Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 11 juni 2004
gepubliceerd op 03 augustus 2004

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het statuut van de gewestelijke ontvangers

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004036201
pub.
03/08/2004
prom.
11/06/2004
ELI
eli/besluit/2004/06/11/2004036201/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JUNI 2004. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het statuut van de gewestelijke ontvangers


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, VIII, zoals vervangen door de bijzondere wet van 13 juli 2001;

Gelet op de artikelen 52 tot 71 van de nieuwe gemeentewet;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1979 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van benoeming van de gewestelijke ontvangers;

Gelet op het ministerieel besluit van 16 juli 1979 tot vaststelling van het reglement van orde betreffende wervingsexamens voor gewestelijke ontvanger;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 12 december 2003 tot toekenning van een vakantiegeld en eindejaarstoelage aan de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen en de gewestelijke ontvangers;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 april 2004;

Gelet op het protocol nr. 208.654 van 7 juni 2004 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;

Gelet op het advies nr. 37.061/3 van de Raad van State, gegeven op 2 juni 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : DEEL I. - TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de gewestelijke ontvangers. HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister van Binnenlandse Aangelegenheden : het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de Binnenlandse Aangelegenheden;2° de gouverneur : de gouverneur van de provincie waar de gewestelijke ontvanger benoemd is;3° de arrondissementscommissaris : de arrondissementscommissaris aan wie de gouverneur het gezag over de gewestelijke ontvanger heeft toevertrouwd. DEEL II. - ORGANISATIE EN WERKING

Art. 3.De gouverneur duidt de arrondissementscommissaris aan die het hiërarchisch gezag over de gewestelijke ontvanger uitoefent.

De arrondissementscommissaris rapporteert op geregelde tijdstippen over de organisatie en werking van de gewestelijke ontvanger aan de gouverneur.

Art. 4.Bij tijdelijke afwezigheid van een gewestelijke ontvanger kan de gouverneur, op voorstel van de arrondissementscommissaris, een waarnemende gewestelijke ontvanger aanduiden. Deze waarnemende gewestelijke ontvanger dient te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden zoals bepaald in deel IV van dit statuut.

De waarnemende gewestelijke ontvanger geniet dezelfde bezoldigingsregeling als de effectieve gewestelijke ontvanger.

DEEL III. - DEONTOLOGISCHE RECHTEN EN PLICHTEN

Art. 5.§ 1. De gewestelijke ontvanger oefent zijn ambt op een loyale en correcte wijze uit onder het gezag van de Vlaamse regering, de gouverneur en de arrondissementscommissaris.

Hij zet zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de Vlaamse regering.

Hij handelt overeenkomstig de algemene en bijzondere richtlijnen van de Vlaamse regering, de provinciegouverneur en de arrondissementscommissaris. § 2. In de omgang met meerderen of collega's en in de contacten met de gemeenten, de O.C.M.W.'s en het publiek respecteert de gewestelijke ontvanger de persoonlijke waardigheid.

Art. 6.§ 1. De gewestelijke ontvanger heeft recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.

Onverminderd de reglementering inzake openbaarheid van bestuur, is het hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op : 1° de veiligheid van de Belgische Staat;2° de bescherming van de openbare orde;3° de financiële belangen van de overheid;4° het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten;5° het medisch geheim;6° het vertrouwelijke karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens;7° het interne beraad, zolang in de betrokken aangelegenheid geen eindbeslissing is genomen. Het is hem ook verboden feiten bekend te maken indien de bekendmaking ervan een inbreuk is op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om deze gegevens openbaar te maken.

Deze paragraaf geldt ook voor de gewestelijke ontvanger die zijn ambt heeft neergelegd. § 2. De gewestelijke ontvanger die in de uitoefening van zijn ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven vaststelt, brengt de arrondissementcommissaris hiervan onmiddellijk op de hoogte.

Indien de arrondissementscommissaris bij deze nalatigheden, misbruiken of misdrijven betrokken is, brengt de gewestelijke ontvanger de gouverneur op de hoogte.

Indien de gouverneur bij deze nalatigheden, misbruiken of misdrijven betrokken is, brengt de gewestelijke ontvanger de minister van Binnenlandse Aangelegenheden op de hoogte.

In geval van misdrijven brengt hij ook de procureur des Konings van deze onregelmatigheden op de hoogte.

Art. 7.De gewestelijke ontvanger behandelt de gebruikers van de dienst welwillend en zonder enige discriminatie.

Art. 8.Hij mag, zelfs buiten het ambt, noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel die verband houden met het ambt, vragen, eisen of aannemen.

Art. 9.§ 1. De gewestelijke ontvanger heeft recht op informatie en voortgezette vorming wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de functie-uitoefening. § 2. De gewestelijke ontvanger houdt zich op de hoogte van de evolutie van de reglementeringen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is. § 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie van gewestelijke ontvanger. Deze vorming kan plaatsvinden buiten en bovenop de normale arbeidsprestaties, eventueel zonder compensatie.

Art. 10.De gewestelijke ontvanger heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

Het persoonlijk dossier bevat ten minste de administratieve stukken zoals bepaald in bijlage 1.

Aanbevelingen waaruit een levensbeschouwelijke, ideologische of politieke overtuiging blijkt, mogen niet voorkomen in het persoonlijk dossier.

DEEL IV. - DE AANWERVING EN DE INDIENSTTREDING VACANTVERKLARING EN MOBILITEIT TITEL 1. - VACANTVERKLARING EN MOBILITEIT

Art. 11.De gouverneur verklaart de betrekking van gewestelijke ontvanger vacant.

Art. 12.Bij de vacantverklaring kan de gouverneur besluiten de betrekking toe te kennen aan de vastbenoemde gewestelijke ontvangers die reeds in dienst zijn in het Vlaams Gewest.

TITEL 2. - DE TOELATINGSVOORWAARDEN

Art. 13.Voor de toegang tot een ambt van gewestelijke ontvanger gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden : 1° Belg zijn;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt van gewestelijke ontvanger;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten voldoen;5° een diploma hebben dat toegang geeft tot niveau A bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 14.De diplomavoorwaarde van artikel 13, 5°, geldt niet voor : 1° personen die reeds geslaagd zijn in een wervingsexamen voor de betrekking van statutair gewestelijke ontvanger;2° personen die reeds geslaagd zijn in een wervingsexamen voor de betrekking van contractueel gewestelijke ontvanger en die gedurende minimum 1 jaar in dienst zijn geweest zijn of die in dienst zijn op de datum van goedkeuring van dit besluit. TITEL 3. - DE SELECTIEPROCEDURE HOOFDSTUK 3. - Algemene bepalingen

Art. 15.§ 1. De gouverneur kan personen enkel tot gewestelijke ontvanger benoemen als zij geselecteerd worden in een selectieprocedure die hij organiseert. De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden legt het programma voor de selectie vast. § 2. De gouverneur stelt bij de organisatie van de selectieprocedure de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de benoemingsvoorwaarden. Hij controleert of de kandidaten voldoen aan deze vereisten en voorwaarden.

Art. 16.Volgende personen worden vrijgesteld van de selectieprocedure waarvan sprake in artikel 15 : 1° personen die reeds geslaagd zijn in een wervingsprocedure voor het ambt van statutair gewestelijke ontvanger;2° personen die benoemd zijn als gemeenteontvanger of ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art. 17.De gouverneur kondigt elke selectieprocedure ten minste aan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 18.De gouverneur bepaalt de modaliteiten van de selectieprocedure.

Onder modaliteiten wordt verstaan : 1° de vaststelling van het reglement betreffende de organisatie van de selectieprocedure en de bekendmaking ervan;dit reglement a) bepaalt de termijn waarbinnen de inschrijvingen kunnen worden aanvaard;b) vermeldt het programma en de deelnemingsvoorwaarden en stelt de datum waarop de kandidaten aan deze voorwaarden moeten voldoen vast;2° de bepaling van datum en plaats van de proeven;3° de vaststelling van de lijst van de kandidaten;4° de oproeping van de kandidaten;5° het opmaken van het proces-verbaal dat de rangschikking van de geslaagden vaststelt;6° de kennisgeving van het resultaat aan de kandidaten.

Art. 19.Iedere kandidaat die voor de selectieprocedure inschrijft, ontvangt op aanvraag het reglement. HOOFDSTUK 2. - De selectie

Art. 20.De gouverneur stelt de selectiecommissie samen.

De gouverneur selecteert een kandidaat, op voordracht van de arrondissementscommissaris en na voorafgaande goedkeuring door de minister van Binnenlandse Aangelegenheden. HOOFDSTUK 3. - Wervingsreserve

Art. 21.Wanneer de gouverneur betrekkingen van gewestelijke ontvanger vacant verklaart, kan hij beslissen een wervingsreserve aan te leggen.

Hij bepaalt de duur van de wervingsreserve.

DEEL V. - DE STAGE EN DE BENOEMING TOT GEWESTELIJKE ONTVANGER HOOFDSTUK 1. - De stage

Art. 22.De gouverneur laat de geselecteerde kandidaat toe tot de stage.

Art. 23.§ 1. De duur van de stage bedraagt 12 maanden. § 2. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is in aanmerking genomen. § 3. De stagiair beschikt over een bonus van 25 werkdagen afwezigheid die niet meetelt bij het berekenen van de duur van de stage.

De stagiair kan deze bonus in een keer of in meerdere keren gebruiken.

In deze bonus aan werkdagen telt de jaarlijkse vakantie niet mee. § 4. Afwezigheid boven de in § 3 vermelde bonus, zelfs de afwezigheid die met dienstactiviteit gelijkgesteld wordt, schorst de stage. § 5. Tijdens de schorsing van de stage en tijdens de periode waarin de einddatum van de stage overschreden wordt behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair.

Art. 24.De gouverneur stelt de arrondissementscommissaris aan als begeleidingsambtenaar.

Art. 25.Tijdens de stage volgt de begeleidingsambtenaar de stagiair op en evalueert hij die tussentijds, overeenkomstig de regeling van de functioneringsevaluatie met uitzondering van de beroepsmogelijkheid.

De arrondissementscommissaris zendt ieder tussentijds evaluatieverslag onverwijld ter kennisgeving aan de stagiair toe die het viseert en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt.

Art. 26.De evaluatie heeft betrekking op het functioneren van de stagiair.

Art. 27.§ 1. Op het einde van de stage maakt de arrondissementscommissaris na een gesprek met de stagiair, een samenvattend eindverslag op. § 2. De arrondissementscommissaris betekent het eindverslag binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de einddatum van de stage, aan de stagiair en stuurt het aan de gouverneur; zoniet wordt de stage geacht gunstig te zijn.

Art. 28.§ 1. Bij een negatief eindverslag, kan de stagiair de gouverneur verzoeken gehoord te worden. § 2. De gouverneur neemt een definitief besluit om de stagiair te benoemen of af te danken.

Art. 29.Met ingang van de eerste werkdag die volgt op de betekening van de beslissing tot afdanking, sluit de gouverneur met de stagiair een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden.

Wanneer de bijdragen ingehouden op de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden niet volstaan stort de gouverneur bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de nog ontbrekende werkgevers- en werknemersbijdragen voor de opname van de stagiair in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsbescherming.

De duur van de periode gedekt door deze storting mag de duur van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen stagiair niet overschrijden.

Art. 30.§ 1. De gouverneur kan de stagiair die tijdens de stage een zware fout begaat, ontslaan zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. § 2. De gouverneur verleent het ontslag wegens een zware fout zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding binnen de 3 werkdagen nadat de arrondissementscommissaris kennis genomen heeft van het feit dat als zware fout zou kunnen worden beschouwd.

Vooraf hoort de gouverneur samen met de arrondissementscommissaris de stagiair. Deze kan zich laten bijstaan door een raadgever. § 3. Voor de stagiair die wegens een zware fout wordt ontslagen, wordt bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen gestort nodig voor zijn opname in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsbescherming. De duur van de periode gedekt door deze storting mag de duur van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen stagiair niet overschrijden. HOOFDSTUK 2. - De benoeming tot gewestelijke ontvanger

Art. 31.De gouverneur kan enkel wie aan de toelatingsvoorwaarden voldoet en met goed gevolg de stage heeft volbracht tot gewestelijke ontvanger benoemen.

DEEL VI. - DE FUNCTIONERINGSEVALUATIE HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied, doel en basisbeginselen van de evaluatie

Art. 32.§ 1. Elke gewestelijke ontvanger die in de loop van een kalenderjaar gedurende ten minste drie maanden prestaties heeft geleverd wordt geëvalueerd. § 2. De evaluatie heeft betrekking op één kalenderjaar.

In uitzonderlijke omstandigheden kan op vraag van de gewestelijke ontvanger de periode waarover geëvalueerd wordt op maximum vijftien maanden worden gebracht. § 3. De evaluatie betreft het functioneren en de beroepsbekwaamheid volgens een planning die de gewestelijke ontvanger met de arrondissementscommissaris afgesproken heeft.

De gewestelijke ontvanger en de arrondissementscommissaris leggen de planning schriftelijk vast; zij blijft geldig zolang ze niet wordt gewijzigd.

De arrondissementscommissaris moet de planning aan de gewestelijke ontvanger overhandigen binnen de maand nadat ze werd opgesteld of gewijzigd. § 4. De arrondissementscommissaris bezorgt het evaluatieverslag aan de gewestelijke ontvanger binnen de drie maanden na het verstrijken van de periode waarover geëvalueerd wordt. HOOFDSTUK 2. - De evaluator

Art. 33.De arrondissementscommissaris evalueert de gewestelijke ontvanger. HOOFDSTUK 3. - De procedure

Art. 34.De functioneringsevaluatie gebeurt na een evaluatiegesprek tussen de gewestelijke ontvanger en de arrondissementscommissaris.

Indien de gewestelijke ontvanger afwezig is tijdens de evaluatieperiode, gebeurt de functioneringsevaluatie indien mogelijk mondeling of anders schriftelijk.

Art. 35.§ 1. De arrondissementscommissaris legt de functioneringsevaluatie vast in een beschrijvend evaluatieverslag dat geen einduitspraak over de gewestelijke ontvanger bevat, behalve indien hij oordeelt dat de gewestelijke ontvanger globaal beschouwd "onvoldoende" heeft gepresteerd. § 2. De gewestelijke ontvanger kan opmerkingen toevoegen aan het definitieve beschrijvende evaluatieverslag. § 3. De gewestelijke ontvanger heeft het recht zijn persoonlijk evaluatiedossier te raadplegen. § 4. De gewestelijke ontvanger die een evaluatie "onvoldoende" kreeg kan hiertegen in beroep gaan bij de gouverneur binnen de vijftien kalenderdagen na het ontvangen van het beschrijvend evaluatieverslag.

De gouverneur neemt een definitieve beslissing binnen de dertig kalenderdagen.

DEEL VII. - TUCHTREGELING TITEL 1. - TUCHTSTRAFFEN

Art. 36.De gewestelijke ontvanger kan worden onderworpen aan een tuchtprocedure : 1° als hij aan zijn plichten tekort komt, of de wettelijke verplichtingen overtreedt;2° na strafrechtelijke veroordeling.

Art. 37.De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1. de waarschuwing;2. de berisping;3. de inhouding van salaris;4. de schorsing;5. het ontslag van ambtswege;6. de afzetting.

Art. 38.De inhouding van salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van de nettobezoldiging bedragen.

Art. 39.De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden en kan aanleiding geven tot een inhouding van salaris die niet hoger mag liggen dan één vijfde van de nettobezoldiging.

Tijdens de tuchtschorsing bevindt de gewestelijke ontvanger zich in de administratieve toestand non-activiteit met behoud van salaris, onverminderd het eerste lid. De gewestelijke ontvanger heeft geen recht op verhoging in salaris.

TITEL 2. - TUCHTPROCEDURE HOOFDSTUK 1. - De bevoegde overheid

Art. 40.De arrondissementscommissaris stelt de tuchtstraf voor.

Art. 41.De gouverneur spreekt de tuchtstraf uit.

Art. 42.De gewestelijke ontvanger kan beroep aantekenen bij de minister van Binnenlandse Aangelegenheden. HOOFDSTUK 2. - De procedure

Art. 43.De arrondissementscommissaris formuleert het gemotiveerd voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen schriftelijk en deelt het mee aan de gewestelijke ontvanger die een afschrift ontvangt. Het voorstel vermeldt uitdrukkelijk welke tuchtstraf hij voorstelt.

De arrondissementscommissaris stuurt tezelfdertijd het voorstel aan de gouverneur voor uitspraak.

Art. 44.De gouverneur roept, binnen vijftien kalenderdagen die volgen op de datum van het voorstel, de gewestelijke ontvanger op via een aangetekende brief om hem te horen in zijn verdediging.

De oproeping moet melding maken van : 1° de ten laste gelegde feiten;2° de tuchtstraf die hij voorstelt;3° de plaats, de dag en het uur van het verhoor;4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze, raadgever te noemen, of zich te laten vertegenwoordigen door deze persoon bij gewettigde verhindering;5° de plaats waar en de termijn waarbinnen de gewestelijke ontvanger het tuchtdossier kan inzien en het recht om gratis fotokopieën te maken.

Art. 45.De gewestelijke ontvanger en zijn raadgever mogen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de verdediging plaats heeft. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief.

Art. 46.Van de zitting wordt er een proces-verbaal gemaakt waarvan de betrokkene of zijn raadgever een kopie kan krijgen. De gewestelijke ontvanger kan op straf van nietigheid binnen vijf werkdagen na de mondelinge verdediging schriftelijk de middelen ter verdediging uiteenzetten. Het verweerschrift wordt bij het dossier gevoegd.

Art. 47.De gouverneur spreekt de tuchtstraf uit binnen 15 kalenderdagen nadat hij de gewestelijke ontvanger in zijn verdediging gehoord heeft.

De tuchtstraf wordt aangezegd bij aangetekend schrijven binnen de twee werkdagen na de uitspraak en gaat in op de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven, behalve bij afzetting en ontslag van ambtswege. Enkel in het geval van afzetting en ontslag van ambtswege schort het beroep de uitwerking ervan op. De gewestelijke ontvanger wordt in deze gevallen wel van rechtswege geschorst in het belang van de dienst vanaf de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven waarmee hem de tuchtstraf wordt meegedeeld, tot op de dag dat de tuchtstraf definitief is geworden.

Art. 48.De gewestelijke ontvanger tegen wie de gouverneur een tuchtstraf uitspreekt, kan hiertegen gemotiveerd beroep instellen bij de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden binnen vijftien kalenderdagen. Deze termijn gaat in op de dag die volgt op de mededeling via een aangetekende brief van de uitspraak.

Art. 49.De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden hoort de gewestelijke ontvanger op diens verzoek binnen de dertig dagen nadat de gewestelijke ontvanger hierom gevraagd heeft.

Art. 50.De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden neemt zijn beslissing nadat hij de gewestelijke ontvanger gehoord heeft.

Art. 51.De tuchtstraf is definitief de dag nadat de termijn om het beroep in te stellen verstreken is of de minister van Binnenlandse Aangelegenheden zijn beslissing heeft meegedeeld via een aangetekende brief. HOOFDSTUK 3. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure

Art. 52.Wanneer de arrondissementscommissaris meer dan één feit ten laste van de gewestelijke ontvanger legt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.

Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de gewestelijke ontvanger wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.

Art. 53.Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp zijn van een tuchtvordering voor reeds gesanctioneerde feiten.

Art. 54.De minister van Binnenlandse Aangelegenheden kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan de straf die de gouverneur uitgesproken heeft.

Hij mag slechts de feiten in aanmerking nemen die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.

Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de uitspraak.

Art. 55.De strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.

Ongeacht het resultaat van de strafvordering oordeelt alleen de gouverneur of de minister van Binnenlandse Aangelegenheden over de gepastheid om een tuchtstraf uit te spreken.

Art. 56.De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voor de datum waarop de vordering wordt ingesteld.

Bij de beoordeling van de strafmaat mogen evenwel relevante vermeldingen die in het persoonlijk dossier opgetekend werden, in aanmerking genomen worden.

In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de gouverneur door de gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet wordt voortgezet.

Art. 57.Elke tuchtstraf wordt vermeld op een in het evaluatiedossier te voegen staat en wordt in het personeelsdossier opgenomen.

Art. 58.De in deze titel vastgestelde termijnen worden opgeschort in de maand augustus en tussen Kerstmis en Nieuwjaar.

TITEL 3. - DE DOORHALING VAN DE TUCHTSTRAFFEN

Art. 59.§ 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting en het ontslag van ambtswege wordt in het persoonlijk dossier van de gewestelijke ontvanger doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden. § 2. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : -één jaar voor de blaam; - vier jaar voor de inhouding van salaris; - zes jaar voor de tuchtschorsing.

Art. 60.Dit deel is ook van toepassing op de stagiair.

DEEL VIII. - SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST

Art. 61.De gewestelijke ontvanger kan onder de in dit deel bepaalde voorwaarden in het ambt worden geschorst, wanneer het belang van de dienst dat vereist.

Art. 62.Enkel de gouverneur kan de schorsing in het belang van de dienst uitspreken.

De arrondissementscommissaris kan een schorsing in het belang van de dienst voorstellen.

Art. 63.De gewestelijke ontvanger wordt vooraf gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd. Hij mag zich hierbij laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

De redenen om over te gaan tot schorsing in het belang van de dienst worden ten laatste drie werkdagen voorafgaand aan het verhoor schriftelijk meegedeeld aan de gewestelijke ontvanger.

De gewestelijke ontvanger wordt verzocht de voorstellen en beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren.

Indien de gewestelijke ontvanger weigert of in de onmogelijkheid verkeert om te viseren, worden ze hem meegedeeld via een aangetekende brief.

Art. 64.De gouverneur kan aan de gewestelijke ontvanger het recht ontzeggen aanspraak te maken op verhoging in salaris en salarisschaal en het salaris kan worden verminderd in de volgende gevallen : 1. wanneer de gewestelijke ontvanger strafrechtelijk vervolgd wordt;2. wanneer de gewestelijke ontvanger tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De inhouding van salaris mag niet meer bedragen dan één vijfde van de nettobezoldiging.

Art. 65.De schorsing in het belang van de dienst gaat in de dag nadat de gewestelijke ontvanger de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst heeft geviseerd, ofwel de dag na het aanbieden bij de post van de aangetekende brief waarmee de beslissing aan de gewestelijke ontvanger wordt meegedeeld.

De gewestelijke ontvanger kan na vijftien kalenderdagen sedert de dag dat de schorsing in het belang van de dienst uitwerking gekregen heeft, beroep instellen bij de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden. De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden kan de schorsing in het belang van de dienst opheffen.

Art. 66.De gewestelijke ontvanger die over nieuwe elementen beschikt, kan tegen zijn schorsing in het belang van de dienst een nieuw beroep instellen, van zodra minstens drie maanden verstreken zijn sedert de vorige beslissing tot handhaving van zijn schorsing.

Art. 67.Behoudens strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst ten hoogste zes maanden bedragen.

Bij strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst maximum voor de duur van het onderzoek of de vervolging gelden.

Art. 68.Indien de gouverneur in kennis wordt gesteld van de strafrechtelijke uitspraak, de minnelijke schikking of seponering, beslist hij om de schorsing in het belang van de dienst op te heffen of te behouden voor de duur van de tuchtprocedure.

Art. 69.Aan de schorsing in het belang van de dienst komt van rechtswege een einde wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak over dezelfde feiten waarvoor de gewestelijke ontvanger in het belang van de dienst werd geschorst, definitief wordt, behalve bij afzetting.

Art. 70.Indien de gewestelijke ontvanger buiten vervolging wordt gesteld, zijn dossier geseponeerd wordt of wanneer een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vrijspraak volgt die kracht van gewijsde gekregen heeft, worden de beslissingen genomen inzake inhouding van salaris en ontzeggen van de aanspraken op verhoging in salaris, ongedaan gemaakt.

Art. 71.De beslissing waarbij de gewestelijke ontvanger geschorst wordt in het belang van de dienst kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de datum waarop de schorsing is uitgesproken.

Art. 72.Indien de gouverneur of de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden na afloop van het tuchtonderzoek een schorsing als tuchtstraf oplegt, vindt die schorsing plaats met terugwerkende kracht. In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.

De schorsing gaat evenwel niet verder terug dan de dag waarop de bij toepassing van artikel 65 getroffen maatregelen uitwerking hebben gehad.

Art. 73.Dit deel is ook van toepassing op de stagiair.

DEEL IX. - HET VERLOF EN DE ADMINISTRATIEVE TOESTAND TIJDENS VERLOF TITEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN

Art. 74.De gewestelijke ontvanger bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit.

Art. 75.De gewestelijke ontvanger in dienstactiviteit heeft recht op salaris en op bevordering in salaris, tenzij anders bepaald.

Art. 76.§ 1. De gewestelijke ontvanger in non-activiteit heeft geen recht op salaris en op bevordering in salaris, tenzij anders bepaald. § 2. De gewestelijke ontvanger kan niet in non-activiteit gesteld of gehouden worden als hij aan de voorwaarden voldoet om gepensioneerd te worden.

Art. 77.De gewestelijke ontvanger wordt voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit plaatst.

Art. 78.Voor de toepassing van dit deel betekent : - « werkdag » : de dag waarop de gewestelijke ontvanger verplicht is te werken ingevolge de arbeidsregeling die op hem van toepassing is; - « vakantiedag » : de vrije dag waarop de gewestelijke ontvanger aan geen enkele dienstverplichting is onderworpen; - « verlof » : het recht van de gewestelijke ontvanger voor een welbepaalde reden de actieve dienst te onderbreken; - « dienstvrijstelling » : de toestemming van de arrondissementscommissaris aan de gewestelijke ontvanger om tijdens de diensturen afwezig te zijn gedurende een vooraf bepaalde tijd, met behoud van alle rechten.

Art. 79.De gewestelijke ontvanger mag niet afwezig zijn zonder verlof, vakantie of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

De verloven en dienstvrijstellingen dienen te worden aangevraagd bij de arrondissementscommissaris.

Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel, is de gewestelijke ontvanger die zonder toestemming afwezig is, in non-activiteit tenzij bij overmacht.

TITEL 2. - JAARLIJKSE VAKANTIEDAGEN EN FEESTDAGEN

Art. 80.§ 1. De gewestelijke ontvanger heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie. § 2. In afwijking van het vorig lid heeft de gewestelijke ontvanger evenwel het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, 4 werkdagen vakantieverlof te nemen zonder dat de arrondissementscommissaris het dienstbelang daar tegenover kan stellen. § 3. De gewestelijke ontvanger neemt de jaarlijkse vakantie op binnen het kalenderjaar.

In uitzonderlijke gevallen kan aan de gewestelijke ontvanger toegestaan worden om vijf vakantiedagen over te dragen naar het volgend jaar.

Art. 81.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.

Wanneer een gewestelijke ontvanger in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt, wordt zijn vakantieverlof in evenredige mate verminderd tijdens het lopende jaar.

Het aantal zo berekende vakantiedagen bedraagt steeds een halve of een volledige dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.

Art. 82.§ 1. De gewestelijke ontvanger heeft vakantie op de wettelijke en decretale feestdagen en op 2 en 15 november en 26 december. § 2. Ter vervanging van de in § 1 vermelde vakantiedagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, heeft de gewestelijke ontvanger vakantie voor de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar.

Art. 83.De vakantiedagen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Zij worden niet opgeschort bij ziekte maar wel bij hospitalisatie van de gewestelijke ontvanger.

TITEL 3. - BEVALLINGSVERLOF, VADERSCHAPSVERLOF EN OPVANGVERLOF HOOFDSTUK 1. - Bevallingsverlof en vaderschapsverlof

Art. 84.De gewestelijke ontvanger heeft recht op het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

De dagen van afwezigheid wegens ziekte gedurende de periode van zeven weken die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden beschouwd als bevallingsverlof. Bij een meerling wordt deze periode verlengd tot negen weken.

Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.

Indien de bevalling plaats heeft na de door de arts voorziene datum, wordt het verlof tot de werkelijke datum van de bevalling verlengd.

Wanneer het pasgeboren kind gedurende ten minste acht weken, te rekenen vanaf de geboorte, in het ziekenhuis moet blijven, kan de moeder het resterende prenataal bevallingsverlof uitstellen tot op het ogenblik dat het kind naar huis komt.

Overlijdt het kind binnen het jaar na de geboorte, dan mag de moeder het resterende gedeelte van het bevallingsverlof waarop zij recht heeft, nog opnemen.

Art. 85.De periode dat het bevallingsverlof bezoldigd wordt, mag niet meer dan vijftien weken bedragen bij een éénling, en niet meer dan zeventien weken in geval van een meerling.

Art. 86.De artikelen 85 en 86 zijn niet van toepassing bij een miskraam voor de 181e dag van de zwangerschap.

Art. 87.§ 1. Als de moeder overlijdt, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof; de duur daarvan mag het deel van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgenomen had bij haar overlijden, niet overschrijden. § 2. Wanneer de moeder in een ziekenhuis opgenomen wordt, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof; dit verlof begint ten vroegste vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.

Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt; het vaderschapsverlof verstrijkt ten laatste wanneer de periode verstrijkt die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet had opgenomen. § 3. Dit vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. HOOFDSTUK 2. - Opvangverlof

Art. 88.De gewestelijke ontvanger krijgt op zijn aanvraag een opvangverlof wanneer zijn gezin een kind beneden tien jaar in zijn gezin opneemt met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken als het kind de leeftijd van drie weken nog niet heeft bereikt. Als het kind deze leeftijd wel al bereikt heeft, bedraagt het verlof ten hoogste vier weken.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag van de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Indien slechts één van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.

Art. 89.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

TITEL 4. - ZIEKTEVERLOF

Art. 90.§ 1. De gewestelijke ontvanger die afwezig is wegens ziekte, heeft ziekteverlof. § 2. Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 91.§ 1. De gewestelijke ontvanger met ziekteverlof staat onder het toezicht van een geneeskundig controleorgaan overeenkomstig de door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, vastgestelde nadere bepalingen. Het geneeskundig controleorgaan wordt aangewezen door de Vlaamse minister, bevoegd voor de Ambtenarenzaken. § 2. Ingeval de gewestelijke ontvanger niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts, kan hij een beroep doen op een arbitrageprocedure waarvan de nadere regelen worden vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken.

Art. 92.Indien de gewestelijke ontvanger tijdens de loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens ziekte, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit statuut, kan het in artikel 92 bedoelde geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan de Administratieve Gezondheidsdienst tot definitieve ongeschiktverklaring van de gewestelijke ontvanger.

De vakantiedagen die de gewestelijke ontvanger niet heeft kunnen opnemen ingevolge langdurige ziekte, worden in mindering gebracht op het in het eerste lid vermelde aantal werkdagen.

Art. 93.§ 1. Het geneeskundig controleorgaan kan deeltijdse prestaties wegens ziekte opleggen of toestaan a rato van ten minste 50 % voor een periode van ten hoogste zes maanden, indien het een gewestelijke ontvanger die afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, geschikt acht om het ambt terug op te nemen met deeltijdse prestaties.

Het verrichten van deeltijdse prestaties kan door het geneeskundig controleorgaan meermaals worden verlengd met een periode van ten hoogste zes maanden. § 2. De afwezigheid van de gewestelijke ontvanger tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt beschouwd als ziekteverlof. De aanrekening op het aantal dagen vermeld in artikel 93 gebeurt pro rata.

Art. 94.§ 1. Ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op weg naar en van het werk;3° een beroepsziekte. § 2. Is de afwezigheid te wijten aan de in § 1 vermelde redenen of aan een ongeval, veroorzaakt door de schuld van een derde dan ontvangt de gewestelijke ontvanger zijn salaris alleen als voorschot dat betaald wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.

Het Vlaamse Gewest treedt in dit geval van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die de getroffene mocht kunnen doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval tot het bedrag van het salaris. § 3. De gouverneur neemt de juridische beslissing over de erkenning van arbeidsongevallen en van ongevallen op weg naar en van het werk.

Hij neemt ook de juridische beslissing over de toekenning van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.

TITEL 5. - VERLOF VOOR LOOPBAANONDERBREKING

Art. 95.De gewestelijke ontvanger heeft recht op de hierna vermelde vormen van loopbaanonderbreking voor palliatief verlof, bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid en ouderschapsverlof. HOOFDSTUK 1. - Palliatief verlof

Art. 96.§ 1. De duur van de loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken bedraagt per patiënt één maand, eenmaal verlengbaar met één maand. § 2. Onder "palliatieve zorgen" wordt begrepen : elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.

Art. 97.De gewestelijke ontvanger die loopbaanonderbreking neemt om palliatieve zorgen te verstrekken, deelt dit schriftelijk mee aan de arrondissementscommissaris. Hij voegt bij die mededeling het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen en een attest van de behandelend geneesheer van de persoon die de palliatieve zorgen nodig heeft. Daaruit moet blijken dat de gewestelijke ontvanger zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorgen te verstrekken. Dit attest vermeldt de identiteit van de patiënt niet.

Art. 98.De loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken kan ingaan op een andere dag dan de eerste van de maand. HOOFDSTUK 2. - Bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid

Art. 99.§ 1. De maximumduur van de voltijdse loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid bedraagt per patiënt 12 maanden; de maximumduur van de halftijdse loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid per patiënt bedraagt 24 maanden.

De maximumduur van 12 maanden of 24 maanden wordt evenwel verminderd met de duur van de voltijdse respectievelijk halftijdse loopbaanonderbrekingen die de gewestelijke ontvanger heeft genoten voor de bijstand aan of verzorging van dezelfde patiënt. § 2. De gewestelijke ontvanger kan de loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid nemen met al dan niet opeenvolgende perioden van 1 tot 3 maand. § 3. Onder "zware ziekte" wordt begrepen elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd, en waarbij deze oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel. § 4. Onder "gezinslid" wordt begrepen elke persoon die samenwoont met de gewestelijke ontvanger.

Onder "familielid" wordt begrepen zowel de bloed- als de aanverwant tot de 2e graad.

Art. 100.De gewestelijke ontvanger die loopbaanonderbreking neemt om een zwaar ziek gezins- of familielid bij te staan of te verzorgen, deelt dit schriftelijk mee aan de arrondissementscommissaris. Hierbij voegt hij het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen en een attest van de geneesheer van de persoon die de bijstand of verzorging behoeft. Daaruit moet blijken dat de gewestelijke ontvanger zich bereid heeft verklaard om deze bijstand of verzorging te verstrekken.

Dit attest vermeldt ook de identiteit van de patiënt.

Art. 101.De loopbaanonderbreking om bijstand of verzorging te verstrekken aan een zwaar ziek gezins- of familielid kan op om het even welke dag van de maand ingaan. HOOFDSTUK 3. - Ouderschapsverlof

Art. 102.§ 1 De duur van het ouderschapsverlof onder de vorm van voltijdse loopbaanonderbreking bedraagt 3 maanden, die van het ouderschapsverlof onder de vorm van halftijdse loopbaanonderbreking 6 maanden. § 2. Bij geboorte van een kind moet de gewestelijke ontvanger het ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking opnemen voor het kind 4 jaar is.

Bij adoptie moet de gewestelijke ontvanger het ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking opnemen binnen een periode van 4 jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als lid van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de gewestelijke ontvanger zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt.

Wanneer het kind voor minstens 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de kinderbijslagregeling, krijgt de gewestelijke ontvanger het recht op ouderschapsverlof uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt. § 3. De gewestelijke ontvanger die voor hetzelfde kind al onder dezelfde of een andere vorm ouderschapsverlof heeft genoten als ambtenaar of contractueel personeelslid van een andere werkgever, kan voor dit kind geen ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking meer krijgen.

Art. 103.De gewestelijke ontvanger kan ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking nemen onmiddellijk na het bevallings-, het vaderschaps- of het opvangverlof.

Art. 104.De mannelijke gewestelijke ontvanger heeft alleen recht op ouderschapsverlof onder de vorm van loopbaanonderbreking voor zover de afstamming van het kind in zijnen hoofde vaststaat, of wanneer het gaat om een kind dat hij heeft geadopteerd. HOOFDSTUK 4. - Onderbrekingsuitkeringen

Art. 105.Indien de gewestelijke ontvanger geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau bevoegd voor zijn verblijfplaats, of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit behalve voor de uitzonderingen die de federale overheid bepaalt.

TITEL 6. - VERLOF VOOR OPDRACHT HOOFDSTUK 1. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een kabinet

Art. 106.De gewestelijke ontvanger krijgt verlof wanneer een minister, staatssecretaris, regeringscommissaris of een lid van de regering van een gemeenschap of gewest of een Europees commissaris hem aanwijst om een ambt uit te oefenen op zijn kabinet.

De minister van Binnenlandse Aangelegenheden moet zijn akkoord betuigen.

Art. 107.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. HOOFDSTUK 2. - Verlof voor opdracht van algemeen belang

Art. 108.De gewestelijke ontvanger krijgt verlof voor de uitoefening van een opdracht waarvan het algemeen belang erkend wordt.

Art. 109.Het verlof is onbezoldigd en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

De minister van Binnenlandse Aangelegenheden kan beslissen het salaris van de gewestelijke ontvanger voor de duur van de opdracht door te betalen en terug te vorderen of geheel of gedeeltelijk door te betalen zonder terugvordering.

Art. 110.Onder opdracht wordt verstaan : 1. de uitoefening van de nationale en internationale opdrachten aangeboden door een binnenlandse of buitenlandse regering of openbaar bestuur of een internationale instelling;2. de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp.

Art. 111.§ 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten in een ontwikkelingsland en voor de opdrachten die de als nationale deskundige aangewezen gewestelijke ontvanger uitvoert ingevolge het besluit van de Europese Commissie van 7 januari 1998 houdende regeling van toepassing op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd. § 2. De minister van Binnenlandse aangelegenheden erkent het karakter van algemeen belang voor de overige opdrachten. De minister geeft zijn toestemming voor de opdracht indien hij de opdracht van overwegend belang acht voor het land, de Vlaamse regering of de Vlaamse administratie. § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de gewestelijke ontvanger een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het bekomen van een onmiddellijk ingaand of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, het buitenlands openbaar bestuur of de internationale instelling voor wie hij de opdracht vervulde.

Art. 112.De minister van Binnenlandse Aangelegenheden kan een gewestelijke ontvanger met zijn instemming met de uitvoering van een opdracht belasten.

Eveneens kan iedere gewestelijke ontvanger met akkoord van de minister van Binnenlandse Aangelegenheden, de uitvoering van een opdracht aanvaarden.

In beide gevallen wint de minister het advies van de provinciegouverneur in.

Art. 113.De minister van Binnenlandse Aangelegenheden kan op ieder ogenblik een einde maken aan deze opdracht. Hij moet hiervoor een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden in acht nemen.

TITEL 7. - OMSTANDIGHEIDSVERLOF

Art. 114.§ 1. Aan de gewestelijke ontvanger wordt omstandigheidsverlof toegekend naar aanleiding van de gebeurtenissen en binnen de perken zoals hierna vermeld : 1. huwelijk van de gewestelijke ontvanger en verklaring van wettelijke samenwoning door de gewestelijk ontvanger : 4 werkdagen 2.bevalling van de echtgenote of samenwonende partner : 10 werkdagen 3. overlijden van de echtgenoot of samenwonende partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de gewestelijke ontvanger, de echtgenoot of de samenwonende partner : 4 werkdagen 4.huwelijk van een kind van de gewestelijke ontvanger, van de echtgenoot of van de samenwonende partner : 2 werkdagen 5. overlijden van een bloed- of aanverwant van de gewestelijke ontvanger of van de samenwonende partner in om het even welke graad maar onder eenzelfde dak wonend als de gewestelijke ontvanger : 2 werkdagen 6.overlijden van een bloed- of aanverwant van de gewestelijke ontvanger of van de samenwonende partner in de tweede graad, een overgrootouder of een achterkleinkind maar niet onder eenzelfde dak wonend als de gewestelijke ontvanger : 1 werkdag 7. huwelijk van een bloed- of aanverwant in de eerste graad, die geen kind is, of in de tweede graad, van de gewestelijke ontvanger, de echtgenoot of de samenwonende partner : de dag van het huwelijk. § 2. De afwezigheden wegens omstandigheidsverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

TITEL 8. - POLITIEK VERLOF

Art. 115.De gewestelijke ontvanger heeft, volgens de hierna bepaalde gevallen en modaliteiten, recht op politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden, als hij de onverenigbaarheden en verbodsbepalingen die krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen op hem van toepassing zijn naleeft.

Art. 116.Op aanvraag van de gewestelijke ontvanger wordt binnen de hierna bepaalde perken dienstvrijstelling verleend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1. gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen is, of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of van een districtsraad van een district, de voorzitter uitgezonderd : 2 dagen per maand;2. provincieraadslid dat geen lid is van de bestendige deputatie : 2 dagen per maand.

Art. 117.Op aanvraag van de gewestelijke ontvanger wordt binnen de hierna bepaalde perken facultatief politiek verlof toegekend voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen is, of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente, of van de districtsraad van een district, de voorzitter en de leden van het vast bureau uitgezonderd : a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand; 2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of van de districtsraad van een district : a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 3° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente of van de districtsraad van een district : a) tot 10.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 10.001 tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; c) met meer dan 20.000 inwoners : 5 dagen per maand. 4° burgemeester van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; 5° provincieraadslid dat geen lid is van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand;

Art. 118.De gewestelijke ontvanger wordt binnen de hierna bepaalde perken met politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot 30.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; d) met meer dan 50.000 inwoners : voltijds.

De voorzitters van de districtsraad van een district worden wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de burgemeester die zij ontvangen. 2° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) van 20.001 inwoners tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de helft van een voltijds ambt; e) met meer dan 80.000 inwoners : voltijds.

De leden van het bureau van de districtsraad van een district worden wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de schepenen die zij ontvangen. 3° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds;4° lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat : voltijds;5° lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad : voltijds;6° lid van het Europees Parlement : voltijds;7° lid van de federale Regering : voltijds;8° lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : voltijds;9° gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : voltijds;10° lid van de Commissie van de Europese Unie : voltijds. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.

Art. 119.De gewestelijke ontvanger die voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn of van de districtsraad van een district recht heeft op politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.

De gewestelijke ontvanger die voor de uitoefening van een in het eerste lid vermeld mandaat recht heeft op halftijds politiek verlof, kan, op aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.

Het politiek verlof dat in toepassing van het eerste en tweede lid wordt verkregen, wordt gelijkgesteld met politiek verlof van ambtswege wat betreft de weerslag die het heeft op de administratieve en geldelijke toestand van de gewestelijke ontvanger.

Art. 120.De afwezigheden wegens facultatief politiek verlof en politiek verlof van ambtswege voor een in artikel 118 en in artikel 119, eerste lid, 1°, 2° en 3°, vermelde politiek mandaat worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. De gewestelijke ontvanger heeft evenwel geen recht op salaris.

Het voltijds politiek verlof van ambtswege voor een in artikel 119, eerste lid, 4° tot en met 10°, vermelde politiek mandaat wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.

De gewestelijke ontvanger heeft recht op bevordering in salarisschaal, behalve bij voltijds politiek verlof.

Art. 121.§ 1. Het politiek verlof voor een in artikel 117, artikel 118 en artikel 119, eerste lid, 1°, 2° en 3°, vermeld politiek mandaat eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens dewelke het mandaat eindigt.

Het politiek verlof voor een in artikel 119, eerste lid, 4° tot en met 10°, vermeld politiek mandaat loopt tot zes maanden na de beëindiging van het mandaat.

Vanaf dat ogenblik herkrijgt de betrokkene alle statutaire rechten. § 2. De gewestelijke ontvanger mag na wederindiensttreding het salaris niet cumuleren met enig voordeel verbonden aan de uitoefening van het afgelopen mandaat.

Deze titel is ook van toepassing op de stagiair.

TITEL 9. - VERLOF KRACHTENS FEDERALE BEPALINGEN OF VERPLICHTINGEN

Art. 123.Overeenkomstig de federale bepalingen terzake heeft de gewestelijke ontvanger recht op volgende verloven : - verrichten in vredestijd van militaire prestaties of prestaties als vrijwilliger bij het korps voor burgerlijke veiligheid; - voorbehoedend verlof; - vakbondsverlof; - ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte.

DEEL X. - VRIJWILLIG ONTSLAG VAN DE GEWESTELIJKE ONTVANGER EN DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING

Art. 124.Niemand kan de hoedanigheid van gewestelijke ontvanger verliezen vóór de normale leeftijd van de pensionering, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.

Art. 125.Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van gewestelijke ontvanger voor : 1° de gewestelijke ontvanger van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de gewestelijke ontvanger; 2° de gewestelijke ontvanger die niet langer de burgerlijke en politieke rechten geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereiste;3° onverminderd de toepassing van een tuchtprocedure en de deelname aan een georganiseerde werkonderbreking, de gewestelijke ontvanger die zonder geldige reden de werkpost verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;4° de gewestelijke ontvanger die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° de gewestelijke ontvanger die wordt ontslagen van ambtswege of die wordt afgezet. § 2. De gewestelijke ontvanger wiens onregelmatige benoeming, in het in § 1, 1°, bedoelde geval, niet te wijten is aan arglist of bedrog in zijn hoofde, krijgt een verbrekingsvergoeding, die overeenstemt met drie maanden loon voor elke volledige of ingegane schijf van vijf jaar tewerkstelling bij het ministerie. § 3. In de andere in § 1 vermelde gevallen, krijgt de gewestelijke ontvanger ontslag zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding.

De gouverneur betaalt evenwel de werkgevers- en werknemersbijdragen nodig voor opname van de betrokken gewestelijke ontvanger in de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering.

Bij betaling van de verbrekingsvergoeding vermeld in § 2 worden op deze verbrekingsvergoeding de werkgevers- en werknemersbijdragen ingehouden voor de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering en samen met de werkgeversbijdragen gestort. Indien deze niet volstaan, betaalt de gouverneur de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.

De duur van de periode gedekt door inhouding of betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen gewestelijke ontvanger, eventueel vermeerderd met de duur gedekt door de verbrekingsvergoeding. § 4. De gouverneur verleent het ontslag. § 5. De in dit artikel uiteengezette regeling geldt ook voor de stagiair.

Art. 126.Tot ambtsneerlegging geven aanleiding : 1° het vrijwillig ontslag;2° de pensionering ingevolge leeftijd of lichamelijke ongeschiktheid;3° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid.

Art. 127.De bepaling onder 1° en 2° van dit artikel is tevens van toepassing op de stagiair.

In geval van vrijwillig ontslag mag de gewestelijke ontvanger of de stagiair slechts na toestemming en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig kalenderdagen de dienst verlaten. Indien de gouverneur binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de aanvraag niet geantwoord heeft, wordt de toestemming geacht gegeven te zijn.

Nochtans kan in afwijking van het eerste lid in onderling akkoord tussen de betrokkene en de gouverneur de opzeggingstermijn ingekort worden.

Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.

Art. 128.De gewestelijke ontvanger die 60 jaar geworden is, wordt ambtshalve op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij, zonder definitief ongeschikt te zijn bevonden, komt tot een totaal van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte, te rekenen vanaf de leeftijd van 60 jaar. Voor het berekenen van deze 365 kalenderdagen komen de afwezigheden te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking.

Art. 129.§ 1. De gewestelijke ontvanger is definitief beroepsongeschikt bevonden indien hij gedurende twee opeenvolgende keren de evaluatie "onvoldoende" gekregen heeft. § 2. Het ontslag treedt in werking na het verstrijken van een opzeggingstermijn. Deze opzeggingstermijn bedraagt drie maanden voor de gewestelijke ontvanger die minder dan vijf jaar in dienst zijn als gewestelijke ontvanger. Deze termijn wordt vermeerderd met drie maanden bij de aanvang van elke nieuwe periode van vijf jaar dienst als gewestelijke ontvanger.

De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de betekening van het ontslag. De betekening gebeurt via aangetekend schrijven en heeft uitwerking de derde dag na de verzending.

In afwijking van het tweede lid kan in onderling akkoord tussen de gouverneur en de gewestelijke ontvanger een langere opzeggingstermijn worden overeengekomen of kan de opzeggingstermijn worden ingekort.

De gouverneur kan evenwel beslissen dat het ontslag wegens beroepsongeschiktheid onmiddellijk ingaat, als hij een verbrekingsvergoeding die gelijk is aan het salaris dat overeenstemt met de duur van een normale opzeggingstermijn betaalt. § 3. Met het oog op de onderbrenging van de gewestelijke ontvanger onder de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering worden tijdens de opzeggingstermijn of op de verbrekingsvergoeding de desbetreffende werknemersbijdragen ingehouden en samen met de werkgeversbijdrage gestort. Indien deze niet volstaan, betaalt de gouverneur de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.

De duur van de periode gedekt door inhouding of betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen gewestelijke ontvanger, eventueel vermeerderd met de duur gedekt door de verbrekingsvergoeding.

Art. 130.De pensioengerechtigde gewestelijke ontvanger die, behoudens in geval van vroegtijdige pensionering ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk of een beroepsziekte, ten minste 20 jaar dienstanciënniteit telt op het ogenblik van zijn pensionering, wordt gemachtigd de eretitel van zijn ambt te dragen.

DEEL XI. - GELDELIJK STATUUT TITEL 1. - BEZOLDIGINGSREGELING HOOFDSTUK 1. - De salarisschaal

Art. 131.Het jaarsalaris, hierna salaris genoemd, van de gewestelijke ontvanger wordt vastgesteld in de salarisschaal bestaande uit : - een minimumsalaris; - salaristrappen die het resultaat zijn van de periodieke salarisverhogingen; - een maximumsalaris.

Het salaris en de periodieke salarisverhogingen worden uitgedrukt in euro.

Art. 132.Aan de graad van gewestelijke ontvanger wordt de volgende salarisschaal verbonden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 2. - Vaststelling van het salaris

Art. 133.De gerechtigde in een schaal ontvangt te allen tijde het salaris dat overeenstemt met zijn anciënniteit die het totaal van de in aanmerking komende diensten uitmaakt. HOOFDSTUK 3. - In aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris Afdeling 1. - Aanrekening van voltijdse diensten

Art. 134.De gewestelijke ontvanger valoriseert alle voltijdse diensten die hij heeft verricht als personeelslid in de publieke sector in één van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte of bij een internationale openbare instelling.

De minister van Binnenlandse Aangelegenheden beslist welke diensten worden in aanmerking genomen.

Art. 135.In afwijking van artikel 134 behouden de gewestelijke ontvangers, die in dienst waren wanneer dit statuut in werking treedt, hun geldelijke anciënniteit. Afdeling 2. - Aanrekening van deeltijdse diensten

Art. 136.Voorzover zij ten minste de helft van een normale beroepsbezigheid in beslag nemen, worden door een gewestelijke ontvanger deeltijds verrichte diensten in aanmerking genomen a rato van het prestatieregime. HOOFDSTUK 3. - Nadere algemene bepalingen voor de aanrekening van vorige diensten en de berekening van het salaris

Art. 137.De duur van de in aanmerking komende diensten die de gewestelijke ontvanger heeft mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden.

Art. 138.Voor de vaststelling van het salaris en het bepalen van het tijdstip van de periodieke salarisverhoging wordt er alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit.

De nuttige anciënniteit is het kleinste aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit van een gewestelijke ontvanger, dat hem recht geeft op een periodieke salarisverhoging. HOOFDSTUK 4. - Uitbetaling van het salaris

Art. 139.§ 1. Het maandsalaris is gelijk aan 1/12 van het jaarsalaris. § 2. Wanneer de gewestelijke ontvanger op pensioen wordt gesteld of overlijdt, wordt het volle maandsalaris betaald aan hem of aan zijn rechthebbenden, naar gelang van het geval. § 3. Het salaris wordt na het verlopen van de termijn betaald, met dien verstande dat het op de rekening van de gewestelijke ontvanger bijgeschreven wordt uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Het salaris van de maand december wordt op de rekening van de gewestelijke ontvanger geboekt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari.

Het salaris wordt overgemaakt via overschrijving. § 4. Aan de gewestelijke ontvanger die in dienst is getreden wordt, in zoverre niet onmiddellijk het juiste salaris kan worden uitbetaald, vanaf de eerste maand een maandelijks voorschot uitgekeerd dat gelijk is aan het beginsalaris van zijn graad.

De uitbetaling van dit voorschot is niet onderworpen aan het visum van de Inspectie van Financiën. Wanneer de gewestelijke ontvanger op het einde van de tweede maand na de datum van indiensttreding nog steeds geen salaris heeft ontvangen door een fout van de overheid die hem heeft aangeworven ontvangt hij ambtshalve nalatigheidsintresten berekend op het beginsalaris. Deze nalatigheidsintresten worden aangerekend vanaf de maand die volgt op de datum van indiensttreding.

Het maandsalaris volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's Lands concurrentievermogen.

Het maandsalaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 (102,02). HOOFDSTUK 5. - Berekening van het salaris in geval van deeltijdse prestaties

Art. 140.Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag van het maandloon berekend volgens de volgende formule : M = VW/PW x n% x NM waarbij : M = het te betalen maandloon (100 %) VW = het aantal werkdagen waarvoor betaling is verschuldigd PW = het aantal te presteren werkdagen n % = het percentage waaraan de gewestelijke ontvanger prestaties verricht NM = het normaal maandsalaris (100 %) = het jaarsalaris/12 (100 % en voor voltijdse prestaties) TITEL 2. - TOELAGEN HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities

Art. 141.Behoudens andersluidende bepalingen is de toelage niet verschuldigd - als er geen salaris wordt betaald; - bij een afwezigheid die langer dan 35 werkdagen duurt.

Art. 142.Als een gewestelijke ontvanger zitting heeft in examencommissies, comités, raden of commissies die ressorteren onder het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, of een gemeente of openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waar hij is tewerkgesteld, geeft dit geen aanleiding tot toekenning van een bijzondere toelage.

Art. 143.De als toelagen verschuldigde bedragen worden uitgekeerd afgerond op de hogere cent. HOOFDSTUK 2. - Vakantiegeld en eindejaarstoelage

Art. 144.§ 1. De gewestelijke ontvanger geniet een vakantiegeld en eindejaarstoelage toegekend zoals hierna bepaald. § 2. Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage zijn een percentage van het brutosalaris. § 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° brutosalaris : het geïndexeerd jaarsalaris;2° brutomaandsalaris : het brutosalaris gedeeld door 12. § 4. Als de gewestelijke ontvanger niet tijdens de hele referteperiode volledige prestaties verricht heeft, wordt het vakantiegeld en de eindejaarstoelage herleid pro rata van het verdiende brutosalaris tegenover het brutosalaris bij volledige prestaties voor de volledige referteperiode. § 5. Bij vervroegde beëindiging van de tewerkstelling wordt het vakantiegeld en de eindejaarstoelage berekend op het brutosalaris voor volledige prestaties van de laatste maand van tewerkstelling, en wordt het vakantiegeld en de eindejaarstoelage betaald tijdens de maand volgende op de beëindiging van de tewerkstelling.

Art. 145.§ 1. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt onder « referteperiode » verstaan het kalenderjaar dat voorafgaat aan het vakantiejaar. § 2. Het vakantiegeld bedraagt 92 % van het brutomaandsalaris van de maand april van het vakantiejaar. Het vakantiegeld wordt betaald tijdens de maand mei van het vakantiejaar. § 3. Er wordt een inhouding verricht van 13,07 % op het vakantiegeld ten belope van 85 % van het brutomaandsalaris. Indien het vakantiegeld maximum 85 % van het brutomaandsalaris bedraagt, gebeurt de inhouding van 13,07 % op het volledig bedrag.

Art. 146.§ 1. Voor de berekening van de eindejaarstoelage wordt onder « referteperiode » verstaan de periode van 1 januari tot en met 30 september. § 2. De eindejaarstoelage bedraagt 50 % van het brutomaandsalaris van november. § 3. De eindejaarstoelage wordt uitbetaald tijdens de maand december van het desbetreffende jaar.

TITEL 3. - VERGOEDINGEN HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities

Art. 147.Een vergoeding wordt verleend aan de gewestelijke ontvanger die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet normaal zijn en niet onafscheidelijk met het ambt verbonden zijn.

Art. 148.De onderbreking van de ambtsuitoefening waaraan een forfaitaire vergoeding is verbonden brengt voor de gewestelijke ontvanger de schorsing mee van de betaling van bedoelde vergoeding voor zover hij de lasten niet meer draagt.

Art. 149.De vergoedingen worden vastgesteld onverminderd de bepalingen betreffende de administratieve en begrotingscontrole.

Art. 150.De voor vergoedingen verschuldigde sommen worden uitgekeerd afgerond op de hogere cent. HOOFDSTUK 2. - Vergoeding voor begrafeniskosten

Art. 151.Wanneer de gewestelijke ontvanger overlijdt, ontvangt zijn niet uit de echt gescheiden, noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot, of zijn erfgenamen in rechte lijn, als er geen echtgenoot is, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding. Die stemt overeen met het maandelijks bedrag van de laatste bruto-activiteitsbezoldiging van de gewestelijke ontvanger.

De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

Art. 152.Bij ontstentenis van de in artikel 151 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft betaald. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag belopen dan het hierboven vermelde bedrag ten gunste van de echtgenoot of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald.

Art. 153.Deze vergoeding mag met soortgelijke krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts voor het bij artikel 150 bedoelde bedrag worden samengevoegd. HOOFDSTUK 3. - Reis- en maaltijdvergoeding

Art. 154.Reiskosten en maaltijdvergoeding worden slechts vergoed voor dienstreizen, gemaakt op kosten van de gewestelijke ontvanger. De kosten die de gewestelijke ontvanger heeft gehad worden terugbetaald.

Art. 155.De provinciegouverneur beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is.

Art. 156.De gewestelijke ontvanger geniet reis- en verblijfsvergoedingen zoals het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 157.De gouverneur stelt de standplaats van de gewestelijke ontvanger vast in die plaats waar hij zijn voornaamste activiteit heeft. HOOFDSTUK 4. - Vergoeding voor het tijdelijk overnemen van een ander bestuur

Art. 158.§ 1. De gewestelijke ontvanger die door de arrondissementscommissaris wordt belast met een bijkomend bestuur, bij tijdelijke afwezigheid van de effectieve titularis die verantwoordelijk is voor dit bestuur, ontvangt hiervoor een vergoeding. § 2. De arrondissementscommissaris bepaalt deze vergoeding a rato van het aantal gepresteerde uren voor het bijkomend bestuur. Deze vergoeding mag maximaal 25 % bedragen van het beginsalaris van een gewestelijke ontvanger. § 3. Deze vergoeding wordt toegekend voor de tweede en derde maand dat de gewestelijke ontvanger wordt belast met het bijkomend bestuur. § 4. In afwijking van § 3 wordt de vergoeding ook betaald voor de eerste maand dat de gewestelijke ontvanger wordt belast met het bijkomend bestuur, indien op voorhand vaststaat dat de afwezigheid van de effectieve titularis langer dan één maand zal duren.

DEEL XII. - DE CONTRACTUELE GEWESTELIJKE ONTVANGERS

Art. 159.Dit statuut is ook van toepassing op de gewestelijke ontvangers die contractueel worden geworven met uitzondering van de bepalingen van de delen IV, V, VII, VIII en X en de artikelen 109 tot en met 114.

DEEL XIII. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 160.Opgeheven worden : - het koninklijk besluit van 2 april 1979 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van benoeming van de gewestelijke ontvangers; - het ministerieel besluit van 16 juli 1979 tot vaststelling van het reglement van orde betreffende wervingsexamens voor gewestelijke ontvanger; - het besluit van de Vlaamse regering van 12 december 2003 tot toekenning van een vakantiegeld en eindejaarstoelage aan de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen en de gewestelijke ontvangers.

Art. 161.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2004.

Art. 162.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 11 juni 2004.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN

Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het statuut van de gewestelijke ontvangers Persoonlijk dossier Het persoonlijk dossier van de gewestelijke ontvangers omvat volgende administratieve stukken : a) de werving : - nationaliteitsverklaring; - geboorteakte; - diploma's; - getruigschrift van goed gedrag en zeden; - militiegetuigschrift; - de bewijsstukken over de relevante ervaring. b) de selectie : - het voordrachtsdossier van de selectiecommissie c) stage - stage-verslagen d) de benoeming - het benoemingsbesluit - proces-verbaal van de eedaflegging e) evaluatie - evaluatieverslagen f) tuchtregeling - tuchtstraffen g) verloven - verlofbesluiten - ziekteattesten - formulieren inzake arbeidsongevallen - briefwisseling over verloven h) geldelijke loopbaan - salarisfiches - voorgaande diensten - besluiten over salarisvaststelling

^