Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 12 oktober 2007
gepubliceerd op 31 oktober 2007

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten

bron
vlaamse overheid
numac
2007036865
pub.
31/10/2007
prom.
12/10/2007
ELI
eli/besluit/2007/10/12/2007036865/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 OKTOBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 38, gewijzigd bij het decreet van 24 maart 2006, en artikel 72, eerste lid, 3°, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2000;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de Begroting, gegeven op 19 juli 2007;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 16 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° aanpasbare woning : woning die gebouwd is volgens de basisprincipes van aanpasbaar bouwen, zoals : a) alle woonfuncties bevinden zich op één niveau;b) er is voldoende circulatieruimte en er zijn bredere deuren om zelfstandig te kunnen manoeuvreren met een rolstoel;c) de woning is drempelloos en beschikt over een vlakke douche en een rolstoeltoegankelijk toilet;2° appartement : woning in een gebouw waarin zich minimaal twee woningen in verschillende bouwlagen boven elkaar bevinden, en die geen duplex is;3° departement : het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;4° duplex : woning in een gebouw waarin zich twee woningen in verschillende bouwlagen boven elkaar bevinden en waarvan iedere woning toegankelijk is via een gescheiden ingang of trap die uitgeeft op het openbare domein op het gelijkvloerse niveau;5° eengezinswoning : woning in een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin zich geen woningen in verschillende bouwlagen boven elkaar bevinden;6° goede woning : bestaande woning waaraan hoogstens beperkte investeringen moeten worden gedaan voor ze ter beschikking kan worden gesteld als sociale huurwoning;7° GSC : de gewestelijke sociale correctie;8° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting;9° referentiejaar : de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de berekening van de GSC plaatsvindt;10° rekening-courant van een SHM : de rekening bij de VMSW waarop de middelen van de SHM beheerd worden, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 houdende de regeling inzake het beheer van de eigen middelen van de sociale huisvestingsmaatschappijen door de VMSW;11° schattingsprijs : de raming door de inzake schattingen bevoegde ambtenaar van de Algemene Administratie van de Patrimoniale Documentatie van de Federale Overheidsdienst Financiën of door het comité tot aankoop;12° SHM : een erkende sociale huisvestingsmaatschappij als vermeld in artikel 40 van de Vlaamse Wooncode;13° strategische grondaankoop : de aankoop van een grond waarvan de aankoopprijs minder dan de helft van de reële verkoopwaarde op de vrije markt van vergelijkbare bouwrijpe gronden in die regio bedraagt en : a) die pas op middellange termijn voor bebouwing in aanmerking komt omdat hij gelegen is in een woonuitbreidingsgebied dat pas op middellange termijn mag worden aangesneden, of;b) die volgens de huidige bestemming van het gewestplan niet onmiddellijk voor woningbouw in aanmerking komt maar waar een ruimtelijk structuurplan of een ontwerp ruimtelijk uitvoeringsplan een woonbestemming in het vooruitzicht stelt, of;c) die gelegen is in een niet-uitgeruste woonzone.14° structurele leegstand : een leegstaande woning die gedurende minimaal zes maanden leegstaat of zal leegstaan als gevolg van de geplande uitvoering van een renovatie- of bouwproject;15° uitvoeringsprogramma : het uitvoeringsprogramma, vermeld in artikel 33, § 3, van de Vlaamse Wooncode;16° Vlaamse Wooncode : het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;17° Vlabinvestwoning : woning, gerealiseerd op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende regeling van het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, en houdende regeling van de voorwaarden inzake woonprojecten met sociaal karakter;18° VMSW : de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, vermeld in artikel 30 van de Vlaamse Wooncode. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 2.De minister kan binnen de kredieten die daarvoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn uitgetrokken, jaarlijks subsidies verstrekken aan de SHM's om hen in staat te stellen sociale huurwoningen ter beschikking te stellen.

Voor de financiering van het uitvoeringsprogramma in de huursector stelt de minister een kapitaalsubsidie ter beschikking van de VMSW, die de VMSW omzet in renteloze leningen aan de SHM's, met een aflossingstermijn van 33 jaar, om de verrichtingen in het kader van het uitvoeringsprogramma te kunnen realiseren, volgens de voorwaarden, vermeld in de hoofdstukken III en IV. Als artikel 33, § 1, tweede lid, 5°, van de Vlaamse Wooncode van toepassing is, kan de VMSW zelf ook een lening opnemen volgens dezelfde modaliteiten.

Om de SHM's in staat te stellen de door de Vlaamse Regering bepaalde huurverminderingen toe te kennen, kent de minister een GSC toe aan de SHM's volgens de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk V. HOOFDSTUK III. - De subsidiabele verrichtingen in het kader van het uitvoeringsprogramma

Art. 3.Voor de financiering van het uitvoeringsprogramma wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende verrichtingen : 1° de aankoop van een onroerend goed, het in erfpacht nemen ervan of het vestigen van een recht van opstal erop, met uitzondering van de aankoop van een goede woning;2° de sloop van een pand;3° de bouw van een woning;4° de renovatie van een woning of de omvorming van een pand tot een woning;5° de investering in de verbetering of aanpassing van een woning;6° de aankoop van een goede woning. De minister bepaalt wat er verstaan wordt onder de renovatie van een woning of de omvorming van een pand tot een woning en de investering in de verbetering of aanpassing van een woning.

Art. 4.§ 1. Voor de verrichting, vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van : 1° de kostprijs van de verwerving, vermeld in § 2;2° de extra kosten bij de verwerving, vermeld in § 3;3° de eventuele registratierechten. § 2. Voor de aankoop van een grond of een pand is de kostprijs van de aankoop gelijk aan de reële kostprijs van de aankoop beperkt tot de schattingsprijs.

De kostprijs wordt beperkt tot een prijsplafond, dat wordt vastgesteld op het moment van de ondertekening van de verkoopsovereenkomst, en dat gelijk is aan 15.000 euro per te realiseren sociale huurwoning, cumulatief verhoogd met : 1° 5.000 euro als de grond of het pand in woongebied ligt; 2° 5.000 euro als de gebouwde huurwoningen eengezinswoningen zijn; 3° 12.500 euro als de grond volledig uitgerust is.

Het prijsplafond, vermeld in het tweede lid, wordt met 10 % verhoogd bij een aankoop in het Vlabinvestgebied, vermeld in artikel 1, § 1, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende regeling van het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, en houdende regeling van de voorwaarden inzake woonprojecten met sociaal karakter.

Als een aankoop aanleiding geeft tot een renovatie of omvorming, als vermeld in artikel 3, eerste lid, 4°, waarvan de kostprijs onder het toepasselijke prijsplafond ligt voor een renovatie of omvorming, vermeld in artikel 7, § 2, wordt het verschil tussen die twee toegevoegd aan het toepasselijke prijsplafond voor de aankoop, vermeld in het tweede en het derde lid.

Als de kostprijs, vermeld in het eerste lid, onder het prijsplafond ligt dat is vastgesteld overeenkomstig het tweede en het derde lid, kan het verschil tussen die twee worden toegevoegd aan het prijsplafond voor een toekomstige aankoop, op voorwaarde dat de opname in het uitvoeringsprogramma van die toekomstige aankoop plaatsvindt binnen vijf jaar na de opname van de huidige verrichting in het uitvoeringsprogramma.

De verhogingen, vermeld in het vierde en vijfde lid, mogen er nooit toe leiden dat het prijsplafond, vastgesteld door toepassing van het tweede en het derde lid, met meer dan 20 % wordt verhoogd.

In geval van erfpacht of recht van opstal is de kostprijs gelijk aan het bedrag dat op het moment van de vestiging van het zakelijk recht wordt betaald. Dat bedrag wordt beperkt tot een prijsplafond, dat vastgesteld wordt op het moment van de vestiging van het zakelijk recht. Het prijsplafond is gelijk aan een percentage van het toepasselijke prijsplafond, vastgesteld door toepassing van het tweede en het derde lid. Dat percentage bedraagt 25 % in geval van een erfpacht- of opstalperiode van maximaal 40 jaar, vermeerderd met een half procentpunt per extra jaar. § 3. De extra kosten bij de verwerving betreffen de reële uitgaven, inclusief BTW, met betrekking tot : 1° de opmeting van het onroerend goed;2° het grondmechanisch en milieutechnisch onderzoek;3° een keuring of proeven. De extra kosten worden beperkt tot 2 % van de kostprijs, vermeld in § 2.

Art. 5.Voor de sloopverrichting, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de reële kostprijs van de sloopverrichting. De reële kostprijs is de som van : 1° de kosten voor de aanneming van de sloop;2° de erelonen;3° de BTW op de aanneming. Technisch ondeelbare werken die niet uitsluitend ten behoeve van de te bouwen sociale huurwoningen worden uitgevoerd, worden in het subsidiabele bedrag opgenomen naar rata van het grondaandeel van de sociale huurwoningen in kwestie.

Art. 6.§ 1. Voor de bouwverrichting, vermeld in artikel 3, eerste lid, 3°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van : 1° de kostprijs van de bouw, vermeld in § 2;2° de studiekosten, vermeld in § 3;3° de BTW op de kostprijs en op de studiekosten. § 2. De kostprijs van de bouw is de reële kostprijs van de bouw, beperkt tot een prijsplafond dat gelijk is aan de som van de volgende bedragen per te realiseren sociale huurwoning : 1° 55.000 euro voor een studio; 2° 75.000 euro voor een woning met een slaapkamer; 3° 85.000 euro voor een woning met twee slaapkamers bestemd voor drie personen; 4° 90.000 euro voor een woning met twee slaapkamers bestemd voor vier personen; 5° 100.000 euro voor een woning met drie slaapkamers; 6° 110.000 euro voor een woning met vier slaapkamers; 7° 120.000 euro voor een woning met vijf of meer slaapkamers;

Het prijsplafond, vermeld in het eerste lid, wordt verhoogd met de som van de volgende bedragen : 1° 11.000 euro voor een garage; 2° 5.000 euro voor een carport; 3° 2.000 euro voor een bovengrondse parkeerplaats; 4° 18.000 euro voor een ondergrondse parkeerplaats; 5° 40.000 euro voor een liftinstallatie.

De bedragen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 6°, worden met 10 % verhoogd als het aanpasbare woningen betreft, uitgezonderd ADL-woningen als vermeld in artikel 1, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken.

De bedragen, bepaald door gezamenlijke toepassing van het eerste, tweede en derde lid, worden met 10 % verhoogd in de volgende gevallen : 1° bouwprojecten van maximaal acht woningen;2° bouwprojecten met minstens twee gemeenschappelijke muren met andere eigenaars;3° bouwprojecten in de steden in grootstedelijk of regionaalstedelijk gebied die volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn erkend. Als er verschillende verhogingen als vermeld in het vierde lid, 1°, 2° en 3°, van toepassing zijn, wordt de gezamenlijke verhoging beperkt tot 15 %.

Het prijsplafond wordt vastgesteld op het moment van de gunning van de werkzaamheden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden worden de contractueel overeengekomen prijsherzieningen pro rata toegepast op het prijsplafond, vertrekkend van de procentuele stijging van het totale aanbestedingsbedrag. § 3. De studiekosten bij een bouwverrichting betreffen de reële uitgaven, exclusief BTW, voor : 1° het ereloon voor de studie en leiding van de werkzaamheden;2° het ereloon van veiligheids- en gezondheidscoördinator;3° het toezicht op de uitvoering van de opdracht;4° de kosten van een keuring of van proeven;5° de kosten voor het houden van de gunningsprocedure;6° de kosten, verbonden aan de asbestinventaris krachtens het koninklijk besluit van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest en de EPB-aangifte ingevolge het decreet van 22 december 2006 houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat en tot wijziging van artikel 22 van het REG-decreet. De studiekosten worden beperkt tot 10 % van de kostprijs van de bouwverrichting, vermeld in § 2.

Art. 7.§ 1. Voor de renovatie of de omvorming, vermeld in artikel 3, eerste lid, 4°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van : 1° de kostprijs van de verrichting, vermeld in § 2;2° de studiekosten, vermeld in § 3;3° de BTW op de kostprijs en op de studiekosten. § 2. De kostprijs van de renovatie of omvorming is de reële kostprijs van de verbouwing, beperkt tot 80 % van het prijsplafond, vermeld in artikel 6, § 2, dat van toepassing is op de bouw van dezelfde woningtypes.

In afwijking van het eerste lid wordt in de volgende gevallen de kostprijs beperkt tot hetzelfde prijsplafond als vermeld in artikel 6, § 2 : 1° als vervangingsbouw een vermindering van het bouwvolume zou inhouden;2° als de renovatie of omvorming plaatsvindt om een stads- of dorpsgezicht te bewaren of als het om een beschermd monument of gebouw op de inventaris van het bouwkundig erfgoed gaat. Het prijsplafond wordt vastgesteld op het moment van de gunning van de werkzaamheden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden worden de contractueel overeengekomen prijsherzieningen pro rata toegepast op het prijsplafond, vertrekkend van de procentuele stijging van het totale aanbestedingsbedrag. § 3. De studiekosten bij een renovatie of omvorming betreffen de reële uitgaven, exclusief BTW, vermeld in artikel 6, § 3, en worden beperkt tot 10 % van de kostprijs, vermeld in § 2.

Art. 8.Voor de investering in de verbetering of aanpassing, vermeld in artikel 3, eerste lid, 5°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de reële kostprijs, inclusief BTW, zoals die werd opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Art. 9.§ 1. Voor de aankoop van een goede woning, vermeld in artikel 3, eerste lid, 6°, is het subsidiabele bedrag gelijk aan de som van : 1° de kostprijs van de aankoop, vermeld in § 2;2° de eventuele registratierechten, de eventuele verschuldigde BTW bij de aankoop en de BTW bij de investeringen die noodzakelijk zijn om de woning als sociale huurwoning ter beschikking te kunnen stellen. § 2. De kostprijs van de aankoop is de reële kostprijs van de aankoop, beperkt tot de schattingsprijs, verhoogd met de eventuele investeringen, exclusief BTW, die noodzakelijk zijn om de woning als sociale huurwoning ter beschikking te kunnen stellen.

De kostprijs wordt bovendien beperkt tot een prijsplafond dat wordt vastgesteld op het moment van de ondertekening van de verkoopsovereenkomst, en dat gelijk is aan de som van de volgende bedragen : 1° een forfait van 25.000 euro voor het grondaandeel; 2° het toepasselijke prijsplafond voor een bouwverrichting, vermeld in artikel 6, § 2;3° een forfaitair bedrag, gelijk aan 10 % van het bedrag vermeld onder 2°, voor de studiekosten. Het prijsplafond, vermeld in het tweede lid, wordt met 10 % verhoogd bij een aankoop in het Vlabinvestgebied, vermeld in artikel 1, § 1, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende regeling van het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, en houdende regeling van de voorwaarden inzake woonprojecten met sociaal karakter.

Het prijsplafond wordt vastgesteld op het ogenblik van de ondertekening van de verkoopsovereenkomst. HOOFDSTUK IV. - De financiering van de verrichtingen in het kader van het uitvoeringsprogramma

Art. 10.De VMSW geeft renteloze leningen aan de SHM's voor de verrichtingen in het kader van het uitvoeringsprogramma, vermeld in artikel 2, tweede lid, voor zover de SHM's daar gebruik willen van maken. Het leningsbedrag voor een verrichting is maximaal gelijk aan het subsidiabele bedrag met betrekking tot die verrichting, vermeld in hoofdstuk III. Voor de verrichting, vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, verstrekt de VMSW in aanvang een lening tegen marktvoorwaarden, waarop de SHM alleen de jaarlijkse intresten verschuldigd is. Op het ogenblik van de gunning van de werken met betrekking tot de bouw van sociale huurwoningen op de grond in kwestie, of van de renovatie of omvorming tot sociale huurwoningen van bestaande panden op die grond, wordt die lening omgezet in de renteloze lening, vermeld in het eerste lid.

Voor de verrichtingen, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2° tot en met 5°, stelt de VMSW de renteloze lening ter beschikking naargelang de vordering van de werkzaamheden, en maximaal ten belope van de subsidiabele bedragen. Voor de aankoop van een goede woning, vermeld in artikel 3, eerste lid, 6°, wordt een renteloze lening toegekend op het ogenblik van het verlijden van de verkoopsakte. Voor eventuele aanvullende financiering boven op de subsidiabele bedragen, kan de VMSW aan de SHM's marktconforme leningen verstrekken.

Op voorstel van de raad van bestuur van de VMSW legt de minister de voorwaarden voor de toekenning en uitbetaling van de leningen door de VMSW aan de SHM's en voor de terugbetaling ervan, vast in een algemeen reglement.

Art. 11.§ 1. Het subsidiabele kredietvolume van een bepaald uitvoeringsprogramma is het totale bedrag aan renteloze leningen dat de VMSW binnen dat uitvoeringsprogramma ter beschikking stelt van de SHM's.

De kapitaalsubsidie, vermeld in artikel 2, tweede lid, wordt zo vastgesteld dat de reële financieringskosten die nodig zijn om het subsidiabele kredietvolume van een bepaald uitvoeringsprogramma renteloos aan de SHM's ter beschikking te kunnen stellen, gedekt worden. Het aandeel van die kapitaalsubsidie in het subsidiabele kredietvolume van een uitvoeringsprogramma is het subsidiepercentage voor dat uitvoeringsprogramma. § 2. Het subsidiepercentage voor een bepaald uitvoeringsprogramma wordt eerst voorlopig vastgesteld in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het uitvoeringsprogramma betrekking heeft. Bij die vaststelling wordt rekening gehouden met de evolutie van de marktrentevoet, die wordt gemeten op basis van het voortschrijdende gemiddelde van de rentevoet lineaire obligaties (OLO) met een resterende looptijd van 10 jaar in de eerste vijf maanden van dat jaar.

Het subsidiepercentage wordt definitief vastgesteld in het vierde jaar volgend op het jaar waarop het uitvoeringsprogramma betrekking heeft.

Bij die vaststelling wordt rekening gehouden met de reële financieringskosten. § 3. Het niet-gesubsidieerde gedeelte van de in artikel 10 vermelde leningen kan, ten belope van de bedragen en onder de voorwaarden die in het begrotingsdecreet en in de statuten van de VMSW worden vastgesteld, door de VMSW gefinancierd worden met leningen. § 4. Mits voorafgaande mededeling aan de Vlaamse Regering, bepaalt de minister de voorwaarden voor de voorlopige en de definitieve vaststelling van het subsidiepercentage, en voor de uitbetaling van de kapitaalsubsidie aan de VMSW.

Art. 12.De VMSW creëert een apart intern financieringsfonds, waarin de financiële stromen met betrekking tot de renteloze leningen en de subsidies in kwestie worden geboekt.

Mits voorafgaande mededeling aan de Vlaamse Regering, regelt de minister, in overleg met de minister bevoegd voor de begroting, de werking van dat fonds en het gebruik van eventuele saldi.

Art. 13.Onder de voorwaarden die in het begrotingsdecreet en in de statuten van de VMSW bepaald worden, kan de VMSW leningen onder gewestwaarborg aangaan voor de financiering van het niet-gesubsidieerde gedeelte van het uitvoeringsprogramma, vermeld in artikel 11, § 1, en van de marktconforme leningen, vermeld in artikel 10, tweede en derde lid. Voor het verkrijgen van de waarborg gelden de voorwaarden, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 houdende bepalingen inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest. HOOFDSTUK V. - De toekenning van de GSC aan de SHM's Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 14.De GSC, vermeld in artikel 2, derde lid, wordt toegekend aan een SHM als de inkomsten in het referentiejaar, vermeld in afdeling II, lager zijn dan de uitgaven in het referentiejaar, vermeld in afdeling III, en is gelijk aan het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven.

De inkomsten en uitgaven, vermeld in het eerste lid hebben betrekking op alle panden in eigendom of in huur van de betrokken SHM, met uitzondering van : 1° panden die als niet-residentiële ruimten werden gebouwd en die niet werden gesubsidieerd door het Vlaamse Gewest;2° Vlabinvestwoningen.

Art. 15.§ 1. De GSC wordt jaarlijks door de VMSW berekend aan de hand van de gegevens uit het referentiejaar. De SHM's stellen daartoe de nodige gegevens voor die berekening, die de minister vaststelt, elektronisch ter beschikking van de VMSW. In het kader van beleidsevaluatie stellen de SHM's ter uitvoering van artikel 24 van de Vlaamse Wooncode dezelfde gegevens ook ter beschikking van het departement. Als een SHM nalaat de nodige gegevens elektronisch ter beschikking te stellen, heeft ze geen recht op een GSC. § 2. In het referentiejaar wordt aan de SHM een voorschot op de GSC toegekend. Het voorschot op de GSC wordt vastgesteld rekening houdend met de evolutie van de inkomsten en uitgaven van de voorbije jaren, en met de beschikbare informatie over het referentiejaar zelf. Voor de SHM aan wie met betrekking tot het voorgaande referentiejaar een GSC is toegekend, bedraagt het voorschot maximaal 90 % van de met betrekking tot het voorgaande jaar toegekende GSC. De minister bepaalt de nadere voorwaarden voor het vaststellen van het voorschot op de GSC. In het daaropvolgende jaar wordt de definitieve GSC vastgesteld op basis van de gegevens over het referentiejaar. Het saldo met het voorschot wordt verrekend bij de het voorschot op de GSC voor het volgende referentiejaar.

Als aanvullende informatie later uitwijst dat de berekening van de GSC niet correct was, wordt het saldo verrekend bij de vaststelling van het voorschot voor het referentiejaar in kwestie, op voorwaarde dat die verrekening maximaal vijf jaar na het oorspronkelijke referentiejaar plaatsvindt. Als een te veel betaald bedrag niet verrekend kan worden met een volgend voorschot omdat er geen GSC meer verschuldigd is aan de SHM, stelt de SHM dat bedrag binnen een jaar na de melding ervan door de VMSW opnieuw ter beschikking van het Vlaamse Gewest, op voorwaarde dat die melding binnen vijf jaar na het referentiejaar plaatsvindt.

Op voorstel van de raad van bestuur van de VMSW legt de minister de verdere voorwaarden voor de uitbetaling van de GSC aan de SHM's vast in een algemeen reglement. Afdeling 2. - De inkomsten

Art. 16.De volgende inkomsten van de SHM worden in aanmerking genomen voor de berekening van de GSC : 1° de theoretische huurinkomsten;2° de positieve interest op de rekening-courant;3° de positieve interest van andere rekeningen dan die bij de VMSW; 4° de financiële tegemoetkomingen, vermeld in : a) artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting en artikel II.5 en III. - 9 van de bijlage, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting; b) artikel 12 tot 17 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1992 tot uitvoering van artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;c) artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie;d) artikel 2, eerste lid, b) van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale woningen;5° de inkomsten die de minister bepaalt, na overleg met de sector en mits voorafgaande mededeling aan de Vlaamse Regering.

Art. 17.§ 1. De theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 16, 1°, zijn de huurinkomsten die de verhuurder in het referentiejaar zou ontvangen in de veronderstelling dat alle huurders gedurende de twaalf maanden van het referentiejaar de volledig verschuldigde, reële huurprijs betalen. Voor deze berekening wordt rekening gehouden met de aangepaste huurprijs, vermeld in artikel 46 van het besluit van de Vlaamse Regering tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode van 12 oktober 2007.

Als de verhuring van een woning gedurende een bepaalde periode van het jaar werd onderbroken door niet-structurele leegstand, dan wordt daarvoor, in afwijking van het eerste lid gedurende die periode de reële huurprijs in aanmerking genomen die de laatst bekende huurder moest betalen.

De minister kan bepalen dat eventuele correcties in de reële huurprijs afhankelijk van een verhoogde energieprestatie van de woningen in kwestie niet in rekening worden gebracht voor de vaststelling van de theoretische huurinkomsten. § 2. De interest op de rekening-courant die in aanmerking wordt genomen voor de inkomsten, vermeld in artikel 16, 2°, wordt verminderd met het product van de interestvoet op de rekening-courant op lange termijn, en het bedrag van 15.000 euro per volle schijf van 500 sociale huurwoningen in het patrimonium van de verhuurder. De vermindering bedraagt maximaal 20.000 euro. Afdeling 3. - De uitgaven

Art. 18.De volgende uitgaven van de SHM, die nader worden bepaald in artikel 19, worden in aanmerking genomen voor de berekening van de GSC : 1° de onroerende voorheffing;2° de kapitaals- en interestlasten van leningen bij de VMSW;3° de huurachterstand;4° de kosten, verbonden aan leegstand;5° de algemene werkings- en onderhoudskosten;6° de kosten voor een sociale dienst;7° de vergoeding op geïnvesteerde rekening-courant middelen;8° de beheersvergoeding aan de VMSW; 9° de erfpachtcanon, vermeld in artikel III.4 van de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting; 10° in voorkomend geval de kosten voor het invullen van de functie van een conciërge onder de voorwaarden die de minister bepaalt;11° andere, door de minister te bepalen uitgaven, na overleg met de sector en mits voorafgaande mededeling aan de Vlaamse Regering.

Art. 19.De onroerende voorheffing, vermeld in artikel 18, 1°, betreft de aanslag voor het referentiejaar. Als de aanslag met betrekking tot het referentiejaar voor bepaalde panden nog niet bekend is of het voorwerp uitmaakt van een geschil, wordt die aanslag naar best vermogen geschat in het referentiejaar en eventueel later verrekend, zoals vermeld in artikel 15, § 2.

De kapitaals- en interestlasten van leningen bij de VMSW, vermeld in artikel 18, 2°, bevatten alle lasten, uitgezonderd zowel de vervroegde kapitaalsaflossingen of kapitaalaflossingen op overbruggingskredieten, als de eventuele wederbeleggingsvergoedingen of andere kosten te wijten aan voormelde aflossingen, met betrekking tot : 1° alle leningen bij de VMSW met betrekking tot sociale huurwoningen, uitgezonderd de marktconforme leningen, vermeld in artikel 10, tweede en derde lid;2° in afwijking van 1°, de intrestlasten op de marktconforme leningen, vermeld in artikel 10, tweede lid, met betrekking tot de strategische grondaankoop en gedurende de eerste tien jaar na het aangaan van de leningen;3° de leningen met toepassing van : a) het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1992 tot uitvoering van artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;b) het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie;c) het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale woningen. De huurachterstand, vermeld in artikel 18, 3°, wordt forfaitair vastgesteld op 2 % van de theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 17, § 1.

De kosten die verbonden zijn aan de leegstand, vermeld in artikel 18, 4°, worden forfaitair vastgesteld op 3 % van de theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 17, § 1.

Mits voorafgaande mededeling aan de Vlaamse Regering, wordt de wijze van berekening van de algemene werkings- en onderhoudskosten, vermeld in artikel 18, 5°, vastgesteld door de minister, op basis van geëvalueerde objectieve gegevens die door de SHM's worden aangereikt volgens de richtlijnen van de minister.

Voor de kosten aan de sociale dienst, vermeld in artikel 18, 6°, wordt per volledige schijf van 500 sociale huurwoningen in het patrimonium van de SHM, forfaitair een uitgave van 20.000 euro gerekend, op voorwaarde dat de SHM aantoont dat ze per volledige schijf effectief een personeelslid minstens halftijds inzet voor de basisbegeleidingstaken die de minister vaststelt.

De vergoeding op geïnvesteerde rekening-courant middelen, vermeld in artikel 18, 7°, is gelijk aan de rente op de marktconforme leningen met een afbetalingstermijn van 30 jaar, vermeld in artikel 10, derde lid, van kracht op 1 januari van het referentiejaar, verhoogd met 0,5 procentpunt, vermenigvuldigd met de som van de subsidiabele bedragen met betrekking tot de verrichtingen in het kader van het uitvoeringsprogramma, vermeld in hoofdstuk III, die met eigen middelen, die de SHM beschikbaar heeft op de rekening-courant bij de VMSW, werden bekostigd. De vergoeding op de geïnvesteerde rekening-courant middelen wordt gedurende dertig jaar verrekend voor die verrichtingen, vanaf het jaar van opname in een uitvoeringsprogramma vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK VI. - Indexbepaling

Art. 20.De prijsplafonds met betrekking tot verwerving, vermeld in artikel 4, § 2, en het bedrag, vermeld in artikel 9, § 2, tweede lid, 1°, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de verkoopprijs per m2 van bouwgronden in het Vlaamse Gewest tijdens het voorgaande jaar, zoals die door de Federale Overheidsdienst Economie wordt gepubliceerd, met als basis de gemiddelde verkoopprijs van 111 euro/m2 in 2005. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.

De prijsplafonds met betrekking tot de bouwkosten, vermeld in artikel 6, § 2, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de ABEX-index van november van het voorgaande jaar, met als basis de ABEX-index van 612 van november 2005. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro.

Het bedrag met betrekking tot de vrijstelling op de rekening-courant, vermeld in artikel 17, § 2, en het bedrag met betrekking tot de sociale dienst, vermeld in artikel 19, zesde lid, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex, naar het gezondheidsindexcijfer van de maand december van het voorgaande jaar en met als basis het gezondheidsindexcijfer van 102,15 van 2005. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 100 euro. HOOFDSTUK VII. - Sancties

Art. 21.De vergoeding op geïnvesteerde rekening-courant middelen, vermeld in artikel 18, 7°, kan alleen worden toegepast als de SHM de bepalingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 houdende de regeling inzake het beheer van de eigen middelen van de sociale huisvestingsmaatschappijen door de VMSW, correct uitvoert. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 22.De theoretische huurinkomsten, vermeld in artikel 17, § 1, worden voor de verwerking in de GSC met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2010 berekend in de veronderstelling dat de verhuurders de referentiehuurprijzen, vermeld in artikel 70, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode van 12 oktober 2007 niet lager vaststellen dan de minima, voorzien in de richtlijnen van de minister. Bovendien wordt er voor de bepaling van die theoretische inkomsten geen rekening gehouden met de mogelijke vermindering van de basishuurprijzen, vermeld in artikel 70, § 1, 3°, van hetzelfde besluit.

Art. 23.De algemene werkings- en onderhoudskosten, vermeld in artikel 19, vijfde lid, zijn voor 2008 en 2009, per sociale huurwoning, forfaitair vastgesteld op : 1° 1.000 euro voor een appartement; 2° 860 euro voor een eengezinswoning of een duplex. Voor structureel leegstaande woningen worden geen algemene werkings- en onderhoudskosten vastgesteld.

Voor de toepassing in het referentiejaar, worden de bedragen, vermeld in het eerste lid, aangepast aan de gezondheidsindex van de maand juni van dat jaar, met als basis de gezondheidsindex 102,15 van 2005. Het resultaat wordt afgerond naar het eerstvolgende veelvoud van 10 euro.

Art. 24.Voor zover het verrichtingen betreft die het voorwerp uitmaken van dit besluit vervallen de subsidieaanvragen van de SHM's, voor zover er op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen belofte van subsidie gegeven is, als ze gevraagd zijn op basis van de volgende besluiten : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1996 betreffende het grond- en pandenbeleid voor huisvestingsdoeleinden in woonkernen, ter uitvoering van de artikelen 94 en 95 van de Huisvestingscode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 juli 2000 en 17 oktober 2003, en opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1996 houdende de subsidiëring van de renovatie van woningen en gebouwen en van de bouw van nieuwe sociale woningen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 april 1998, 11 mei 1999, 19 november 1999, 25 juli 2000, 29 maart 2002, 9 januari 2004 en 6 februari 2004, en opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1996 houdende vaststelling van de procedure inzake de programmering en de subsidiëring van operaties en werken die voor sociale huisvestingsdoeleinden worden uitgevoerd, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 juli 2000, 20 oktober 2000 en 17 oktober 2003, en opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;4° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1996 houdende de subsidiëring van het bouwrijp maken van gronden en de aanleg van de infrastructuur en gemeenschapsvoorzieningen voor sociale woonwijken, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 11 mei 1999, 19 november 1999 en 25 juli 2000, en opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006.

Art. 25.Voor de verwerving van onroerende goederen worden geen renteloze leningen toegekend als vermeld in artikel 10, tweede lid, als die verwerving plaatsvond voor de inwerkingtreding van dit besluit.

In afwijking van het eerste lid, wordt voor de verwervingen die hebben plaatsgevonden na 1 januari 2006 en waarvoor een ontvankelijke subsidieaanvraag werd ingediend op basis van het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 24, eerste lid, 1°, en waarvoor op de datum van inwerkingtreding van dit besluit nog geen belofte van subsidie gegeven is, wel een renteloze lening toegekend als vermeld in artikel 10, tweede lid.

Voor verrichtingen met betrekking tot bouw, renovatie of omvorming, die aanbesteed worden voor 1 juli 2008, worden de prijsplafonds, verkregen door de toepassing van artikel 6, § 2, en artikel 7, § 2, met 15 % verhoogd.

Art. 26.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.

Art. 27.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Huisvesting, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 12 oktober 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN

^