers aan verschillende Vlaamse universiteiten verbonden zijn, leveren de strategische onderzoekscentra het deelbudget van de betrokken `Principal Investigator';3° voor 15 mei van het jaar t-1 bezorgen de strategische onderzoekscentra de nodige gegevens aan het bevoegde departement. Daarna bezorgt het bevoegde departement voor 30 juni van het jaar t-1 het geconsolideerde bestand aan de universiteiten ter validatie; 4° uiterlijk tegen 15 september van het jaar t-1 valideren of indien nodig corrigeren de universiteiten het bestand.".

Art. 29.In het eerste lid van artikel 49 van hetzelfde besluit wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt: "3° interuniversitaire projecten zoals beschreven in artikel 49/1.".

Art. 30.Er wordt in het hetzelfde besluit een artikel 49/1 toegevoegd dat luidt als volgt: "

Art. 49/1.§ 1. Minstens 20.000.000 euro van de middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds zal per twee jaar gezamenlijk besteed worden aan interuniversitaire projecten. Dit minimumbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd binnen de perken van de betreffende begrotingskredieten voorzien in de uitgavenbegroting, volgens de formule, vermeld artikel III.5, § 9, eerste lid van de Codex hoger onderwijs van 11 oktober 2013.

Iedere universiteit besteedt minstens een bedrag a rato van zijn deel in de verdeelsleutel toegepast op deze 20.000.000 euro per twee jaar jaarlijks geïndexeerd aan interuniversitaire projecten. § 2. De universiteiten stellen samen een procedure op voor de keuze van interuniversitaire projecten.

Deze procedure omvat minstens een tweejaarlijkse oproep en een beoordeling door internationale panels.

De leden van die panels werken niet in België, genieten een internationale erkenning en hebben geen conflict met of belang bij de Vlaamse universiteiten. Bij de samenstelling van de panels wordt rekening gehouden met de discipline of, in geval van interdisciplinair onderzoek, met de disciplines waarin de kandidaten actief zijn.

Deze procedure wordt minstens 2 maanden voor de start van iedere oproep voorgelegd aan het bevoegde departement en aan de minister ter kennisgeving.

In de aanvraag van financiering voor interuniversitaire projecten verklaren de kandidaten uitdrukkelijk dat ze instemmen met een bekendmaking conform artikel 68 en 68/1. § 3. Het internationaal panel telt onder zijn stemgerechtigde leden ten hoogste twee derden leden van hetzelfde geslacht. Als niet wordt voldaan aan die voorwaarde, kan het internationaal panel geen rechtsgeldig advies uitbrengen.

Het panel legt zijn bevindingen neer in een omstandig beargumenteerd advies. § 4. De Vlaamse universiteiten zijn belast met het operationele en financiële beheer van de interuniversitaire projecten.

Ieder universiteitsbestuur kan voor de vergoeding van kosten voor werkingsuitgaven en loonlasten die rechtstreeks verbonden zijn aan het beheer van deze interuniversitaire projecten, maximaal 200.000 euro besteden bovenop het in artikel 20 bepaalde percentage."

Art. 31.Aan artikel 56, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "van de middelen, vermeld in artikel 17, 3° " toegevoegd.

Art. 32.In artikel 59, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord "IUAP" vervangen door het woord "EOS" en wordt het woord "IWT" vervangen door het woord "VLAIO".

Art. 33.In artikel 62 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "400.000 euro" vervangen door de zinsnede "300.000 euro".

Art. 34.In artikel 68 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 35.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014 en 3 april 2015, wordt een artikel 68/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 68/1.§ 1. De universiteiten rapporteren maximaal over het gebruik van de globale middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds aan FRIS. Daarbij wordt volgens de geldende procedures en technische standaarden de nodige detailinformatie bezorgd zodat er vanuit FRIS minstens kan worden gerapporteerd over: 1° de inzet van de globale middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds, uitgesplitst naar projecten en mandaten, inclusief de doctorale, postdoctorale mandaten, de BOF-ZAP-mandaten, de tenuretrack- en de Methusalemfinanciering, per type als vermeld in artikel 49, per programma, onderzoeksdiscipline, toekenningsjaar, onderzoeker en de onderzoeksgroep van de kennisinstelling die de financiering ontvangt;2° wetenschappelijke publicaties inclusief degene die worden meegerekend voor onderdeel B van de verdeelsleutel zoals gespecifieerd in art.35, de doctoraatsproefschriften en de onderzoeksdata; 3° wetenschappelijke apparatuur die aangeschaft is met de middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds;4° regionale, nationale en internationale samenwerking;5° interdisciplinariteit. § 2. Om een analyse van het hefboomeffect van de globale middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds mogelijk te maken, wordt in FRIS ook informatie aangeleverd over projecten en mandaten die gefinancierd worden via andere kanalen dan het Bijzonder Onderzoeksfonds, inclusief de kanalen uit de derde en vierde geldstroom. Voor de derde geldstroom wordt de informatie bezorgd per onderzoeker en per onderzoeksgroep op het niveau van projecten en mandaten; voor de vierde geldstroom wordt de informatie bezorgd geaggregeerd op niveau 2 van de FRIS onderzoeksdisciplines, zonder de geldende confidentialiteitsregels te schenden. § 3. De universiteiten stellen samen met het bevoegde departement uiterlijk tegen 1 juli 2019 een plan van aanpak op dat de precieze definities en de nadere modaliteiten over de aanlevering van deze gegevens, vermeld in paragraaf 1, bevat en rondt de implementatie hiervan uiterlijk eind 2021 af. De aanlevering van de informatie aan FRIS heeft betrekking op de periode vanaf 1 januari 2019. De Vlaamse minister bevoegd voor het wetenschapsbeleid kan maximaal één jaar uitstel toestaan op het aanleveren tegen eind 2021 mits een duidelijke motivatie voor de reden van uitstel wordt voorgelegd. § 4. De financiële rapportering over de inzet van de globale middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds gebeurt integraal via FRIS. De toekenningen van onderzoeksprojecten en mandaten worden in FRIS gerapporteerd op detailniveau per kostensoort.

De bestedingen van onderzoeksprojecten worden enkel gerapporteerd aan FRIS na afloop ervan en op projectniveau, niet per kostensoort.

Over de bestedingen van mandaten wordt gerapporteerd via FRIS op het niveau van een individueel mandaat.

Over alle andere bestedingen met de globale middelen van het Bijzondere Onderzoeksfonds wordt via FRIS op geaggregeerd niveau gerapporteerd.

Het bevoegde departement gebruikt deze informatie als basis voor de overzichtsrapportering over de inzet van de middelen. Het bevoegde departement bezorgt die rapportering jaarlijks proactief aan de universiteiten ter validering en gebruikt het gevalideerde overzichtsrapport voor de goedkeuring van de rapportering door de minister zoals beschreven in artikel 23 § 4. § 5. In de komende jaren wordt er in het kader van administratieve vereenvoudiging en eenmalige bevraging van gegevens naar gestreefd om voor alle financiële rapporteringsverplichtingen, zoals onder meer opgelegd in het besluit van de Vlaamse Regering houdende vastlegging van de voorschriften voor het opstellen van het jaarverslag van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap van 4 februari 1997, FRIS als primaire bron in de onderzoeksverslaggeving te gebruiken. FRIS wordt gebruikt als basis voor de rapportering over de inzet van de middelen voor onderzoek, om te voldoen aan de nationale en internationale verplichtingen qua onderzoeksrapportering, voor eigen analyses en voor analyses door derden, om onderzoeksinformatie openbaar ter beschikking te stellen via FRIS en daarvan afgeleide producten. § 6. Om de kwaliteit in FRIS over de inzet van het Bijzondere Onderzoeksfonds verder te verbeteren, wordt naast de informatie, die de universiteiten reeds aan FRIS aanleveren conform de overeenkomst voor de impulsfinanciering, ten minste de volgende informatie bijkomend aangeleverd: 1° voor onderzoekers: een ORCID, het geslacht, het statuut en de datum van verdediging van het doctoraat waar van toepassing;2° voor projecten en mandaten: de slaagkansen van de ingediende projecten en mandaten;de goedgekeurde projecten en mandaten op detailniveau, het toekenningsjaar, de onderzoeksdiscipline, het financieringsprogramma en type project, de partners zoals vermeld in het contract, inclusief het land waarin ze gevestigd zijn; 3° voor publicaties: waar bestaand het label voor BOF-WoS en VABB-SHW, een ISBN, een ISSN, een DOI, een open access-label, de link naar het digital repository, de link naar het BOF-project of mandaat;4° voor datasets: informatie over de inhoud, toegankelijkheid, technische formaat, een DOI, een open data-label, de link naar de open data repository, de link naar het BOF-project of -mandaat als dat van toepassing is;5° voor wetenschappelijke apparatuur: een link naar het BOF-project of -mandaat als dat van toepassing is, informatie over de toegankelijkheid en gebruiksmodaliteiten. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder: 1° digital object identifier, afgekort DOI: een identificatiecode van elektronische bestanden die ze ondubbelzinnig identificeerbaar maakt;2° open researcher and contributor ID, afgekort ORCID: een identificatiecode die wordt gebruikt om auteurs van wetenschappelijke werken uniek en ondubbelzinnig te identificeren. § 7. Publicaties die resulteren uit het onderzoek van het Bijzonder Onderzoeksfonds worden zo snel als mogelijk gratis en online toegankelijk gemaakt in een open access repository. Data op basis van dat onderzoek worden publiekelijk ter beschikking gesteld volgens het principe "zo open als mogelijk, zo gesloten als noodzakelijk". De monitoring en rapportering hiervan dient te verlopen via FRIS. De timing hiervoor wordt gedetailleerd in het plan van aanpak bezorgd aan het bevoegde departement, rekening houdend met de afspraken die worden gemaakt in Flemish Open Science Board.

Gezien FRIS wordt ingezet als centrale hub om metadata van publiek gefinancierd onderzoek te ontsluiten en ook de connectie met de European open science cloud, afgekort EOSC, zal verzekeren, zijn bijkomende vragen voor de aanlevering van informatie in de toekomst mogelijk. De Vlaamse minister bevoegd voor het wetenschapsbeleid kan, in samenspraak met de Flemish Open Science Board en na toetsing van de technische haalbaarheid, de open access publicaties en de onderzoeksdata, uit het onderzoek met de globale middelen van het Bijzonder Onderzoeksfonds, volgens de FAIR-principes via FRIS toegankelijk maken voor EOSC. § 8. De FRIS-data die publiek ontsloten mogen worden, worden ter beschikking gesteld als open data middels de gratis open data licentie van de Vlaamse overheid. Het bevoegde departement neemt de nodige technische en organisatorische maatregelen opdat de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van de aangeleverde informatie wordt gegarandeerd. Dit betekent dat minstens de informatie over slaagkansen, over de bestedingen van de individuele mandaten en de informatie over de vierde geldstroom niet openbaar kan worden gemaakt op FRIS. Waar de aangeleverde informatie persoonsgegevens zijn, verwerkt het bevoegde departement deze gegevens in overeenstemming met de beginselen van de gegevensverwerking uiteengezet in de Algemene Verordening Gegevensbescherming en zal het bevoegde departement haar verplichtingen onder deze Verordening nakomen. § 9. De Vlaamse minister bevoegd voor het wetenschapsbeleid kan nadere technische modaliteiten met betrekking tot de hier uitgewerkte principes verder bepalen in een ministerieel besluit.

Art. 36.Artikel 69 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 69.§ 1. De Vlaamse Regering laat om de vijf jaar de werking van de onderzoeksraden met betrekking tot het beheer van de Bijzondere Onderzoeksfondsen en de besteding van de Bijzondere Onderzoeksfondsen evalueren.

De evaluatie heeft betrekking op de wijze waarop de fondsen, vermeld in het eerste lid, worden ingezet voor de doelstelling, vermeld in artikel 63/1, § 2, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en de financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid. In het bijzonder besteedt de evaluatie aandacht aan de bijdrage die de fondsen, vermeld in het eerste lid, leveren aan het globale onderzoeksbeleid van elke universiteit, zoals verwoord in het strategische beleidsplan, vermeld in artikel 22, aan de globale onderzoeksoutput van alle universiteiten, en aan de specifieke onderzoeksoutput van elke universiteit gekoppeld aan deze fondsen zoals beschikbaar in FRIS. Met betrekking tot de specifieke onderzoeksoutput wordt erop gewezen dat er niet noodzakelijk een één op één relatie bestaat tussen financieringsbron en output. De evaluatie onderzoekt ook welke rol de Bijzondere Onderzoeksfondsen spelen in het geheel van de Vlaamse onderzoeksfinanciering die aan de universiteiten ter beschikking wordt gesteld, en de mate waarin de informatie daarover in FRIS voorhanden is.

De evaluatie heeft naast de elementen, vermeld in het tweede lid, ook betrekking op: 1° het strategische beleidsplan van elke universiteit en de mate waarin de doelstellingen zijn behaald;2° de plaats van de Bijzondere Onderzoeksfondsen ten opzichte van andere middelen voor onderzoek;3° de impact van de middelen op het onderzoeksbeleid in de universiteiten, met bijzondere aandacht voor de inzet van die middelen ten opzichte van de inzet van andere verworven middelen voor onderzoek, onder meer in termen van complementariteit, afstemming en synergie;4° de meerwaarde voor het Vlaamse onderzoek in termen van de kwaliteit van de onderzoekers en de onderzoeksprestaties die aan de middelen kunnen worden verbonden;5° de hefboomwerking die de Bijzondere Onderzoeksfondsen eventueel bewerkstelligen, bijvoorbeeld in termen van het werven van andere onderzoeksfinanciering;6° de kwaliteit van het onderzoeksmanagement in de universiteit in het algemeen en van de werking van de onderzoeksraden in het bijzonder;7° de selectiemechanismen die gehanteerd worden bij de oproepen en toekenningen van initiatieven in het kader van de Bijzondere Onderzoeksfondsen;8° de werking en impact van het tenure-track-systeem;9° de werking en impact van de Methusalemfinanciering;10° het strategische beleidsplan van de universiteiten dat betrekking heeft op de periode die volgt op het kalenderjaar van de evaluatie. Ter ondersteuning van de uitvoering van de evaluatie stellen de universiteiten een zelfevaluatie op die bestaat uit een ex-post- en een ex-antedeel. Het ex-postdeel heeft betrekking op de periode sinds de vorige evaluatie en het ex-antedeel op de periode van vijf jaar die volgt op het kalenderjaar van de evaluatie. Die zelfevaluatie kan opgesteld worden op basis van een vragenlijst die het bevoegde departement heeft opgesteld en aan de universiteiten aanreikt. De volledige zelfevaluatie wordt beschouwd als een werkdocument dat input levert voor de evaluatie. § 2. Voor de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, stelt het bevoegde departement een plan van aanpak op dat nadere bepalingen bevat over de inhoud en reikwijdte van de evaluatie. Het bevoegde departement licht dat uiterlijk in de eerste helft van het jaar van de evaluatie toe aan de universiteiten. De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, deelt dat plan van aanpak mee aan de Vlaamse Regering. § 3. Voor de uitvoering van de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, stelt het bevoegde departement de gepaste evaluatieorganen aan die over de expertise beschikken om die evaluatie vakkundig uit te voeren.

Daarbij worden de algemene en specifieke procedures gevolgd die het bevoegde departement heeft uitgewerkt. § 4. De uitvoering van de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, omvat minstens een evaluatie door een panel van experts dat ten minste drie leden telt. De leden van het panel beschikken over de nodige expertise over het wetenschapsbeleid, het beheer van universiteiten en de financiering van fundamenteel onderzoek. Geen van de leden van het panel is werkzaam in België.

Ten hoogste twee derde van de leden van het panel is van hetzelfde geslacht. § 5. De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, delegeert de samenstelling van het panel van experts, vermeld in paragraaf 4, naar de stuurgroep die de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, begeleidt en waar een vertegenwoordiger van de minister deel van uitmaakt in de rol van waarnemer. § 6. Het panel van experts, vermeld in paragraaf 4, stelt een evaluatierapport op dat ter beschikking wordt gesteld van de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, en aan de evaluatieorganen, vermeld in paragraaf 3. § 7. Het finale evaluatierapport van de evaluatieorganen, vermeld in paragraaf 3, omvat het integrale rapport dat het panel, vermeld in paragraaf 4, heeft opgesteld. Dat finale evaluatierapport wordt bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, die het vervolgens bezorgt aan de Vlaamse Regering.

De Vlaamse Regering legt het finale evaluatierapport, samen met de conclusies of adviezen van de universiteiten en van de Vlaamse Regering, voor aan het Vlaams Parlement.".

Art. 37.In hetzelfde besluit worden bijlage 1, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, en bijlage 2, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, opgeheven.

Art. 38.De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 3 mei 2019.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS

^