Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 juli 1998
gepubliceerd op 11 september 1998

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996 tot regeling van de procedure voor de toewijzing van nascholingsprojecten op initiatief van de Vlaamse regering

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998036009
pub.
11/09/1998
prom.
14/07/1998
ELI
eli/besluit/1998/07/14/1998036009/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 JULI 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996 tot regeling van de procedure voor de toewijzing van nascholingsprojecten op initiatief van de Vlaamse regering


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing, inzonderheid op artikel 53 en 55;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996 tot regeling van de procedure voor de toewijzing van nascholingsprojecten op initiatief van de Vlaamse regering;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 5 juni 1998;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de voorbereidende procedure voor de bepaling van de nascholingsprioriteiten op initiatief van de Vlaamse regering onmiddellijk moet kunnen starten zodat de beleidsprioriteiten uiterlijk eind november kunnen worden vastgelegd;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996 tot regeling van de procedure voor de toewijzing van nascholingsprojecten op initiatief van de Vlaamse regering worden de woorden « januari, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad » vervangen door het woord « november ».

Art. 2.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden « 20 maart » vervangen door de woorden « 15 februari ».

Art. 3.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de woorden « 20 april » vervangen door de woorden « 15 maart ».

Art. 4.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: « Op basis van de rangschikking stelt de minister vóór 15 april bij ministerieel besluit de projecten vast die voor financiering in aanmerking komen ».

Art. 5.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgegeven.

Art. 6.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: « Art.10. De minister deelt vóór eind april de selectie van de goedgekeurde projecten mee aan de indieners van nascholingsprojecten, de scholen, de ARGO en de representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs. »

Art. 7.In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt het woord « minister » vervangen door de woorden « minister of zijn gemachtigde ».

Art. 8.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: « Art.12. Van het totale budget voor het realiseren van de nascholing op initiatief van de Vlaamse regering is jaarlijks maximaal 10 % bestemd voor projecten met betrekking tot : 1° de inhoudelijke en administratieve opvolging van de nascholingsprojecten;2° innovatieve nascholingsvoorstellen die niet beantwoorden aan artikel 53 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de lerarenopleiding en de nascholing, maar wel inspelen op recent wetenschappelijk onderzoek. Deze projecten zijn niet onderworpen aan de hierboven omschreven selectieprocedure. De projecten worden voor goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting ».

Art. 9.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: « Art.13. § 1. Het bedrag dat ieder schooljaar voor de nascholingsprojecten wordt uitgetrokken, wordt in twee keer uitbetaald. Een eerste schijf ten bedrage van 50 % wordt uitbetaald in de loop van de maand na de startdatum van het project. § 2. Binnen de maand na de einddatum van het project dient de nascholingsorganisatie een eindrapport en een verslag van rekenkundig beheer in bij de verantwoordelijke cel van het departement Onderwijs.

In het eindrapport wordt de uitvoering van het project verantwoord ten aanzien van de aanvraag. § 3. Op basis van de beoordeling van het ingediende dossier wordt een tweede schijf uitbetaald. § 4. De nascholingsorganisaties dienen door middel van een verslag van rekenkundig beheer hun kosten te bewijzen. Daarenboven kunnen organisaties die minder dan 80 % van het geplande aantal deelnemers bereiken, maximum 80 % van het geplande budget toegekend krijgen.

Organisaties die minder dan 60 % van het geplande aantal deelnemers bereiken, kunnen maximum, voor elke effectief bereikte deelnemer, het geplande bedrag per deelnemer uitbetaald krijgen. § 5. Middelen, toegekend op basis van het contract, die niet overeenkomstig hun bestemming worden besteed of niet tijdig worden aangewend, moeten onmiddellijk terugbetaald worden. Als de middelen niet overeenkomstig hun bestemming worden besteed, dan kan, onverminderd de terugbetaling, een deel van de middelen niet toegekend worden ten bedrage van ten hoogste het vijfvoud van de middelen die niet overeenkomstig hun bestemming werden besteed. §6. Organisaties die middelen niet overeenkomstig hun bestemming besteden of deze niet tijdig aanwenden of de contractuele voorwaarden niet naleven, kunnen tijdens de volgende drie schooljaren niet meer in aanmerking komen voor financiering van nascholingsprojecten in het kader van de nascholing op initiatief van de Vlaamse regering. »

Art. 10.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt opgegeven.

Art. 11.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de woorden « 1 januari 1996 » vervangen door de woorden « 1 september 1998 ».

Art. 12.De bijlage gevoegd bij hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage, die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE

BIJLAGE Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Onderwijs OVEREENKOMST NR. NSPXX.XX.XX Nascholingsproject op initiatief van de Vlaamse regering Ter uitvoering van de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996 tot regeling van de procedure voor de toewijzing van nascholingsprojecten op initiatief van de Vlaamse regering wordt, TUSSEN de Vlaamse regering, vertegenwoordigd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde, enerzijds, EN ORGANISATIE, ADRES, vertegenwoordigd door: NAAM, ADRES (gemachtigde) en : NAAM, ADRES (projectleider) anderzijds, het volgende overeengekomen :

Artikel 1.Voorwerp De Vlaamse Gemeenschap kent aan de nascholingsorganisatie een bedrag toe met het oog op de verwezenlijking van een nascholingsproject op initiatief van de Vlaamse regering over het volgende onderwerp : « TITEL » Dit nascholingsproject wordt uitgevoerd onder de voorwaarden die vermeld zijn in de omschrijving van de prioritaire nascholingsthema's en in de projectfiche, die als bijlage bij deze overeenkomst gevoegd is.

Artikel 2.Algemene voorwaarden 2.1. De nascholingsorganisatie kan aantonen dat de deelnemers tot de doelgroep behoren. Het project moet toegankelijk zijn voor alle scholen die behoren tot de doelgroep.

Onder volgende voorwaarden kunnen kandidaat-deelnemers door de nascholingsorganisatie geweigerd worden : a) Indien de kandidaat-deelnemer niet behoort tot de doelgroep die in de projectaanvraag goedgekeurd werd;b) Indien het in de projectaanvraag vermelde maximum aantal deelnemers overschreden wordt.In dat geval geldt de inschrijvingsdatum als selectiecriterium. Indien de nascholingsorganisatie een ander selectiecriterium wenst te hanteren dan dient dit criterium vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd, aan de verantwoordelijke cel binnen het departement Onderwijs.

De nascholingsorganisatie deelt elke weigering mee aan de school. 2.1. De projecten worden uitgevoerd in de loop van het schooljaar waarop de beleidsprioriteit van toepassing is. In de projectfiche wordt de startdatum en de einddatum van de projecten vermeld. 2.2. De nascholingsorganisaties zijn verplicht om hun project gratis aan te bieden aan de deelnemers. Er kan alleen een financiële bijdrage gevraagd worden voor drank, maaltijden en verblijf. 2.3. De vertegenwoordiger van de nascholingsorganisatie en de projectleider(s) verzekeren de dagelijkse leiding van het project en dragen er de verantwoordelijkheid voor. 2.4. Elke structurele wijziging van het project (projectplanning, medewerkers) dient zonder verwijl schriftelijk aan de verantwoordelijke cel binnen het departement Onderwijs meegedeeld te worden. 2.5. De vertegenwoordiger van de nascholingsorganisatie stelt de infrastructuur, het materiaal en het bevoegde personeel waarover hij beschikt ten dienste van het gefinancierde project. 2.6. De vertegenwoordiger van de nascholingsorganisatie aanvaardt de administratieve controles om de besteding van het verleende bedrag na te gaan en staat toe dat de leden van de onderwijsinspectie en de personeelsleden van de verantwoordelijke cel binnen het departement Onderwijs het project bijwonen. 2.7. De vertegenwoordiger van de nascholingsorganisatie moet, telkens het hem wordt gevraagd, en onverminderd de periodieke verplichtingen waaraan hij volgens artikel 13, § 2 van genoemd besluit moet voldoen, binnen de 30 dagen een stand van zaken van het lopende project inleveren. 2.8. De nascholingsorganisaties zijn verplicht om door middel van een verslag van rekenkundig beheer hun kosten te bewijzen. 2.9. Organisaties die minder dan 80 % van het geplande aantal deelnemers bereiken, kunnen maximum 80 % van het geplande budget toegekend krijgen. Organisaties die minder dan 60 % van het geplande aantal deelnemers bereiken, kunnen, voor elke effectief bereikte deelnemer, maximum het geplande bedrag per deelnemer uitbetaald krijgen. 2.10. Daar het bedrag uitsluitend wordt uitgetrokken voor de verwezenlijking van het nascholingsproject, is de vertegenwoordiger van de nascholingsorganisatie verplicht het alleen hieraan te besteden. Zodra de besteding ervan niet meer met de opdracht overeenkomt of indien de middelen niet tijdig aangewend worden, moeten ze onmiddellijk terugbetaald worden. Als de middelen niet overeenkomstig hun bestemming worden besteed, dan kan, onverminderd de terugbetaling, een deel van de middelen niet toegekend worden ten bedrage van ten hoogste het vijfvoud van de middelen die niet overeenkomstig hun bestemming werden besteed. 2.11. Organisaties die middelen niet overeenkomstig hun bestemming aanwenden, ze niet tijdig aanwenden of de contractuele voorwaarden niet naleven, kunnen tijdens de volgende drie schooljaren niet meer in aanmerking komen voor financiering van nascholingsprojecten in het kader van de nascholing op initiatief van de Vlaamse regering.

Artikel 3.Financiering 3.1. De Vlaamse Gemeenschap verleent aan de nascholingsorganisatie een bedrag van XXX.XXX,-BEF voor één schooljaar, bestemd voor de financiering van het nascholingsproject bepaald in artikel 1 van de overeenkomst. 3.2. De loonkosten omvatten de geïndexeerde brutowedden, sociale werkgeversbijdragen, wettelijke verzekeringen alsmede elke andere wettelijke vergoeding of toelage bij de wedde. 3.3. De werkingskosten omvatten de kosten voor : a) centraal beheer en algemene exploitatie : onder andere de huur, het onderhoud, de verwarming en de verlichting van gebouwen, lokalen en vergaderzalen, de kosten verbonden met het centrale beheer van de goederen en diensten die aan de nascholingsmedewerkers ter beschikking worden gesteld, en de kosten die specifiek met de uitvoering van het nascholingsproject verbonden zijn.Indien 10 % overheadkosten worden aangerekend (uitsluitend mogelijk voor universiteiten en hogescholen), worden er geen andere kosten meer vergoed voor beheer en exploitatie; b) materiële organisatie : onder andere de aankoop en de aanmaak van documentatiemateriaal, het drukwerk, het gebruik van computer-, laboratorium- of bureaumateriaal;c) projectmedewerkers : de reis- en zendingskosten en honoraria van de project-medewerkers. 3.4. Uitrustingskosten dienen voor het bekostigen van de aankoop van technische apparatuur die noodzakelijk is voor de uitvoering van het project en in de begroting werden verantwoord, en voor zover de apparatuur waarover de nascholingsorganisatie beschikt, niet kan worden benut. De uitrustingskosten worden gefinancierd ten bedrage van de afschrijvingskosten.

Artikel 4.Uitrusting Uitrustingsgoederen die met het toegekende bedrag worden aangekocht, worden eigendom van de nascholingsorganisatie. De nascholingsorganisatie verbindt er zich toe de bedoelde goederen ter beschikking te laten van de projectmedewerkers gedurende de tijd die vereist is voor het afwerken van het project.

Artikel 5.Eindrapport Binnen de maand na het einde van het project wordt door de projectmedewerker(s) een eindverslag ingediend. Deze verslagen vormen de basis voor de opvolging door de commissie nascholing, vermeld in artikel 3 van genoemd besluit. Het eindverslag dient opgemaakt te worden volgens een vooraf opgegeven model en dient de volgende bijlagen te bevatten : a) Alfabetisch gerangschikte deelnemerslijst : naam, adres, telefoonnummer en onderwijsnet;b) Evaluatie : modelformulieren (schriftelijke en mondelinge evaluatie) en/of beschrijving (mondelinge evaluatie);c) Facultatief : extra verduidelijkende informatie die onontbeerlijk geacht wordt.

Artikel 6.Boekhouding, verslagen van het rekenkundig beheer 6.1. De nascholingsorganisatie houdt een omstandige boekhouding bij van de aanwending van het toegekende bedrag. In die boekhouding worden de loonkosten, de werkingskosten en de uitrustingskosten afzonderlijk bijgehouden. 6.2. Binnen de maand na het einde van het project wordt door de projectleider(s) bij het departement Onderwijs samen met het eindrapport, een verslag van het rekenplichtig beheer ingediend dat betrekking heeft op de gebruikte bedragen van de loonkosten, de werkingskosten en de uitrustingskosten. 6.3. Niet gebruikte bedragen worden door de Vlaamse Gemeenschap teruggevorderd.

Artikel 7.Duur en einde van de overeenkomst De overeenkomst treedt in werking op XX.XX.199X en eindigt op XX.XX.199X. De overeenkomst kan worden geschorst op voorwaarde dat er een akkoord is tussen de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn vertegenwoordiger en de vertegenwoordiger van de nascholingsorganisatie.

Artikel 8.Burgerlijke aansprakelijkheid De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, kan in geen enkel geval aansprakelijk worden gesteld voor om het even welke schade aan personen of goederen die rechtstreeks of onrechtstreeks voortspruit uit de gefinancierde projecten.

Artikel 9.Bijzondere bepaling De bijlagen bij deze overeenkomst, evenals alle eventueel bijkomende bijlagen en aanhangsels maken er een geïntegreerd deel van uit.

Opgemaakt in 3 exemplaren te Brussel op...

Namens de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs, NAAM GEMACHTIGDE AMBTENAAR De vertegenwoordiger van de nascholingsorganisatie NAAM De projectleider NAAM Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1998 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996 tot regeling van de procedure voor de toewijzing van nascholingsprojecten op initiatief van de Vlaamse regering.

Brussel, 14 juli 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L.VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE

^