Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 05 september 2003
gepubliceerd op 05 februari 2004

Besluit van de Vlaamse regering houdende subsidiëring van bedrijventerreinen, wetenschapsparken en bedrijfsgebouwen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004035138
pub.
05/02/2004
prom.
05/09/2003
ELI
eli/besluit/2003/09/05/2004035138/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 SEPTEMBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering houdende subsidiëring van bedrijventerreinen, wetenschapsparken en bedrijfsgebouwen


De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, inzonderheid op artikel 32;

Gelet op het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, inzonderheid op hoofdstuk VI;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot regeling van de toekenningsvoorwaarden, de subsidiepercentages en het beheer van de bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen;

Gelei op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 13 februari 2003;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 25 april 2003, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op advies 35.434/1 van de Raad van State, gegeven op 19 juni 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° bedrijventerrein : een zone bestemd voor de vestiging van bedrijven actief in de handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie, met uitzondering van de zones die hoofdzakelijk bestemd zijn voor kleinhandelsactiviteiten, horeca en kantoren;2° nieuw bedrijventerrein : bedrijventerrein dat voldoet aan de bepaling onder 1° en dat aangelegd of uitgebreid wordt op gronden die daartoe vroeger niet gebruikt werden;3° verouderd bedrijventerrein : bedrijventerrein dat voldoet aan de bepaling onder 1° en dat al dan niet verlaten of onderbenut heraangelegd of heringericht wordt om economische, ruimtelijke, milieuwetgevings- of bodemsaneringsredenen;de her aan te leggen infrastructuur moet minstens 20 jaar opgeleverd zijn; 4° wetenschapspark : een zone bestemd voor de vestiging van onderzoeksintensieve ondernemingen die een band hebben met een universiteit;5° nieuw wetenschapspark : wetenschapspark dat voldoet aan de bepaling onder 4° en dat aangelegd of uitgebreid wordt op gronden die daartoe voorheen niet gebruikt werden;6° verouderd wetenschapspark : een wetenschapspark dat voldoet aan de bepaling onder 4° en dat wegens ruimtelijke, milieuwetgevings- of bodemsaneringsredenen heraangelegd of heringericht wordt;de her aan te leggen infrastructuur moet minstens 20 jaar opgeleverd zijn; 7° opruimings- en saneringswerken : werken die al dan niet uitgevoerd worden in het kader van een bodemsaneringsproject op een terrein dat voorheen als woonzone of zone voor openbaar nut werd gebruikt en waarbij alle overbodige, vervallen of vervuilde elementen hetzij in of op de bodem verwijderd worden met het oog op de inrichting ervan tot bedrijventerrein;8° gekwalificeerd ontwerper : natuurlijke of rechtspersoon of een tijdelijke vereniging van natuurlijke en/of rechtspersonen die zelf de ontwerpen opstellen en ondertekenen of door hun werknemers en/of zaakvoerders laten opstellen en ondertekenen.Die ondertekenaars zijn gezamenlijk houders van elk van de volgende diploma's : a) burgerlijk, industrieel of technisch ingenieur bouwkunde;b) gegradueerde in de tuin- en landschapsarchitectuur of landbouwkundig ingenieur;c) stedenbouwkundige, die zijn diploma heeft behaald aan een onderwijsinstelling die een volledige cursus stedenbouw op het programma heeft staan;9° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid;10° de administratie : de administratie Economie, afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;11° intergemeentelijke samenwerkingsvorm : een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging zoals bedoeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;12° onderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 3, 1°, van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;13° marktconforme prijzen : prijzen tot stand gekomen zoals beschreven in de mededeling van de Europese Commissie (97/C 209/03) betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties;14° overmacht : een situatie die zich voordoet buiten de wil van de betrokkene(n), die niet kon worden voorzien noch verhinderd en die een absolute onmogelijkheid van uitvoering in de hand werkt;15° bedrijvencentrum : een samenhangend geheel van bedrijfs- en/of kantoorruimtes, al dan niet bestemd voor tele-werken, die tijdelijk aan startende ondernemingen ter beschikking worden gesteld, met gemeenschappelijke voorzieningen en met een ruim en flexibel aanbod aan secretariaats- en managementdiensten;16° multifunctioneel gebouw : een samenhangend geheel van bedrijfs- en/of kantoorruimtes die tijdelijk ter beschikking worden gesteld van bedrijven zonder additionele dienstverlening;17° incubatie- en innovatiecentrum : een bedrijvencentrum waarin activiteiten, gerelateerd aan onderzoek en ontwikkeling, worden uitgevoerd met een uitgesproken incubatorrol en waarbij het kenniscentrum de ontwikkeling van de activiteit en tele-werken stimuleert en/of accelereert;18° subsidie : een vorm van steun zoals bepaald in artikel 3, 5°, van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid en die bestaat uit een financiële bijdrage die door de bevoegde overheid aan de begunstigde wordt toegekend onder de voorwaarden die in het subsidiebesluit bepaald worden;19° principiële subsidie : een belofte om de subsidiabele werken financieel te ondersteunen.Zij geeft aanleiding tot het vastleggen op de begroting van het overeenkomstig subsidiebedrag en vormt de basis tot aanbesteding van de subsidiabele werken. Zij geeft bovendien recht op het aanvragen van de definitieve subsidie. Afdeling II. - Doelstelling

Art. 2.§ 1. Binnen de perken, vastgelegd op de begroting, kan de minister de krachtens dit besluit vastgestelde subsidiepercentages en - bedragen toekennen voor de ondersteuning van de uitbouw van een modern economisch netwerk van bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen. § 2. De subsidiepercentages en subsidiebedragen blijven beperkt tot de werken en kosten met een economische doelstelling. HOOFDSTUK II. - Nieuwe bedrijventerreinen en wetenschapsparken Afdeling I. - Algemene voorwaarden

Art. 3.De subsidie, verleend in het kader van dit besluit, is cumuleerbaar met Europese subsidies. Deze gecumuleerde subsidie mag maximaal 85 % bedragen van de kostprijs van de werken en van de kosten bedoeld in artikelen 13 en 14.

Deze subsidie is cumuleerbaar met subsidies uit andere bronnen die ook bestemd zijn voor de werken, bedoeld in artikel 13. De subsidies uit andere functionele begrotingen moeten prioritair aangesproken worden.

Ze zijn slechts cumuleerbaar tot de bij dit besluit vastgestelde percentages.

Art. 4.Met uitzondering van de werken, bedoeld in artikel 13, § 1, 1°, zijn enkel de werken subsidiabel die uitgevoerd moeten worden op gronden die al tot het openbaar domein behoren of die daarbij zullen worden ingelijfd.

Ze worden met de bijbehorende zate gratis afgestaan.

Art. 5.De subsidies op basis van dit besluit kunnen enkel toegekend worden als de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en haar uitvoeringsbesluiten wordt nageleefd. Afdeling II. - Subsidies

Onderafdeling I. - Bedrijventerreinen

Art. 6.§ 1. Het subsidiepercentage op de kostprijs van de werken en de kosten, bedoeld in artikelen 13 en 14, bedraagt maximaal : 1° 25 % voor nieuwe bedrijventerreinen waarvoor geen voorafgaande opruimings- of saneringswerken noodzakelijk waren;2° 40 % voor nieuwe bedrijventerreinen waarvoor wel voorafgaande substantiële opruimings- en/of saneringswerken noodzakelijk waren of voor terreinen die met Europese steun aangelegd worden. § 2. De Vlaamse regering kan het subsidiepercentage verhogen tot maximaal 60 % van de kostprijs van de werken en van de kosten bedoeld in artikelen 13 en 14, voor het aanleggen en uitrusten van een bedrijventerrein met aantoonbaar hogere infrastructuurkosten, voor het aanleggen en uitrusten van een bedrijventerrein in het kader van een specifiek regionaal economisch initiatief, goedgekeurd door de Vlaamse regering, of voor het aanleggen en uitrusten van een bedrijventerrein van strategisch belang voor de Vlaamse economie.

Onderafdeling II. - Wetenschapsparken

Art. 7.§ 1. Wetenschapsparken kunnen ontwikkeld worden op initiatief van of in samenwerking met een van de instellingen vermeld in artikel 8, die over één of meerdere van de volgende studierichtingen beschikken : 1° toegepaste wetenschappen;2° wetenschappen;3° medische wetenschappen;4° landbouwwetenschappen. § 2. Wetenschapsparken kunnen ook opgericht worden op basis van een specifieke samenwerkingsovereenkomst inzake de ontwikkeling en de werking van een wetenschapspark tussen een van de instellingen, genoemd in artikel 8, en met één of meer industriële hogescholen.

Art. 8.§ 1. Aan de Vrije Universiteit Brussel wordt in totaal een contingent van 50 ha als wetenschapspark toegewezen. § 2. Aan de Universiteit Gent wordt in totaal een contingent van 100 ha als wetenschapspark toegewezen. § 3. Aan de Katholieke Universiteit Leuven wordt in totaal een contingent van 100 ha als wetenschapspark toegewezen waarvan 10 ha voor de Katholieke Universiteit Leuven, Campus Kortrijk, met een eventuele aanvullende optie van maximaal 10 ha. Deze optie wordt in onderling overleg tussen de Katholieke Universiteit Leuven en de Katholieke Universiteit Leuven Campus Kortrijk gelicht. § 4. Aan het Limburgs Universitair Centrum wordt in totaal een contingent van 23 ha als wetenschapspark toegewezen. § 5. Aan de Universiteit Antwerpen wordt in totaal een contingent van 32 ha als wetenschapspark toegewezen. § 6. Deze contingenten zullen met ingang van de datum van dit besluit vierjaarlijks geëvalueerd worden waarna ze na advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad door de Vlaamse regering aangepast kunnen worden.

Art. 9.Het subsidiepercentage op de kostprijs van de werken en van de algemene kosten, bedoeld in artikelen 13 en 14, bedraagt maximaal 85 % voor de contingenten toegewezen in artikel 8. Afdeling III. - Begunstigden

Onderafdeling I. - Publiekrechtelijke rechtspersonen en universiteiten

Art. 10.§ 1. De subsidie wordt toegekend aan een intergemeentelijke samenwerkingsvorm, een Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij, hierna afgekort als 'GOM', een gemeente, een provincie of een andere door de Vlaamse regering daartoe aangewezen publiekrechtelijke rechtspersoon die eigenaar is van het bedrijventerrein of het wetenschapspark en die opdracht geeft tot uitvoering van de werken, genoemd in artikel 13, en die deelneemt aan het beheer. § 2. De subsidie wordt ook toegekend aan een van de instellingen, genoemd in artikel 8, die eigenaar is van het wetenschapspark. § 3. De subsidie wordt aan een van de rechtspersonen, vermeld in § 1 en § 2, ook toegekend als hij, zonder dat hij noodzakelijk eigenaar is, met een of meer van de rechtspersonen, genoemd in § 1 en § 2, of met andere publiekrechtelijke rechtspersonen, eigenaar(s) van de gronden, een overeenkomst sluit tot aanleg of uitrusting van een bedrijventerrein of wetenschapspark en daartoe de werken, genoemd in artikel 13, laat uitvoeren en deelneemt aan het beheer.

Deze overeenkomst bevat de clausules tot naleving van de voorwaarden van dit besluit.

Onderafdeling II. - Ondernemingen

Art. 11.§ 1. De subsidie wordt toegekend aan een onderneming die eigenaar is van het bedrijventerrein of het wetenschapspark. § 2. De subsidie wordt ook toegekend aan een onderneming als ze, zonder dat ze noodzakelijk eigenaar is van de gronden, met een of meer andere ondernemingen, eigenaars van de gronden, een overeenkomst sluit tot aanleg of uitrusting van een bedrijventerrein of wetenschapspark en daartoe de werken, genoemd in artikel 13, laat uitvoeren en deelneemt aan het beheer.

Deze overeenkomst bevat de clausules tot naleving van de voorwaarden van dit besluit.

Onderafdeling III. - Overeenkomsten betreffende publiek-private samenwerking

Art. 12.§ 1. De subsidie wordt op basis van een publiek-private samenwerkingsovereenkomst tot aanleg of uitrusting van een bedrijventerrein of wetenschapspark toegewezen aan een van de rechtspersonen, genoemd in artikel 10, § 1 en § 2, of aan een onderneming die daartoe de werken, vermeld in artikel 13, laat uitvoeren en deelneemt aan het beheer. Ten minste een van de deelnemende partners moet eigenaar zijn van de gronden. § 2. Deze publiek-private samenwerkingsovereenkomst bevat de clausules tot naleving van de voorwaarden van dit besluit. § 3. Wordt de publiek-private samenwerking een vennootschap die de rechtsvorm aanneemt van een handelsvennootschap, dan kan die ook als begunstigde optreden, onder de voorwaarden van artikel 11 en mits ze eigenaar is van de gronden. Afdeling IV. - Subsidiabele werken en kosten

Art. 13.§ 1. De volgende werken, met inbegrip van alle bijhorende en voor de verwezenlijking ervan noodzakelijke opdrachten, die ten laste vallen van de begunstigde, komen in aanmerking voor subsidiëring : 1° het bouwrijp maken van het terrein : het verwijderen van alle niet meer te gebruiken infrastructuur met uitzondering van de gebouwen, de nivellerings-, effenings- en draineringswerken inclusief het verleggen van openbare waterlopen, de beschoeiingswerken aan waterlopen, de beveiligingswerken aan bestaande bijzondere leidingen (persleidingen van water, gassen, vloeibare lucht, oliepijpleidingen);2° het aanleggen van wegen en openbare parkeerplaatsen, inbegrepen de aansluitingen op het bestaande wegennet;3° het aanleggen van een rioleringsstelsel tot aan een bestaande of in een goedgekeurd programma geplande riolerings- of zuiveringsinfrastructuur;4° het aanleggen van vrijliggende en van de rijweg gescheiden fietspaden, met inbegrip van fietsstallingen;5° het aanleggen van kaaimuren en extra verhardingen die nodig zijn voor de exploitatie van de kaaimuur als openbaar domein;6° het aanleggen van de zate voor de aansluiting op het spoor en extra verhardingen voor de exploitatie;7° laad- en losplatforms voor terminals op het openbaar domein bij gecombineerd vervoer;8° het aanleggen en uitbreiden van het algemene waterdistributienet, de hydranten inbegrepen;9° het aanleggen en uitbreiden van een alternatief waterleidingsnet, eventuele hydranten inbegrepen;10° het aanleggen en uitbreiden van een effluentleiding;11° het aanleggen van beplantingen en van een buffergebied, exclusief het onderhoud na de voorlopige oplevering;12° de werken die nodig zijn voor het aanleggen van telematicainfrastructuur;13° het aanleggen van wachtkokers;14° het aanleggen van openbare verlichting;15° ecologische investeringen;16° gemeenschappelijke logistieke infrastructuur en uitrusting op toeleveringszones. § 2. De minister kan andere dan de in § 1 genoemde werken die bijdragen tot de verduurzaming van het terrein op het gebied van intensief ruimtegebruik, energiebesparing, waterbesparing, gebruik van duurzame energie en grijs water, afvalpreventie en afvalscheiding, milieuvriendelijk verkeer en vervoer en het gezamenlijk gebruik van materieel, faciliteiten en diensten in aanmerking nemen.

Art. 14.Voor de berekening van de subsidie komen de volgende kosten in aanmerking : 1° de eindafrekeningskosten van de werken, vermeld in artikel 13;2° de meerwerken ten gevolge van onvoorziene of noodzakelijke wijzigingen voorzover ze door de administratie of door de minister werden aanvaard met toepassing van artikel 34;3° de verrekeningen die voortvloeien uit de contractuele herzieningen;4° de BTW voorzover die niet recupereerbaar is;5° de algemene, toezichts- en uitvoeringskosten, alsmede de kosten voor de voorbereidende en de uitvoeringsstudies.De totaliteit van deze kosten wordt forfaitair bepaald op 10 % van de som van de in 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde bedragen. Afdeling V. - Inrichtingsplan

Art. 15.Voor elk bedrijventerrein of wetenschapspark waarvoor subsidies worden aangevraagd moet een inrichtingsplan opgesteld worden dat voor advies inzake brandveilige inrichting aan de bevoegde autoriteiten wordt voorgelegd.

Dit inrichtingsplan kan bestaan uit een Bijzonder Plan van Aanleg of een Ruimtelijk Uitvoeringsplan dat voldoet aan de bepalingen van artikel 16. Zoniet moet nog een aanvullend inrichtingsplan opgesteld te worden.

Art. 16.§ 1. Het inrichtingsplan bevat minstens de bestaande toestand, de algemene inrichtingsprincipes met de interne en externe ontsluitings- en nutsinfrastructuur van het terrein in relatie tot het omgevende plangebied, de stedenbouwkundige en de economische aspecten van het terrein en geeft de mogelijkheden aan tot ecologische en algemene veiligheidsmaatregelen. Afhankelijk van de hoogwaardige aanleg op het geheel of op een gedeelte van het terrein zullen deze aspecten meer of minder uitgewerkt worden. Het inrichtingsplan bevat alleszins maatregelen die leiden tot een intensief flexibel ruimtegebruik, zowel op de openbare als op de private eigendommen naar gelang van de geplande economische activiteiten. § 2. Het inrichtingsplan wordt door de administratie voor advies voorgelegd aan de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Monumenten en Landschappen. Afdeling VI. - Beheer

Onderafdeling I. - Bedrijventerreinen

Art. 17.De begunstigde oefent het beheer uit over het bedrijventerrein al dan niet via een beheerscomité.

Als het om een ontwikkeling gaat met toepassing van artikelen 10, § 3, 11, § 2, of 12, dan wordt het beheer uitgeoefend door een daartoe opgericht beheerscomité.

Art. 18.§ 1. Het beheerscomité bestaat uit minstens één stemgerechtigde vertegenwoordiger van elke partner die betrokken is bij de ontwikkeling van het terrein. § 2. Is de gemeente waar het bedrijventerrein zich bevindt geen betrokken partner dan moet ze op haar verzoek ook met één vertegenwoordiger stemgerechtigd lid zijn. § 3. Op voorstel van de stemgerechtigde leden kan het beheerscomité nog andere leden met raadgevende stem opnemen. § 4. Onder zijn stemgerechtigde leden wijst het beheerscomité een voorzitter en een ondervoorzitter aan. Beiden mogen niet tot dezelfde instelling behoren.

Art. 19.Het beheerscomité stelt voor zijn werking een huishoudelijk reglement op.

Art. 20.§ 1. Het beheer van een bedrijventerrein gebeurt op grond van een uitgifte- en een terreinbeheersplan. § 2. Het uitgifte- en het terreinbeheersplan moeten streven naar een deelname van de bedrijven gevestigd op het terrein in kwestie. § 3. Bij deelname van de bedrijven gevestigd op het terrein in kwestie wordt er alleszins een beheerscomité als bedoeld in artikelen 17, 18 en 19 opgericht. § 4. De deelnemende bedrijven hebben stemrecht over het terreinbeheersplan en het huishoudelijk reglement en raadgevende stem over het uitgifteplan.

Art. 21.Het uitgifteplan bevat minstens : 1° de bezwarende maatregelen met betrekking tot de kavels met het oog op een rationeel en zuinig ruimtegebruik naar gelang van de activiteiten van de bedrijven en met aandacht voor de inplanting van de gebouwen;2° de evaluatiecriteria van de kandidaat-investeerders;3° een bouwverplichting binnen een termijn van maximaal vier jaar, te rekenen vanaf het verlijden van de terbeschikkingsakte;4° een exploitatieverplichting binnen een termijn van maximaal vijf jaar, te rekenen vanaf het verlijden van de terbeschikkingsakte;5° de voortgangscontrole van de verkoop- of huurcontracten;6° de stedenbouwkundige verplichtingen;7° de aspecten van het inrichtingsplan met weerslag op de uitgifte van de kavels.

Art. 22.Het terreinbeheersplan bevat minstens : 1° maatregelen tot een duurzaam onderhoud van zowel het openbaar als het privé-domein met eventueel de vaststelling van onderhoudskosten;2° de aspecten van het inrichtingsplan met weerslag op het beheer.

Art. 23.§ 1. De beheerder vult het uitgifte- of het terreinbeheersplan aan met de maatregelen die noodzakelijk zijn voor een goed beheer dat specifiek is voor het terrein. § 2. Het beheer van het terrein moet operationeel zijn uiterlijk bij de terbeschikkingstelling van de eerste kavel.

Onderafdeling II. - Wetenschapsparken

Art. 24.Het beheer op een wetenschapspark wordt uitgeoefend door een beheerscomité, erkend door de minister op grond van de hiernavolgende bepalingen.

Art. 25.§ 1. De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing op dit comité. § 2. De universiteit in kwestie heeft echter recht op drie stemgerechtigde leden en de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij van het werkgebied op twee stemgerechtigde leden. § 3. Als het wetenschapspark in samenwerking met industriële hogescholen wordt ontwikkeld, zijn in afwijking van § 2 de universiteit en de hogescholen samen vertegenwoordigd met vier stemgerechtigde leden. § 4. Een afgevaardigde van de minister woont de vergadering van het beheerscomité bij.

Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 28 beschikt hij hierbij over een raadgevende stem.

Art. 26.§ 1. Het beheerscomité stelt voor zijn werking een huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring aan de minister wordt voorgelegd. § 2. Dat huishoudelijk reglement moet ook de basiscriteria bevatten van artikel 27.

Art. 27.De universiteiten en/of de hogescholen in kwestie stellen de vereiste criteria op waaraan de onderzoeksactiviteit van de kandidaatinvesteerders moet voldoen.

In opdracht van het beheerscomité onderzoeken de universiteiten en/of de hogescholen het onderzoekskarakter van de ondernemingen die zich op het wetenschapspark willen vestigen op basis van de voormelde criteria.

Art. 28.Op basis van onder meer het advies van de universiteiten en/of de hogescholen over het onderzoekskarakter van de onderneming, beslist het beheerscomité over de toelaatbaarheid van de kandidaat-investeerders en het door hen ingediende project. Het beheerscomité kan enkel op gemotiveerde wijze, na akkoord van de afgevaardigde van de minister, afwijken van het advies van de universiteiten en/of de hogescholen.

Art. 29.De bepalingen van artikelen 21, 22 en 23 zijn van toepassing op het beheer van een wetenschapspark. Afdeling VII. - Procedure

Art. 30.Om in aanmerking te komen voor een subsidie, organiseert de begunstigde een vooroverleg waarop minstens de begunstigde zelf, de eigenaar, de ontwikkelaar, de gemeente, de ontwerper, de administratie en de afdeling Gesubsidieerde Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en zo nodig de brandweer en de vertegenwoordigers van de nutsmaatschappijen aanwezig zijn.

De minister of de administratie kunnen voor een goed verloop van het vooroverleg nog aanvullende aanwezigheden vaststellen.

Onderafdeling I. - Principiële subsidie

Art. 31.§ 1. De principiële subsidie wordt aangevraagd op voorlegging van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° het aanvraagformulier;2° het financieringsplan;3° het inrichtingsplan;4° het uitgifteplan;5° het terreinbeheersplan;6° het bewijs van eigendom van het terrein waarop infrastructuur aangelegd moet worden, of de contracten als het een ontwikkeling betreft als bepaald in artikelen 10, § 3, 11, § 2, of 12;7° een engagementsverklaring dat de voorwaarden van artikel 4 met betrekking tot de inlijving bij het openbaar domein toegepast zullen worden;8° het voorleggen van een verklaring op de hoogte te zijn van de wet van 7 juni 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste zijn van de Staat;9° het voorleggen van een verklaring op de hoogte te zijn van artikelen 55 tot en met 58 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991;10° in tweevoud : a) het bestek en de plannen van de uit te voeren werken, opgemaakt door een gekwalificeerd ontwerper, overeenkomstig het standaardbestek 250, voor de wegenbouw als dat van toepassing is;b) een gedetailleerde raming van de kosten, opgemaakt volgens de catalogus van de genormaliseerde posten van het standaardbestek 250, voor de werken als dat van toepassing is;c) het bewijs dat het gebied in kwestie de juiste bestemming conform de wetgeving op de ruimtelijke ordening heeft;11° de goedkeuring door het bevoegde bestuursorgaan van het bestek, de plannen en de raming. § 2. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van het aanvraagformulier en van het financieringsplan. § 3. Voor de opdrachten in regie wordt onmiddellijk de definitieve subsidie aangevraagd.

Onderafdeling II. - Definitieve subsidie

Art. 32.§ 1. Na de principiële subsidie wordt de definitieve subsidie aangevraagd op voorlegging van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° in tweevoud : a) de aanvraag van de definitieve subsidie;b) een fotokopie van de uitgekozen/geselecteerde offerte;c) het verslag van de aanbesteding of van de offerteaanvraag;d) de plannen;2° de originele offertes.

Art. 33.Op straf van gehele of gedeeltelijke intrekking van de definitieve subsidie moeten alle wijzigingen van de oorspronkelijke opdracht die een min- of een meeruitgave van meer dan 10 % tot gevolg hebben aan de minister meegedeeld en verantwoord worden.

Art. 34.De begunstigde vraagt de definitieve subsidie voor de meerwerken die meer dan 10 % op de oorspronkelijke opdracht bedragen aan op voorlegging van een dossier dat samengesteld is uit de aanvraag en in tweevoud : a) het bestek en de plannen van de uit te voeren werken, opgemaakt door een gekwalificeerd ontwerper, overeenkomstig het standaardbestek 250 voor de wegenbouw als dat van toepassing is;b) een gedetailleerde raming van de kosten, opgemaakt volgens de catalogus van de genormaliseerde posten van het standaardbestek 250, voor de werken als dat van toepassing is;c) de goedkeuring van het bestek, de plannen en de raming door het bevoegde bestuursorgaan. Onderafdeling III. - Voorschotten

Art. 35.Een voorschot van 60 % op het definitieve subsidiebedrag kan door de begunstigde opgevraagd worden op voorlegging in tweevoud van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° de aanvraag tot uitbetaling van het voorschot met vermelding van het bedrag;2° een kopie van het borgstellingsbewijs van de aannemer;3° de vorderingsstaten en de facturen waaruit blijkt dat het bedrag van de uitgevoerde werken, vermeerderd met de contractuele herzieningen, ten minste 20 % van het goedgekeurde en voor subsidiëring aanvaarde gunningsbedrag beloopt. Onderafdeling IV. - Eindafrekening

Art. 36.§ 1. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve subsidie door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de voorlopige oplevering van de gesubsidieerde werken op voorlegging in tweevoud van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° de aanvraag tot uitbetaling van het saldo met vermelding van het bedrag;2° de eindstaat;3° de lijst met alle verletdagen;4° de vorderingsstaten;5° het proces-verbaal van de voorlopige oplevering van de werken. § 2. Bij niet-naleving van de in § 1 vastgestelde termijn vervalt het recht op het saldo en wordt het overeenkomstige bedrag ambtshalve geschrapt. De minister kan hiervan eventueel afwijken. Afdeling VIII. - Terbeschikkingstelling

Art. 37.§ 1. De bouwrijpe percelen worden aan marktconforme prijzen ter beschikking gesteld van de kandidaat-investeerder. § 2. De elementen van het terreinbeheers- en van het uitgifteplan en eventueel ook van het inrichtings- en van het financieringsplan worden opgenomen in de desbetreffende akten. Afdeling IX. - Sancties en Controle

Art. 38.De bewijsstukken waaruit blijkt dat de bepalingen inzake het beheer van het bedrijventerrein of van het wetenschapspark, vermeld in artikelen 17 tot en met 29, worden nageleefd moeten uiterlijk het tweede jaar na de uitbetaling van het voorschot, bedoeld in artikel 35, ingediend zijn bij de administratie.

Bij niet-naleving of overschrijding van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 39.Uiterlijk het tweede jaar na de definitieve oplevering worden de bewijsstukken ter uitvoering van artikel 31, § 1, 2° en 7°, bij de administratie ingediend.

Bij niet-naleving of overschrijding van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 40.§ 1. De administratie kan te allen tijde de naleving van de bepalingen van artikelen 17 tot en met 29 en van artikel 37, § 1, controleren. § 2. Behoudens overmacht kan de minister op voorstel van de administratie besluiten de begunstigden die de algemene subsidievoorwaarden en die van artikelen 37, 38 en 39 in het bijzonder niet naleven, verder uit te sluiten van subsidiëring voor projecten op basis van dit besluit. HOOFDSTUK III. - Verouderde bedrijventerreinen en wetenschapsparken Afdeling I. - Algemene voorwaarden

Art. 41.De algemene voorwaarden van artikel 3 tot en met 5 zijn van toepassing. Afdeling II. - Subsidies

Art. 42.§ 1. Het subsidiepercentage op de kostprijs van de werken en de algemene kosten, bedoeld in artikelen 13 en 14, bedraagt maximaal : 1° 40 % voor verouderde bedrijventerreinen met een substantiële uitgifte van nieuwe kavels of voor terreinen die met Europese steun heraangelegd worden;2° 60 % voor verouderde bedrijventerreinen zonder een substantiële uitgifte van nieuwe kavels;3° 85 % voor verouderde wetenschapsparken. § 2. De Vlaamse regering kan de subsidiepercentages, genoemd in § 1, 1°, verhogen tot maximaal 60 % van de kostprijs van de werken en van de kosten, bedoeld in artikelen 13 en 14, voor het heraanleggen en heruitrusten van een verouderd bedrijventerrein met aantoonbaar hogere infrastructuurkosten, voor het heraanleggen en heruitrusten van een bedrijventerrein in het kader van een specifiek regionaal economisch initiatief, goedgekeurd door de Vlaamse regering of voor het heraanleggen en heruitrusten van een verouderd bedrijventerrein dat van strategisch belang is voor de Vlaamse economie. Afdeling III. - Begunstigden

Onderafdeling I. - Publiekrechtelijke rechtspersonen en universiteiten

Art. 43.§ 1. De subsidie wordt toegekend aan een intergemeentelijke samenwerkingsvorm, een GOM, een gemeente, een provincie of aan een andere door de Vlaamse regering daartoe aangewezen publiekrechtelijke rechtspersoon die eigenaar is van de gronden van het verouderde bedrijventerrein of wetenschapspark of van het openbaar domein waarvan de infrastructuur deel uitmaakt. § 2. De subsidie wordt ook toegekend aan een van de instellingen, genoemd in artikel 8, die eigenaar is van de gronden van het verouderde wetenschapspark of van het openbaar domein waarvan de infrastructuur deel uitmaakt. § 3. De subsidie wordt aan een van de rechtspersonen, genoemd in § 1 en § 2, ook toegekend als hij, zonder dat hij noodzakelijk eigenaar is, met een of meer van de rechtspersonen, vermeld in § 1 en § 2, of met andere publiekrechtelijke rechtspersonen, eigenaar(s) van de gronden, een overeenkomst sluit tot heraanleg of heruitrusting van een verouderd bedrijventerrein of van een verouderd wetenschapspark en daartoe de werken, genoemd in artikel 13, laat uitvoeren en deelneemt aan het beheer.

Deze overeenkomst bevat de clausules tot naleving van de voorwaarden van dit besluit.

Onderafdeling II. - Ondernemingen

Art. 44.§ 1. De subsidie wordt toegekend aan een onderneming die eigenaar is van de gronden van het verouderde bedrijventerrein of wetenschapspark. § 2. De subsidie wordt ook toegekend aan een onderneming als ze, zonder dat ze noodzakelijk eigenaar is van de gronden van het verouderde bedrijventerrein of wetenschapspark, met een of meer andere ondernemingen, eigenaars van de gronden, een overeenkomst sluit tot heraanleg of heruitrusting van een verouderd bedrijventerrein of een verouderd wetenschapspark en daartoe de werken, genoemd in artikel 13, laat uitvoeren en deelneemt aan het beheer.

Deze overeenkomst bevat de clausules tot naleving van de voorwaarden van dit besluit.

Onderafdeling III. - Overeenkomsten betreffende publiek-private samenwerking

Art. 45.§ 1. De subsidie wordt op basis van een publiek-private samenwerkingsovereenkomst tot heraanleg of heruitrusting van een verouderd bedrijventerrein of een verouderd wetenschapspark toegewezen aan één van de rechtspersonen, genoemd in artikel 43, § 1 en § 2, of aan een onderneming die daartoe de werken, genoemd in artikel 13, laat uitvoeren en deelneemt aan het beheer. Ten minste één van de partners moet eigenaar zijn van de gronden. § 2. Deze publiek-private samenwerkingsovereenkomst bevat de clausules tot naleving van de voorwaarden van dit besluit. § 3. Wordt de publiek-private samenwerking een vennootschap die de rechtsvorm aanneemt van een handelsvennootschap, dan kan die ook als begunstigde optreden onder de voorwaarden van artikel 44 en mits ze eigenaar is van de gronden. Afdeling IV. - Subsidiabele werken en kosten

Art. 46.De bepalingen van artikel 13 en 14 zijn van toepassing. Afdeling V. - Inrichtingsplan

Art. 47.Voor elk verouderd bedrijventerrein of verouderd wetenschapspark waarvoor subsidies worden aangevraagd moet een inrichtingsplan opgesteld worden dat voor advies inzake brandveilige inrichting aan de bevoegde autoriteiten wordt voorgelegd.

Dit inrichtingsplan kan bestaan uit een Bijzonder Plan van Aanleg of een Ruimtelijke Uitvoeringsplan dat voldoet aan de bepalingen van de artikelen 48 of 49. Zoniet dient nog een aanvullend inrichtingsplan opgesteld te worden.

Art. 48.Het inrichtingsplan bevat minstens de bestaande toestand en de algemene inrichtingsprincipes met de interne en externe ontsluitings- en nutsinfrastructuur van het terrein in relatie tot het omgevende plangebied.

Art. 49.Voor een verouderd bedrijventerrein of een verouderd wetenschapspark met een substantiële uitgifte van nieuwe kavels, bevat het inrichtingsplan naast de gegevens van artikel 48 ook de stedenbouwkundige en de economische aspecten van het terrein en geeft het de mogelijkheden aan tot ecologische en algemene veiligheidsmaatregelen. Afhankelijk van de hoogwaardige aanleg op het geheel of op een gedeelte van het terrein zullen deze aspecten meer of minder uitgewerkt worden. Het inrichtingsplan bevat alleszins maatregelen die leiden tot een intensief ruimtegebruik zowel op de openbare als op de private eigendommen naar gelang van de geplande economische activiteiten.

Art. 50.Voor een verouderd bedrijventerrein of een verouderd wetenschapspark zonder een substantiële uitgifte van nieuwe kavels gelden de bepalingen van artikel 48, aangepast aan de specifieke toestand van het terrein. Afdeling VI. - Beheer

Onderafdeling I. - Verouderde bedrijventerreinen

Art. 51.De bepalingen van artikelen 17 tot en met 23 zijn van toepassing. Voor verouderde bedrijventerreinen zonder een substantiële uitgifte van nieuwe kavels, bestaat het beheer enkel uit een terreinbeheersplan.

Onderafdeling II. - Verouderde wetenschapsparken

Art. 52.§ 1. De bepalingen van artikelen 24 tot en met 29 zijn van toepassing. § 2. Voor verouderde wetenschapsparken zonder een substantiële uitgifte van nieuwe kavels, zijn de bepalingen van artikelen 24, 25, § 2, § 3 en § 4, 26, 27 en 28 van toepassing. Afdeling VII. - Procedure

Art. 53.§ 1. De bepalingen van artikelen 30 tot en met 36 zijn van toepassing. § 2. Voor een verouderd bedrijventerrein of een verouderd wetenschapspark zonder substantiële uitgifte van nieuwe kavels moet in afwijking van artikel 31, § 1, 4°, geen uitgifteplan ingediend worden. Afdeling VIII. - Terbeschikkingstelling

Art. 54.Met uitzondering van de verouderde bedrijventerreinen en verouderde wetenschapsparken zonder een substantiële uitgifte van nieuwe kavels, zijn de bepalingen van artikel 37 van toepassing. Afdeling IX. - Sancties en controle

Art. 55.De bepalingen van artikelen 38 tot en met 40 zijn van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Bedrijfsgebouwen Afdeling I. - Bedrijvencentra

Onderafdeling I. - Subsidie

Art. 56.§ 1. Het bedrijvencentrum moet worden ondergebracht in een vennootschap die de rechtsvorm aanneemt van een naamloze vennootschap die daartoe specifiek is opgericht. § 2. Binnen de perken van het begrotingskrediet maakt de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm aanspraak op een subsidie voor de oprichting van een nieuw bedrijvencentrum en voor de uitbreidings- en moderniseringswerken van een bestaand bedrijvencentrum. § 3. De GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm ontvangt maximaal 250.000 euro per bedrijvencentrum om in haar naam en voor haar rekening een participatie te nemen in het maatschappelijk kapitaal van de onder § 1 vermelde vennootschap. § 4. De gecumuleerde participatie van de GOM of intergemeentelijke samenwerkingsvorm mag niet meer dan 50 % van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap bedragen.

Art. 57.§ 1. Een subsidie voor de uitbreiding en/of modernisering van een bestaand bedrijvencentrum wordt toegekend aan de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm. Die subsidie mag niet hoger zijn dan 125.000 euro over een periode van drie jaar. § 2. De relevante periode van drie jaar is van verschuivende aard zodat bij elke nieuwe verlening van de steun, het totaalbedrag van de steun die gedurende de voorbije drie jaar is verleend, in aanmerking moet worden genomen. § 3. Die subsidie kan als extra kapitaal in het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap ingebracht worden. Die extra participatie mag geen afbreuk doen aan de bepalingen in artikel 56, § 4. § 4. De subsidie kan door de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm rechtstreeks aangewend worden om een derde van de kosten voor uitbreiding en/of modernisering af te lossen.

Art. 58.De lokalen van het bedrijvencentrum worden ter beschikking gesteld van de ondernemingen op basis van een huurcontract.

Onderafdeling II. - Beheer

Art. 59.De vennootschap, bedoeld in artikel 56, § 1, neemt ook het beheer waar.

Onderafdeling III. - Procedure

Art. 60.De toekenning van een subsidie voor de oprichting van een bedrijvencentrum is afhankelijk van het indienen van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° een aanvraagformulier;2° een businessplan. De minister bepaalt de vorm en inhoud van het aanvraagformulier en het businessplan.

Art. 61.§ 1. Als het bedrijvencentrum wordt ondergebracht in een nieuw opgerichte vennootschap, maakt de begunstigde aanspraak op een voorschot op de subsidie. Voor de berekening van het voorschot geldt dat de verhouding tussen het voorschot en het wettelijk minimum te volstorten kapitaal gelijk moet zijn aan de verhouding tussen de subsidie en het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap.

Daarenboven geldt dat het voorschot minimaal 1/4 moet bedragen van de subsidie. § 2. Als het bedrijvencentrum wordt ondergebracht in een bestaande vennootschap, bedraagt het voorschot 1/4 van de subsidie. § 3. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oprichting op voorlegging van de oprichtingsakte of uiterlijk zes maanden na de kapitaalsverhoging op voorlegging van de akte waarin de kapitaalsverhoging werd verleden. § 4. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 62.Het toekennen van een subsidie voor uitbreidings- en/of moderniseringswerken is afhankelijk van het indienen van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° een aanvraagformulier;2° een businessplan. De minister bepaalt de vorm en inhoud van het aanvraagformulier en het businessplan.

Art. 63.Als de subsidie, via de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm, bij het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap wordt ingebracht, maakt de begunstigde aanspraak op een voorschot op de subsidie. Dit voorschot bedraagt 1/4 van de subsidie.

Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de kapitaalsverhoging op voorlegging van de akte waarin de kapitaalsverhoging werd verleden.

Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 64.§ 1. Als de subsidie niet bij het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap wordt ingebracht kunnen op het vastgestelde subsidiebedrag voorschotten worden uitbetaald. Deze voorschotten bedragen in totaal 50 % van het vastgestelde bedrag. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oplevering van de gesubsidieerde werken op voorlegging van de stavingsstukken van de uitvoering van het project. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd. Afdeling II. - Multifunctionele gebouwen

Onderafdeling I. - Subsidie

Art. 65.§ 1. Het multifunctionele gebouw wordt opgericht door een GOM, een intergemeentelijke samenwerkingsvorm, een in artikel 56, § 1, genoemde vennootschap of een specifiek daartoe opgerichte vennootschap die de rechtsvorm aanneemt van een naamloze vennootschap. § 2. Binnen de perken van het begrotingskrediet maakt de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm aanspraak op een subsidie voor de oprichting van een nieuw multifunctioneel gebouw en voor de uitbreidings- en/of moderniseringswerken van een bestaand multifunctioneel gebouw. § 3. Als het multifunctionele gebouw wordt ondergebracht in een onder § 1 vermelde vennootschap, ontvangt de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm maximaal 500.000 euro per multifunctioneel gebouw om in haar naam en voor haar rekening een participatie te nemen in het maatschappelijk kapitaal van de onder § 1 vermelde vennootschappen. § 4. De gecumuleerde participatie van de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm mag niet meer dan 50 % van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap bedragen. § 5. Als het multifunctionele gebouw niet wordt ondergebracht in een vennootschap, wordt een subsidie toegekend aan de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm voor de helft van de oprichtingskosten, met een maximum van 500.000 euro.

Art. 66.§ 1. Een subsidie voor de uitbreiding en/of modernisering van een bestaand multifunctioneel gebouw wordt toegekend aan de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm. Die subsidie mag niet hoger zijn dan 125.000 euro over een periode van drie jaar. § 2. De relevante periode van drie jaar is van verschuivende aard zodat bij elke nieuwe verlening van de steun, het totaalbedrag van de steun die gedurende de voorbije drie jaar is verleend, in aanmerking moet worden genomen. § 3. Die subsidie kan als extra kapitaal in het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap ingebracht worden. Die extra participatie mag geen afbreuk doen aan de bepalingen in artikel 65, § 4. § 4. De subsidie kan door de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm ook rechtstreeks aangewend worden om een derde van de kogten voor uitbreiding en/of modernisering af te lossen.

Art. 67.De lokalen van het multifunctionele gebouw worden ter beschikking gesteld van de ondernemingen op basis van een huurcontract.

Onderafdeling II. - Beheer

Art. 68.Als artikel 65, § 3, van toepassing is, neemt de vennootschap het beheer waar. Als artikel 65, § 5, van toepassing is, oefent de begunstigde het beheer uit.

Onderafdeling III. - Procedure

Art. 69.Het toekennen van een subsidie voor de oprichting van een multifunctioneel gebouw is afhankelijk van het indienen van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° een aanvraagformulier;2° een businessplan. De minister bepaalt de vorm en inhoud van het aanvraagformulier en het businessplan.

Art. 70.§ 1. Als het multifunctionele gebouw wordt ondergebracht in een nieuw opgerichte vennootschap, maakt de begunstigde aanspraak op een voorschot op de subsidie. Voor de berekening van het voorschot geldt dat de verhouding tussen het voorschot en het wettelijk minimum te volstorten kapitaal gelijk moet zijn aan de verhouding tussen de subsidie en het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap.

Daarenboven geldt dat het voorschot minimaal 1/4 moet bedragen van de subsidie. § 2. Als het multifunctionele gebouw wordt ondergebracht in een bestaande vennootschap, bedraagt dit voorschot 1/4 van de subsidie. § 3. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oprichting op voorlegging van de oprichtingsakte of uiterlijk zes maanden na de kapitaalsverhoging op voorlegging van de akte waarin de kapitaalsverhoging werd verleden. § 4. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 71.§ 1. Als het multifunctionele gebouw wordt opgericht door de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm, kunnen op het vastgestelde subsidiebedrag voorschotten worden uitbetaald. Die voorschotten bedragen in totaal 50 % van het vastgestelde bedrag. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oplevering van de gesubsidieerde werken op voorlegging van de stavingsstukken van de uitvoering van het project. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 72.Het toekennen van een subsidie voor uitbreidings- en/of moderniseringswerken is afhankelijk van het indienen van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° een aanvraagformulier;2° een businessplan. De minister bepaalt de vorm en inhoud van het aanvraagformulier en het businessplan.

Art. 73.§ 1. Als de subsidie, via de GOM of de intergemeentelijke samenwerkingsvorm, bij het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap wordt ingebracht, maakt de begunstigde aanspraak op een voorschot op de subsidie. Dit voorschot bedraagt 1/4 van de subsidie. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de kapitaalsverhoging op voorlegging van de akte waarin de kapitaalsverhoging werd verleden. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 74.§ 1. Als de subsidie niet bij het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap wordt ingebracht, kunnen op het vastgestelde subsidiebedrag voorschotten worden uitbetaald. Die voorschotten bedragen in totaal 50 % van het vastgestelde bedrag. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oplevering van de gesubsidieerde werken op voorlegging van de stavingsstukken van de uitvoering van het project. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd. Afdeling III. - Incubatie- en innovatiecentra

Onderafdeling I. - Subsidie

Art. 75.Op een wetenschapspark of in een daartoe geschikte zone die deel uitmaakt van een universiteit kunnen incubatie- en innovatiecentra opgericht worden.

Art. 76.§ 1. Het incubatie- en innovatiecentrum wordt opgericht door een GOM, een intergemeentelijke samenwerkingsvorm, door de in artikel 8 genoemde instellingen of door een specifiek daartoe opgerichte vennootschap die de rechtsvorm aanneemt van een naamloze vennootschap. § 2. Binnen de perken van het begrotingskrediet maakt de GOM, de intergemeentelijke samenwerkingsvorm of de in artikel 8 genoemde instelling aanspraak op een subsidie voor de oprichting van een nieuw incubatie- en innovatiecentrum en voor de uitbreidings- en/of moderniseringswerken van een bestaand incubatie- en innovatiecentrum. § 3. Als het incubatie- en innovatiecentrum wordt ondergebracht in een onder § 1 vermelde vennootschap, ontvangt de GOM, de intergemeentelijke samenwerkingsvorm of de in artikel 8 genoemde instelling maximaal 500.000 euro om in haar naam en voor haar rekening een participatie te nemen in het maatschappelijk kapitaal van de onder § 1 vermelde vennootschap. § 4. De gecumuleerde participatie van de GOM, de intergemeentelijke samenwerkingsvorm of de in artikel 8 genoemde instelling mag niet meer dan 50 % van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap bedragen. § 5. Als het incubatie- en innovatiecentrum wordt ontwikkeld door de GOM, de intergemeentelijke samenwerkingsvorm, of een in artikel 8 genoemde instelling, wordt een subsidie toegekend voor de helft van de oprichtingskosten, met een maximum van 500.000 euro.

Art. 77.§ 1. Een subsidie voor de uitbreiding en/of modernisering van een bestaand incubatie- en innovatiecentrum wordt toegekend aan de GOM, de intergemeentelijke samenwerkingsvorm of een in artikel 8 genoemde instelling. Die subsidie mag niet hoger zijn dan 250.000 euro over een periode van drie jaar. § 2. De relevante periode van drie jaar is van verschuivende aard zodat bij elke nieuwe verlening van de steun, het totaalbedrag van de steun die gedurende de voorbije drie jaar is verleend, in aanmerking moet worden genomen. § 3. Die subsidie kan als extra kapitaal in het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap ingebracht worden. Die extra participatie mag geen afbreuk doen aan de bepalingen in artikel 76, § 4. § 4. De subsidie kan door de GOM, de intergemeentelijke samenwerkingsvorm of de in artikel 8 genoemde instelling rechtstreeks aangewend worden om een derde van de kosten voor uitbreiding en/of modernisering af te lossen.

Art. 78.De lokalen van het incubatie- en innovatiecentrum worden ter beschikking gesteld van de ondernemingen op basis van een huurcontract.

Onderafdeling II. - Beheer

Art. 79.Als artikel 76, § 3, van toepassing is, neemt de vennootschap het beheer waar. Als artikel 76, § 5, van toepassing is, oefent de begunstigde het beheer uit.

Onderafdeling III. - Procedure

Art. 80.Het toekennen van een subsidie voor de oprichting van een innovatie- en incubatiecentrum is afhankelijk van het indienen van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° een aanvraagformulier;2° een businessplan. De minister bepaalt de vorm en inhoud van het aanvraagformulier en het businessplan.

Art. 81.§ 1. Als het innovatie- en incubatiecentrum wordt ondergebracht in een nieuw opgerichte vennootschap, maakt de begunstigde aanspraak op een voorschot op de subsidie. Voor de berekening van het voorschot geldt dat de verhouding tussen het voorschot en het wettelijk minimum te volstorten kapitaal gelijk moet zijn aan de verhouding tussen de subsidie en het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap. Daarenboven geldt dat het voorschot minimaal 1/4e moet bedragen van de subsidie. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oprichting op voorlegging van de oprichtingsakte of uiterlijk zes maanden na de kapitaalsverhoging op voorlegging van de akte waarin de kapitaalsverhoging werd verleden. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 82.§ 1. Als een innovatie- en incubatiecentrum wordt opgericht door de GOM, de intergemeentelijke samenwerkingsvorm, of een in artikel 8 vermelde instelling, kunnen op het vastgestelde subsidiebedrag voorschotten worden uitbetaald. Die voorschotten bedragen in totaal 50 % van het vastgestelde bedrag. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oplevering van de gesubsidieerde werken op voorlegging van de stavingsstukken van de uitvoering van het project. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 83.Het toekennen van een subsidie voor uitbreidings- en/of moderniseringswerken is afhankelijk van het indienen van een dossier dat samengesteld is als volgt : 1° een aanvraagformulier;2° een businessplan. De minister bepaalt de vorm en inhoud van het aanvraagformulier en het businessplan.

Art. 84.§ 1. Als de subsidie bij het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap wordt ingebracht, maakt de begunstigde aanspraak op een voorschot op de subsidie. Dit voorschot bedraagt 1/4 van de subsidie. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de kapitaalsverhoging op voorlegging van de akte waarin de kapitaalsverhoging werd verleden. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.

Art. 85.§ 1. Als de subsidie niet bij het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap wordt ingebracht, kunnen op het vastgestelde subsidiebedrag voorschotten worden uitbetaald. Die voorschotten bedragen in totaal 50 % van het vastgestelde bedrag. § 2. Ter uitvoering van artikel 37 van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid wordt het saldo van de definitieve afrekening door de begunstigde opgevraagd uiterlijk zes maanden na de oplevering van de gesubsidieerde werken op voorlegging van de stavingsstukken van de uitvoering van het project. § 3. Bij niet-naleving van de termijn wordt behoudens overmacht de toegekende subsidie geheel of gedeeltelijk teruggevorderd. Afdeling IV. - Terugvordering

Art. 86.De volledige subsidie wordt teruggevorderd, onverminderd hetgeen bepaald wordt in de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 en de wet van 7 juni 1994 tot wijziging in geval van : - vervreemding of wijziging van de oorspronkelijke bestemming of het gebruik van de gesubsidieerde investeringen binnen een periode van 5 jaar vanaf de datum van registratie van een aanvraag om steun; - vervreemding van de aandelen, die in het bezit zijn van de GOM en/of intergemeentelijke samenwerkingsvorm en/of de in artikel 8 genoemde instelling, in de vennootschap die het beheer waarneemt van het gebouw binnen een periode van 5 jaar vanaf de datum van registratie van een aanvraag om steun; - faillissement, vereffening, gerechtelijk akkoord, boedelafstand, ontbinding, vrijwillige of gerechtelijke verkoop van de vennootschap die het beheer waarneemt van het gebouw binnen een periode van 5 jaar vanaf de datum van registratie van een aanvraag om steun.

Art. 87.In geval van terugvordering wordt de Europese referentievoet toegepast vanaf de datum van ingebrekestelling. HOOFDSTUK V. - Opheffing

Art. 88.Het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot regeling van de toekenningsvoorwaarden, de subsidiepercentages en het beheer van bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen wordt opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Overgangsmaatregelen

Art. 89.De aanvragen tot subsidiëring van bedrijventerreinen, wetenschapsparken, bedrijvencentra, incubatie- en innovatiecentra, hoogtechnologische centra en multifunctionele gebouwen, ingediend vóór de dag van inwerkingtreding van dit besluit, worden afgehandeld naar gelang van het geval volgens de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie of de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering en het besluit van de Vlaamse regering van 19 mei 1993 houdende de erkenning, het beheer en de subsidiëring van bedrijfsterreinen van lokaal- of regionaal belang, en met een specifiek statuut, en de industriële centra en gebouwen, of het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot regeling van de toekenningsvoorwaarden, de subsidiepercentages en het beheer van bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding

Art. 90.§ 1. Dit besluit en hoofdstuk I, VI tot en met VIII, XII tot en met XIV, XVI en XVII van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid treden in werking op de datum van de goedkeuring van dit besluit. § 2. Dit besluit wordt opgeheven op 1 januari 2007.

Art. 91.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 september 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government, P. CEYSENS

^