Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 december 2001
gepubliceerd op 16 maart 2002

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld bij het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035296
pub.
16/03/2002
prom.
14/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/14/2002035296/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 DECEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld bij het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, inzonderheid op de artikelen 57 tot 61;

Gelet op het advies van de praktijkcommissie van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, gegeven op 28 juni 2001;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, gegeven op 6 juli 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 12 juli 2001;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 24 juli 2001 betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies 32.087/1 van de Raad van State, gegeven op 4 oktober 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;2° besluit op de leertijd : het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996 betreffende de leertijd, bedoeld bij het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;3° besluit op de ondernemersopleiding : het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1999 betreffende de ondernemersopleiding, bedoeld bij het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;4° besluit op de voortgezette vorming : het ministerieel besluit van 20 november 1978 betreffende de voortgezette opleiding, de beroepsomscholing, de aanvullende pedagogische volmaking en de bijscholing van lesgevers;5° besluit op de lesgevers : het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd, in de ondernemersopleiding, in de bijscholing, in de omscholing en in de opleiding tot bedrijfsbegeleider;6° minister : het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor de vorming van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;7° instituut : het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, opgericht bij artikel 20 van het decreet;8° raad van bestuur : de raad van bestuur van het instituut, bedoeld in artikel 22 van het decreet;9° centrum : een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, als bedoeld in artikel 57 tot 61 van het decreet;10° leertijd : een basisvorming die opleidt in een zelfstandig beroep en die voorbereidt op de ondernemersopleiding, bedoeld in artikel 4 tot 7 van het decreet;11° ondernemersopleiding : een basisvorming die voorbereidt op het algemeen technisch, commercieel, financieel en administratief uitoefenen van een zelfstandig beroep en het beheer van een kleine en middelgrote onderneming, bedoeld in artikel 8 tot 10 van het decreet;12° voortgezette vorming : een vorming die via vervolmaking, bijscholing of taalcursussen aan degenen die de ondernemersopleiding volgen of met goed gevolg hebben beëindigd, alsook aan de ondernemingshoofden en de leidinggevende en naaste medewerkers in de onderneming de mogelijkheid biedt om hun beroepswaarde te verhogen en om zich aan de technische, economische en sociale evolutie aan te passen, bedoeld in artikel 11 van het decreet;13° gecertificeerde opleiding : het geheel van de ondernemersopleiding, bedoeld in 11°, en de bijscholing, bedoeld in artikel 11, § 2, b), van het decreet, voor zover deze na evaluatie recht geeft op een attest;14° niet-gecertificeerde opleiding : de voortgezette vorming, bedoeld in 12°, met uitzondering van de bijscholing, bedoeld in 13°;15° project : een initiatief dat uitgaat van een of meerdere centra, dat aansluit bij de doelstellingen van het decreet en dat vooral tot doel heeft om voor bestaande en/of nieuwe doelgroepen opleidingen, pedagogische methodieken, concepten en andere diensten te ontwikkelen en toe te passen;16° fusie : de rechtshandeling waarbij een of meer verenigingen zonder winstoogmerk worden ontbonden en het gehele vermogen wordt ingebracht in een andere reeds bestaande of op te richten vereniging zonder winstoogmerk met een gelijksoortig doel en waarbij een zekere continuïteit van het ledenbestand wordt beoogd. HOOFDSTUK II. - Erkenning van een centrum

Art. 2.§ 1. Krachtens artikel 58, § 1, van het decreet moet een centrum worden opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 27 juni 1921. § 2. De statuten van de vereniging mogen niet afwijken van de bepalingen in artikel 1, 2, 3, 5, 6, 7, 10, 11, 17, 23, 28, 29, 30, 31 en 32 van de modelstatuten, gevoegd bij dit besluit. § 3. De statuten, alsook elke wijziging van de statuten, moeten door een centrum ter goedkeuring voorgelegd worden aan de minister binnen een maand na de algemene vergadering waarop tot de aanneming of de wijziging ervan is besloten.

Uiterlijk twee maanden na ontvangst van de statuten of van de wijziging ervan en na advies van het instituut, geeft de minister zijn goedkeuring of betekent hij de te maken bezwaren. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies. § 4. Na goedkeuring van de statuten en op voorstel van de minister kan een centrum worden erkend door de Vlaamse regering. § 5. Onder de door de Vlaamse regering erkende centra moet tenminste een centrum zijn maatschappelijke zetel hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

De overige door de Vlaamse regering erkende centra moeten elk een geografisch aaneengesloten gebied bestrijken binnen het Nederlandse taalgebied. Hun maatschappelijke zetel moet binnen dat geografisch aaneengesloten gebied gelegen zijn.

Art. 3.§ 1. Overeenkomstig artikel 58, § 2, van het decreet moet de vereniging uitsluitend toegankelijk zijn voor : 1° alle professionele middenstands- en zelfstandigenorganisaties die voldoen aan de voorwaarden, gesteld in artikel 4 van dit besluit;2° de gewestelijke interprofessionele middenstands- en zelfstandigenorganisaties die voldoen aan de voorwaarden, gesteld in artikel 4 van dit besluit. § 2. De statuten moeten een evenwicht waarborgen tussen de vertegenwoordiging van de professionele organisaties en die van de interprofessionele organisaties. § 3. Een vertegenwoordiger van de provinciale dienst van het instituut woont de vergaderingen van de raad van beheer met raadgevende stem bij.

Art. 4.De professionele en de gewestelijke interprofessionele middenstands- en zelfstandigenorganisaties moeten voldoen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 mei 1979 houdende coördinatie van de wetten betreffende de organisatie van de middenstand.

Art. 5.Alle betwistingen inzake de toegankelijkheid van een professionele of een gewestelijke interprofessionele middenstands- en zelfstandigenorganisatie worden door het centrum voor bindend advies voorgelegd aan de raad van bestuur.

Art. 6.Overeenkomstig artikel 59 van het decreet moet de vereniging uitsluitend tot doel hebben : 1° de in artikel 3, 1°, 2°, 3° en 4°, van het decreet bedoelde vorming organiseren;2° de pedagogische begeleiding van de cursisten die de door haar georganiseerde vorming volgen, op zich nemen;3° aan de Vlaamse regering en aan het instituut medewerking verlenen voor bepaalde verwezenlijkingen op het gebied van de vorming en de begeleiding.

Art. 7.Op voorstel van de minister en na advies van het instituut kan de Vlaamse regering de erkenning van een centrum schorsen, opheffen of intrekken wanneer de vereniging niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 2 tot en met 6 van dit besluit.

Het instituut bezorgt zijn advies aan de minister binnen een termijn van twee maanden, nadat deze om het advies heeft verzocht. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies. HOOFDSTUK III. - Erkenning van een directeur

Art. 8.§ 1. De dagelijkse leiding van een centrum wordt uitgeoefend door een directeur, die tegelijkertijd afgevaardigd beheerder is, hierna directeur-afgevaardigd beheerder te noemen. § 2. Een directeur-afgevaardigd beheerder draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het organisatieplan, bedoeld in artikel 16, § 3, 4°, van dit besluit.

Art. 9.§ 1. Een directeur-afgevaardigd beheerder wordt benoemd door de raad van beheer van het centrum en erkend door het instituut. § 2. Om door het instituut te kunnen worden erkend, moet een directeur-afgevaardigd beheerder aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° onderdaan zijn van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen, gesteld aan een directeur-afgevaardigd beheerder;3° de burgerlijke en de politieke rechten genieten;4° houder zijn van een diploma van universitair of niet universitair hoger onderwijs van het lange type;5° geslaagd zijn voor een examen, georganiseerd onder de voorwaarden, bepaald in artikel 11 en 12 van dit besluit;6° voor de indiensttreding geschikt bevonden zijn voor de functie door een geneesheer, aangesteld en bekostigd door het centrum.

Art. 10.In het geval van een openstaande betrekking van directeur-afgevaardigd beheerder legt de raad van beheer van het centrum de voorwaarden van de oproep van de kandidaten vast.

De oproep van de kandidaten moet via de media, ook de geschreven pers, kenbaar worden gemaakt in het Nederlandse taalgebied en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Art. 11.§ 1. Het examen wordt georganiseerd door een extern adviesbureau, aangewezen door het instituut na een beroep op de mededinging en betaald door het centrum. § 2. Het examen moet het mogelijk maken het profiel van de kandidaat te toetsen aan de functiebeschrijving van directeur-afgevaardigd beheerder, vastgesteld door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut. De functiebeschrijving moet in het bijzonder aandacht besteden aan de functioneringscriteria management en teamleiderschap, alsook elementen omvatten die te maken hebben met een bijdrage aan het geheel van de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen. Het instituut bezorgt zijn advies aan de minister binnen de maand na diens verzoek.

De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies. § 3. Het extern adviesbureau bepaalt de inhoud van het examen, alsook de wijze van evalueren.

Art. 12.Met het oog op de erkenning van een directeur-afgevaardigd beheerder legt het centrum een dossier voor aan het instituut, dat de volgende documenten bevat : 1° het examenverslag van het extern adviesbureau, met inbegrip van de gemotiveerde rangschikking van de kandidaten;2° de naam van de voorgestelde kandidaat en de rechtvaardiging van de keuze. Het instituut beslist binnen een maand na ontvangst van het dossier.

Art. 13.Onverenigbaar met de functie van directeur-afgevaardigd beheerder zijn de hoedanigheid van leersecretaris of van ambtenaar van de Europese Gemeenschap, het rijk, een gemeenschap, een gewest, een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, of van een instelling of een bestuur die daaronder ressorteren.

Art. 14.§ 1. Een directeur-afgevaardigd beheerder wordt erkend voor een mandaat van zes jaar. Het mandaat kan door het instituut meerdere malen verlengd worden voor telkens dezelfde duurtijd, mits de directeur-afgevaardigd beheerder positief geëvalueerd wordt en geschikt gevonden wordt door een geneesheer, aangesteld en bekostigd door het centrum. § 2. De evaluatie gebeurt door de raad van beheer van het centrum op basis van een advies van een extern adviesbureau, na een beroep op de mededinging aangewezen door het instituut en betaald door het centrum. § 3. Een directeur-afgevaardigd beheerder wordt geëvalueerd op zijn manier van functioneren ten opzichte van de functiebeschrijving en op de uitvoering van het organisatieplan, bedoeld in artikel 16, § 3, 4°, van dit besluit. § 4. Als het advies van het extern adviesbureau positief is en de raad van beheer van het centrum volgt dit, bekrachtigt het instituut die evaluatie. De erkenning wordt verlengd voor een periode van zes jaar. § 5. Als het advies van het extern adviesbureau negatief is en de raad van beheer van het centrum volgt dit of als de raad van beheer het positief advies van het extern bureau niet volgt, wordt het dossier binnen een maand na advisering van het extern adviesbureau voor besluitvorming bezorgd aan de raad van bestuur. Naast het advies van het extern adviesbureau bevat het dossier de gemotiveerde beslissing van de raad van beheer van het centrum en de eventuele afwijkende gemotiveerde meningen. De directeur-afgevaardigd beheerder zal op zijn verzoek gehoord worden.

De raad van bestuur beslist uiterlijk twee maanden na ontvangst van het dossier.

Art. 15.De met toepassing van artikel 9 van dit besluit verleende erkenning als directeur-afgevaardigd beheerder vervalt van rechtswege : 1° wanneer de betrokkene zijn functie neerlegt, met ingang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand, waarin de betrokkene per aangetekende brief het instituut op de hoogte brengt;2° wanneer de betrokkene niet meer aan de voorwaarden voldoet, bedoeld in artikel 9, § 2, 1°, 2° en 3°, van dit besluit, vanaf het ogenblik dat de betrokkene per aangetekende brief op de hoogte wordt gesteld dat hij niet meer voldoet aan die voorwaarden, nadat betrokkene is gehoord en ter zake uitleg heeft kunnen verschaffen;3° in het geval van onverenigbaarheid, zoals bepaald in artikel 13 van dit besluit, vanaf het ogenblik dat de betrokkene per aangetekende brief op de hoogte wordt gesteld dat hij niet meer voldoet aan die voorwaarden, nadat betrokkene is gehoord en ter zake uitleg heeft kunnen verschaffen;4° na een mandaat van zes jaar of een veelvoud daarvan en na een negatieve evaluatie overeenkomstig artikel 14 van dit besluit;5° de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring van een centrum Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 16.§ 1. Om gesubsidieerd te kunnen worden moet een centrum : 1° erkend zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 tot 6 van dit besluit;2° een directeur-afgevaardigd beheerder hebben, erkend overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 tot 15 van dit besluit;3° een economische boekhouding voeren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 2001 betreffende een economische boekhouding voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen. § 2. Onverminderd de bepalingen onder § 1 moet een centrum tijdens het kalenderjaar voorafgaand aan het bekomen van de eerste subsidies overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, minimaal 100.000 cursusuren tellen, erkend en georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van het besluit op de leertijd, het besluit op de ondernemersopleiding en het besluit op de voorgezette vorming. § 3. De organisatie van de cursusuren moet aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° alle sectoren van opleidingen in een KMO-beroep, zoals vastgelegd door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut, tot voorwerp hebben;2° beantwoorden aan de vereisten van de integrale kwaliteitszorg, zoals vastgelegd door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut;3° beantwoorden aan de vereisten van de elektronische informatie-uitwisseling, in die mate dat de door het instituut opgevraagde gegevens elektronisch en overeenkomstig de door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut, vastgelegde voorwaarden kunnen worden aangeleverd;4° beantwoorden aan de beleidsdoelen, vastgelegd in het organisatieplan, bedoeld in artikel 61, laatste lid, van het decreet en goedgekeurd door het instituut. Het instituut bezorgt de in het eerste lid bedoelde adviezen aan de minister binnen de maand na diens verzoek. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies. § 4. De bepalingen van § 2 en § 3, 1°, zijn niet van toepassing op het centrum dat zijn maatschappelijke zetel heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

De Vlaamse regering kan op voorstel van de minister de erkenning van het centrum dat zijn maatschappelijke zetel heeft in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad opheffen als blijkt dat de vestiging van de maatschappelijke zetel in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad enkel tot doel heeft de strengere regeling die geldt in het Nederlandse taalgebied te omzeilen.

Art. 17.§ 1. Binnen de perken van de kredieten, vastgelegd in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap kan het instituut aan elk centrum een werkingssubsidie en een investeringssubsidie toekennen.

De totale subsidiemassa die door het instituut aan de centra wordt toegekend, binnen de in het eerste lid gestelde grenzen, is de som van de werkingssubsidies en de investeringssubsidies, berekend per centrum overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. § 2. De werkingssubsidie omvat : 1° de subsidie leertijd;2° de subsidie gecertificeerde en niet-gecertificeerde opleiding, en eventueel een subsidie projectfinanciering. De in 1° en 2° van het vorige lid bedoelde subsidies omvatten eveneens de subsidies, bedoeld in artikel 61, eerste lid, 3° en 6°, van het decreet.

De subsidie gecertificeerde en niet-gecertificeerde opleiding bestaat uit een enveloppe gecertificeerde opleiding en een enveloppe niet-gecertificeerde opleiding. Elke enveloppe wordt bepaald volgens de berekeningswijze, vastgelegd in dit besluit. § 3. De investeringssubsidie omvat de subsidie bedoeld in het artikel 61, eerste lid, 5°, van het decreet. § 4. Onverminderd de bepalingen van het besluit op de lesgevers, kent het instituut de werkingssubsidie aan de centra toe overeenkomstig de volgorde, waarin de subsidies zijn vernoemd in § 2, eerste lid.

Binnen de subsidie gecertificeerde en niet-gecertificeerde opleiding heeft de enveloppe gecertificeerde opleiding steeds voorrang op de enveloppe niet-gecertificeerde opleiding.

Art. 18.De in artikel 17, § 2, eerste lid, 1° en 2°, en § 3 bedoelde subsidies worden uitbetaald in vier schijven, overeenkomstig de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut.

Het instituut bezorgt zijn advies aan de minister binnen de maand na diens verzoek. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies. Afdeling 2. - Werkingssubsidie

Art. 19.De subsidie leertijd wordt jaarlijks per centrum berekend volgens de formule : LT(t)c = LU(i)*C waarbij : 1° LT(t)c = subsidie leertijd voor het begrotingsjaar t voor een centrum;2° LU(i) : leerlingenuren voor de periode i, waarbij leerlingenuren het product zijn van het aantal leerlingen die voor de eerste maal deelnemen aan het examen, bedoeld in 3°, per module of cursus en het aantal lesuren van die module of cursus in de leertijd. De periode i loopt van 1 juli van het jaar t-2 tot 30 juni van het jaar t-1.

De leerlingen worden toegerekend aan het centrum waar ze effectief les volgen en examen afleggen; 3° onder examen wordt verstaan het overgangsexamen, respectievelijk het eindexamen, bedoeld in artikel 81 tot 99 van het besluit op de leertijd;4° C : een coëfficiënt die voor het eerst wordt vastgesteld door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van de raad van bestuur, tijdens het jaar van de inwerkingtreding van dit besluit. De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen de maand na diens verzoek tot advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

C kan jaarlijks door de Vlaamse regering worden herzien op voorstel van de minister na advies van de raad van bestuur. De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen een maand na zijn verzoek om advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

Als C niet wordt herzien, dan wordt C op 1 januari van het jaar waarvoor geen herziening gebeurt, aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van het daaraan voorafgaande jaar volgens de formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van het basisjaar 2002 geldt als basisindex.

Art. 20.De enveloppe gecertificeerde opleiding van de subsidie gecertificeerde en niet-gecertificeerde opleiding wordt jaarlijks per centrum berekend volgens de formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : 1° GO(t)c : enveloppe gecertificeerde opleiding voor het begrotingsjaar t voor een centrum;2° GO(t)ca = CU(i)ca * S1 * Xa; waarbij : a) GO(t)ca : enveloppe gecertificeerde opleiding voor het begrotingsjaar t voor een opleiding;b) CU(i)ca : cursistenuren van één opleiding van een centrum voor de periode i, waarbij cursistenuren het product zijn van het aantal cursisten die voor de eerste maal deelnemen aan het examen, bedoeld in 3°, per module en het aantal cursusuren per module in de gecertificeerde opleiding. De periode i loopt van 1 juli van het jaar t-2 tot 30 juni van het jaar t-1; c) onder examen wordt verstaan het overgangsexamen, respectievelijk het eindexamen, bedoeld in artikel 76 tot 95 van het besluit op de ondernemersopleiding;d) S1 : een coëfficiënt die voor het eerst wordt vastgesteld door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister na advies van de raad van bestuur, tijdens het jaar van de inwerkingtreding van dit besluit. De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen een maand na zijn verzoek om advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

S1 kan jaarlijks door de Vlaamse regering worden herzien op voorstel van de minister na advies van de raad van bestuur. De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen een maand na zijn verzoek om advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

Als S1 niet wordt herzien, dan wordt S1 op 1 januari van het jaar waarvoor geen herziening gebeurt, aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van het daaraan voorafgaande jaar volgens de formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van het basisjaar 2002 geldt als basisindex; e) Xa : een factor per opleiding waarvan de grootte jaarlijks door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut kan worden bepaald.Het instituut bezorgt zijn advies aan de minister binnen de maand na diens verzoek. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies xa wordt voor het begrotingsjaar t bepaald uiterlijk op 31 januari van het jaar t-2.

Onverminderd de bepalingen van het vorige lid, wordt xa voor het jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit besluit en het daaropvolgende jaar eenmalig bepaald binnen een maand na de inwerkingtreding van dit besluit. xa bedraagt 1 voor de opleidingen waarvoor xa niet wordt bepaald overeenkomstig de procedure, beschreven in de vorige leden.

Art. 21.De enveloppe niet-gecertificeerde opleiding van de subsidie gecertificeerde en niet-gecertificeerde opleiding wordt jaarlijks voor elk centrum berekend volgens de formule : NGO(t)c = CZit(i) * S2 waarbij : 1° NGO(t)c : enveloppe niet-gecertificeerde opleiding voor het begrotingsjaar t voor een centrum;2° CZit(i) : cursistenuren voor de periode i, waarbij cursistenuren het product zijn van het aantal cursisten die inschrijvingsgeld hebben betaald en het aantal uren van de zittingen, bedoeld in het besluit op de voortgezette opleiding, in de niet-gecertificeerde opleiding. De periode i loopt van 1 juli van het jaar t-2 tot 30 juni van het jaar t-1; 3° S2 : een coëfficiënt die voor het eerst wordt vastgesteld door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister na advies van de raad van bestuur, tijdens het jaar van de inwerkingtreding van dit besluit. De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen een maand na zijn verzoek om advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

S2 kan jaarlijks door de Vlaamse regering worden herzien op voorstel van de minister na advies van de raad van bestuur. De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen een maand na zijn verzoek om advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

Als S2 niet wordt herzien, dan wordt S2 op 1 januari van het jaar waarvoor geen herziening gebeurt, aangepast aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van het daaraan voorafgaande jaar volgens de formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van het basisjaar 2002 geldt als basisindex.

Art. 22.De centra meten elk jaar, uiterlijk op 30 juni, het aantal cursisten, bedoeld in artikel 19, 2°, artikel 20, 2°, b), en artikel 21, 2° van dit besluit. Zij geven het aantal cursisten door aan het instituut overeenkomstig de voorwaarden, vastgelegd door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut.

Het instituut bezorgt zijn advies aan de minister binnen de maand na diens verzoek. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

Art. 23.Binnen de perken van de globale werkingssubsidie, bedoeld in artikel 17, § 2, eerste lid, kan het instituut jaarlijks aan de centra een subsidie projectfinanciering toekennen.

De in het vorige lid bedoelde subsidie wordt door de raad van bestuur verdeeld over de projecten die overeenkomstig dit artikel worden geselecteerd.

Uiterlijk op 15 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de toekenning van een subsidie projectfinanciering deelt het instituut aan de centra de volgende gegevens mee : 1° de specifieke criteria waaraan de projecten moeten voldoen;2° de procedure voor het indienen van de projectvoorstellen bij de raad van bestuur;3° de procedure voor de evaluatie en de selectie van de projectvoorstellen door de raad van bestuur. De selectie wordt geadviseerd door een extern adviesbureau, aangewezen door het instituut na een beroep op de mededinging.

De centra moeten voor 30 juni van het tweede jaar dat volgt op de toekenning van een subsidie voor een project, een evaluatie van het desbetreffende project en een overzicht van de besteding van de subsidie aan het instituut toezenden. Afdeling 3. - Investeringssubsidie

Art. 24.§ 1. De investeringssubsidie, bedoeld in artikel 17, § 3, wordt jaarlijks voor elk centrum berekend als een percentage van de subsidie leertijd enerzijds en van de subsidie gecertificeerde en niet-gecertificeerde opleiding anderzijds. Dat percentage kan voor beide subsidies verschillend zijn.

De verdeling van de in het vorige lid bedoelde subsidies over de verschillende centra gebeurt naar rato van hun aandeel in respectievelijk het totaal van de subsidie leertijd en het totaal van de subsidie gecertificeerde en niet-gecertificeerde opleiding. § 2. De percentages, bedoeld in paragraaf 1 worden voor het eerst vastgesteld door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister na advies van de raad van bestuur, tijdens het jaar van de inwerkingtreding van dit besluit. De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen een maand na zijn verzoek om advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

De percentages kunnen jaarlijks door de Vlaamse regering worden herzien op voorstel van de minister na advies van de raad van bestuur.

De raad van bestuur bezorgt zijn advies aan de minister binnen een maand na zijn verzoek om advies. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies. § 3. In overleg met het instituut en volgens de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut, volgt elk centrum als een goede huisvader het verloop van het financieel dossier van elke investering, bedoeld in artikel 61, eerst lid, 5°, van het decreet. § 4. Overeenkomstig de voorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut, dienen de centra jaarlijks een verslag in bij het instituut over de stand van zaken van elke investering, bedoeld in artikel 61, eerste lid, 5°, van het decreet. § 5. Het instituut bezorgt zijn adviezen aan de minister binnen de maand na diens verzoek. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies.

Art. 25.Als een centrum voor de inwerkingtreding van dit besluit een subsidie heeft ontvangen voor het verwerven of de nieuwbouw van gebouwen, verwerft het instituut bij de verkoop van de gebouwen of in het geval van ontbinding van de vereniging die de oprichting van een centrum tot voorwerp heeft, een aandeel van de verkoopsom of van de geactualiseerde waarde. Dat aandeel stemt overeen met de subsidie voor het verwerven of de nieuwbouw van gebouwen, die voor de inwerkingtreding van dit besluit werd toegekend. Afdeling 4. - Evaluatie en bonus

Art. 26.§ 1. Binnen de perken van de kredieten die daartoe zijn vastgesteld op de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, kan het instituut de centra een bonus toekennen. § 2. De centra worden daartoe om de drie jaar geëvalueerd op basis van de volgende criteria : 1° naam en productbekendheid;2° marktaandeel;3° klantentevredenheid;4° effectiviteitsstudie;5° kwaliteitszorg. De evaluatie meet vooral de progressie van elk centrum en de relatieve positie van de centra onderling.

De evaluatie van de criteria, bedoeld in het eerste lid, 1° tot 4°, wordt uitgevoerd door een extern adviesbureau, aangewezen door het instituut na een beroep op de mededinging. § 3. Uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit en in elk geval uiterlijk op 31 augustus van het jaar van inwerkingtreding, voert een extern adviesbureau een nulmeting uit voor die criteria.

De evaluatie van het criterium, bedoeld in het eerste lid, 5°, gebeurt door elk centrum via een zelfevaluatie conform de voorwaarden, bepaald door de Vlaamse regering overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, § 3, 2°. De zelfevaluatie wordt gevolgd door een visitatie, uitgevoerd door het instituut.

Art. 27.De evaluaties gebeuren uiterlijk op 31 maart van het derde jaar dat volgt op de voorgaande evaluatie.

Onverminderd de bepalingen van het vorige lid, worden de centra de eerste maal geëvalueerd en krijgen zij een waarderingscijfer uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar van de nulmeting, bedoeld in artikel 26, § 3.

Art. 28.De centra krijgen elk op basis van de evaluatie een waarderingscijfer toegewezen op een schaal van 0 tot 30.

De centra verwerven op basis van het door hen behaalde waarderingscijfer een bonus in de drie jaren die volgen op het jaar van de evaluatie.

De bonus bestaat per punt uit : 1° een vast bedrag;2° een percentage van de gemiddelde werkingssubsidies die elk centrum gedurende de drie jaren voor het jaar van het verwerven van de bonus heeft verkregen. De Vlaamse regering, op voorstel van de minister, na advies van het instituut, bepaalt jaarlijks het vast bedrag en het percentage per punt, bedoeld in het vorige lid.

Het instituut bezorgt zijn advies aan de minister binnen de maand na diens verzoek. De minister houdt geen rekening met een laattijdig advies. Afdeling 5. - Toezicht

Art. 29.Het toezicht op de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk gebeurt overeenkomstig artikel 65 tot 67 van het decreet. HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen

Art. 30.De volgende besluiten en artikelen worden opgeheven : 1° het ministerieel besluit van 20 november 1978 tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van de centra voor voortdurende vorming van de middenstand;2° het besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1993 houdende bepaling van de erkenningsvoorwaarden van directeur van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;3° artikel 1 tot 4, artikel 12 en artikel 14 tot 17 van het ministerieel besluit van 27 maart 1979 houdende bepaling van de rijkstoelagen voor het stelsel van de voortdurende vorming, geregeld bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand;4° het ministerieel besluit van 27 maart 1979 houdende bepaling van de aanvullende controlemodaliteiten nopens de toelagen toegekend krachtens artikel 49 van het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand;5° het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1997 tot regeling van de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen voor het huren, het verwerven, de nieuwbouw en het eigenaarsonderhoud van gebouwen. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen

Art. 31.§ 1. Een eenmalige subsidie van 40 miljoen frank wordt uitgekeerd aan de totaliteit van de centra die bij de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn en die voor 30 juni 2002 hun verenigingen zonder winstoogmerk doen fuseren bij wijze van overneming door een ander erkend centrum of bij wijze van oprichting van een nieuw erkend centrum in overeenstemming met de bepalingen van artikel 2 tot en met 6 van dit besluit. § 2. Om de eenmalige subsidie te kunnen verkrijgen moeten die centra voor 15 maart 2002 op een buitengewone algemene vergadering van hun vereniging duidelijk en welomschreven besluiten tot een fusie vóór 30 juni 2002 en bij het instituut een financieel plan van de fusie indienen. § 3. Het besluit van de buitengewone algemene vergadering van de centra moet naast het vooruitzicht van een fusie vóór 30 juni 2002, zoals bepaald in § 2, ook de medefuserende centra aanwijzen en het implementatieplan en de planning vastleggen. De fusie moet voldoen aan de definitie van artikel 1, 16°, van dit besluit. § 4. Het financieel plan van de fusie kan de juridische ondersteuning, de bemiddeling en de begeleiding, alsook de verrichtingen omvatten die eenmalig bij een fusie vereist zijn, vooral de registratierechten. § 5. De subsidie per gefuseerd erkend centrum wordt berekend door de vermenigvuldiging van 40 miljoen frank met het aantal cursusuren van het gefuseerd erkend centrum, gedeeld door het totaal van de cursusuren van alle gefuseerde erkende centra. § 6. De cursusuren waarvan sprake in § 5 zijn de cursusuren van het kalenderjaar 2000, erkend en georganiseerd overeenkomstig het besluit op de leertijd, het besluit op de ondernemersopleiding en het besluit op de voortgezette vorming. § 7. De bepalingen van artikel 25 zijn niet van toepassing op de centra die in overeenstemming met de bepaling van § 1 hun vereniging zonder winstoogmerk doen fuseren.

Art. 32.Het centrum dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een erkenning geniet, behoudt het voordeel van die erkenning tot uiterlijk 30 juni 2002.

Art. 33.§ 1. De persoon die bij de inwerkingtreding van dit besluit de functie van erkend directeur van een erkend centrum uitoefent, is tot en met 30 juni 2002 vrijgesteld van de voorwaarden bepaald bij artikel 9, § 2, 4° en 5°. § 2. De persoon die bij de inwerkingtreding van dit besluit de functie van erkend directeur uitoefent, wordt in afwijking van de bepalingen van artikel 9, § 2, 4° en 5°, erkend als directeur-afgevaardigd beheerder op voorwaarde dat hij/zij voor 30 juni 2002 wordt voorgedragen door het centrum en dat dit centrum voldoet aan de bepalingen van de artikel 2 tot en met 6 van dit besluit.

Het mandaat gaat in op 1 juli 2002. § 3. Indien de erkenning van de directeur-afgevaardigd beheerder erkend op basis van de bepalingen van § 2, een einde neemt tijdens de periode van het eerste mandaat, kan hij opgevolgd worden door een directeur-afgevaardigd beheerder die erkend wordt op basis van de bepalingen van §2. Het mandaat van deze directeur-afgevaardigd beheerder neemt een einde op 30 juni 2008.

Art. 34.Het centrum dat op 30 juni 2002 niet voldoet aan de bepalingen van artikel 16 ontvangt een werkingssubsidie, bedoeld in artikel 17, § 2, en een investeringssubsidie, bedoeld in artikel 17, § 3, die in 2003 met een vierde en in 2004 met de helft worden verminderd. Met ingang van 2005 vervallen de werkingssubsidie en de investeringssubsidie.

Art. 35.Artikel 12 en artikel 14 tot 17 van het ministerieel besluit van 27 maart 1979 houdende bepaling van de rijkstoelagen voor het stelsel van de voortdurende vorming, geregeld bij het koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming van de middenstand, en het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1997 tot regeling van de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen voor het huren, het verwerven, de nieuwbouw en het eigenaarsonderhoud van gebouwen, zijn van toepassing op de afrekening van het budget van het jaar van de inwerkingtreding van dit besluit, bepaald op basis van hetzelfde ministerieel besluit van 27 maart 1979 en van het besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1997.

Art. 36.De investeringssubsidie, vastgesteld overeenkomstig artikel 24 zal voor elk centrum bij voorrang worden besteed aan de verplichtingen die bij de inwerkingtreding van dit besluit nog steeds op het instituut rusten overeenkomstig de bepalingen van het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 3 juni 1997.

Elk centrum dat na de betaling van de nog openstaande verplichtingen een positief saldo heeft ten aanzien van de voor hem berekende investeringssubsidie, krijgt dat saldo uitbetaald door het instituut binnen de perken van de kredieten die worden vastgelegd voor de investeringssubsidie, bedoeld in artikel 24. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 37.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.

Art. 38.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Middenstandsopleiding, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 december 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS

Bijlage MODELSTATUTEN CENTRA VOOR VORMING VAN ZELFSTANDIGEN EN KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN De ondergetekenden : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . allen rechtspersoon naar Belgisch recht hebben samen een vereniging zonder winstoogmerk opgericht waarvan ze de statuten als volgt hebben bepaald.

TITEL 1. - Voorwerp van de vereniging

Artikel 1.De vereniging heeft als benaming : SYNTRA (toevoeging van de regio-aanduiding) vzw.

Art. 2.De maatschappelijke zetel is gevestigd te ................................... Hij kan, bij eenvoudige beslissing van de raad van beheer, naar elke andere gemeente van het in artikel 2, § 5, van het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld bij het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, bedoelde aaneengesloten geografische gebied worden overgebracht.

Art. 3.De vereniging heeft uitsluitend tot doel de opdrachten te vervullen die haar toegewezen zijn bij artikel 59 van het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, met name : 1°het organiseren van de opleiding, vorming en begeleiding toepasselijk voor de zelfstandige beroepen en de kleine en middelgrote ondernemingen binnen de grenzen, gesteld in artikel 3 tot 19 van het voornoemde decreet van 23 januari 1991. De opleiding, vorming en begeleiding omvatten vooral : - de leertijd; - de ondernemersopleiding; - de voortgezette vorming; - de omscholing; 2° het op zich nemen van de pedagogische begeleiding van de cursisten die de door haar georganiseerde vorming volgen;3° het verlenen van medewerking aan de Vlaamse regering en aan het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen (VIZO) voor bepaalde verwezenlijkingen op het gebied van de vorming en de begeleiding.

Art. 4.De vereniging is opgericht voor onbepaalde duur.

TITEL 2. - De leden

Art. 5.De vereniging is samengesteld uit leden waarvan het aantal onbeperkt is, maar niet minder dan drie mag bedragen.

De vereniging is uitsluitend toegankelijk : 1° voor alle professionele middenstands- en zelfstandigenorganisaties die voldoen aan de voorwaarden, gesteld door artikel 4 van het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001.2° voor de gewestelijke interprofessionele middenstands- en zelfstandigenorganisaties die voldoen aan de voorwaarden, gesteld door artikel 4 van het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001.

Art. 6.De raad van beheer moet als leden alle professionele en interprofessionele verenigingen toelaten die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 5 van deze statuten.

Art. 7.Er mag aan de leden een bijdrage gevraagd worden. Die mag niet meer bedragen dan 2500 EUR per jaar.

Het lid dat zijn bijdrage niet betaalt, wordt beschouwd als ontslagnemend. De leden gaan, in die hoedanigheid, geen enkele persoonlijk aansprakelijkheid aan inzake de verbintenissen van de vereniging.

De raad van beheer bepaalt ieder jaar het bedrag van de bijdragen, door de leden verschuldigd.

Art. 8.Het lidmaatschap vervalt door ontslagneming, uitsluiting, ontbinding of wanneer het niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder het aanvaard werd, vanaf het ogenblik dat het betrokken lid per aangetekende brief op de hoogte werd gesteld dat hij niet meer voldoet aan die voorwaarden, nadat het betrokken lid is gehoord en terzake uitleg heeft kunnen verschaffen.

Art. 9.De uittreding en de uitsluiting van de leden gebeurt op de wijze, bepaald in artikel 12 van de wet van 27 juni 1921, waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend.

De uittredende of uitgesloten leden, alsmede hun rechthebbenden, hebben geen enkel recht op het maatschappelijk fonds. Zij kunnen geenszins een afrekening of het overleggen van een rekening, noch een verzegeling, noch een inventaris opeisen of vorderen.

TITEL 3. - De algemene vergadering

Art. 10.De algemene vergadering is samengesteld uit alle leden van de vereniging.

Zij alleen is bevoegd om te beraadslagen over alle de zaken, bepaald in artikel 4 van de voornoemde wet van 27 juni 1921. Zij alleen is ook bevoegd voor de uitsluiting van leden, bepaald in artikel 12 van de voornoemde wet van 27 juni 1921. De natuurlijke personen die worden aangewezen om zitting te hebben in de raad van beheer en die niet afgevaardigd zijn door een professionele of interprofessionele vereniging in de algemene vergadering kunnen die vergadering bijwonen met raadgevende stem.

Art. 11.Er zal jaarlijks een gewone algemene vergadering van de leden worden gehouden. De raad van beheer bepaalt de datum ervan.

Buitengewone algemene vergaderingen zullen opgeroepen worden telkens als de raad van beheer dat voor de belangen van de vereniging nuttig oordeelt, of binnen één maand wanneer ten minste een vijfde van de leden er schriftelijk om verzoekt.

Art. 12.De algemene vergadering wordt opgeroepen door de voorzitter, een ondervoorzitter of de directeur-afgevaardigd beheerder.

De oproepingsbrief wordt ten minste tien dagen voor de datum van de vergadering met een gewone brief aan ieder lid gezonden.

De agenda wordt opgesteld door de raad van beheer en bij de oproepingsbrief gevoegd.

Elk voorstel dat door één twintigste van de leden is ondertekend, moet op de agenda worden geplaatst. Het zal ten minste vijftien dagen voor de datum van de vergadering bij ter post aangetekende brief aan de raad van beheer gezonden worden.

Behoudens in de gevallen bepaald in artikel 8, artikel 12 en artikel 20 van de voornoemde wet van 27 juni 1921, kan de algemene vergadering geldig beraadslagen over de punten die niet vermeld op de agenda, mits eenparige instemming van de aanwezige beheerders.

Art. 13.De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of in het geval van verhindering door een van de ondervoorzitters, te beginnen met de oudste in jaren of, in het geval van verhindering van deze, door de directeur-afgevaardigd beheerder.

Art. 14.Ieder lid beschikt over één stem in de gewone en buitengewone algemene vergaderingen. De leden kunnen aan de vergadering deelnemen door tussenkomst van een gemachtigde. Geen enkele gemachtigde mag meer dan één schriftelijke volmacht bezitten.

Art. 15.Behoudens de uitzonderingen voorzien in de wet of in de statuten, kan de algemene vergadering geldig beraadslagen welke het aantal aanwezige leden ook zij en worden de beslissingen genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.

Bij het berekenen van de meerderheid wordt geen rekening gehouden met de stemmen van de leden die zich bij de stemming onthielden, tenzij in de gevallen waarin een uitdrukkelijke wetsbepaling een bijzonder quorum voorschrijft.

Art. 16.De beraadslagingen en de beslissingen van de algemene vergadering worden opgenomen in de notulen en bewaard op de maatschappelijke zetel. Zij kunnen ter plaatse worden geraadpleegd.

TITEL 4. - De raad van beheer

Art. 17.§ 1. De vereniging wordt bestuurd door een raad van beheer, benoemd door de algemene vergadering op voorstel van de professionele en interprofessionele organisaties en samengesteld uit : a) beheerders die de verschillende professionele organisaties vertegenwoordigen;b) beheerders die de interprofessionele organisaties vertegenwoordigen;c) beheerders die wegens hun bijzondere bevoegdheid worden gekozen, en in elk geval een vertegenwoordiger van de Kamer voor Ambachten en Neringen aangeduid door het bureau van de Kamer voor Ambachten en Neringen van de provincie waarin de zetel van de vereniging zich bevindt. De professionele en interprofessionele verenigingen moeten evenwichtig vertegenwoordigd zijn in de raad van beheer.

Lid van de raad van beheer is ook de directeur-afgevaardigd beheerder, aangeduid overeenkomstig de bepalingen van artikel 23.

Een vertegenwoordiger van het VIZO wordt aan de raad van beheer toegevoegd. Hij woont de vergaderingen bij met raadgevende stem. § 2. De beheerders worden aangewezen voor een maximumtermijn van zes jaar. De uittredende leden zijn herkiesbaar. Het mandaat der uittredende beheerders loopt pas af op de datum van de indiensttreding van hun opvolgers.

Wanneer het mandaat van een of meer beheerders vrij is, vormen de in functie gebleven beheerders een raad van beheer, die tot op de volgende algemene vergadering de machten bezit van een volledige raad van beheer.

De beheerder die aangesteld werd om in een vrijgekomen mandaat te voorzien beëindigt het mandaat van degene die hij vervangt.

Art. 18.De kandidaatstellingen voor het mandaat van beheerder moeten worden gericht aan de raad van beheer vóór de algemene vergadering die over de benoemingen moet beslissen.

De kandidaturen die in de vergadering, met instemming van de belanghebbenden, door de raad van beheer of door ten minste tien leden worden voorgedragen, zijn eveneens ontvankelijk.

De gegadigden worden verkozen bij meerderheid van stemmen in de volgorde van het aantal stemmen door ieder van hen behaald en op basis van de quota, vermeld in artikel 17. Bij gelijkheid van stemmen wordt overgegaan tot een herstemming.

Art. 19.De raad van beheer benoemt onder zijn leden een voorzitter en een of meerdere ondervoorzitters.

De raad van beheer wordt samengeroepen door middel van een schriftelijke uitnodiging van de voorzitter of van de persoon die daarvoor aangewezen werd, en die ten minste tien dagen vóór de datum van de vergadering verstuurd wordt. De raad van beheer wordt ten minste viermaal per jaar samengeroepen en telkens als het noodzakelijk is voor de goede werking van de vereniging of wanneer een derde van zijn leden daarom schriftelijk verzoekt.

Art. 20.Om geldig te kunnen beraadslagen moet de meerderheid van de beheerders in functie aanwezig zijn op de vergaderingen van de raad van beheer.

De beslissingen van de raad van beheer worden genomen bij meerderheid van de door de aanwezige beheerders uitgebrachte stemmen.

Bij het berekenen van de meerderheid worden beheerders die zich onthouden als afwezig beschouwd.

Bij staking van stemmen is die van de voorzitter of die van zijn plaatsvervanger beslissend.

Art. 21.De beraadslagingen en de beslissingen van de raad van beheer worden opgenomen in notulen en bewaard op de maatschappelijke zetel.

Zij kunnen ter plaatse worden geraadpleegd. De uittreksels en afschriften van die notulen worden door de voorzitter of door twee beheerders ondertekend.

Art. 22.De raad van beheer beschikt over de meest uitgebreide machten om het maatschappelijk doel te verwezenlijken en voor het bestuur en het beheer van de vereniging.

Binnen die perken mag de raad alle handelingen stellen die niet uitdrukkelijk door de wet of door deze statuten aan de algemene vergadering zijn voorbehouden en meer bepaald het onderzoek van zekere aspecten van de problemen die hij moet oplossen, toevertrouwen aan gespecialiseerde commissies of aan bijzonder bevoegde personen.

Art. 23.De raad van beheer benoemt een directeur-afgevaardigd beheerder die moet voldoen aan de voorwaarden, gesteld door het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001. De raad van beheer stelt hem de middelen ter beschikking die nodig zijn om de beslissingen van de raad van beheer uit te voeren, het dagelijks bestuur van het centrum waar te nemen en de beheersovereenkomst, gesloten met het VIZO uit te voeren.

De directeur-afgevaardigd beheerder woont alle vergaderingen bij als stemgerechtigd lid. Hij is belast met het uitvoeren van de beslissingen van de raad en staat in binnen de gegeven opdracht en onder de verantwoordelijkheid van die laatste, voor het dagelijks bestuur van het centrum.

Art. 24.De raad van beheer moet ten minste tweemaal per jaar een vertegenwoordiger van de leraars, door en onder hen aangewezen, horen, om hem in staat te stellen de standpunten over de problemen die hen aangaan te doen kennen.

Art. 25.De raad van beheer kan zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk toevertrouwen aan een of meer leden of aan derden.

Daartoe wordt onder de leden van de raad van beheer een bureau gevormd dat belast is met het vertegenwoordigen van de raad van beheer bij alle handelingen van dagelijks beheer. Het beschikt daartoe over alle machten voor het beheer van het centrum en is rechtstreeks aansprakelijk voor zijn beheer tegenover de raad van beheer die het vertegenwoordigt.

Dat bureau moet in elk geval de voorzitter, een of meer ondervoorzitters en de directeur-afgevaardigd beheerder omvatten.

Art. 26.De rechtsvorderingen, als eiser of verweerder, worden namens de vereniging ingesteld of staande gehouden door de raad van beheer, op benaarstiging van de voorzitter of van een bijzonder daarvoor aangewezen beheerder.

Art. 27.De beheerders gaan, door hun functie, geen enkele persoonlijke verplichting aan en zijn alleen verantwoordelijk voor de uitoefening van hun opdracht.

Dit mandaat is onbezoldigd.

TITEL 5. - De inkomsten, begrotingen en rekeningen

Art. 28.De maatschappelijke gelden worden uitsluitend aangewend voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel.

Art. 29.De boekhouding wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 2001 betreffende een economische boekhouding voor de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.

Art. 30.Het maatschappelijk dienstjaar gaat in op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar, datum waarop de rekeningen worden afgesloten.

De rekeningen worden ter goedkeuring aan de algemene vergadering voorgelegd, vergezeld van een verslag over de toestand van de vereniging en van de begroting voor het volgende dienstjaar.

De goedkeuring door de algemene vergadering geldt als ontlasting voor de beheerders.

De algemene vergadering wijst elk jaar een bedrijfsrevisor aan om de rekeningen na te zien.

TITEL 6. - Ontbinding en vereffening

Art. 31.De algemene vergadering kan alleen de ontbinding van de vereniging uitspreken overeenkomstig de regelen, voorgeschreven door artikel 20 van voornoemde wet van 27 juni 1921. De vergadering stelt bij dezelfde beraadslaging een of meer vereffenaars aan, waarvan ze de bevoegdheden bepaalt.

Art. 32.In al de gevallen van vrijwillige of gerechtelijke ontbinding, zal de algemene vergadering de bestemming bepalen van het patrimonium van de vereniging door het een bestemming te geven die niet vreemd mag zijn aan de opleiding, vorming en begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen die thans het voorwerp uitmaakt van het voornoemde decreet van 23 januari 1991.

Eenzelfde regeling is van toepassing voor alle rechtspersonen waarin wordt geparticipeerd.

TITEL 7. - Diverse bepalingen

Art. 33.De raad van beheer mag een huishoudelijk reglement opstellen dat de toepassingsvoorwaarden van deze statuten vaststelt. Het reglement is verplicht voor alle leden.

Art. 34.Voor al de gevallen die niet in deze statuten bepaald werden, verwijzen de partijen naar de voornoemde wet van 27 juni 1921. De raad van beheer waakt over het vervullen van alle rechtsvormen en draagt zorg voor de bekendmakingen die vereist zijn bij artikel 3, 9, 10 en 11 van de voornoemde wet van 27 juni 1921.

Art. 35.De algemene vergadering kan aan oud-beheerders een eretitel toekennen.

Art. 36.De algemene vergadering van heden heeft de volgende beheerders verkozen : de heer : . . . . .

Mevr. : . . . . . die aanvaarden en samen de volgende personen aanwijzen als : voorzitter : de heer of Mevr. . . . . . ondervoorzitter(s) : de heer (heren) of Mevr.(en) . . . . .

Gedaan te . . . . . , op . . . . .

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld bij het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen.

Brussel, 14 december 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS

^