Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 09 mei 2008
gepubliceerd op 23 juni 2008

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne naar aanleiding van het vaststellen van de zoneringsplannen voor de sanering van het afvalwater

bron
vlaamse overheid
numac
2008202101
pub.
23/06/2008
prom.
09/05/2008
ELI
eli/besluit/2008/05/09/2008202101/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 MEI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne naar aanleiding van het vaststellen van de zoneringsplannen voor de sanering van het afvalwater


De Vlaamse Regering, Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, inzonderheid op artikel 3;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996, 21 oktober 1997, 11 mei 1999, 18 mei 1999, 9 maart 2001, 21 december 2001, 18 december 2002, 16 januari 2004, 6 februari 2004, 26 maart 2004, 22 april 2005, 19 mei 2006 en 22 december 2006 en inzonderheid op artikelen 3, 4, § 2, 14, § 1 en 20, eerste lid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 9 november 2007;

Gelet op het voorwaardelijk begrotingsakkoord, gegeven op 20 december 2007;

Gelet op het advies 44.349/3 van de Raad van State, gegeven op 17 april 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de bijlage 1 van titel I van het VLAREM

Artikel 1.In de bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 1999 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juni 1999, 20 april 2001, 13 juli 2001, 31 mei 2002, 19 september 2003, 28 november 2003, 5 december 2003, 12 december 2003, 9 januari 2004, 6 februari 2004, 4 februari 2005, 12 mei 2006, 22 september 2006, 15 september 2006, 8 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de opmerking 2, a), onder rubriek 3 wordt vervangen door wat volgt : « het lozen van huishoudelijk afvalwater, met inbegrip van de eventueel bijbehorende afvalwaterzuiveringsinstallatie, voor zover dit afvalwater afkomstig is van woongelegenheden »;2° de opmerking 2, b), onder rubriek 3 wordt vervangen door wat volgt : « het lozen van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met inbegrip van de eventueel bijbehorende afvalwaterzuiveringsinstallatie, voor zover de biologisch afbreekbare organische belasting van dit afvalwater niet meer bedraagt dan 20 inwonersequivalenten;». HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM

Art. 2.In artikel 1.1.2, "Definities oppervlaktewater- en grondwaterbescherming (integraal waterbeleid) (hoofdstukken 2.3, 4.2, 5.3 en 6.2 (oppervlaktewater) en 2.4, 4.3, 5.52, 5.53, 5.45 en 5.55 (grondwater))", van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 juni 1996 en 12 mei 2006, worden onder het onderdeel "algemeen" de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de definitie "individuele voorbehandelingsinstallatie" wordt vervangen door wat volgt : « 'individuele voorbehandelingsinstallatie' : septische putten of gelijkaardige inrichtingen voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater ter verwijdering van vetstoffen, bezinkbare en drijvende stoffen;»; 2° de volgende definities worden toegevoegd : - "sanering" : het ondernemen van alle acties nodig voor de organisatie en de uitvoering van het opvangen, transporteren, collecteren en zuiveren van afvalwater; - "het centrale gebied" : het deel van het gemeentelijke grondgebied dat geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van een of meer agglomeraties; - "het buitengebied" : het deel van het gemeentelijke grondgebied dat niet binnen het centrale gebied ligt; - "het collectief geoptimaliseerde buitengebied" : het deel van het buitengebied waar, om de bestaande sanering van het afvalwater te optimaliseren, gekozen is voor collectieve inzameling en zuivering en waar die reeds gerealiseerd is; - "het collectief te optimaliseren buitengebied" : het deel van het buitengebied, waar om de bestaande sanering van het afvalwater te optimaliseren, gekozen is voor collectieve inzameling en zuivering en waar die nog te realiseren is - "het individueel te optimaliseren buitengebied" : het deel van het buitengebied waar, om de bestaande sanering van het afvalwater te optimaliseren, gekozen is voor individuele afvalwaterzuivering en waar voor de burger overeenkomstig dit besluit een individuele zuiveringsplicht geldt; - "het gemeentelijk zoneringsplan" : het plan dat voor een gemeente een onderscheid maakt tussen de gebieden met collectieve sanering en de gebieden met individuele sanering. In het centrale gebied werd reeds in collectieve sanering voorzien; - "het uitvoeringsplan" : het plan dat de uitvoering en de timing van de projecten regelt met betrekking tot de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsverplichting, evenals de noodzakelijke afstemming van de projecten; - "individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater" of IBA : een lekvrije installatie die huishoudelijk afvalwater behandelt tot de vooropgestelde normen. ».

Art. 3.Aan hoofdstuk 2.3, afdeling 2.3.6, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998, 19 januari 1999 en 20 april 2001, wordt een artikel 2.3.6.4 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 2.3.6.4. De sanering van het collectief te optimaliseren buitengebied gebeurt door middel van een gescheiden stelsel en binnen de timing zoals die in het uitvoeringsplan is bepaald.

Bij aanleg en heraanleg van een openbare riolering, ongeacht het gebied, moet een gescheiden stelsel worden aangelegd, tenzij anders bepaald in het uitvoeringsplan. ».

Art. 4.In artikel 4.2.1.1 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Zijn opgenomen in deel 6 : - de voorwaarden voor het lozen van huishoudelijk afvalwater afkomstig van woongelegenheden, met inbegrip van de eventueel bijbehorende afvalwaterzuiveringsinstallatie; - de voorwaarden voor het lozen van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, waarvan de biologisch afbreekbare organische belasting maximum 20 inwonersequivalenten bedraagt, met inbegrip van de eventueel bijbehorende afvalwaterzuiveringsinstallatie. »

Art. 5.In artikel 4.2.1.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Een volledige scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, is verplicht op het ogenblik dat een gescheiden riolering wordt aangelegd of heraangelegd, tenzij het anders bepaald is in de milieuvergunning of in het uitvoeringsplan.

Voor bestaande gebouwen in een gesloten bebouwing is de scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, enkel verplicht indien daarvoor geen leidingen onder of door het gebouw moeten worden aangelegd.

De bepalingen van deze § 4 gelden voor lozingen in die gemeenten waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld. »; 2° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Onverminderd andere wettelijke bepalingen, milieuvoorwaarden uit dit reglement of milieuvergunningsvoorwaarden, moet voor de afvoer van hemelwater de voorkeur gegeven worden aan de afvoerwijzen zoals hierna in afnemende graad van prioriteit vermeld : 1° opvang voor hergebruik;2° infiltratie op eigen terrein;3° buffering met vertraagd lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater;4° lozing in de regenwaterafvoerleiding (RWA) in de straat. Slechts wanneer de beste beschikbare technieken geen van de voornoemde afvoerwijzen toelaten, mag het hemelwater overeenkomstig de wettelijke bepalingen worden geloosd in de openbare riolering. »; 3° een § 6 wordt toegevoegd die luidt als volgt : « § 6.Voor de lozingen van afvalwater die niet zijn opgenomen in een van de op de zoneringsplannen aangeduide zuiveringszones, gelden - tenzij anders bepaald in de milieuvergunning - de lozingsvoorwaarden die in de delen 4, 5 en 5bis van dit besluit zijn vastgesteld voor lozingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied. ».

Art. 6.De titel van subafdeling 4.2.2.1, omvattende het artikel 4.2.2.1.1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt vervangen door wat volgt : « Lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat in de gewone oppervlaktewateren en/of gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied ».

Art. 7.In artikel 4.2.2.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de woorden "De algemene voorwaarden voor het lozen in de gewone oppervlaktewateren van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat" vervangen door de woorden "De algemene voorwaarden voor het lozen in de gewone oppervlaktewateren en/of voor lozingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, luiden als volgt :".

Art. 8.De titel van subafdeling 4.2.2.2, omvattende de artikelen 4.2.2.2.1 en 4.2.2.2.2, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : « Lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat in de openbare riolering van een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld ».

Art. 9.In artikel 4.2.2.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, worden de woorden "De algemene voorwaarden voor het lozen in de in zuiveringszones A of B gelegen openbare riolering van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, luiden als volgt :" vervangen door de woorden "In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld, luiden de algemene voorwaarden voor het lozen in de in zuiveringszones A of B gelegen openbare riolering van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, als volgt :".

Art. 10.Artikel 4.2.2.2.2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « Art. 4.2.2.2.2. De lozing van bedrijfsafvalwater in de in een zuiveringszone C gelegen openbare riolering van een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld, moet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 4.2.2.1.1. ».

Art. 11.Aan de afdeling 4.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 12 mei 2006, wordt een subafdeling 4.2.2.3, omvattende de artikelen 4.2.2.3.1 en 4.2.2.3.2, toegevoegd die luidt als volgt : « Subafdeling 4.2.2.3. - Lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat in het centraal gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied, het collectief te optimaliseren buitengebied en het individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld Art. 4.2.2.3.1. In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld, moet de lozing van bedrijfsafvalwater, dat geen gevaarlijke stoffen bevat, gelegen in het centraal gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied en/of het collectief te optimaliseren buitengebied, beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 4.2.2.2.1.

Art. 4.2.2.3.2. In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld, moet de lozing van bedrijfsafvalwater, dat geen gevaarlijke stoffen bevat, gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied, beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 4.2.2.1.1.

Art. 4.2.2.3.3. Voor de bestaande vergunde of gemelde lozingen gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege de eerste van de 29e maand na de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan.

Art. 12.De titel van afdeling 4.2.7, omvattende de subafdelingen 4.2.7.1, 4.2.7.2 en 4.2.7.3, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door wat volgt : « Lozing van huishoudelijk afvalwater in een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief in vastgesteld ».

Art. 13.In artikel 4.2.7.1.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "De algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren luiden als volgt :" vervangen door de woorden "In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld luiden de algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren als volgt :";2° in § 2 worden de woorden "met een vuilvracht van minder dan 5 inwonersequivalenten" vervangen door de woorden "met een vuilvracht van maximum 50 inwonersequivalenten".

Art. 14.In artikel 4.2.7.2.1, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden "De lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering, gelegen in zuiveringszone A of B, is toegelaten onder volgende algemene voorwaarden :" vervangen door de woorden "In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld, is de lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering, gelegen in zuiveringszone A of B, toegelaten onder volgende algemene voorwaarden :".

Art. 15.In artikel 4.2.7.3.1 van hetzelfde besluit wordt punt 1° opgeheven.

Art. 16.Aan het hoofdstuk 4.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 maart 1998, 19 januari 1999, 28 november 2003 en 12 mei 2006, wordt een afdeling 4.2.8, omvattende de subafdelingen 4.2.8.1, 4.2.8.2, 4.2.8.3 en 4.2.8.4 toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 4.2.8. - Lozing van huishoudelijk afvalwater in een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld".

Subafdeling 4.2.8.1. - Lozing van huishoudelijk afvalwater in het individueel te optimaliseren buitengebied Art. 4.2.8.1.1. § 1. In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld, luiden de algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied als volgt : 1° het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;3° het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 °C van het geloosde water mag volgende waarden niet overschrijden : 25 milligram zuurstofverbruik per liter 4° in het geloosde afvalwater mogen de volgende gehalten niet overschreden worden : a) 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee uur);b) 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;c) 3 milligram per liter voor de apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met tetrachloorkoolstof;5° bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten van bijlage 2C in concentraties die hoger zijn dan 10 keer de milieukwaliteitsnormen van toepassing voor de uiteindelijk ontvangende waterloop, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;6° een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden;in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een schei-trechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden. § 2. Voor inrichtingen die zijn ingedeeld onder rubriek 3.2 of 3.6.1, wordt geacht aan de voorwaarden onder § 1, 3° en 4° te zijn voldaan indien het water minstens wordt gezuiverd door middel van een individuele behandelingsinstallatie, die beantwoordt aan de geharmoniseerde norm EN 12566-3 :2005 "Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties tot en met 50 IE - Deel 3 : Vooraf en/of ter plaatse geassembleerde afvalwaterzuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater" die is vastgesteld in het kader van de uitvoering van de EG-Richtlijn 89/106/EEG van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten.

De inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor het bouwen of herbouwen van een gebouw na de vaststelling van het definitief zoneringsplan, moeten onmiddellijk aan deze bepaling voldoen.

Voor de inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen of herbouwen van een gebouw wordt verleend voor de vaststelling van het definitief zoneringsplan, gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege op de eerste dag van de 29e maand na de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan en ten vroegste vanaf 22 december 2015, tenzij anders vermeld in het uitvoeringsplan. Evenwel wordt geacht dat in dit geval met een bestaande individuele behandelingsinstallatie wordt voldaan aan de voorwaarden onder § 1, 3° en 4°.

Art. 4.2.8.1.2. Wanneer de openbare weg niet van openbare riolering is voorzien en het bovendien niet mogelijk blijkt het afvalwater overeenkomstig de wetten en reglementen, in een naburige waterloop te lozen, is de lozing van huishoudelijk afvalwater in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater in toepassing van artikel 4.2.1.3 toegelaten onder dezelfde voorwaarden als deze van artikel 4.2.8.1.1.

Subafdeling 4.2.8.2. - Lozing van huishoudelijk afvalwater in het centraal gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied en het collectief te optimaliseren buitengebied Art. 4.2.8.2.1. § 1. In een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld is de lozing van huishoudelijk afvalwater gelegen in het centrale gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied of het collectief te optimaliseren buitengebied, toegelaten onder de volgende algemene voorwaarden : 1° het geloosde afvalwater mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastiek, noch vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet organische aard bevatten.2° het geloosde afvalwater mag niet bevatten : a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5 g/l;c) andere stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken. § 2. In het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied wordt het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd in de openbare riolering. Indien de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet worden geleid alvorens te lozen in de openbare riolering. § 3. Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden onder § 1, te zijn voldaan indien het afvalwater minstens gezuiverd wordt door middel van een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is. § 4. Indien een collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in een collectief geoptimaliseerde buitengebied, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. ».

Subafdeling 4.2.8.3. - Werking en onderhoud van inidividuele voorbehandelingsinstallaties Art. 4.2.8.3.1. De werking en het onderhoud van individuele voorbehandelingsinstallaties moeten aan volgende algemene bepalingen beantwoorden : 1° het lozen van geruimd septisch materiaal in de openbare riolering of in de collectoren is verboden.2° septisch materiaal moet afgevoerd worden naar een openbare waterzuiveringsinstallatie.».

Subafdeling 4.2.8.4. - Overgangsregels Art. 4.2.8.4.1. Voor de bestaande vergunde of gemelde lozingen gaan de voorwaarden van deze afdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege de eerste van de 29ste maand na de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan.

Art. 17.In artikel 4.3.2.1 van hetzelfde besluit wordt punt 8° vervangen door wat volgt : « 8° de indirecte lozing in grondwater van bedrijfsafvalwater dat stoffen van lijst II van bijlage 2B van titel I van het VLAREM bevat, is verboden wanneer de openbare weg van openbare riolering is voorzien of wanneer het gezuiverde afvalwater, rekening houdend met de afstandsregels onder 3°, in een gewoon oppervlaktewater of overeenkomstig artikel 4.2.1.3 in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater geloosd kan worden. »

Art. 18.In artikel 4.3.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 18 november 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 7° wordt vervangen door wat volgt : « 7° de indirecte lozing in grondwater van huishoudelijk afvalwater is verboden wanneer de openbare weg van openbare riolering is voorzien of wanneer het gezuiverde afvalwater, rekening houdend met de afstandsregels onder 3°, in een gewoon oppervlaktewater of overeenkomstig artikel 4.2.1.3 in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater geloosd kan worden; »; 2° punt 8° wordt vervangen door wat volgt : « 8° het huishoudelijk afvalwater moet alvorens het in een besterfput geloosd wordt, behandeld worden volgens de algemene voorwaarden in afdeling 4.2.7. ».

Art. 19.Artikel 5.3.2.4, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5.3.2.4. § 1. In afwijking van de algemene emissiegrenswaarden vastgesteld in hoofdstuk 4.2, gelden voor de lozingen van bedrijfsafvalwaters in functie van de aard van de bedrijvigheid voor de lozingen : 1° in openbare riolering gelegen in een zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied, een collectief geoptimaliseerde buitengebied of een collectief te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, de in bijlage 5.3.2 bepaalde emissiegrenswaarden voor lozing in openbare riolering; 2° in oppervlaktewater en/of in openbare riolering gelegen in een zuiveringszone C van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk een individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, de in bijlage 5.3.2 bepaalde emissiegrenswaarden voor de lozing in oppervlaktewater.

Bij overschrijding van de temperatuursdrempels, vermeld in artikel 4.2.2.1.1, 4° geldt eveneens de in dat artikel vermelde mogelijkheid om bij wege van uitdrukkelijke vergunning een afwijking toe te staan. »

Art. 20.Artikel 5bis.15.5.4.3.2, § 2 en § 3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : « § 2. Een volledige scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, is verplicht op het ogenblik dat een gescheiden riolering wordt aangelegd of heraangelegd, tenzij het anders bepaald is in het uitvoeringsplan.

Voor bestaande gebouwen in een gesloten bebouwing is de scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, enkel verplicht indien daarvoor geen leidingen onder of door het gebouw moeten worden aangelegd.

De bepalingen van deze § 2 gelden voor lozingen in die gemeenten waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld. § 3. Onverminderd andere wettelijke bepalingen, milieuvoorwaarden uit dit reglement of milieuvergunningsvoorwaarden, moet voor de afvoer van hemelwater de voorkeur gegeven worden aan de afvoerwijzen zoals hierna in afnemende graad van prioriteit vermeld : 1° opvang voor hergebruik;2° infiltratie op eigen terrein;3° buffering met vertraagd lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater;4° lozing in de regenwaterafvoerleiding (RWA) in de straat. Slechts wanneer de beste beschikbare technieken geen van de voornoemde afvoerwijzen toelaten, mag het hemelwater overeenkomstig de wettelijke bepalingen worden geloosd in de openbare riolering. ».

Art. 21.In artikel 5bis.15.5.4.3.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "De algemene voorwaarden voor het lozen in de in zuiveringszones A of B gelegen openbare riolering van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, luiden als volgt :" vervangen door de woorden "De algemene voorwaarden voor het lozen van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat in openbare riolering gelegen in een zuiveringszones A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of een collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, luiden als volgt :" 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De lozing van bedrijfsafvalwater in de in een zuiveringszone C gelegen openbare riolering van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk een collectief te optimaliseren buitengebied of een individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, moet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 5bis.15.5.4.3.4. ».

Art. 22.In artikel 5bis.15.5.4.3.6, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de woorden "met een vuilvracht van minder dan 5 inwonersequivalenten" vervangen door de woorden "met een vuilvracht van maximum 20 inwonersequivalenten".

Art. 23.Artikel 5bis.15.5.4.3.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5bis.15.5.4.3.8. Lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering en/of in het centrale gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied of het collectief te optimaliseren buitengebied. § 1. De lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering, gelegen in zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of een collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, is toegelaten onder volgende algemene voorwaarden : 1° het geloosde afvalwater mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastiek, noch vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet organische aard bevatten.2° het geloosde afvalwater mag niet bevatten : a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5 g/l;c) andere stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken. § 2. In een zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of een collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, wordt het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd in de openbare riolering. Indien de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet worden geleid alvorens te lozen in de openbare riolering.

Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden onder § 1 te zijn voldaan indien het afvalwater minstens gezuiverd wordt door middel van een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is. § 3. De lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering in een zuiveringszone C van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk een individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, moet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 5bis.15.5.4.3.6. § 4. Indien een zuiveringszone B respectievelijk een collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in een zuiveringszone A respectievelijk een collectief geoptimaliseerde buitengebied, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. »

Art. 24.In artikel 5bis.15.5.4.3.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt punt 1° opgeheven.

Art. 25.Artikel 5bis.19.8.4.5.2, § 2 en § 3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : « § 2. Een volledige scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, is verplicht op het ogenblik dat een gescheiden riolering wordt aangelegd of heraangelegd, tenzij het anders bepaald is in het uitvoeringsplan.

Voor bestaande gebouwen in een gesloten bebouwing is de scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, enkel verplicht indien daarvoor geen leidingen onder of door het gebouw moeten worden aangelegd. ».

De bepalingen van deze § 2 gelden voor lozingen in die gemeenten waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld. § 3. Onverminderd andere wettelijke bepalingen, milieuvoorwaarden uit dit reglement of milieuvergunningsvoorwaarden, moet voor de afvoer van hemelwater de voorkeur gegeven worden aan de afvoerwijzen zoals hierna in afnemende graad van prioriteit vermeld : 1° opvang voor hergebruik;2° infiltratie op eigen terrein;3° buffering met vertraagd lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater;4° lozing in de regenwaterafvoerleiding (RWA) in de straat. Slechts wanneer de beste beschikbare technieken geen van de voornoemde afvoerwijzen toelaten, mag het hemelwater overeenkomstig de wettelijke bepalingen worden geloosd in de openbare riolering. »;

Art. 26.In artikel 5bis.19.8.4.5.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "De algemene voorwaarden voor het lozen in de in zuiveringszones A of B gelegen openbare riolering van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, luiden als volgt :" vervangen door de woorden "De algemene voorwaarden voor het lozen van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat in openbare riolering gelegen in een zuiveringszones A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied, een collectief te optimaliseren buitengebied of een collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, luiden als volgt :" 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De lozing van bedrijfsafvalwater in de in een zuiveringszone C gelegen openbare riolering van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk een individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, moet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 5bis.15.5.4.3.4. ».

Art. 27.In artikel 5bis.19.8.4.5.6, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de woorden "met een vuilvracht van minder dan 5 inwonersequivalenten" vervangen door de woorden "met een vuilvracht van maximum 20 inwonersequivalenten".

Art. 28.Artikel 5bis.19.8.4.5.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5bis.19.8.4.5.8. Lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering en/of in het centrale gebied, het collectief geoptimaliseerde buitengebied of het collectief te optimaliseren buitengebied. § 1. De lozing van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolering, gelegen in zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of een collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, is toegelaten onder volgende algemene voorwaarden : 1° het geloosde afvalwater mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastiek, noch vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet organische aard bevatten.2° het geloosde afvalwater mag niet bevatten : a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5 g/l;c) andere stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken. § 2. In een zuiveringszone A of B van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk in het centrale gebied of een collectief geoptimaliseerde buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, wordt het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks geloosd in de openbare riolering. Indien de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie dit vereist, kan door het gemeentebestuur opgelegd worden dat het afvalwater via een individuele voorbehandelingsinstallatie moet worden geleid alvorens te lozen in de openbare riolering.

Voor lozingen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden onder § 1 te zijn voldaan indien het afvalwater minstens gezuiverd wordt door middel van een individuele voorbehandelingsinstallatie, die conform de code van goede praktijk gebouwd en uitgebaat is. § 3. De lozing van huishoudelijk afvalwater in openbare riolering in een zuiveringszone C van een gemeente waarvoor nog geen definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, respectievelijk een individueel te optimaliseren buitengebied van een gemeente waarvoor een definitief gemeentelijk zoneringsplan is vastgesteld, moet beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 5bis.15.5.4.3.6. § 4. Indien een zuiveringszone B respectievelijk een collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in een zuiveringszone A respectievelijk een collectief geoptimaliseerde buitengebied, is de noodzaak tot afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie in het veranderde gedeelte afhankelijk van de afwateringssituatie en/of van de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie. ».

Art. 29.In artikel 5bis.19.8.4.5.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, wordt punt 1° opgeheven.

Art. 30.In het hoofdstuk 6.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt het opschrift van de afdeling 6.2.1 vervangen door wat volgt : « Afdeling 6.2.1. - Lozing van niet-verontreinigd hemelwater en/of bemalingswater, van huishoudelijk afvalwater afkomstig van woongelegenheden en van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met den biologisch afbreekbare prganische belasting van maximum 20 inwonersequivalenten in een gemeente waarvoot het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld ».

Art. 31.Artikel 6.2.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 6.2.1.1. § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de lozing van : 1° huishoudelijk afvalwater afkomstig van woongelegenheden;2° huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, waarvan de biologisch afbreekbare organische belasting maximum 20 inwonersequivalenten bedraagt;3° niet-verontreinigd hemelwater;4° niet-verontreinigd bemalingswater. Deze bepalingen gelden voor lozingen in die gemeenten waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan nog niet definitief is vastgesteld. § 2. De voorwaarden waaraan de lozing van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met een biologisch afbreekbare organische belasting van meer dan 20 inwonersequivalenten, zoals bedoeld in rubriek 3.2 van de indelingslijst, moet voldoen, zijn opgenomen in deel 4 van dit besluit. ».

Art. 32.In hoofdstuk 6.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt een afdeling 6.2.2, bestaande uit de subafdelingen 6.2.2.1 tot en met 6.2.2.5, toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 6.2.2. - Lozing van niet-verontreinigd hemelwater en of bemalingswater, van huishoudelijk afvalwater afkomstig van woongelegenheden en van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met een biologisch afbreekbare organische belasting van maximum 20 inwonersequivalenten in een gemeente waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld Subafdeling 6.2.2.1. - Algemeen Art. 6.2.2.1.1. § 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de lozing van : 1° huishoudelijk afvalwater afkomstig van woongelegenheden;2° huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, waarvan de biologisch afbreekbare organische belasting maximum 20 inwonersequivalenten bedraagt;3° niet-verontreinigd hemelwater;4° niet-verontreinigd bemalingswater; alsook op de werking en het onderhoud van individuele voorbehandelingsinstallaties.

Deze bepalingen gelden voor lozingen in die gemeenten waarvoor het gemeentelijk zoneringsplan definitief is vastgesteld. § 2. Voor de lozingen van afvalwater die niet zijn opgenomen in een van de op de zoneringsplannen aangeduide zuiveringszones, gelden de lozingsvoorwaarden die in deze afdeling 6.2.2 van dit besluit zijn vastgesteld voor lozingen gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied. ». § 3. De voorwaarden waaraan de lozing van huishoudelijk afvalwater, ander dan afkomstig van woongelegenheden, met een biologisch afbreekbare organische belasting van meer dan 20 inwonersequivalenten, zoals bedoeld in rubriek 3 van de indelingslijst, moet voldoen, zijn opgenomen in deel 4 van dit besluit.

Art. 6.2.2.1.2. § 1. De lozing van huishoudelijk afvalwater in de gewone oppervlaktewateren of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater is verboden wanneer de openbare weg van openbare riolering is voorzien. § 2. Het is verboden huishoudelijk afvalwater te lozen in het gedeelte van een gescheiden stelsel dat bestemd is voor de afvoer van hemelwater. § 3. Een volledige scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, is verplicht op het ogenblik dat een gescheiden riolering wordt aangelegd of heraangelegd, tenzij het anders bepaald is in het uitvoeringsplan.

Voor bestaande gebouwen in een gesloten bebouwing is de scheiding tussen het afvalwater en het hemelwater, afkomstig van dakvlakken en grondvlakken, enkel verplicht indien daarvoor geen leidingen onder of door het gebouw moeten worden aangelegd. § 4. Onverminderd andere wettelijke bepalingen, milieuvoorwaarden uit dit reglement of milieuvergunningsvoorwaarden, moet voor de afvoer van hemelwater de voorkeur gegeven worden aan de afvoerwijzen zoals hierna in afnemende graad van prioriteit vermeld : 1° opvang voor hergebruik;2° infiltratie op eigen terrein;3° buffering met vertraagd lozen in een oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater;4° lozing in de regenwaterafvoerleiding (RWA) in de straat. Slechts wanneer de beste beschikbare technieken geen van de voornoemde afvoerwijzen toelaten, mag het hemelwater overeenkomstig de wettelijke bepalingen worden geloosd in de openbare riolering. ». § 5. Niet-verontreinigd bemalingswater moet bij voorkeur opnieuw in de bodem gebracht worden. Wanneer dat redelijkerwijs niet mogelijk is, moet het niet-verontreinigd bemalingswater geloosd worden in een oppervlaktewater, een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater of een leiding voor hemelwater. Het lozen in de openbare riolering is slechts toegestaan wanneer het conform de beste beschikbare technieken niet mogelijk is zich op een andere manier van het water te ontdoen.

Subafdeling 6.2.2.2. - De lozing van huishoudelijk afvalwater in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied Art. 6.2.2.2.1. § 1. De lozing van huishoudelijk afvalwater gelegen in het centrale gebied of het collectief geoptimaliseerde buitengebied is onderworpen aan de volgende algemene voorwaarden : 1° het geloosde afvalwater mag noch textielvezels, noch verpakkingsmateriaal in plastic, noch vaste huishoudelijke afvalstoffen van organische of niet organische aard bevatten;2° het geloosde afvalwater mag niet bevatten : a) minerale oliën, ontvlambare stoffen en vluchtige solventen;b) andere stoffen extraheerbaar met petroleumether, met een gehalte van hoger dan 0,5 g/l;c) andere stoffen die het rioleringswater giftig of gevaarlijk kunnen maken. § 2. In het centrale gebied en in het collectief geoptimaliseerde buitengebied wordt het huishoudelijk afvalwater bij voorkeur rechtstreeks in de openbare riolering geloosd. Indien de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie het vereist, kan het college van burgemeester en schepenen opleggen dat het afvalwater via een voorbehandelingsinstallatie geleid wordt voordat het in de openbare riolering geloosd wordt.

Subafdeling 6.2.2.3. - De lozing van huishoudelijk afvalwater in het collectief te optimaliseren buitengebied Art. 6.2.2.3.1. § 1. De algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater gelegen in het collectief te optimaliseren buitengebied luiden als volgt : 1° het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;3° het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 °C van het geloosde water mag volgende waarden niet overschrijden : 25 milligram zuurstofverbruik per liter;4° in het geloosde afvalwater mogen de volgende gehalten niet overschreden worden : a) 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee uur);b) 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;c) 3 milligram per liter voor de apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met perchloorethyleen;5° bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten van bijlage 2C, van titel I van het VLAREM in concentraties die hoger zijn dan 10 keer de milieukwaliteitsnormen van toepassing voor de uiteindelijk ontvangende waterloop, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;6° een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden;in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden. § 2. Voor lozingen gelegen in het collectief te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden onder § 1, 3° en 4° te zijn voldaan indien het afvalwater minstens wordt gezuiverd door middel van een individuele voorbehandelingsinstallatie, gebouwd en uitgebaat volgens de code van goede praktijk. § 3. Indien het collectief te optimaliseren buitengebied geheel of gedeeltelijk overgaat in een collectief geoptimaliseerd buitengebied is de noodzakelijke afkoppeling van de bestaande individuele voorbehandelingsinstallatie afhankelijk van de afwateringssituatie of de aard van de toegepaste zuiveringstechnologie.

Subafdeling 6.2.2.4. - De lozing van huishoudelijk afvalwater in het individueel te optimaliseren buitengebied Art. 6.2.2.4.1. § 1. De algemene voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater gelegen in het individueel te optimaliseren buitengebied luiden als volgt : 1° het te lozen afvalwater dat in zodanige hoeveelheden pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden;2° de pH van het geloosde water mag niet meer dan 9 of niet minder dan 6,5 bedragen;3° het biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20 °C van het geloosde water mag volgende waarden niet overschrijden : 25 milligram zuurstofverbruik per liter 4° in het geloosde afvalwater mogen de volgende gehalten niet overschreden worden : a) 0,5 milliliter per liter voor de bezinkbare stoffen (tijdens een statische bezinking van twee uur);b) 60 milligram per liter voor de zwevende stoffen;c) 3 milligram per liter voor de apolaire koolwaterstoffen extraheerbaar met perchloorethyleen;5° bovendien mag het geloosde afvalwater geen stoffen bevatten van bijlage 2C, van titel I van het VLAREM in concentraties die hoger zijn dan 10 keer de milieukwaliteitsnormen van toepassing voor de uiteindelijk ontvangende waterloop, noch alle andere stoffen, met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, voor de flora of fauna;6° een representatief monster van het geloosde afvalwater mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden;in geval van twijfel, kan dit vastgesteld worden door het monster over te gieten in een scheitrechter en door vervolgens na te gaan of twee fasen gescheiden kunnen worden. § 2. Voor lozingen gelegen in een individueel te optimaliseren buitengebied wordt geacht aan de voorwaarden onder § 1, 3° en 4° te zijn voldaan indien het afvalwater minstens wordt gezuiverd door middel van een individuele behandelingsinstallatie, die beantwoordt aan de geharmoniseerde norm EN 12566-3 :2005 "Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties tot en met 50 IE - Deel 3 : Vooraf en/of ter plaatse geassembleerde afvalwaterzuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater" die is vastgesteld in het kader van de uitvoering van de EG-Richtlijn 89/106/EEG van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten.

De inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor het bouwen of herbouwen van de woning na de vaststelling van het definitief zoneringsplan, moeten onmiddellijk aan deze bepaling voldoen.

Voor de inrichtingen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen of herbouwen van de woning wordt verleend vóór de vaststelling van het definitief zoneringsplan, gaan de voorwaarden van deze subafdeling die in strengere zin afwijken van de situatie zoals die bestond voor de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan, in voege op de eerste dag van de 29ste maand na de definitieve vaststelling van het gemeentelijk zoneringsplan en ten vroegste vanaf 22 december 2015, tenzij anders vermeld in het uitvoeringsplan. Evenwel wordt geacht dat in dit geval met een bestaande individuele behandelingsinstallatie wordt voldaan aan de voorwaarden onder § 1, 3° en 4°. ».

Subafdeling 6.2.2.5. - Werking en onderhoud van individuele voorbehandelingsinstallaties Art. 6.2.2.5.1. De werking en het onderhoud van individuele voorbehandelingsinstallaties moeten aan de volgende algemene bepalingen beantwoorden : 1° het lozen van geruimd septisch materiaal in de openbare riolen of in de collectoren is verboden.2° septisch materiaal moet afgevoerd worden naar een openbare waterzuiveringsinstallatie.». HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 33.§ 1. De meldingen van inrichtingen van klasse 3, mededelingen van veranderingen, vergunningsaanvragen en meldingen van overnames die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit werden ingediend met toepassing van titel I van het VLAREM, worden afgehandeld volgens de procedure die van toepassing was op het ogenblik dat ze werden ingediend. § 2. Voor de inrichtingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in bedrijf gesteld zijn en die onder de toepassing vallen van een nieuwe of gewijzigde (sub)rubriek van de indelingslijst, moet geen milieuvergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 38, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, worden ingediend, als diezelfde inrichting al vergunningsplichtig was op basis van de indelingslijst die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit besluit. In dat geval blijft de lopende milieuvergunning onverminderd geldig. § 3. Voor de inrichtingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit in bedrijf gesteld zijn en die onder de toepassing vallen van een nieuwe of gewijzigde (sub)rubriek van de indelingslijst, moet geen melding overeenkomstig artikel 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning worden gedaan, als diezelfde inrichtingen al meldings- of vergunningsplichtig waren op basis van de indelingslijst die van toepassing was vóór de inwerkingtreding van dit besluit. In dat geval blijft de gedane melding onverminderd geldig of wordt in voorkomend geval de oorspronkelijke vergunningsaanvraag of mededeling kleine verandering met toepassing van artikel 2, § 5 van titel I van het VLAREM voor de toekomst als de melding van de inrichting derde klasse aangezien. § 4. Wat de milieuvergunningsplichtige inrichtingen betreft, blijven de op het ogenblik van inwerkingtreden van dit besluit van toepassing zijnde bijzondere vergunningsvoorwaarden onverminderd van kracht tot deze eventueel door de bevoegde overheid zijn gewijzigd.

Art. 34.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 35.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu en het Waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 mei 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS

^