Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 07 september 2001
gepubliceerd op 18 december 2001

Besluit van de Vlaamse regering houdende diverse bepalingen met betrekking tot de personeelsleden van de Centra voor Leerlingenbegeleiding

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001036389
pub.
18/12/2001
prom.
07/09/2001
ELI
eli/besluit/2001/09/07/2001036389/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

7 SEPTEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende diverse bepalingen met betrekking tot de personeelsleden van de Centra voor Leerlingenbegeleiding


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993, 1 december 1993, 15 december 1993, 21 december 1994, 19 april 1995, 8 juli 1996, 15 juli 1997, 14 juli 1998, 1 december 1998, 2 maart 1999, 18 mei 1999, inzonderheid op de artikelen 4, § 3, 21ter, 28ter, 36quater, 77, eerste lid en 101, § 2, 4°;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993, 15 december 1993, 21 december 1994, 19 april 1995, 8 juli 1996, 15 juli 1997, 14 juli 1998, 1 december 1998, 2 maart 1999, 18 mei 1999, inzonderheid op de artikelen 6, § 3, 23ter, 31ter, 33 en 51, eerste lid;

Gelet op het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, inzonderheid op de artikelen 187, 188 en 190;

Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, inzonderheid op artikel IX.2;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-socale centra, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 februari 1970 tot vaststelling van de normen in verband met het aantal betrekkingen van assistent-verpleegster en van het administratief personeel in de psycho-medisch-sociale rijkscentra belast met het uitvoeren van het medisch schooltoezicht in de rijksscholen : Gelet op het koninklijk besluit van 12 oktober 1970 tot vaststelling van het organiek basiskader van het administratief personeel der psycho-medisch-sociale rijkscentra, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 november 1971, 28 januari 1975 en 9 juli 1976 en de besluiten van de Vlaamse regering van 23 februari 1994 en 30 maart 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 juni 1979 tot oprichting van Rijksvormingscentra voor het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra en van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra en tot vaststelling van de benoemingsvoorwaarden van de leden van het technisch personeel van de Rijksvormingscentra, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juli 1979;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende het verlof voor afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 september 1983 en 13 januari 1988;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 juni 1981 betreffende de afwezigheid van lange duur gewettigd door familiale redenen, van de leden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 september 1983;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 augustus 1981 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra en van de diensten voor studie- en beroepsoriëntering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 juli 1983 en 2 september 1985 en het koninklijke besluit nr. 467 van 1 oktober 1986;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het Gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1985 betreffende de verplichtingen en de opdrachten inzake medisch schooltoezicht, en houdende de erkenningsvoorwaarden en subsidiëring van equipes en centra medisch schooltoezicht;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 september 1996 houdende maatregelen tot begeleiding van migrantenleerlingen in de psycho-medisch-sociale centra;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de peronseelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 25 mei 1999;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2000 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de weddenschalen van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding, inzonderheid op artikel 5;

Gelet op het ministerieel besluit van 29 april 1975 tot vaststelling van het bedrag der erelonen van de geneesheren verbonden aan de psycho-medisch-sociale Rijkscentra, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 21 februari 1978;

Gelet op het ministerieel besluit van 5 oktober 1981 tot vaststelling van het minimumprogramma en de vorm van het jaarprogramma van de psycho-medisch-sociale centra, evenals van de vorm van het activiteitenprogramma van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;

Gelet op het ministerieel besluit van 15 oktober 1981 tot vaststelling van de vereisten waaraan de agenda en de dossiers met betrekking tot de psycho-medisch-sociale begeleiding moeten beantwoorden;

Gelet op het ministerieel besluit van 14 juni 1983 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder gegevens betreffende een leerling, die niet meer tot het werkgebied van een centrum behoort, mogen worden overgemaakt aan een ander centrum, waarvan de leerling tot het werkgebied behoort;

Gelet op het ministerieel besluit van 13 september 1990 houdende erkenning en aanduiding van psycho-medisch-sociale centra, belast met het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de leerlingen uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de deelnemers uit de erkende vormingen voor het vervullen van de deeltijdse leerplicht;

Gelet op het ministerieel besluit van 15 januari 1992 betreffende de schriftelijke weigering tot individuele begeleiding door een psycho-medisch-sociaal centrum;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 29 maart 2001;

Gelet op het protocol nr. 397 van 27 april 2001 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 170 van 27 april 2001 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de vergadering van het Overkoepelend onderhandelingscomité bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling dat als volgt wordt gemotiveerd : - Hoofdstuk I. Art. 190 van het Decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding bepaalt dat de personeelsleden van de MST-equipes die worden overgedragen aan een centrum voor leerlingenbegeleiding, tijdelijke personeelsleden zijn conform de bepalingen van de rechtspositiedecreten van 27 maart 1991.

Ditzelfde artikel bepaalt evenwel dat deze personeelsleden kunnen worden vast benoemd op 1 januari 2001, indien de regering daartoe de voorwaarden bepaalt waaronder dienstanciënniteit van deze personeelsleden in aanmerking kan worden genomen. De uitvoering van deze bepaling door middel van voorliggend ontwerp van besluit is dringend noodzakelijk in functie van de rechtszekerheid zowel in hoofde van de centrumbesturen, die aan het departement Onderwijs reeds talrijke dossiers inzake erkenning van vaste benoeming hebben voorgelegd, als in hoofde van de betrokken personeelsleden.

Afhankelijk van de statutaire toestand van de personeelsleden gelden immers andere voorrangsregels en andere betalingsregels. De terugwerkende kracht van de betrokken bepalingen, die de rechten van de betrokken personeelsleden vrijwaart én ten goede komt, doet niets af van de urgentie van deze bepalingen, daar het ten zeerste wenselijk is dat betrokkenen onmiddellijk statutaire zekerheid hebben en doorlopend betaald kunnen worden als vast benoemden in toepassing van het decreet.

Het Hoofdstuk I aligneert daarenboven, in uitvoering van artikel 4, § 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en artikel 6, § 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, de dienstanciënniteit van de in artikel 1 van het voorliggend ontwerp van besluit genoemde personeelsleden, en dit om een vergelijkbare en rechtvaardige inschakeling van de personeelsleden die onder verschillende rechtspositieregelingen ressorteren te bewerkstelligen.

Om de grondwettelijk gewaarborgde gelijkheid tussen personeelsleden te vrijwaren, moeten deze aanpassingen zo spoedig mogelijk in de rechtsorde worden ingepast; - Hoofdstuk IV. De regeling uitgetekend in Hoofdstuk 4 vrijwaart verworven rechten van overgedragen MST-personeelsleden inzake gedeeltelijke loopbaanonderbreking. Zonder deze bepaling zou de juridische waarde van een begonnen loopbaanonderbreking in het gedrang komen. De bepaling is dus dringend noodzakelijk om de continuïteit inzake gedeeltelijke loopbaanonderbrekingen te vrijwaren en om de verworven rechten van de betrokken personeelsleden niet teniet te doen; - Hoofdstuk V. In de huidige juridische constellatie is onduidelijk welke dienstanciënniteit medewerkers dienen aan te tonen om de weddenschaal 203 te bekomen. De remediëring van deze anomalie is dringend noodzakelijk om te voorkomen dat aan deze personeelsleden het recht op deze weddenschaal ontzegd wordt; - Hoofdstuk VI. Om tegemoet te komen aan de objectief vaststelbare en urgente nood aan CLB-artsen voorziet dit hoofdstuk in gunstige bepalingen inzake geldelijke anciënniteit. Zonder de zeer spoedige implementatie van deze bepaling zullen zich reële problemen inzake dit personeelscontingent voordoen; - Hoofdstuk VII. Om het stappenplan inzake vereenvoudiging van de regelgeving ook voor de centra voor leerlingenbegeleiding effectief en tijdig te kunnen verwezenlijken, houdt voorliggend ontwerp van besluit een sterke vereenvoudiging en rationalisatie van de bestaande bepalingen inzake verlofstelsels in. Zonder spoedige verwezenlijking van de bepalingen van Hoofdstuk 7 komt de haalbaarheid van voornoemd stappenplan in het gedrang;

Gelet op het advies 31.956/1 van de afdeling wetgeving van de Raad van State, gegeven op 12 juli 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen en van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Berekening van de dienstanciënniteit Afdeling 1. - Centra voor leerlingenbegeleiding van het

Gemeenschapsonderwijs

Artikel 1.Voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de centra voor leerlingenbegeleiding van het gemeenschapsonderwijs komen eveneens, in uitvoering van artikel 4, § 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, onder de hierna vermelde voorwaarden, de diensten in aanmerking gepresteerd als : 1° contractueel personeelslid bij een PMS-centrum en/of het Vormingscentrum van de PMS-centra van het gemeenschapsonderwijs;2° contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;3° klerk, gepresteerd vóór de overdracht naar het gemeenschapsonderwijs op 1 januari 1994 en tijdens de wettelijke vooropzegperiode na de overdracht met toepassing van artikel 201 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;4° gesubsidieerd contractueel personeelslid.

Art. 2.§ 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden die diensten hebben verricht zoals bedoeld in artikel 1 : 1° bestaat het aantal dagen gepresteerd als personeelslid in de hoedanigheid van de in artikel 1 vermelde diensten, in een betrekking met volledige dienstprestaties uit alle kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de verlofdagen en vakantieperiodes als zij in deze periode vallen;2° worden de dagen gepresteerd in de betrekking met onvolledige dienstprestaties die tenminste de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties.Het aantal dagen in de betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren voor een betrekking met volledige dienstprestaties, wordt met de helft verminderd; 3° mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties die tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;4° vormen dertig dagen een maand;5° worden als diensten beschouwd, de dagen waarop het personeelslid effectief prestaties verrichtte, evenals : a) de verlofdagen en vakantieperiodes b) de ziektedagen c) de bevallingsverloven en de borstvoedingsverloven d) de loopbaanonderbrekingen met inbegrip van de ouderschapsverloven 6° kan gedurende een dienstjaar een dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen worden verworven;7° wordt in voorkomend geval de dienstanciënniteit te zijn verworven in het ambt dat het personeelslid uitoefende na concordantie van zijn ambt zoals bedoeld in artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 2. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 1 : 1° kunnen de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid van een PMS-centrum of het Vormingscentrum van de PMS-centra van het Gemeenschapsonderwijs voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden;2° kunnen de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid van een gesubsidieerde MST-equipe enkel in aanmerking worden genomen voor personeelsleden die met toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding op 1 september 2000 werden overgedragen naar een centrum voor leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs;3° kunnen de diensten gepresteerd als klerk voor de overdracht enkel worden in aanmerking genomen als ze gepresteerd werden in een PMS-centrum van het Gemeenschapsonderwijs of van het Rijk;4° kunnen de diensten gepresteerd als gesubsidieerd contractueel personeelslid van een PMS-centrum, van het Vormingscentrum van de PMS-centra of van een centrum voor leerlingenbegeleiding voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III;5° kunnen enkel diensten als gesubsidieerde contractueel in aanmerking genomen worden als het project uitdrukkelijk betrekking had op de PMS-centra of de centra voor leerlingenbegeleiding of als de plaats van tewerkstelling een PMS-centrum, een centrum voor leerlingenbegeleiding of het Vormingscentrum van de PMS-centra was, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III. Afdeling 2. - Gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 3.Voor het berekenen van de dienstanciënniteit in de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, komen eveneens, in uitvoering van artikel 6, § 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, onder de hierna vermelde voorwaarden, de diensten in aanmerking gepresteerd als : 1° contractueel personeelslid bij een PMS-centrum;2° contractueel personeelslid bij een equipe voor medisch schooltoezicht;3° gesubsidieerd contractueel personeelslid;4° personeelslid bij een consultatiebureau voor gehandicapten.

Art. 4.§ 1. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden die diensten hebben verricht zoals bedoeld in artikel 3 : 1° bestaat het aantal dagen gepresteerd als personeelslid in de hoedanigheid van de in artikel 3 vermelde diensten in een betrekking met volledige dienstprestaties uit alle kalenderdagen gerekend van het begin tot het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de verlofdagen en vakantieperiodes indien zij in deze periode vallen;2° worden de dagen gepresteerd in de betrekking met onvolledige dienstprestaties die tenminste de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor een betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties.Het aantal dagen in de betrekking die niet de helft bedraagt van het aantal uren voor een betrekking met volledige dienstprestaties, wordt met de helft verminderd; 3° mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige dienstprestaties die tijdens dezelfde periode wordt uitgeoefend;4° vormen dertig dagen een maand;5° worden als diensten beschouwd, de dagen waarop het personeelslid effectief prestaties verrichtte, evenals : a) de verlofdagen en vakantieperiodes b) de ziektedagen c) de bevallingsverloven en de borstvoedingsverloven d) de loopbaanonderbrekingen met inbegrip van de ouderschapsverloven 6° kan gedurende een dienstjaar een dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen worden verworven;7° wordt in voorkomend geval de dienstanciënniteit geacht te zijn verworven in het ambt dat het personeelslid uitoefende na concordantie van zijn ambt zoals bedoeld in artikel 182 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. § 2. Voor het berekenen van de dienstanciënniteit van de personeelsleden bedoeld in artikel 3, 1° en 3° : 1° kunnen de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid van een PMS-centrum voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden;2° kunnen de diensten gepresteerd als gesubsidieerd contractueel personeelslid van een PMS-centrum, een centrum voor leerlingenbegeleiding of een permanente ondersteuningscel voor maximaal 720 dagen dienstanciënniteit in aanmerking genomen worden, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III;3° kunnen enkel diensten als gesubsidieerde contractueel in aanmerking genomen worden als het project uitdrukkelijk betrekking had op de PMS-centra of de centra voor leerlingenbegeleiding of als de plaats van tewerkstelling een PMS-centrum, een centrum voor leerlingenbegeleiding of een permanente ondersteuningscel was, onverminderd de bepalingen van artikel 191 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs-II en artikel 16 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het Onderwijs-III. HOOFDSTUK II. - Tijdelijke vervanging van boventallige klerken

Art. 5.Vanaf 1 september 2000 kunnen de boventallige klerken bedoeld in artikel 187 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, slechts vervangen worden door een tijdelijk personeelslid, indien de vastbenoemde boventallige klerk afwezig is om volgende redenen : 1° afwezigheid/non-activiteit voor lange duur gewettigd door familiale redenen;2° afwezigheid/non-activiteit voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;3° politiek verlof/non-activiteit;4° verlof wegens borstvoeding;5° verlof wegens onderbreking van de beroepsloopbaan;6° verlof voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;7° verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet;8° verlof wegens opdracht, zoals bedoeld in artikel 90, § 1 en § 2, 4°, 6°, 7°, 10° tot en met 15° en in artikel 91 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende Inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;9° verlof om hun kandidatuur voor de wetgevende of provinciale verkiezingen voor te dragen;10° verlof om een stage in een andere betrekking van de Staat, de provincies, de gemeenten, een daarmee gelijkgestelde openbare instelling, een gesubsidieerde officiële school of een gesubsidieerde vrije school of centrum te vervullen;11° verlof uit hoofde van dwingende redenen van familiaal belang;12° verlof voor vakbondsopdrachten;13° verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen;14° verlof voor terbeschikkingstelling van een jeugdorganisatie;15° verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen;16° terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht;17° terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 6.In artikel 25, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding, worden tussen de woorden « 33 en 50 » en « in aanmerking » de woorden « aangevuld met de personeelsleden bedoeld in artikel 17, eerste lid, 4°, die niet zijn toegewezen in toepassing van hoofdstuk IV van dit besluit » ingevoegd.

Art. 7.Aan artikel 33 van hetzelfde besluit wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De dienstanciënniteit bedoeld in § 1 wordt berekend overeenkomstig artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met dien verstande dat voor de berekening van de dienstanciënniteit ook de volgende periodes worden meegerekend : 1° de ziektedagen 2° bevallingsverloven 3° borstvoedingsverloven.»

Art. 8.In artikel 44, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « 1 november 1999 » vervangen door de woorden « 1 januari 2000 ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

Art. 9.Aan artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De personeelsleden die in toepassing van artikel 44 van het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding worden overgedragen, worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als ressorterend onder dit artikel, als zij 1° ofwel op 31 augustus 2000 een gedeeltelijke loopbaanonderbreking genoten zoals bedoeld in § 1;2° ofwel de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben uiterlijk op 31 augustus 2000 en sedert 1 september 2000 een gedeeltelijke loopbaanonderbreking genieten. Artikel 5, 2°, is niet van toepassing op de personeelsleden bedoeld in het eerste lid, 1°. » HOOFDSTUK V. - Wijziging aan het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2000 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de weddenschalen van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding

Art. 10.In artikel 5, § 4, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2000 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de weddenschalen van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding, worden tussen de woorden « dienstanciënniteit » en « in » de woorden « verworven in het ambt van medewerker in een centrum voor leerlingenbegeleiding » ingevoegd. HOOFDSTUK VI. - Bezoldigingsregeling

Art. 11.Aan artikel 16, § 1, A, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, wordt een r) toegevoegd, die luidt als volgt : « r) voor het personeelslid dat het ambt van arts of van directeur uitoefent in een centrum voor leerlingenbegeleiding : de diensten die het personeelslid sedert 1 september 1985 heeft gepresteerd in de hoedanigheid van zelfstandige arts of van contractuele arts van een psycho-medisch-sociaal centrum, van een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht of van een centrum voor leerlingenbegeleiding.

Als de diensten gepresteerd werden in de hoedanigheid van zelfstandige arts, worden zij slechts voor de helft in aanmerking genomen, tenzij betrokkene kan aantonen dat de diensten ten minste een volume omvatten dat overeenstemt met de helft van een voltijdse functie als arts. De diensten gepresteerd in de hoedanigheid van zelfstandige arts, kunnen slechts voor maximum 10 jaar in aanmerking worden genomen. »

Art. 12.In hetzelfde besluit wordt een artikel 47bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 47bis.De weddenanciënniteit die op 31 augustus 2000 in aanmerking werd genomen voor het bepalen van de wedde van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, op 1 september 2000 zijn overgedragen vanuit een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht, wordt voor toepassing van artikel 192 van voormeld decreet beschouwd als zijnde verworven overeenkomstig de bepaling van dit besluit. Deze weddenanciënniteit blijft behouden bij een eventuele overgang naar een ambt van de categorie van het administratief personeel binnen een centrum voor leerlingenbegeleiding, eveneens overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs. »

Art. 13.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt aangevuld met de volgende woorden : « of bij de klasse « 22 jaar ». ».

Art. 14.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden in het eerste lid tussen de woorden « 20e jaar » en « naar gelang », de woorden « of 22e jaar » ingevoegd.

Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 33bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 33bis.De weddenanciënniteit die op 31 augustus 2000 in aanmerking werd genomen voor het bepalen van de wedde van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding die in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, op 1 september 2000 zijn overgedragen vanuit een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht, wordt voor toepassing van artikel 192 van voormeld decreet beschouwd als zijnde verworven overeenkomstig de bepaling van dit besluit. Deze weddenanciënniteit blijft behouden bij een eventuele overgang naar een ambt van de categorie van het technisch personeel binnen een centrum voor leerlingenbegeleiding, eveneens overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs. » HOOFDSTUK VII. - Verlofstelsels

Art. 16.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het Gesubsidieerd onderwijs wordt aangevuld met een tweede lid, dat luidt als volgt : « De bepalingen van dit besluit zijn eveneens van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden van de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, bedoeld in het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding. ».

Art. 17.Het opschrift van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten, wordt vervangen door wat volgt : « het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de verlofregeling van het vastbenoemd technisch personeel van de centra voor leerlingenbegeleiding ».

Art. 18.Het opschrift van hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt vervangen door : « Hoofdstuk I. - Toepassingsgebied ».

Art. 19.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de vastbenoemde leden van het technisch personeel van de centra voor leerlingenbegeleiding. »

Art. 20.In afwijking van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet door personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, is het voornoemd besluit tot uiterlijk 1 januari 2002 van toepassing op de tijdelijke personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding die op 1 september 2000 in toepassing van artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding zijn overgedragen vanuit een gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht, voor zover zij behoren tot prioriteitscategorie 1 in toepassing van het besluit van 4 februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de centra voor leerlingenbegeleiding. HOOFDSTUK VIII. - Vaste benoeming op 1 januari 2001

Art. 21.Voor de vaste benoeming op 1 januari 2001 zoals bedoeld in artikel 190, § 2, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, worden de personeelsleden die op 1 september 2000 zijn overgedragen met toepassing van artikel 188 van hetzelfde decreet, geacht zich kandidaat te hebben gesteld in de vorm en binnen de termijn bepaald in artikel 31ter, § 2, 2°, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding of in artikel 36quater, § 2, 2°, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.

Art. 22.Alle betrekkingen in wervingsambten op de door de overdrachtscommissies goedgekeurde personeelsformaties van de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding worden geacht vacant verklaard en meegedeeld te zijn overeenkomstig artikel 33 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 23.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra, met uitzondering van de artikelen 3, § 6, 6, 11, 12, 15 tot en met 18, 20, 44;2° het koninklijk besluit van 11 februari 1970 tot vaststelling van de normen in verband met het aantal betrekkingen van assistent-verpleegster en van het administratief personeel in de psycho-medisch-sociale rijkscentra belast met het uitvoeren van het medisch schooltoezicht in de rijksscholen;3° het koninklijk besluit van 12 oktober 1970 tot vaststelling van het organiek basiskader van het administratief personeel der psycho-medisch-sociale rijkscentra, afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur;4° het ministerieel besluit van 29 april 1975 tot vaststelling van het bedrag der erelonen van de geneesheren verbonden aan de psycho-medisch-sociale Rijkscentra;5° het koninklijk besluit van 18 juni 1979 tot oprichting van Rijksvormingscentra voor het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra en van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra en tot vaststelling van de benoemingsvoorwaarden van de leden van het technisch personeel van de Rijksvormingscentra;6° de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra : - artikel 2 - artikel 16 - artikel 71 - artikel 85 - artikel 86 - de artikelen 174 tot en met 176 - artikel 198;7° de volgende artikelen van het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende de vakantie- en verlofregeling van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten : - de artikelen 2 tot en met 3 - artikel 9, laatste lid, laatste zin - de artikelen 10 tot en met 12 - artikel 14, laatste lid - artikel 14bis, laatste lid - artikel 27, laatste lid - artikel 29, tweede lid - artikel 30, § 1, laatste lid;8° het koninklijk besluit van 19 mei 1981 betreffende het verlof voor afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, van het stagedoend en vastbenoemd technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, de Rijksvormingscentra en de inspectiediensten;9° het koninklijk besluit van 11 juni 1981 betreffende de afwezigheid van lange duur gewettigd door familiale redenen, van de leden van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;10° het koninklijk besluit van 24 augustus 1981 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch-sociale centra en van de diensten voor studie- en beroepsoriëntering, met uitzondering van de artikelen 23 tot en met 25;11° het ministerieel besluit van 5 oktober 1981 tot vaststelling van het minimumprogramma en de vorm van het jaarprogramma van de psycho-medisch-sociale centra, evenals van de vorm van het activiteitenprogramma van de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;12° het ministerieel besluit van 15 oktober 1981 tot vaststelling van de vereisten waaraan de agenda en de dossiers met betrekking tot de psycho-medisch-sociale begeleiding moeten beantwoorden;13° het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra en diensten voor studie- en beroepsoriëntering;14° het ministerieel besluit van 14 juni 1983 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder gegevens betreffende een leerling, die niet meer tot het werkgebied van een centrum behoort, mogen worden overgemaakt aan een ander centrum, waarvan de leerling tot het werkgebied behoort;15° het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1985 betreffende de verplichtingen en de opdrachten inzake medisch schooltoezicht, en houdende de erkenningsvoorwaarden en subsidiëring van equipes en centra medisch schooltoezicht, met uitzondering van de bijlage 2 « Technische voorwaarden inzake inrichting en uitrusting van de lokalen waarin een centrum voor medisch schooltoezicht gevestigd is » van dit besluit;16° het ministerieel besluit van 13 september 1990 houdende erkenning en aanduiding van psycho-medisch-sociale centra, belast met het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de leerlingen uit het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de deelnemers uit de erkende vormingen voor het vervullen van de deeltijdse leerplicht;17° het ministerieel besluit van 15 januari 1992 betreffende de schriftelijke weigering tot individuele begeleiding door een psycho-medisch-sociaal centrum;18° het besluit van de Vlaamse regering van 24 september 1996 houdende maatregelen tot begeleiding van migrantenleerlingen in de psycho-medisch-sociale centra Art.24. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2000, met uitzondering van de artikelen van hoofdstuk III, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2000.

Art. 25.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 7 september 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN

^