Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 09 februari 2001
gepubliceerd op 11 april 2001

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de prestatie- en bezoldigingsregeling voor de personeelsleden van de centra voor volwassenenonderwijs

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035363
pub.
11/04/2001
prom.
09/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/09/2001035363/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 FEBRUARI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de prestatie- en bezoldigingsregeling voor de personeelsleden van de centra voor volwassenenonderwijs


De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals gewijzigd, inzonderheid op artikel 12bis, § 2, en 29;

Gelet op het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, inzonderheid op artikel 56 en 79;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 mei 2000;

Gelet op het protocol nr. 372 van 28 augustus 2000 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van de onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 13 en 26 juni en 4 juli 2000;

Gelet op het protocol nr. 147 van 28 augustus 2000 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd onderwijs op 13 en 26 juni en 4 juli 2000;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het besluit absoluut noodzakelijk is voor de goede werking van het volwassenenonderwijs in uitvoering van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs en door het feit dat het onmogelijk is het besluit te laten ingaan in de loop van een schooljaar, waardoor de ingangsdatum reeds is voorzien op 1 september 2000;

Gelet op het advies van de Raad van State L. 30.681/1, gegeven op 25 september 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden die behoren tot de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend en het ondersteunend personeel van de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde centra voor volwassenenonderwijs.

Hoofdstuk II is uitsluitend van toepassing voor de tewerkstelling van de personeelsleden in het secundair onderwijs voor sociale promotie.

De bekwaamheidsbewijzen voor de personeelsleden van het hoger onderwijs voor sociale promotie worden geregeld overeenkomstig artikel 10 en 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs en artikel 10 en 12, tweede en derde lid van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede de internaten de van deze inrichtingen afhangen. HOOFDSTUK II. - De bekwaamheidsbewijzen

Art. 2.Artikel 2 tot en met 9 van het besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs, zoals gewijzigd, zijn van toepassing op de personeelsleden van het secundair onderwijs voor sociale promotie.

Art. 3.Voor de toepassing van artikel 2 van hetzelfde besluit worden de bekwaamheidsbewijzen waarvan de in artikel 1, eerste lid bedoelde personeelsleden houder moeten zijn, opgesomd in : 1° bijlage I en III, gevoegd bij onderhavig besluit;2° bijlage II tot en met VI, gevoegd bij voornoemd besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 1989. Voor de toepassing van het eerste lid op de studiegebieden talen en Nederlands tweede taal, worden de eerste en de tweede richtgraad gelijkgesteld met de tweede graad algemeen secundair onderwijs en de derde en de vierde richtgraad met de derde graad algemeen secundair onderwijs.

Voor vakken waarvoor geen bekwaamheidsbewijs vereist is in de graden waarin ze worden gegeven, dient het personeelslid in het bezit te zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen die voor hetzelfde vak vereist zijn in een andere graad.

Voor de personeelsleden die belast zijn met uren die geen lesuren zijn, dient een gelijkstelling te gebeuren met één van de vakken die in een bepaalde graad kunnen gegeven worden. Deze gelijkstelling wordt bepaald in functie van de bekwaamheidsbewijzen van het personeelslid dat belast wordt met uren die geen lesuren zijn. HOOFDSTUK III. - De prestatie- en bezoldigingsregeling

Art. 4.In artikel 2 van het koninklijk besluit nummer 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, zoals gewijzigd, wordt een § 2bis ingevoegd dat luidt als volgt : « § 2bis. In afwijking van § 2 wordt in het onderwijs voor sociale promotie onder "bijbetrekking" verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat aan één of meer centra voor volwassenenonderwijs wordt uitgeoefend door het personeelslid dat eveneens : 1° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan;2° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het onderwijs voor sociale promotie aan één of meer andere centra voor volwassenenonderwijs of in het beperkt leerplan;3° een ambt met volledige prestaties uitoefent dat, overeenkomstig de ponderatieregel toegepast zoals voor de berekening van de wedde, gevormd wordt door een ambt met onvolledige prestaties in het onderwijs met volledig leerplan en tevens door een ambt met onvolledige prestaties dat wordt uitgeoefend in beperkt leerplan en/of in het onderwijs voor sociale promotie aan één of meer andere centra voor volwassenenonderwijs;4° dat uit hoofde van een activiteit als zelfstandige netto-belastbare inkomsten heeft waarvan het bedrag gelijk is aan of hoger is dan het minimum verbonden aan de weddenschaal 501, met dien verstande dat dit minimum wordt aangepast aan de index doch verminderd met de forfaitair bepaalde beroepskosten van werknemers;5° dat uit hoofde van elke andere bezigheid en/of wegens het genot van een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen, netto-belastbare inkomsten heeft waarvan het bedrag gelijk is aan of hoger is dan het minimum verbonden aan de weddenschaal 501, met dien verstande dat dit minimum wordt aangepast aan de index doch verminderd met de forfaitair bepaalde beroepskosten van werknemers;6° reeds een niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent waarvoor het een volledige wedde geniet, waarvan het bruto-bedrag gelijk is aan of hoger ligt dan het minimum van zijn weddenschaal. Voor de toepassing van 4° en 5° wordt geen rekening gehouden met het inkomen voortvloeiend uit het verrichten van deskundig onderzoek in strafrechtelijke zaken in opdracht van de rechterlijke overheid, noch met de tijdsduur die daaraan is besteed, evenmin als met het inkomen voortvloeiend uit het uitoefenen van een politiek mandaat.

Onder "andere bezigheid" in de zin van het eerste lid, 5°, wordt verstaan een andere bezigheid dan : 1° een zelfstandig beroep;2° prestaties in het onderwijs met volledig leerplan en/of in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, waarvoor een bezoldiging ten laste van de Schatkist wordt toegekend. Onder "hoofdambt" in de zin van § 1, wordt verstaan het ambt met al dan niet volledige prestaties dat niet als bijbetrekking wordt beschouwd overeenkomstig de voorgaande bepalingen. » .

Art. 5.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden tussen de woorden "artikel 3" en de woorden "van voormeld koninklijk besluit", de worden "en 3bis" ingevoegd;2° er wordt een § 4bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 4bis.De bepalingen van § 4 zijn niet van toepassing op de personeelsleden bedoeld in § 1 die een ambt met onvolledige prestaties in het onderwijs met volledig leerplan combineren met een ambt met onvolledige prestaties in het onderwijs voor sociale promotie. »

Art. 6.In het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur wordt een artikel 3bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 3bis.§ 1. In afwijking van artikel 3 geldt voor het onderwijs voor sociale promotie dit artikel. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder ambt met volledige prestaties, het ambt dat prestaties behelst waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt.

Zijn onder meer volledig de prestaties van een personeelslid dat aan één of meer centra voor volwassenenonderwijs ten minste het minimumaantal lesuren geeft dat voor zijn ambt is vastgesteld krachtens artikel 15 van het besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, en de prestatie- en bezoldigingsregeling voor de personeelsleden van de centra voor volwassenenonderwijs. § 3. Voor de toepassing van artikel 2, § 2bis, van het koninklijk besluit nummer 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan zijn eveneens volledig de prestaties van een personeelslid dat aan één of meer centra in totaal ten minste zoveel lesuren geeft dat de som van de betrekkelijke waarden van deze uren de eenheid bereikt.

Ten aanzien van een ambt wordt de betrekkelijke waarde van één lesuur voorgesteld door de breuk die tot teller het getal 1 heeft en tot noemer het aantal lesuren dat voor zijn opdracht is vastgesteld krachtens artikel 15 van het besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001 zoals bedoeld in § 2. »

Art. 7.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 32bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 32bis.§ 1. In afwijking van artikel 32 geldt voor het onderwijs voor sociale promotie dit artikel. § 2. De wedde van de titularis van een hoofdambt met onvolledige prestaties is gelijk aan het produkt bekomen door het bedrag per lestijd per week over het jaar te vermenigvuldigen met het aantal lestijden per week dat voornoemd ambt gedurende het schooljaar behelst. § 3. Voor de toepassing van § 2, is het bedrag per lestijd per week over het jaar gelijk aan de uitkomst welke verkregen wordt door de wedde die het personeelslid, overeenkomstig de bepalingen van titel III, bij het thans uitoefenen van hetzelfde ambt met volledige prestaties zou genieten te delen door het aantal uren prestaties dat voornoemd ambt met volledige prestaties behelst. »

Art. 8.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 33bis ingevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 33bis.§ 1. In afwijking van artikel 33 geldt voor het onderwijs voor sociale promotie dit artikel. § 2. Wanneer het personeelslid titularis is van verscheidene hoofdambten met onvolledige prestaties, wordt de vermenigvuldiging waarvan sprake in artikel 32bis, § 2 gedaan voor elk ambt. De aldus bekomen som der produkten is de wedde van het personeelslid. § 3. Bereikt het totaal van de betrekkelijke waarde van in verscheidene hoofdambten met onvolledige prestaties verstrekte lesuren, overeenkomstig artikel 3bis, § 3, de eenheid, dan telt in afwijking van § 2 enkel het kleinste geheel getal lesuren dat nodig is opdat de som van de betrekkelijke waarden van deze uren de eenheid zou bereiken; onder de door het personeelslid gepresteerde uren worden altijd eerst die gekozen welke in de best bezoldigde ambten worden gepresteerd. »

Art. 9.De weddenschalen worden aangegeven door een kengetal dat de klasse, de minimumwedde en de maximumwedde aangeeft en dat ook de periodiciteit van de verhoging, het aantal periodieke verhogingen en het bedrag van de periodiek verhogingen vermeldt. De weddenschalen zijn opgenomen in bijlage II, gevoegd bij dit besluit.

Art. 10.§ 1. De directeur van een centrum met uitsluitend hoger onderwijs of uitsluitend secundair onderwijs wordt bezoldigd overeenkomstig de weddenschalen vermeld in de bijlage III, gevoegd bij dit besluit. § 2. De directeur van een centrum met hoger en secundair onderwijs, houder van een diploma van tenminste hoger onderwijs van het lange type aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid wordt als volgt bezoldigd : weddenschaal 515 naar rata van het aantal volledige schijven van 6000 lesurencursist gegenereerd in het hoger onderwijs en weddenschaal 511 naar rata van het aantal volledige schijven van 6000 lesurencursist gegenereerd in het secundair onderwijs. Hierbij wordt het gedeelte lesurencursist boven de laatste volledige schijf van 6000 lesurencursist gegenereerd in het hoger onderwijs gevoegd bij het aantal lesurencursist gegenereerd in het secundair onderwijs. Het aantal lesurencursist wordt berekend op basis van de referteperiode bepaald in artikel 48, § 3, en 86 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.

Art. 11.§ 1. De adjunct-directeur van een centrum dat ten minste 150.000 lesuren-cursist telt met uitsluitend hoger onderwijs of uitsluitend secundair onderwijs wordt bezoldigd overeenkomstig de weddenschalen vermeld in de bijlage III, gevoegd bij dit besluit. § 2. De adjunct-directeur van een centrum met hoger en secundair onderwijs dat ten minste 150.000 lesuren-cursist telt, houder van tenminste hoger onderwijs van het lange type aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid wordt als volgt bezoldigd : weddenschaal 509 naar rata van het aantal volledige schijven van 27.500 lesurencursist gegenereerd in het hoger onderwijs en weddenschaal 502 naar rata van het aantal volledige schijven van 27.500 lesurencursist gegenereerd in het secundair onderwijs. Hierbij wordt het gedeelte lesurencursist boven de laatste volledige schijf van 27.500 lesurencursist gegenereerd in het hoger onderwijs gevoegd bij het aantal lesurencursist gegenereerd in het secundair onderwijs. Het aantal lesurencursist wordt berekend op basis van de referteperiode bepaald in artikel 48, § 3, en 86 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs.

Art. 12.De weddenschalen voor het ambt van leraar in het hoger onderwijs voor sociale promotie zijn de volgende : 1° 502 voor de houder van tenminste hoger onderwijs van het lange type : 2° 316 voor de houder van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type;3° 311 voor alle andere categorieën.

Art. 13.De weddenschalen voor het ambt van administratief medewerker zijn : 1° 158 voor de houder van een diploma van tenminste hoger onderwijs van het korte type;2° 122 voor de houder van een diploma van tenminste hoger secundair onderwijs.

Art. 14.§ 1. De leraar secundair onderwijs voor sociale promotie wordt bezoldigd overeenkomstig de weddenschalen vermeld in bijlage I, gevoegd bij dit besluit en de bijlagen II tot en met VI bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs.

De technisch adviseur en de technisch adviseur-coördinator worden bezoldigd overeenkomstig de weddenschalen vermeld in bijlage III, gevoegd bij dit besluit. § 2. De personeelsleden die belast zijn met uren die geen lesuren zijn, worden bezoldigd op basis van het bekwaamheidsbewijs dat zij bezitten voor het vak waarmee hun opdracht wordt gelijkgesteld. § 3. De personeelsleden die belast zijn met vakken bedoeld in artikel 3, § 3, van onderhavig besluit worden bezoldigd op basis van de weddenschalen toegekend in de graad waar deze vakken worden gegeven.

Zij worden geacht in het bezit te zijn van een vereiste, een voldoende geacht of een ander bekwaamheidsbewijs, naargelang zij voor het onderwijs van die vakken in een andere graad beschikken over van een vereiste, een voldoende geacht of een ander bekwaamheidsbewijs.

Art. 15.§ 1. De directeur en de adjunct-directeur verwerven een wedde uitgedrukt in twintigsten. § 2. De technisch adviseur en de technisch adviseur-coördinator verwerven een wedde uitgedrukt in tienden.

Wanneer zij een bijbetrekking uitoefenen wordt hun wedde uitgedrukt in twaalfden. § 3. De administratief medewerker verwerft een wedde in verhouding tot het volume van zijn opdracht, uitgedrukt in tweeëndertigsten.

Een volledige opdracht 32 uur van 60 minuten per week. Bij een tewerkstelling van minder dan 32 uur ontvangen zij een wedde pro rata van hun opdracht.

Het volume van de opdracht wordt in volledige uren uitgedrukt. § 4. De leraar verwerft een wedde op basis van een opdracht die als volgt wordt berekend : T/N waarbij : T =* in het lineair georganiseerde onderwijs : het aantal lestijden per week waarmee de leraar belast is; * in het modulair georganiseerd onderwijs : het aantal lestijden per module gedeeld door 40;

N = * 25 voor de leraar praktische vakken; * 20 voor de andere leraars.

Zij hebben een volledige opdracht en een volledige wedde als T/N = 1. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen

Art. 16.Aan artikel 37 van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. Met ingang van 1 september 2000 zijn de bepalingen van artikel 3, 4, 5, 8, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35 en 36 niet langer van toepassing op de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie. »

Art. 17.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen,voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede de internaten de van deze inrichtingen afhangen, met uitzondering van artikel 10 en 12, tweede en derde lid;2° het ministerieel besluit van 15 mei 1969 waarbij de bekwaamheidsbewijzen nader gespecifieerd worden die vereist zijn om het ambt uit te oefenen van leraar algemene vakken, van leraar technische vakken en van leraar beroepspraktijk in de lagere secundaire technische scholen en in de lagere secundaire beroepsscholen, waarvan de Nederlandse taal de onderwijstaal is;3° het ministerieel besluit van 15 mei 1969 waarbij de bekwaamheidsbewijzen nader gespecificeerd worden die vereist zijn om het ambt uit te oefenen van leraar algemene vakken, van leraar technische vakken en van leraar beroepspraktijk in de hogere secundaire technische scholen en in de hogere secundaire beroepsscholen, waarvan de Nederlandse taal de onderwijstaal is;4° het koninklijk besluit van 15 maart 1974 waarbij op 1 april de weddenschalen worden vastgesteld verbonden aan de graden van het personeel der leergangen voor sociale promotie ressorterend onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse cultuur;5° het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie. Afdeling 2. - Overgangsmaatregelen

Art. 18.§ 1. In afwijking van artikel 10 wordt aan de directeurs van een centrum met alleen een tweede graad van het secundair onderwijs en/of alleen richtgraad 1 van het studiegebied talen en/of van het studiegebied Nederlands tweede taal die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van ten minste hoger onderwijs van het korte type aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid weddenschaal 348 toegekend. § 2. In afwijking van artikel 10 wordt aan de directeurs van een centrum met uitsluitend secundair onderwijs die houder zijn van een diploma van ten minste hoger onderwijs van het korte type aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid en die uiterlijk tijdens het schooljaar 1999-2000 vast benoemd werden weddenschaal 348 toegekend. § 3. In afwijking van artikel 10 wordt aan de directeurs, die tijdelijk zijn aangesteld aan een centrum met uitsluitend secundair onderwijs, die houder zijn van een diploma van ten minste hoger onderwijs van het korte type aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid de weddenschaal 348 toegekend. § 4. In afwijking van artikel 10 wordt aan directeurs, die tijdelijk zijn aangesteld aan een centrum met hoger en secundair onderwijs, die houder zijn van een diploma van ten minste hoger onderwijs van het korte type aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid weddenschaal 348 toegekend.

Art. 19.In afwijking van artikel 11 wordt aan de adjunct-directeurs van de centra met alleen een tweede graad van het secundair onderwijs en/of alleen richtgraad 1 van het studiegebied talen en/of van het studiegebied Nederlands tweede taal die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van ten minste hoger onderwijs van het korte type aangevuld met een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid weddenschaal 312 toegekend.

Art. 20.In afwijking van artikel 10, 11 en 15, § 1, behouden de vastbenoemde personeelsleden hun wedde die zij op 31 augustus 2000 op grond van de op deze datum geldende reglementering genoten, tot op het ogenblik dat de wedde zoals vastgesteld conform de bepalingen van artikel 10, 11 en 15, § 1, voordeliger is.

Art. 21.De directeur van een centrum voor volwassenenonderwijs is gehouden vóór 15 maart 2001 een attest van bekwaamheid, overeenkomstig het model in bijlage IV te bezorgen aan de personeelsleden die 1° op 31 augustus 2000 hetzij tot de proeftijd toegelaten, hetzij vast benoemd waren in het onderwijs voor sociale promotie;2° tijdens de periode van 1 september 1999 tot en met 30 september 2000 aangesteld geweest zijn in het onderwijs voor sociale promotie en gefinancierd of gesubsidieerd waren door de Vlaamse Gemeenschap, voor zover deze krachtens overgangsmaatregelen geacht moeten worden in het bezit te zijn van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.Aan het departement onderwijs dienen gelijktijdig twee afschriften van dit bekwaamheidsbewijs te worden bezorgd, welke gestempeld en ondertekend aan het centrum worden teruggestuurd.

Het centrum overhandigt één exemplaar aan het personeelslid. Vanaf het schooljaar 2001-2002 kan alleen de leraar die beschikt over dergelijk attest beroep doen op de overgangsmaatregelen. Afdeling 2. - Inwerkingtredings- en uitvoeringsbepaling

Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2000.

Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 februari 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming Mevr. M. VANDERPOORTEN

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^