Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 04 februari 2000
gepubliceerd op 25 mei 2000

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 28 januari 1997 houdende statuut en organisatie van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel inzake de uitvoering van het sectoraal akkoord 1997-1998

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2000035429
pub.
25/05/2000
prom.
04/02/2000
ELI
eli/besluit/2000/02/04/2000035429/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 FEBRUARI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 28 januari 1997 houdende statuut en organisatie van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel inzake de uitvoering van het sectoraal akkoord 1997-1998


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 3, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 28 januari 1997 houdende statuut en organisatie van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 16 december 1997, 17 februari 1998, 23 juli 1998, 29 juni 1999 en 5 oktober 1999;

Overwegende dat uitvoering dient gegeven aan de richtlijn 96/34/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof;

Gelet op het feit dat het advies van de directieraden van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, het Instituut voor Natuurbehoud, het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën, het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer en het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium geacht wordt gegeven te zijn met toepassing van artikel I6, derde lid, van het voornoemd besluit van 28 januari 1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 17 december 1998;

Gelet op het protocol nr. 135.344 van 2 juni 1999 van het sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 1 juni 1999, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 oktober 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Aan artikel VI 1, § 1, derde lid van het besluit van de Vlaamse regering van 28 januari 1997 houdende statuut en organisatie van de Vlaamse wetenschappelijke instellingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel, wordt de volgende zin toegevoegd : « De kosten aangerekend door de Sociaal-medische Rijksdienst aan de ambtenaar voor het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid worden gedragen door de instelling. »

Art. 2.Artikel XI 21 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : « Art. XI 21. De ambtenaar die zich in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt, heeft naar aanleiding van de geboorte of de adoptie van een kind, recht op ouderschapsverlof. Het ouderschapsverlof kan opgenomen worden tot het kind 10 jaar wordt. De duur van dit verlof bedraagt drie maanden.

De ambtenaar die ouderschapsverlof wenst te nemen deelt aan het instellingshoofd onder wie hij ressorteert de begindatum mee van het ouderschapsverlof. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof.

Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met de administratieve toestand dienstactiviteit. »

Art. 3.Aan artikel XI 86, § 1, van hetzelfde besluit, wordt een 7° toegevoegd, die luidt als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 4.In artikel XIII 52, § 1 van hetzelfde besluit, wordt het woord « 38,5 frank » vervangen door het woord « 80 frank. »

Art. 5.In artikel XIII 58 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 en § 2 worden de woorden "XIII 53" vervangen door de woorden "XIII 52";2° Er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.In afwijking van § 2 kan de ambtenaar of stagiair van rang A1 aanspraak maken op de toelage, bedoeld in artikel XIII 52, § 1. »

Art. 6.In artikel XIII 70 van hetzelfde besluit, worden de vermeldingen « 621.035 frank en 710.081 frank » telkens vervangen door respectievelijk « 643.035 frank en 732.081 frank ».

Art. 7.§ 1. In deel XIII van hetzelfde besluit, wordt het opschrift van titel 5bis, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998, vervangen door wat volgt : « Titel 5bis - Sociale voordelen Hoofdstuk 1 - Werkgeversbijdrage in de kosten van het woon-werkverkeer voor de ambtenaar die de arbeidsplaats moeilijk of niet kan bereiken met het gemeenschappelijk openbaar vervoer. » § 2. De bestaande artikelen XIII 110bis tot en met XIII 110octies worden ondergebracht in titel 5bis, hoofdstuk 1.

Art. 8.Aan deel XIII, titel 5bis, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998, wordt een hoofdstuk 2 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk 2 - Toekenning van een fietsvergoeding voor het woon-werkverkeer Art. XIII 110nonies. § 1. De ambtenaar die ten minste 80 % van de effectief te werken dagen per maand het volledige of een gedeelte van het woon-werktraject met de fiets aflegt, ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding.

In afwijking van het eerste lid ontvangt de ambtenaar die in een continudienst is tewerkgesteld, een maandelijkse fietsvergoeding, afhankelijk van het aantal dagen tijdens de maand dat effectief de fiets wordt gebruikt. § 2. De in § 1 bedoelde vergoeding is gelijk aan de wettelijke werkgeversbijdrage in een maandtreinkaart over dezelfde afstand enkele rit. Als de afstand van een enkele rit één of twee kilometer bedraagt, wordt de vergoeding beperkt tot respectievelijk 50% en 75% van de wettelijke werkgeversbijdrage in een maandtreinkaart van drie kilometer. De afstanden van 500 meter en meer worden afgerond naar boven, de afstanden van minder dan 500 meter worden afgerond naar beneden. § 3. Deze vergoeding is niet verschuldigd als de afstand van een enkele rit met de fiets minder dan 1 kilometer per dag bedraagt. » § 4. De in § 2 vermelde vergoeding wordt betaald op basis van het arbeidsregime van het personeelslid. Voor de personeelsleden tewerkgesteld in een continudienst wordt de vergoeding maandelijks betaald op basis van het aantal effectieve arbeidsdagen dat de fiets wordt gebruikt, gedeeld door twintig. § 5. De in § 2 vermelde vergoeding wordt niet toegekend voor de volledige kalendermaanden waarin geen prestaties worden geleverd. »

Art. 9.In deel XIII, titel 6, van hetzelfde besluit, wordt een artikel XIII 155bis toegevoegd, dat luidt als volgt : Art. XIII 155bis. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de financiële bijdrage van de instellingen in de prijs van het vervoer van hun personeelsleden, betaalt de instelling met ingang van 1 april 1999, en dit tot 31 maart 2000, de onkosten van het personeel voor een abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer naar en van de plaats van het werk volledig terug. Het supplement voor een abonnement in eerste klasse van de NMBS blijft ten laste van het personeelslid. Als de maatregel niet verlengd wordt, zal voor de lopende abonnementen op 31 maart 2000, de werknemersbijdrage die betrekking heeft op de periode vanaf 1 april 2000 worden teruggevorderd door inhouding op het salaris, met een maximum van 2.000 frank netto per maand. »

Art. 10.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999, met uitzondering van artikel 1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1997, artikel 6 dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 1997 en artikel 9 dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1999.

Art. 11.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Ambtenarenzaken, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 4 februari 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, J. SAUWENS

^