Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 07 december 2001
gepubliceerd op 09 februari 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035141
pub.
09/02/2002
prom.
07/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/07/2002035141/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 DECEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, VI en IX, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 januari 1989;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie;

Gelet op het decreet van 22 december 2000 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 3 december 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de uitbouw van de diensteneconomie bij hoogdringendheid dient geregeld, gelet op de afspraken vastgelegd in het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie wordt 3° vervangen door wat volgt : « 3° kansengroepen : bevolkingsgroepen die op een niet evenredige wijze vertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt. »

Art. 2.Aan artikel 3, 1° van hetzelfde besluit wordt de volgende zin toegevoegd : « De minister kan jaarlijks op advies van de adviescommissie bepalen welke personen als invoegwerknemer kunnen worden toegeleid. »

Art. 3.In artikel 3 van hetzelfde besluit wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° herinschakelingsuitkering : uitkering waarop de werknemer gedurende de periode dat hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst in het kader van dit besluit gerechtigd is krachtens artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, krachtens artikel 15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum of krachtens artikel 15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. »

Art. 4.Aan artikel 5 van hetzelfde besluit wordt een 3° toegevoegd, die luidt als volgt : « 3° verenigingen zonder winstoogmerk met uitzondering van sociale werkplaatsen, ingeval het gaat om activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d). »

Art. 5.In artikel 6 van hetzelfde besluit wordt 4° vervangen door wat volgt : « 4° behalve voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) , een potentiële rendabiliteit vertonen;de appreciatie van de autonome loonvorming gebeurt aan de hand van een financieel plan.

Ook ingeval het gaat om activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) moeten deze op een bedrijfseconomische wijze worden onderbouwd;dit gebeurt aan de hand van een financieel plan. »

Art. 6.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.

Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) aanspraak maken op een degressieve loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) aanspraak maken op een loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.»

Art. 7.Artikel 9 en 10 van hetzelfde besluit worden vervangen door wat volgt : «

Art. 9.§ 1. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor vier jaar.

Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede en derde lid, gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegbedrijf. § 2. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, worden de premies voor het eerste, tweede, derde en vierde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid, worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, en 40 % en vanaf het vierde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. § 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis. Deze periode wordt wel verlengd met de termijn verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.

Art. 10.§ 1. Een uitbreiding van het oorspronkelijk aantal toegekende invoegwerknemers kan enkel worden gevraagd binnen een periode van zeven jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer. § 2. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, gebeurt de toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor een periode van maximaal drie jaar.

Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede en derde lid, gebeurt de toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegafdeling. § 3. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid, wordt de premie voor het eerste en tweede jaar bepaald op respectievelijk 60 % en 40 % en vanaf het derde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. »

Art. 8.In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt 9° vervangen door wat volgt : « 9° indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, de administratie en de trajectbegeleider van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding hiervan op de hoogte brengen en het recht bieden aan de ontslagen invoegwerknemers om beroep te kunnen doen op een erkend outplacementbureau;

Art. 9.Aan artikel 13 van hetzelfde besluit wordt een 3° toegevoegd, die luidt als volgt : « 3° verenigingen zonder winstoogmerk met uitzondering van sociale werkplaatsen, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en intercommunales ingeval het gaat om activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d). »

Art. 10.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden 2° en 6° vervangen door wat volgt : « 2° de activiteit die in de invoegafdeling zal worden uitgebouwd moet één van de volgende activiteiten betreffen : a) een activiteit die voordien noch door de onderneming noch door de verschillende leden van het economische samenwerkingsverband werd uitgevoerd;b) een activiteit die gecreëerd wordt door taaksplitsing, waarbij een aantal deeltaken worden gehergroepeerd en ondergebracht in de nieuwe afdeling;c) een activiteit die beantwoordt aan een collectieve behoefte;dit betreft meer specifiek : - kringloopactiviteiten; - activiteiten op het vlak van natuurbehoud en onderhoud van openbare domeinen.

De minister kan deze lijst activiteiten uitbreiden of beperken; d) een activiteit die kadert in hoofdstuk V, afdeling 5.1, artikel 5.1.1.8 van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de gemeenten inzake het milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling; 6° de activiteiten die in de invoegafdeling worden uitgebouwd, moeten op een bedrijfseconomische wijze worden onderbouwd.Dit gebeurt aan de hand van een financieel plan. »

Art. 11.In artikel 16 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) aanspraak maken op een degressieve loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) aanspraak maken op een loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers.»

Art. 12.Artikel 17 en 18 van hetzelfde besluit worden vervangen door wat volgt : «

Artikel 17.§ 1. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor drie jaar.

Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegafdeling. § 2. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) worden de premies voor het eerste en tweede jaar bepaald op respectievelijk 60 % en 40 % en vanaf het derde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. § 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis. Deze periode wordt wel verlengd met de termijn verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.

Artikel 18.§ 1. Een uitbreiding van het oorspronkelijk aantal toegekende invoegwerknemers kan enkel worden gevraagd binnen een periode van zeven jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer. § 2. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) gebeurt de toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor een periode van maximaal twee jaar.

Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) gebeurt de toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegafdeling. § 3. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) worden de premies voor het eerste en tweede jaar bepaald op respectievelijk 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) wordt de premie voor het eerste jaar bepaald op 40 % en vanaf het tweede jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. »

Art. 13.In artikel 19 van hetzelfde besluit worden 1° en 7° vervangen door wat volgt : « 1° binnen de drie jaar volgend op de datum van betekening van de erkenningsbeslissing het minimum aantal van 3 voltijds equivalente invoegwerknemers tewerkstellen; 7° indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, de administratie en de trajectbegeleider van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding hiervan op de hoogte brengen en het recht bieden aan de ontslagen invoegwerknemers om beroep te kunnen doen op een erkend outplacementbureau.»

Art. 14.Aan artikel 20, § 2 van hetzelfde besluit worden de volgende woorden toegevoegd : « of het aanvullend paritair comité 100 voor de arbeiders ».

Art. 15.In artikel 20 van hetzelfde besluit wordt § 6 vervangen door wat volgt : « § 6. In voorkomend geval wordt de totale loonkost verminderd met de herinschakelingsuitkering, behalve wanneer de premie op 35 % van de refertebedragen is bepaald. »

Art. 16.In artikel 34 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : «

Artikel 34.§ 1. De indienstneming van de eerste invoegwerknemer dient te geschieden binnen een periode van zes maanden vanaf de betekening van de erkenningsbeslissing.

De indienstneming van het totale aantal toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers, zoals bedoeld in artikel 29, dient te geschieden binnen een periode van vier jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.

Voor de invoegwerknemers die niet binnen de voorziene aanwervingstermijn in dienst werden genomen, vervalt het recht op de toegekende premie. »

Art. 17.Aan artikel 54, 1°, a) van hetzelfde besluit wordt een achtste streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : « - de door de minister in het kader van titel VIbis van dit besluit erkende nabijheidsdiensten. »

Art. 18.In artikel 69, § 2 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « § 2. Bij het beëindigen van de adviesopdracht stuurt het adviesbureau, in onderlinge samenspraak met de onderneming, volgende stukken aan de administratie : »

Art. 19.In artikel 69, § 2 van hetzelfde besluit wordt 1° vervangen door wat volgt : « 1° een kopie van het door de onderneming ondertekend aanvraagformulier zoals bepaald in artikel 68, § 2 van dit besluit. »

Art. 20.In hetzelfde besluit wordt een TITEL VIbis, bestaande uit artikel 79bis tot en met 79octies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « TITEL VIbis. - Ontwikkeling van nabijheidsdiensten HOOFDSTUK I. - Definities

Art. 79bis.Voor de toepassing van Titel VIbis van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° nabijheidsdienst : een dienst die beantwoordt aan individuele of collectieve behoeften en die in de fysische en/of relationele nabijheid van de gebruiker wordt geleverd en waarbij deze dienst : - op een kwaliteitsvolle wijze een antwoord biedt op persoonsgebonden of collectieve noden; - aanvullend is voor het bestaande aanbod en geen oneerlijke concurrentie veroorzaakt; - arbeidsplaatsen creëert met een perspectief op duurzaamheid met maximale kansen voor kansengroepen; 2° centrumsteden : de gemeentebesturen van Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Grootstedelijk gebied Turnhout;3° voorbeeldproject : een project dat het ontwikkelen en organiseren van een nabijheidsdienst tot doelstelling heeft en dat een voorbeeldfunctie vervult;4° erkend actieplan : een door de minister erkend plan waarin de centrumsteden verduidelijken op welke wijze men de ontwikkeling van nabijheidsdiensten zal organiseren.Dit actieplan wordt opgemaakt voor een periode van vier jaar. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 79ter.§ 1. De minister kan de regierol die de ontwikkeling van nabijheidsdiensten tot doel hebben erkennen en financieren. De erkenning heeft een duurtijd van maximaal één jaar. Deze erkenning kan jaarlijks verlengd worden. Centrumsteden met een erkend actieplan kunnen een aanvraag tot financiering van de regierol indienen. § 2. De minister bepaalt de procedure tot erkenning, de inhoud van de regierol en de na te leven verbintenissen.

Art. 79quater.§ 1. De minister kan voorbeeldprojecten erkennen en financieren die de ontwikkeling van nabijheidsdiensten tot doel hebben. De erkenning heeft een duurtijd van één jaar. Deze erkenning kan jaarlijks verlengd worden.

Een aanvraag tot projectfinanciering kan ingediend worden door één van de volgende categorieën van actoren of een combinatie ervan : 1° gemeentebesturen; 2° O.C.M.W.-besturen; 3° provinciebesturen;4° provinciale autonome overheidsbedrijven;5° sociale werkplaatsen;6° invoegbedrijven;7° bedrijven met een invoegafdeling;8° verenigingen zonder winstoogmerk. § 2. De minister bepaalt de procedure tot erkenning, de criteria en de na te leven verbintenissen. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring

Art. 79quinquies.Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de centrumsteden met een erkend actieplan voor de regierol aanspraak maken op een financiering van loon- en werkingskosten voor één of meerdere personeelsleden belast met de uitbouw van de nabijheidsdiensten en/of het ontwikkelen van de regierol op dit vlak.

Deze middelen bedragen op jaarbasis maximaal : - 25.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 1 halftijds equivalent voor centrumsteden met minder dan 100.000 inwoners op datum van 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag; - 50.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 1 voltijds equivalent voor centrumsteden met 100.000 tot 200.000 inwoners op datum van 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag; - 100.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 2 voltijds equivalenten voor centrumsteden met 200.000 tot 300.000 inwoners op datum van 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag; - 150.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 3 voltijds equivalenten voor centrumsteden met meer dan 300.000 inwoners op datum van 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag.

Art. 79sexies.Binnen de perken van het begrotingskrediet kan een aanvrager, zoals bedoeld in artikel 79quater, § 1, aanspraak maken op een projectfinanciering.

Art. 79septies.De minister kan, onder de voorwaarden die hij bepaalt en binnen de perken van het begrotingskrediet, een subsidie verlenen aan een organisatie die ondersteunende of dienstverlenende taken verricht in het kader van de nabijheidsdiensten.

Art. 79octies.Als door de administratie wordt vastgesteld dat de criteria of de verbintenissen, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 79ter, § 2 of artikel 79quater, § 2 van dit besluit, niet worden nageleefd, kan de minister op eenvoudig verzoek de middelen terugvorderen. »

Art. 21.In artikel 85, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « tegen eind mei » geschrapt.

Art. 22.In artikel 91, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « tegen eind mei » geschrapt.

Art. 23.In hetzelfde besluit worden een artikel 96bis, 96ter en 96quater ingevoegd, die luiden als volgt : «

Art. 96bis.§ 1. Werknemers die als gemeentelijk mina-werker in het kader van optie 8 van de gemeentelijke milieuconvenants tewerkgesteld zijn op het moment van de goedkeuring van de aanvraag tot erkenning als invoegbedrijf of als invoegafdeling voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) , worden gelijkgesteld met invoegwerknemers zoals bedoeld in artikel 3, 1°. § 2. Invoegbedrijven die als kringloopcentrum erkend zijn door de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij of die activiteiten op het vlak van natuurbehoud of onderhoud van openbare domeinen verrichten, hebben vanaf 1 november 2001 automatisch recht op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid van dit besluit waarbij voor de invoegwerknemers die minstens drie volle jaren tewerkgesteld zijn de loonpremie bepaald wordt op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.

Art. 96ter.Bij wijze van overgangsmaatregel voor het begrotingsjaar 2001 wordt de controleur der vastleggingen gemachtigd om ten laste van programma 52.40, b.a. 41.07 begrotingsjaar 2001 2.478.935,25 euro vast te leggen voor de financiering van voorbeeldprojecten die door de minister worden erkend krachtens artikel 79quater en voor de subsidiëring van een organisatie krachtens artikel 79septies.

Art. 96quater.§ 1. Het in de eerste kolom van onderstaande tabel vermeld artikel heeft betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden tot en met 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De bedragen die in euro worden vermeld in artikel 79quinquies van dit besluit, treden in werking op 1 januari 2002. »

Art. 24.De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van het besluit.

Art. 25.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 november 2001.

Brussel, 7 december 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS

^