Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 09 februari 2001
gepubliceerd op 14 maart 2001

Besluit van de Vlaamse regering houdende uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035252
pub.
14/03/2001
prom.
09/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/09/2001035252/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 FEBRUARI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten;

Gelet op het advies van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, gegeven op 17 januari 2001;

Gelet op het akkoord van Inspectie van Financiën, gegeven op 8 januari 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het nieuwe decreet in voege treedt op 1 januari 2001 en het niet uitvoerbaar is zonder besluit van de Vlaamse regering;

Overwegende dat de huidige federaties en verenigingen voor amateurkunsten volop in voorbereiding zijn voor dit nieuwe decreet;

Overwegende dat de regels met betrekking tot het beleidsplan en de erkenningsaanvraag deel uit maken van het besluit en de organisaties derhalve tot op heden in het ongewisse worden gelaten over hun manier van werken;

Overwegende dat er zonder besluit van de Vlaamse regering geen projecten kunnen worden ingediend noch behandeld;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten;2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur;3° de adviserende beroepscommissie : de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden, bedoeld in artikel 15 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden;4° administratie : de afdeling in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die bevoegd is voor de amateurkunsten;5° organisatie : organisatie voor amateurkunsten zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet;6° het VCA : het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten, namelijk het landelijk steunpunt voor amateurkunsten;7° jaarplanning : het jaarlijks actieplan van een organisatie;8° beleidsperiode : de vijfjaarlijkse periode, zoals vermeld in artikel 9, § 2, van het decreet. HOOFDSTUK II. - Erkenning Afdeling I. - Erkenningen tijdens de eerste beleidsperiode

Art. 2.§ 1. De minister erkent een organisatie voor amateurkunsten ontstaan uit verenigingen en federaties die krachtens artikel 16, § 1, van het decreet toegang kregen tot het decreet, nadat daartoe in de loop van de eerste beleidsperiode een aangetekende schriftelijke aanvraag bij de administratie werd ingediend. § 2. Uit de aanvraag moet duidelijk blijken of de organisatie een fusie, een totaal samenwerkingsverband of een gedeeltelijk samenwerkingsverband is. Deze aanvraag moet vergezeld zijn van het beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 5 van dit besluit. § 3. De aanvraag voor erkenning is onontvankelijk indien niet voldaan is aan één van de volgende voorwaarden : 1° de aanvraag voor erkenning bevat alle documenten en gegevens, vermeld in artikel 2, § 2;2° uit de ingediende stukken blijkt dat de doelstellingen van het decreet door de organisatie voldoende kunnen worden gerealiseerd. De administratie brengt de aanvragende organisatie binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, op de hoogte of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is.

Indien de aanvraag niet ontvankelijk is, kan de organisatie haar aanvraag tot erkenning hernieuwen bij de administratie. § 4. De administratie onderzoekt de aanvraag, indien nodig ter plaatse, en brengt binnen de maand te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, advies uit bij de minister.

De minister deelt uiterlijk binnen drie maanden na datum van de indiening van de erkenningsaanvraag zijn beslissing van erkenning of niet-erkenning mee. De administratie brengt in een gemotiveerd schrijven de organisatie onmiddellijk op de hoogte van de beslissing van de minister.

De aanvragende organisatie beschikt over vijftien dagen, te rekenen vanaf de postdatum van de verzending van bovenvermeld schrijven van de administratie, om tegen het voornemen van niet-erkenning een gemotiveerd bezwaar aan te tekenen bij de administratie.

Een bezwaarschrift is onontvankelijk indien het niet tijdig of zonder motivering is ingediend. Als een bezwaarschrift onontvankelijk is, meldt de administratie dat aan de organisatie in kwestie.

Bij ontstentenis van een advies van de adviserende beroepscommissie wordt de beslissing van de minister binnen drie maanden na indiening van het bezwaarschrift genomen.

De erkenning gaat in op de datum waarop de ontvankelijke erkenningsaanvraag werd ingediend. Afdeling II. - Erkenning vanaf de tweede beleidsperiode

Art. 3.§ 1. Vanaf de tweede beleidsperiode erkent de minister een organisatie voor amateurkunsten nadat hiertoe in de loop van januari van het jaar dat voorafgaat aan de beleidsperiode, een aangetekende schriftelijke aanvraag bij de administratie werd ingediend.

Deze aanvraag moet vergezeld zijn van de nodige bewijsstukken, waaruit blijkt dat de organisatie voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, gesteld in artikel 6 van het decreet en waarbij duidelijk moet worden aangegeven of de organisatie opteert voor een fusie of voor een totaal samenwerkingsverband. § 2. De aanvraag voor erkenning is onontvankelijk indien niet voldaan is aan één van de volgende voorwaarden : 1° de aanvraag wordt tijdig ingediend;2° zij bevat alle documenten en gegevens, vermeld in § 1;3° uit de ingediende stukken blijkt dat de doelstellingen van het decreet door de organisatie voldoende kunnen worden gerealiseerd. De administratie brengt de aanvragende organisatie binnen de maand, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, op de hoogte van het feit of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is.

Bij niet-ontvankelijkheid op basis van het eerste lid, 2° en 3°, heeft de organisatie één maand, vanaf de ontvangst van bericht van de niet-ontvankelijkheid, de tijd om de nodige aanvullingen te bezorgen. § 3. De administratie onderzoekt de aanvraag, indien nodig ter plaatse, en brengt vóór 15 april van het lopende jaar advies uit bij de minister.

De minister deelt vóór 15 mei aan de administratie de erkenning of het voornemen van niet-erkenning mee. De administratie brengt in een gemotiveerd schrijven de organisatie onmiddellijk op de hoogte van de beslissing van de minister.

De aanvragende organisatie beschikt over vijftien dagen, te rekenen vanaf de postdatum van de verzending van bovenvermeld schrijven, om tegen het voornemen van niet-erkenning een gemotiveerd bezwaar aan te tekenen bij de administratie.

Een bezwaarschrift is onontvankelijk indien het niet tijdig of zonder motivering is ingediend. Als een bezwaarschrift onontvankelijk is, meldt de administratie dat vóór 15 juni aan de organisatie in kwestie.

Vóór 1 oktober deelt de administratie aan de organisatie, die een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, de beslissing van de minister mee of de erkenning al dan niet wordt toegekend.

Bij ontstentenis van een advies van de adviserende beroepscommissie wordt de beslissing van de minister meegedeeld vóór 15 oktober van het kalenderjaar waarin de aanvraag werd gedaan. § 5. Binnen twee maanden nadat de organisatie in kennis werd gesteld van de erkenningsbeslissing, dient zij het beleidsplan, zoals bepaald in artikel 5, in bij de administratie.

De erkenning gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de betekening van de erkenningsbeslissing. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling I. - Procedure

Art. 4.§ 1. Uiterlijk op 15 april van het jaar dat voorafgaat aan een nieuwe beleidsperiode bepaalt de Vlaamse regering de subsidie-enveloppen en deelt ze de prioriteiten mee, zoals bepaald in artikel 9, § 7, van het decreet. § 2. De organisatie dient een beleidsplan in, uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan een nieuwe beleidsperiode.

De administratie deelt vóór 31 december van hetzelfde jaar mee of het beleidsplan al dan niet aanvaard wordt voor subsidiëring. § 3. Indien het beleidsplan niet aanvaard wordt, heeft de betreffende organisatie drie maanden de tijd, te rekenen van de postdatum van de verzending van mededeling van de administratie, om het beleidsplan bij te sturen.

De administratie legt in dat geval het beleidsplan voor aan de minister en die beslist vóór 1 mei van de nieuwe beleidsperiode over het aanvaarden van het beleidsplan. Indien het beleidsplan niet aanvaard wordt dan verliest de organisatie haar subsidie vanaf 1 januari van het volgende jaar. § 4. De nieuwe subsidie-enveloppe wordt toegekend vanaf 1 januari van elke beleidsperiode, tenzij het beleidsplan niet wordt aanvaard. In dat geval behoudt de organisatie gedurende één jaar de subsidie-enveloppe van de vorige beleidsperiode. Afdeling II. - Beleidsplan en evaluatie

Art. 5.§ 1. Het beleidsplan, bepaald in artikel 9, § 2, van het decreet, omschrijft de missie, de algemene doelstellingen en de uitgangspunten van de organisatie, alsook de concrete doelstellingen en de acties. Het beleidsplan wordt gesitueerd in een maatschappelijk kader. § 2. In het beleidsplan zullen de volgende aspecten worden beschreven : 1° de financiële middelen die worden ingezet voor de werking, het personeel en de infrastructuur van de organisatie;2° een overzicht van de aangesloten groepen met aanduiding van het aantal leden van deze groepen en van de individuele leden en de evolutie hiervan in de beleidsperiode;3° de communicatie met de aangesloten groepen, de individuele leden en de geïnteresseerde burger;4° de vorming en de opleiding;5° de doelgerichte begeleidingen aan de groepen en aan de individuele leden;6° de programmatie van publiekgerichte activiteiten en evenementen;7° de samenwerking met het VCA met betrekking tot de uitbouw van het documentatiecentrum, de samenwerking met de belendende sectoren en het kwaliteitsbeleid;8° de participatie en het publieksbereik;9° de culturele diversiteit. § 3. Voor de in § 2 vermelde aspecten moet aangegeven worden welke aandacht er besteed wordt aan de verschillende uitingsvormen van de discipline. § 4. De prioriteiten, zoals vermeld in artikel 9, § 7 van het decreet, moeten in de diverse aspecten van het beleidsplan tot uiting komen.

Art. 6.§ 1. De jaarplanning, zoals bepaald in artikel 12, § 3, 3°, van het decreet, vermeldt per concrete actie een beoogd resultaat met aanduiding van één of meer resultaatsindicatoren, alsook de manier waarop men de bereikte resultaten zal evalueren ten aanzien van de vooropgestelde doelstellingen. § 2. De jaarplanning wordt vergezeld van een door de algemene vergadering goedgekeurde begroting en moet uiterlijk op 1 november worden ingediend. § 3. De organisatie bezorgt uiterlijk op 1 april een werkingsverslag en een financieel verslag van het voorbije jaar aan de administratie.

Art. 7.§ 1. Gedurende de looptijd van elke beleidsperiode zal de administratie ten minste eenmaal een bezoek ter plaatse brengen om de werking van de organisatie te evalueren. Het uitgangspunt hiervoor is het door de administratie goedgekeurde en eventueel bijgestuurde beleidsplan, de jaarplanningen, de werkingsverslagen en de financiële verslagen. § 2. De administratie deelt haar bevindingen schriftelijk mee aan de organisatie in een verslag met aanbevelingen. Bij negatieve vaststellingen moet de organisatie uiterlijk binnen een jaar na ontvangst van het verslag van de administratie een rapport indienen bij de administratie waarin wordt aangetoond dat de uitvoering van haar beleid conform het goedgekeurde beleidsplan is en dat het tegemoetkomt aan de vaststellingen van de administratie. § 3. Indien de administratie het in § 2 bedoelde rapport negatief evalueert zal de minister de subsidies van de lopende beleidsperiode stopzetten. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring van projecten

Art. 8.§ 1. De projectsubsidies, bedoeld in artikel 15 van het decreet, kunnen enkel worden toegekend aan organisaties die erkend zijn krachtens het decreet, of aan verenigingen of instellingen die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° beschikken over een rechtspersoonlijkheid;2° ze zijn gevestigd in het Vlaamse of Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. § 2. De samenwerkende partners sluiten vooraf een akkoord met betrekking tot de concrete inhoudelijke en financiële realisatie van het project.

Art. 9.§ 1. Een project is duidelijk afgelijnd in tijd, en kan zich spreiden over meerdere jaren zonder evenwel de beleidsperiode in kwestie overschrijden. § 2. Voor de erkende organisaties van amateurkunsten en voor het steunpunt moet worden aangetoond dat een meerjarig project past in de missie en de doelstellingen, zoals bepaald in hun beleidsplan. § 3. De projectaanvraag zelf bevat alle financiële, organisatorische en artistieke aspecten die een inhoudelijke beoordeling van het project in het raam van de decretale bepalingen mogelijk maken.

Art. 10.De minister bepaalt telkens vóór 1 mei van het eerste jaar van elke beleidsperiode de prioriteiten inzake doelgroepen en thema's, bedoeld in artikel 15, § 2, 3°, van het decreet.

Art. 11.§ 1. Een projectaanvraag kan elk jaar vóór 1 oktober ingediend worden bij de administratie. § 2. Voor de beoordeling van de ingediende projectaanvragen stelt de minister een adviescommissie in. § 3. De minister deelt zijn beslissing mee vóór 15 december van het kalenderjaar in kwestie. De financiële ondersteuning gaat in op 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar.

Art. 12.§ 1. Een meerjarige projectaanvraag bevat per kalenderjaar een begroting en een activiteitenschema die telkens worden ingediend vóór 1 oktober. Per kalenderjaar wordt er vóór 1 april een afrekening en een activiteitenverslag ingediend. § 2. Voor een project dat in hetzelfde kalenderjaar start en eindigt, worden er, binnen een maand na het beëindigen ervan, een afrekening en een activiteitenverslag ingediend bij de administratie.

Art. 13.§ 1. In afwijking van artikel 11 kan er, voor projecten die reeds starten in het jaar 2001, een projectaanvraag ingediend worden vanaf de inwerkingtreding van het decreet. § 2. Die projectaanvragen worden ingediend in de loop van de maanden januari of april van het kalenderjaar 2001. De minister deelt zijn beslissing mee vóór respectievelijk 15 februari of 15 mei van hetzelfde jaar. De financiële tegemoetkoming gaat in vanaf de datum van de projectaanvraag. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.

Art. 15.De minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 februari 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX

^