Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 05 oktober 2007
gepubliceerd op 06 november 2007

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de lokale diensteneconomie

bron
vlaamse overheid
numac
2007036873
pub.
06/11/2007
prom.
05/10/2007
ELI
eli/besluit/2007/10/05/2007036873/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 OKTOBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de lokale diensteneconomie


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 1;

Gelet op het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, inzonderheid op artikel 6, § 2;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », inzonderheid op artikel 5, § 2;

Gelet op het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie, inzonderheid op de artikelen 2, 3° en 12°, 4, § 1 en 2, 7, vijfde lid, 8, 9 en 11;

Overwegende de Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend, en alle latere wijzigingen;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 19 juli 2007;

Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 12 september 2007;

Gelet op het advies 43.438/1/V van de Raad Van State, gegeven op 23 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie;2° lokale diensteneconomie : de diensten, als gedefinieerd in artikel 2, 1°, van het decreet;3° de Minister : de Minister, bevoegd voor de Sociale Economie;4° aanvrager : de organisatie, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet;5° omkadering : de persoon of de personen die belast zijn met de persoonlijke en dagdagelijkse begeleiding en opleiding van de doelgroepwerknemers;6° maatschappelijk verantwoord ondernemen : het ondernemen waarbij men in permanente dialoog met iedereen die invloed uitoefent of ondervindt van de onderneming, gaat streven naar een maximale toegevoegde waarde, zowel voor de onderneming, haar werknemers, de maatschappij, als voor het milieu;7° Subsidieagentschap : het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2005;8° VDAB : de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;9° diversiteitstoets : de methodiek die als plannings- en organisatie-instrument wordt toegepast ter uitvoering van het beleid inzake evenredige participatie van kansengroepen;10° VESOC : het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.§ 1. In toepassing van artikel 2, 3°, van het decreet wordt het toepassingsgebied betreffende de doelgroepwerknemers als volgt bepaald : 1° de niet-werkende werkzoekende : de werkzoekende die houder is van ten hoogste een diploma van hoger secundair onderwijs en die gedurende 18 kalendermaanden voor de indiensttreding minstens 12 maanden als werkzoekende is ingeschreven bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;2° de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die houder is van ten hoogste een diploma van hoger secundair onderwijs en die in de loop van de maand van de indiensttreding en de 18 kalendermaanden, die daaraan voorafgaan, ten minste 312 dagen werkloosheids- of wachtuitkeringen heeft ontvangen;3° de persoon die minstens 6 maanden gerechtigd is op het leefloon of op financiële maatschappelijk hulp en minstens 1 dag als werkzoekende is ingeschreven bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding; § 2. De Minister kan bepaalde categorieën van werknemers tewerkgesteld krachtens een Vlaamse of federale tewerkstellingsmaatregel als doelgroepwerknemers gelijkstellen. § 3. De Minister bepaalt de periodes van inactiviteit en de periodes van tewerkstelling krachtens een Vlaamse of federale tewerkstellingsmaatregel die met een periode van inschrijving als werkzoekende of met de werkloosheidsduur worden gelijkgesteld. HOOFDSTUK III. - Verbintenissen

Art. 3.§ 1. In toepassing van artikel 4, § 1, van het decreet dient de aanvrager om erkend te worden als initiatief lokale diensteneconomie, de hiernavolgende verbintenissen te onderschrijven en na te leven : 1° de aanvrager creëert nieuwe arbeidsplaatsen in het kader van de lokale diensteneconomie;2° de aanvrager voert een actief personeelsbeleid betreffende evenredige arbeidsdeelname en diversiteit.De aanvrager past de diversiteitstoets ten aanzien van de kansengroepen toe. De aanvrager levert in samenwerking met de VDAB of via de zelforganisaties van de kansengroepen maximale inspanningen om kansengroepen aan te werven en gelijkwaardige kansen te bieden in de organisatie; 3° de aanvrager neemt de doelgroepwerknemer in dienst met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur.De aanvrager creëert een arbeidsomgeving die rekening houdt met de behoeften en het profiel van de werknemer, waarbij specifieke aandacht gaat naar billijke arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsinhoud, en arbeidsverhoudingen. De aanvrager betaalt de in de sector vigerende lonen uit. De aanvrager bevordert de participatie en organiseert het medezeggenschap van de werknemers in het initiatief lokale diensteneconomie via structureel overleg. Dit overleg vindt regelmatig plaats; 4° de aanvrager stimuleert en bevordert de doorstroommogelijkheden van de doelgroepwerknemer naar reguliere tewerkstelling binnen of buiten de organisatie.De aanvrager maakt interne werkaanbiedingen openbaar en stimuleert hierbij de kandidatuurstelling van de doelgroepwerknemer; 5° de aanvrager stimuleert en bevordert de individuele competenties van de doelgroepwerknemer via begeleiding en opleiding, het opstellen en het jaarlijks opvolgen, evalueren en bijsturen van een persoonlijk ontwikkelingsplan;6° de aanvrager verstrekt uitsluitend diensten die zijn afgestemd op de specifieke socio-economische noden van de regio en die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het algemeen economisch belang.Die diensten zijn bovendien niet-marktverstorend op het vlak van de prijszetting, rekening houdend met de mogelijkheid tot sociale correctie; 7° de aanvrager verstrekt diensten die wegens hun specificiteit, kostprijs en toegankelijkheid complementair zijn ten aanzien van het bestaande reguliere dienstenaanbod;8° de aanvrager verstrekt fysiek, socio-cultureel en financieel toegankelijke en kwalitatieve diensten.De aanvrager kan een bijdrage vorderen die rekening houdt met de financiële draagkracht van de particuliere gebruiker. De Minister kan nadere regels bepalen met betrekking tot de gebruikersbijdrage. 9° de aanvrager past de beginselen van het maatschappelijk verantwoord ondernemen toe in de organisatie.De aanvrager geeft voorrang aan activiteiten, producten en productiemethoden die op korte en lange termijn het leefmilieu respecteren; 10° de aanvrager voorziet in een omkadering.Die bestaat uit minstens één voltijds equivalent omkaderingspersoneelslid bij de tewerkstelling van één tot en met tien doelgroepwerknemers. Vanaf de tewerkstelling van de elfde doelgroepwerknemer dient er in een bijkomende omkadering van 0,1 voltijds equivalent omkaderingspersoneel te worden voorzien per extra voltijds tewerkgestelde doelgroepwerknemer; 11° de aanvrager bezorgt op verzoek van het Subsidieagentschap de nodige informatiegegevens ten behoeve van de uitbouw van een het monitoringssysteem en de inhoudelijke opvolging van het initiatief;12° de sui-generis afdeling van de aanvrager voldoet aan de volgende voorwaarden : a) er is een specifieke verantwoordelijke voor de activiteiten van de lokale diensteneconomie;b) de afdeling is duidelijk identificeerbaar in alle communicatie en publiciteit;c) de inhoudelijke en financiële activiteiten van de lokale diensteneconomie worden afzonderlijk geregistreerd ten behoeve van de sociale overlegstructuren binnen de organisatie en de sociale inspectie. § 2. De verbintenis, vermeld in artikel 3 § 1, 1°, geldt niet ten aanzien van : 1° de lopende projecten die de minister al heeft erkend in het kader van de buurt- en nabijheidsdiensten, de collectieve invoegmaatregelen of de lokale diensteneconomie;2° de werknemers die uitsluitend worden ingeschakeld voor omkadering. Voor de omkadering is het voldoende dat de aanvrager de extra taken of de verschuiving van de taken aantoont.

Art. 4.De minister kan de lijst met verbintenissen uitbreiden of beperken mits een advies van de SERV.

Art. 5.De doelgroepwerknemers mogen hoogstens een halve dag per week afwezig zijn met behoud van loon om in te gaan op een werkaanbieding.

In dat geval leggen zij een bewijs van de werkaanbieding voor met vermelding van de naam en contactgegevens van de potentiële werkgever en van het tijdstip van het sollicitatiegesprek. HOOFDSTUK IV. - Procedure tot erkenning, hernieuwing, of weigering van de erkenning

Art. 6.Om erkend te worden als initiatief lokale diensteneconomie dient de aanvrager bij het Subsidieagentschap een aanvraag tot erkenning in.

Het Subsidieagentschap stelt een modelformulier en een handleiding ter beschikking van de aanvrager.

De minister kan nadere voorwaarden bepalen inzake het indienen van een aanvraag tot erkenning.

Art. 7.§ 1. Het Subsidieagentschap verklaart de aanvraag ontvankelijk als ze voldoet aan de vormvereisten zoals vooropgesteld in het modelformulier.

Indien nodig vraagt het Subsidieagentschap aanvullende informatie op bij de aanvrager. Als het Subsidieagentschap die informatie niet ontvangt binnen een termijn van veertien kalenderdagen na de datum van de verzending, wordt de subsidieaanvraag onontvankelijk verklaard, behoudens indien het Subsidieagentschap schriftelijk een verlenging van de termijn heeft toegekend. § 2. Het Subsidieagentschap brengt advies uit over de ontvankelijk verklaarde aanvraag. § 3. Het Subsidieagentschap bezorgt de ontvankelijk verklaarde aanvraag voor advies aan het Forum Lokaal Werkgelegenheidsbeleid, wanneer het diensten betreft binnen de grenzen van het zorggebied van de lokale werkwinkel, of aan het RESOC, als het diensten betreft die de grenzen van een zorggebied overschrijden of als het Lokaal Forum Werkgelegenheidsbeleid niet in werking is.

Binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag waarop de adviesvraag werd verstuurd, bezorgt het Forum Lokaal Werkgelegenheidsbeleid of het RESOC een schriftelijk en gemotiveerd advies aan het Subsidieagentschap.

Dat advies heeft betrekking op de beschikbaarheid van de doelgroepwerknemers, op het belang van het project in het kader van het regionale werkgelegenheidsbeleid en op het eventueel samenvallen of de eventuele concurrentie van werkzaamheden met andere regionale initiatieven.

Als het advies niet tijdig aan het Subsidieagentschap wordt bezorgd, wordt het geacht positief te zijn. § 4. Het advies van het Subsidieagentschap heeft betrekking op het onderzoek van de aanvraag met betrekking tot de door de organisatie na te leven en te onderschrijven verbintenissen, bepaald in Hoofdstuk III van dit besluit. § 5. Binnen vijftig kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag waarop de subsidieaanvraag ontvankelijk verklaard werd, bezorgt het Subsidieagentschap een schriftelijk en gemotiveerd advies aan de minister. Het advies van het Forum Lokaal Werkgelegenheidsbeleid of van het RESOC wordt bij dat advies toegevoegd.

Art. 8.§ 1. De Minister beslist binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de dag van ontvangst van de adviezen, vermeld in artikel 7, § 3 en § 4, op basis van alle beschikbare informatie of de aanvrager al dan niet als initiatief lokale diensteneconomie wordt erkend. § 2. De beslissing tot erkenning omvat de hiernavolgende bepalingen : 1° de naam en de adresgegevens van de erkende lokale diensteneconomie;2° de aard en de duur van de erkende lokale diensteneconomie;3° eventueel de aard van alle uitsluitende of bijzondere rechten die aan het erkende initiatief lokale diensteneconomie zijn toegekend;4° de parameters voor de berekening, de controle en de herziening van de financiering van het erkende initiatief lokale diensteneconomie;5° de regeling om overcompensatie te vermijden en terug te betalen;6° het contingent doelgroepwerknemers en omkadering. De Minister deelt de beslissing mee aan het Subsidieagentschap.

Art. 9.Het Subsidieagentschap stelt de aanvrager met een brief op de hoogte van de beslissing tot het al dan niet erkennen en de toewijzing van het contingent doelgroepwerknemers en omkadering.

Art. 10.Het Subsidieagentschap deelt de beslissing tot erkenning of niet-erkenning van het initiatief lokale diensteneconomie mee aan het Forum Lokaal Werkgelegenheidsbeleid of aan het RESOC.

Art. 11.Het erkende initiatief lokale diensteneconomie dat een wijziging van het toegekende contingent doelgroepwerknemers en omkadering wenst of dat een inhoudelijke wijziging wil doorvoeren, richt een aanvraag tot het Subsidieagentschap, aan de hand van een formulier dat het Subsidieagentschap ter beschikking stelt.

Bij die aanvraag wordt de procedure, vermeld in artikelen 7 tot en met 11, toegepast.

Art. 12.Het erkende initiatief lokale diensteneconomie vult bij de aanwerving van iedere doelgroepwerknemer een door het Subsidieagentschap ter beschikking gesteld inlichtingenblad in en bezorgt dit aan het Subsidieagentschap. Bij iedere wijziging van de verstrekte gegevens bezorgt het erkende initiatief lokale diensteneconomie een vervangend inlichtingenblad aan het Subsidieagentschap.

Art. 13.Maandelijks bezorgt het erkende initiatief lokale diensteneconomie de prestatiestaten van de doelgroepwerknemers en omkaderingspersoneelsleden aan het Subsidieagentschap. Daarbij worden de effectief geleverde prestaties binnen het kader van de toegekende premies voor de maand in kwestie worden meegedeeld.

Aan de hand van die prestatiestaten stelt het Subsidieagentschap maandelijks het subsidiebedrag vast.

Dat bedrag wordt berekend op basis van de effectieve tewerkstelling binnen het kader van de toegekende premies voor de maand in kwestie.

Alleen werkelijk verrichte en daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties komen in aanmerking voor een premie.

Voor de tiende kalenderdag van de lopende kalendermaand stort het Subsidieagentschap het subsidiebedrag op rekening van het erkende initiatief lokale diensteneconomie.

Art. 14.De Minister kan beslissen dat het niet-ingevulde contingent voltijds equivalent doelgroepwerknemer moet worden geschrapt als het erkende initiatief lokale diensteneconomie het toegekende contingent voltijds equivalent doelgroepwerknemer niet binnen het jaar na de erkenning in dienst heeft genomen.

De erkenning begint te lopen vanaf de datum waarop de beslissing werd bekendgemaakt van de beslissing.

Art. 15.De indienstneming van de doelgroepwerknemer dient te geschieden binnen 12 maanden te rekenen vanaf de dag van kennisgeving van de beslissing. Na die termijn vervalt het recht op de toegekende premie voor arbeidsplaatsen die niet zijn ingenomen.

Een uit dienst getreden doelgroepwerknemer kan, met behoud van de toegekende premie, worden vervangen als die vervanging gebeurt binnen zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitdiensttreding van de te vervangen doelgroepwerknemer.

Het Subsidieagentschap kan een éénmalige verlenging van de vervangingstermijn van maximaal zes maanden toestaan als het erkende initiatief lokale diensteneconomie het bewijs levert dat het verstrijken van de termijn zonder indienstneming van een doelgroepwerknemer niet aan het initiatief zelf te wijten is.

Indien de doelgroepwerknemer niet binnen de vervangingstermijn in dienst werd genomen, vervalt het recht op de toegekende premie.

Art. 16.De VDAB attesteert de werknemers die als doelgroepwerknemers contractueel zullen worden tewerkgesteld. HOOFDSTUK V. - Financiering

Art. 17.§ 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet heeft het erkende initiatief lokale diensteneconomie per voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer recht op een loonpremie van maximaal 8.000 euro op jaarbasis. § 2. Het bedrag van de loonpremie, bedoeld in § 1, kan worden verminderd, indien de doelgroepwerknemer in staat is door te stromen naar reguliere tewerkstelling binnen of buiten de organisatie, en weigert in te gaan op werkaanbiedingen.

De Minister bepaalt daartoe de procedure en nadere voorwaarden.

Art. 18.Binnen de perken van het begrotingskrediet heeft het erkende initiatief lokale diensteneconomie recht op een omkaderingspremie per voltijds equivalent omkadering.

De omkaderingspremie bedraagt maximaal 12.000 euro op jaarbasis per voltijds equivalent omkadering van 1 tot en met 10 voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemers. Vanaf 11 voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemers bedraagt de omkaderingspremie 1.200 euro op jaarbasis per extra voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer.

Art. 19.Bij terbeschikkingstelling van omkaderingspersoneel door een overheid wordt geen omkaderingspremie toegekend, behalve als het initiatief lokale diensteneconomie de volledige loonkosten van het ter beschikking gestelde personeelslid dient te betalen aan de ter beschikking stellende overheid.

Art. 20.De financiering wordt alleen toegekend aan het erkend initiatief lokale diensteneconomie dat een gemiddelde jaaromzet, alle werkzaamheden bijeengenomen, vóór belasting van in totaal minder dan 100 miljoen euro behaalt gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de erkenning werd verleend, en die voor de dienst in kwestie jaarlijks minder dan 30 miljoen euro subsidie ontvangt.

De som van het bedrag aan subsidies, toegekend binnen de klaverbladfinanciering, en de eventuele inkomsten kan niet hoger zijn dan wat nodig is om de kosten van de uitvoering van het erkende initiatief lokale diensteneconomie geheel of gedeeltelijk te dekken.

Art. 21.Het Subsidieagentschap betaalt de loon- en omkaderingspremie. HOOFDSTUK VI. - Informatiedoorstroming

Art. 22.Het Subsidieagentschap bezorgt jaarlijks een verslag over deze maatregel aan de minister.

Dit verslag geeft inzicht in het aantal erkenningen en in de aard van de uitgevoerde activiteiten, in het totale subsidiebedrag per erkend initiatief lokale diensteneconomie, alsook voor de regio in haar totaliteit, in het aantal arbeidsplaatsen en de aard van de gecreëerde werkgelegenheid.

Art. 23.Het Subsidieagentschap bezorgt het verslag tevens aan de Fora Lokaal Werkgelegenheidsbeleid, de RESOC's, het VESOC en de Vlaamse Regering. HOOFDSTUK VII. - Toezicht en naleving

Art. 24.Het Subsidieagentschap krijgt een adviesbevoegdheid bij het inhoudelijke toezicht op de erkenningscriteria en de verbintenissen, bepaald in hoofdstuk III van dit besluit.

Art. 25.De Minister kan op basis van het verslag van de sociaalrechtelijke inspecteurs en het advies van het Subsidieagentschap beslissen dat de premietoekenning wordt beëindigd, de erkenning wordt ingetrokken of geschorst als het erkende initiatief lokale diensteneconomie : 1° de verbintenissen, vermeld in hoofdstuk III, niet naleeft;2° de premietoekenning niet daadwerkelijk aanwendt voor de loon- en omkaderingspremie als vermeld in hoofdstuk V;3° het erkende initiatief lokale diensteneconomie zware of herhaalde overtredingen heeft gepleegd tegen de regels van de arbeids- en sociale wetgeving.

Art. 26.De Minister betekent de beslissing aan het erkende initiatief lokale diensteneconomie. Hij deelt die beslissing mee aan het Forum Lokaal Werkgelegenheidsbeleid, aan het RESOC en aan het Subsidieagentschap. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 27.Het decreet houdende de lokale diensteneconomie treedt in werking op datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 29.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Sociale Economie, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 oktober 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, K. VAN BREMPT

^