Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 juni 2002
gepubliceerd op 07 augustus 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035959
pub.
07/08/2002
prom.
14/06/2002
ELI
eli/besluit/2002/06/14/2002035959/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 JUNI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1995, bij het besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996, bekrachtigd bij het decreet van 4 maart 1997, en gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996, 26 mei 1998 en 18 mei 2001;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19 december 1998, 9 februari 1999, 12 oktober 2001 en 7 december 2001;

Gelet op het advies van MINA-Raad, gegeven op 7 mei 2002;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 augustus 2001;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op datum van 12 oktober 2001, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies 32.488/3 van de Raad van State, gegeven op 19 maart 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 7° AMV : afdeling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. »

Art. 2.In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° § 1, 1°, a) wordt opgeheven; 2° in § 1, 1°, g) worden tussen de woorden "erkende bodemsaneringsdeskundige" en het woord "dekt", de woorden "voor de duur van de erkenning" ingevoegd;3° § 1, 1°, h) , wordt vervangen door wat volgt : « § 1, 1°, h) , wanneer de bodemsaneringsdeskundige : 1) een handelaar is : - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; 2) geen handelaar is : - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; » 4° § 1, 2°, a) , wordt vervangen door wat volgt : « § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is;» 5° in § 1, 2°, b) , worden de woorden "de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie" vervangen door de woorden "het land";6° in § 1, 2°, h) , worden tussen de woorden "erkende bodemsaneringsdeskundige" en het woord "dekt", de woorden "voor de duur van de erkenning" ingevoegd;7° § 1, 2°, i) , wordt vervangen door wat volgt : « § 1, 2°, i) wanneer de bodemsaneringsdeskundige : 1) een handelaar is : - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; 2) geen handelaar is : - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; » 8° in § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie" geschrapt.»

Art. 3.In artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° § 1, 1°, a) , wordt opgeheven; 2° in § 1, 1°, k) , worden tussen de woorden "erkende bodemsaneringsdeskundige" en het woord "dekt", de woorden "voor de duur van de erkenning" ingevoegd;3° § 1, 1°, l) , wordt vervangen door wat volgt : « § 1, 1°, l) wanneer de bodemsaneringsdeskundige : 1) een handelaar is : - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; 2) geen handelaar is : - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; » 4° § 1, 2°, a) , wordt vervangen door wat volgt : « § 1, 2°, a) opgericht zijn in overeenstemming met de wetgeving van het land waar hij gevestigd is;» 5° in § 1, 2°, b) , worden de woorden « de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie » vervangen door de woorden »het land« ;6° in § 1, 2°, l) , worden tussen de woorden "erkende bodemsaneringsdeskundige" en het woord "dekt", de woorden "voor de duur van de erkenning" ingevoegd;7° § 1, 2°, m) wordt vervangen door wat volgt : « § 1, 2°, m) wanneer de bodemsaneringsdeskundige : 1) een handelaar is : - niet in staat van faillissement of van vereffening verkeren of een gerechtelijk akkoord verkregen hebben, dan wel in een soortgelijke toestand verkeren als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is; 2) geen handelaar is : - niet in staat van kennelijk onvermogen verkeren, dan wel in soortgelijke toestand als gevolg van enige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; - niet het voorwerp zijn van een procedure van collectieve schuldenregeling of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;" 8° In § 2 worden de woorden ", uitgereikt in een lidstaat van de Europese Unie" geschrapt.»

Art. 4.Artikel 11, § 1, 10° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « 10° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs worden toegevoegd dat de aanvrager : a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;"

Art. 5.Artikel 12, § 1, 11° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « 11° als de aanvrager handelaar is, moet een bewijs toegevoegd worden dat de aanvrager : a) niet in staat van faillissement of van vereffening verkeert of een gerechtelijk akkoord verkregen heeft, dan wel in een soortgelijke toestand verkeert als gevolg van een gelijksoortige procedure die geldt in het land waar hij gevestigd is; b) niet het voorwerp is van een procedure van faillietverklaring of van gerechtelijk akkoord of van een andere soortgelijke procedure die voorkomt in de wetten en regelingen van het land waar hij gevestigd is;"

Art. 6.In artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de woorden "De statutair benoemde ambtenaren van niveau A van de afdeling van de OVAM die bevoegd is voor de bodemsanering" vervangen door de woorden "De statutair benoemde ambtenaren van de OVAM".

Art. 7.In artikel 15, worden 3° tot en met 8°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, vervangen door wat volgt : « 3° de opdrachten waarvoor de erkenning krachtens artikel 7 vereist is, uit te voeren in overeenstemming met de codes van goede praktijk en de standaardprocedures, opgesteld door de OVAM; 4° in elk rapport te verklaren dat hij voor de uitvoering van die opdracht niet verkeert in een van de gevallen van onverenigbaarheid, opgenomen in dit besluit;5° tijdens de twaalfde, vierentwintigste, zesendertigste en achtenveertigste maand na de datum van de beslissing houdende erkenning als bodemsaneringsdeskundige aan de OVAM een lijst te bezorgen van de personen en de modellen waarop de bodemsaneringsdeskundige een beroep doet om te voldoen aan : a) artikel 8, § 1, 1°, e) en f) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;b) artikel 8, § 1, 2°, c) , d) , e) , f) en g) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 1;c) artikel 9, § 1, 1°, h) en i) : voor een natuurlijke persoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;d) artikel 9, § 1, 2°, c) , d) , e) , f) , g) , h) , i) en j) : voor een rechtspersoon die erkend is als bodemsaneringsdeskundige van type 2;6° de verslagen als auteurs mee te laten ondertekenen door de personen waarop hij een beroep doet om een onderzoek uit te voeren : a) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 1°, f) ;b) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 1 : de personen, vermeld in artikel 8, § 1, 2°, c) , d) , e) en g) ;c) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een natuurlijke persoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 1°, i) ;d) voor de onderzoeken, uitgevoerd onder leiding van een rechtspersoon, erkend als bodemsaneringsdeskundige van type 2 : de personen, vermeld in artikel 9, § 1, 2°, c) , d) , e) , f) , g) , h) en j) ;7° een klachtenregister bij te houden dat ter inzage ligt voor de toezichthoudende overheid.»

Art. 8.In artikel 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. » 2° in § 3 wordt het woord "bodemsaneringsdeskundige" vervangen door de woorden "houder van de erkenning".»

Art. 9.In artikel 17 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2. De OVAM brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar maken. » 2° in § 3 wordt het woord "bodemsaneringsdeskundige" vervangen door de woorden "houder van de erkenning".»

Art. 10.In artikel 27, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « De aanvraag voor een bodemattest, bedoeld in artikel 4, § 4, 36, § 1, en 41, § 2, van het decreet moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, bij de OVAM worden ingediend met een correct ingevuld standaardaanvraagformulier voor bodemattest. » 2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Bij het standaardaanvraagformulier voor bodemattest moet, op straffe van onontvankelijkheid van de aanvraag, het bewijs van betaling van de retributie, bedoeld in artikel 28, worden gevoegd.»

Art. 11.Artikel 29 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 29.§ 1. Als de OVAM een aanvraag voor bodemattest onontvankelijk verklaart, stuurt ze die beslissing binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de aanvraag naar de aanvrager met vermelding van de reden van onontvankelijkheid. Binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van die beslissing zorgt de aanvrager dat de aanvraag voldoet aan alle ontvankelijkheidsvereisten, opgenomen in artikelen 27 en 28, zo niet wordt de aanvraag geacht definitief onontvankelijk te zijn. § 2. In geval van een onontvankelijke aanvraag wordt de retributie, bedoeld in artikel 28, niet teruggestort, tenzij de aanvrager hierom schriftelijk verzoekt binnen een termijn van 60 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van onontvankelijkheid. In ieder geval wordt een retributie van 25 euro per aanvraagformulier ingehouden. »

Art. 12.Artikel 35 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 35.§ 1. Er wordt een Adviescommissie Bodemsanering opgericht.

De Adviescommissie Bodemsanering is samengesteld als volgt : 1° het afdelingshoofd van de AJD of zijn afgevaardigde, die de commissie voorzit en stemrecht heeft;2° een secretaris of zijn plaatsvervangend secretaris, beiden aangewezen door het afdelingshoofd van de AJD, die geen stemrecht heeft;3° het afdelingshoofd van AMV, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;4° een vertegenwoordiger van een door de voorzitter van de commissie aangewezen wetenschappelijke instelling, of zijn afgevaardigde, met stemrecht;5° twee deskundigen, of hun respectievelijke plaatvervangers, met stemrecht, die allemaal op grond van hun bijzondere juridische, wetenschappelijke of technische bekwaamheid door de voorzitter van de commissie worden aangewezen voor een periode van 4 jaar, eventueel te vernieuwen voor telkens een periode van 4 jaar. § 2. De Vlaamse minister bepaalt de organisatie en de regels voor de werking van de Adviescommissie Bodemsanering, alsook de eventuele vergoeding van haar leden. »

Art. 13.Artikel 38, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « 2° een borgsom, gestort op een rekening bij de Deposito- en Consignatiekas, waarbij de gelden als volgt worden besteed : a) de Deposito- en Consignatiekas stelt het saldo van de borgsom met het oog op de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering ter beschikking van de OVAM, nadat de OVAM haar per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van zowel de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet niet of niet volledig worden nagekomen, als van de beslissing van de OVAM om de bodemsanering ambtshalve uit te voeren;b) de borgsteller kan beschikken over het saldo van de borgsom, nadat de OVAM de betrokkene per aangetekende brief in kennis heeft gesteld van de vaststelling dat de verplichtingen of verbintenissen krachtens het decreet werden nagekomen of de ambtshalve uitvoering van de bodemsanering werd beëindigd.»

Art. 14.Artikel 39 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 39.§ 1. Als de OVAM krachtens het decreet verzoekt een financiële zekerheid te stellen tot waarborg van de uitvoering van de verplichting tot bodemsanering, wordt een voorstel met betrekking tot de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid aan de OVAM betekend.

In geval van een verzoek op grond van artikel 29, of op grond van artikel 33, van het decreet, moet het voorstel binnen een termijn van 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek aan de OVAM worden betekend. § 2. De OVAM bepaalt uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het bodemsaneringsproject de aard, de omvang en de termijn van de financiële zekerheid.

De financiële zekerheid ingevolge een verzoek, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, tweede lid, moet worden gesteld binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de omvang, de termijn en de aard van de financiële zekerheid. § 3. Op gemotiveerd verzoek van de OVAM wordt een voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid wat betreft de aard, de omvang en/of de termijn ingediend, als de OVAM : 1° aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject oplegt en ze daarbij oordeelt dat de opgelegde aanvullingen of wijzigingen een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen;2° oordeelt dat het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigt;3° oordeelt dat de resultaten van de bodemsaneringswerken, zoals vastgesteld in de verklaring, uitgereikt door de OVAM, overeenkomstig artikel 21, § 3, van het decreet, een aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid rechtvaardigen. Het verzoek van de OVAM, bedoeld in het eerste lid, moet schriftelijk gebeuren binnen de hierna gestelde termijn : a) in het geval, bedoeld in 1°, van het eerste lid : gelijktijdig met de beslissing van de OVAM om aanvullingen bij of wijzigingen van het bodemsaneringsproject op te leggen, zoals bedoeld in artikel 17, § 2, van het decreet;b) in het geval, bedoeld in 2°, van het eerste lid : uiterlijk gelijktijdig met de conformverklaring van het aangepaste of gewijzigde bodemsaneringsproject;c) in het geval, bedoeld in 3°, van het eerste lid : binnen 30 dagen na datum van de verklaring, zoals bedoeld in artikel 21, § 3, van het decreet. Het voorstel tot aanpassing van de gestelde financiële zekerheid moet aan de OVAM worden betekend binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het verzoek. § 4. De OVAM doet uitspraak over de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid binnen 30 dagen na datum van ontvangst van het voorstel, bedoeld in § 3. Bij gebrek aan ontvangst van dergelijk voorstel binnen de termijn, vermeld in 3° van § 3, doet de OVAM uitspraak over de aanpassing binnen 60 dagen na datum van het verzoek tot het indienen van een voorstel, zoals bedoeld in § 3.

De aanpassing van de financiële zekerheid moet gebeuren binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de beslissing van de OVAM omtrent de aanpassing van de aard, de omvang en/of de termijn van de gestelde financiële zekerheid. »

Art. 15.In artikel 40, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden na de woorden "tot het bedrag van de bodemsaneringswerken" de woorden "en de eventuele nazorg" toegevoegd.

Art. 16.Artikel 41, § 4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt opgeheven.

Art. 17.In artikel 48 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° in 6° worden tussen de woorden "bodemvreemde materialen" en de woorden "uit uitgegraven bodem", de woorden ", andere dan stenen," ingevoegd. 2° 7° wordt vervangen door wat volgt : « 7° kadastrale werkzone : - het kadastraal perceel of een gedeelte daarvan; - meerdere kadastrale percelen met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd.

Voor gronden zonder kadastraal perceelnummer valt de kadastrale werkzone samen met het samenhangend geheel van gronden met gelijkaardige milieukenmerken waarop eenzelfde project wordt uitgevoerd. De milieukenmerken worden bepaald volgens een code van goede praktijk. De milieukenmerken omvatten een reeks van gelijkaardige kenmerken met een betekenisvol nadelig en relevant effect op het milieu en op het gewenst natuurdoeltype of een betekenisvol risico voor de volksgezondheid, en worden geclusterd tot een groep van gelijkaardige milieukenmerken. De code van goede praktijk wordt op basis van deze elementen en aspecten opgesteld. »

Art. 18.Aan artikel 51 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In afwijking van § 2 moet voor het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone geen technisch verslag en bodembeheerrapport worden opgemaakt, als de totale uitgraving op een verdachte grond niet meer dan 250 m3 bedraagt en de uitgegraven bodem wordt gebruikt volgens een code van goede praktijk. »

Art. 19.Artikel 52 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 52.Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem binnen de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden : 1° Uitgegraven bodem kan vrij worden gebruikt als de concentraties van verontreinigende stoffen lager zijn dan of gelijk zijn aan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond wordt ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4.2° Uitgegraven bodem met concentraties van verontreinigende stoffen hoger dan 80 % van de overeenstemmende bodemsaneringsnormen van het bestemmingstype waaronder de ontvangende grond overeenkomstig de bepalingen van artikelen 2 tot en met 7 van bijlage 4 wordt ingedeeld, kan met toepassing van een code van goede praktijk als bodem worden gebruikt als uit een technisch verslag en een bodembeheerrapport blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik.3° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 4, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert.In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond. 4° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 3°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt.»

Art. 20.Artikel 53 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 53.§ 1. Het gebruik van uitgegraven bodem als bodem buiten de kadastrale werkzone is toegelaten onder de volgende voorwaarden. 1° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 7, kan vrij worden gebruikt.2° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan worden gebruikt in bestemmingstype I, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 7, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan de concentraties in de ontvangende grond.3° Uitgegraven bodem die concentraties van verontreinigende stoffen bevat lager dan of gelijk aan die welke vermeld worden in bijlage 8, kan vrij worden gebruikt in de bestemmingstypes II tot en met V.4° Van de voorwaarden, gesteld in 3°, kan worden afgeweken, als de ontvangende grond hogere concentraties van verontreinigende stoffen bevat dan die welke opgenomen zijn in bijlage 8, op voorwaarde dat de concentraties in de uitgegraven bodem lager zijn dan of gelijk zijn aan de concentraties in de ontvangende grond. Wanneer de uitgegraven bodem de bodemsaneringsnormen overschrijdt van het bestemmingstype van de zone waaruit hij afkomstig is, moet hij voor gebruik worden gereinigd, tenzij de uitgegraven bodem niet reinigbaar is.

De bouwheer moet door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs leveren dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert. In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond. 5° Uitgegraven bodem waarvan men weet of redelijkerwijze behoort te weten dat hij verontreinigende stoffen bevat die niet opgenomen zijn in de tabel, bedoeld in bijlage 7 en 8, kan worden gebruikt als bodem als door middel van een studie, uitgevoerd door een erkende bodemsaneringsdeskundige volgens een code van goede praktijk, het bewijs wordt geleverd dat het gebruik van de uitgegraven bodem als bodem geen verontreiniging van het grondwater kan veroorzaken en dat mogelijke blootstelling aan de verontreinigende stoffen geen extra risico oplevert.In de studie worden de milieukenmerken van de uitgegraven bodem geëvalueerd op basis van de milieukenmerken van de ontvangende grond. 6° Onverminderd de voorwaarden, bepaald in 1° tot en met 5°, kan uitgegraven bodem enkel als bodem worden gebruikt mits, eventueel na fysische scheiding volgens de best beschikbare technieken, het gehalte aan stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, maximaal 5 gewichtsprocent bedraagt, de afmeting van de stenen die niet op natuurlijke wijze aanwezig zijn, niet groter is dan 50 mm en het gehalte aan bodemvreemde materialen, andere dan stenen, maximaal 0,5 gewichts- en volumeprocent bedraagt. § 2. In afwijking van § 1 is binnen eenzelfde project het gebruik van uitgegraven bodem buiten de kadastrale werkzone toegelaten in het geval dat twee kadastrale werkzones met gelijkwaardige milieukenmerken ruimtelijk gescheiden zijn door één of meerdere kadastrale werkzone(s) met andere milieukenmerken en indien de ontvangende kadastrale werkzone gelijkaardige milieukenmerken bezit als de kadastrale zone waarvan de uitgegraven bodem afkomstig is. In dit geval gelden de voorwaarden van artikel 52. »

Art. 21.In artikel 57, § 3, 4°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden tussen de woorden "in de gevallen, bedoeld in" en de woorden "artikel 53, § 1, 4° en 5°", de woorden "artikel 52, 3°, en" ingevoegd.

Art. 22.In artikel 63 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° In § 1 wordt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° wanneer de houder van de erkenning bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is voor een misdrijf dat door zijn aard de beroepsmoraal van de betrokken rechtspersoon aantast; » 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. »

Art. 23.Artikel 64, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « § 2. De Vlaamse minister brengt de houder van de erkenning per aangetekende brief op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing met vermelding van de reden(en). Binnen 30 dagen na datum van ontvangst van die brief kan de houder van de erkenning alle nodige formaliteiten vervullen en/of zijn verweermiddelen aan de Vlaamse minister kenbaar maken. »

Art. 24.In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in subrubriek 2.3.4, c) , 2°, wordt in de kolom « categorie » het woord « B » vervangen door het woord « A »; 2° in subrubriek 2.3.4, c) , 3°, wordt in de kolom « categorie » het woord « C » vervangen door het woord « B »; 3° in subrubrieken 17.3.4, a) , 17.3.5, a) , 17.3.6, a) , en 17.3.7, a) , worden in de kolom « INRICHTING OF ACTIVITEIT » de woorden « bij ondergrondse opslag » vervangen door de woorden « bij uitsluitend ondergrondse opslag of bij combinatie van ondergrondse en bovengrondse opslag »; 4° in subrubrieken 17.3.4, b) , 17.3.5, b) , 17.3.6, b) , en 17.3.7, b) , wordt in de kolom « INRICHTING OF ACTIVITEIT » tussen het woord « bij » en de woorden « bovengrondse opslag », het woord « uitsluitend » ingevoegd; 5° in subrubriek 28.3, b) , wordt in de kolom « categorie » het woord « A » vervangen door het woord « B »; 6° in subrubriek 43.2.2°, wordt in de kolom « categorie » het woord « O » vervangen door het woord « A »; 7° in subrubriek 29.5, wordt in de kolom « categorie » het woord « B » geschrapt; 8° na rubriek 57 wordt een rubriek 59 ingevoegd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art.25. Artikel 1 en artikel 2 van bijlage 4 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, worden vervangen door wat volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Algemene opmerking : de bodemsaneringsnormen voor het vaste deel van de aarde en het grondwater staan niet in relatie tot elkaar. Als voldaan wordt aan de bodemsaneringsnorm houdt dat geen garantie in voor de bescherming van het grondwater in de huidige situatie of in de toekomst. (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : N : bodemsaneringsnorm bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 % A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden : x : gehalte aan klei in het staal y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel weergegeven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De voorgestelde formule mag enkel gehanteerd worden onder de volgende voorwaarden : - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 %; - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.

Als het gemeten gehalte aan klei lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.

Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. (2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom.Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van zeswaardig chroom in de bodem aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd. (3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster. Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij N : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y %, respectievelijk 2 %.

De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager ligt dan 1 %, dan moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. (4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde voldaan zijn : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen gelezen moet worden als de gemeten concentratie 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk de gemeten concentratie 1,3-dichloorbenzeen en bodemsaneringsnorm(1,2), respectievelijk bodemsaneringsnorm(1,3) als de bodemsaneringsnorm voor 1,2-dichloorbenzeen respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen die hoort bij het relevante bodembestemmingstype.(5) De bodemsaneringsnormen voor trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen, gelden telkens voor de som van de isomeren.(6) De bodemsaneringsnorm voor cyanides in grondwater geldt voor de som van de vrije en niet-chlooroxideerbare cyanides. Onder vrije cyanides moet worden begrepen : de anorganisch gebonden cyanides bestaande uit de som van de gehalten vrije cyanide-ionen en het in enkelvoudige metaalcyanide gebonden cyanides.

Onder niet-chlooroxideerbare cyanides moet worden begrepen : de som van de alkalimetaal-ijzer-cyanides (K4Fe(CN)6) en de metaal-ijzer-cyanides (Fe4(Fe(CN)6). (7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster.Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y % N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 % A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en het bestemmingstype en worden in de onderstaande tabel weergegeven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. (8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar de gemeten gehaltes aan organisch materiaal in het te toetsen monster.Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y % N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 % y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. »

Art. 2.De in artikel 1 vermelde bodemsaneringsnormen zijn verschillend afhankelijk van de bestemming volgens de vigerende plannen van aanleg of de vigerende ruimtelijke uitvoeringsplannen, of naar gelang van de aanwijzing van de beschermde duingebieden en van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden. Per grond wordt het overeenkomstig bestemmingstype opgezocht. De bodemsaneringsnormen voor deze grond worden in artikel 1 weergegeven in de kolom onder het cijfer van het betreffende bestemmingstype. De volgende bestemmingstypes worden onderscheiden : 1°bestemmingstype I : - bosgebied; - groengebied; - valleigebied; - natuurgebied; - natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat; - bosgebied met ecologisch belang; - bijzonder natuurgebied; - gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met nabestemming natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat; - zone voor natuurontwikkeling; - ontginningsgebied met nabestemming natuurontwikkeling; - oeverstreek met bijzondere bestemming; - beschermd duingebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen; - bijzonder groengebied; - gebied dat behoort tot het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN); - agrarisch gebied met ecologisch belang of waarde; - brongebied; - agrarisch gebied met bijzondere waarde; - voor het duingebied belangrijk landbouwgebied aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen; - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; 2° Bestemmingstype II : - agrarisch gebied; - landschappelijk waardevol agrarisch gebied; - landelijk gebied met toeristische waarde; - parkgebied met semi-agrarische functie; - woongebied met landelijk karakter; - woongebied met geringe dichtheid; - landelijk woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde; - kleintuingebied; - abdijgebied; - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; 3° bestemmingstype III : - woongebied; - woonuitbreidingsgebied; - woongebied met grote dichtheid; - woongebied met middelgrote dichtheid; - woonpark; - woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde; - woongebied waar bijzondere voorschriften betreffende de hoogte van de gebouwen gelden; - pleisterplaats voor nomaden, zigeuners of woonwagenbewoners; - scholen en kinderspeelterreinen; - gebied voor service-residentie; - gemengd woon- en industriegebied; - gemengd woon- en parkgebied - bedrijfsgebied met stedelijk karakter; - zone van handelsvestigingen; - reservegebied voor woonwijken; - speelbos of speelweide; - gebied voor jeugdcamping; - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; 4° bestemmingstype IV : - parkgebied; - recreatiegebied; - gebied voor dagrecreatie; - gebied voor verblijfrecreatie; - sportterrein; - golfterrein; - gebied voor vissport; - gebied voor groenvoorziening met recreatieve accommodatie; - toeristisch recreatiepark; - gebied voor recreatiepark; - reservegebied voor recreatie; - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; 5° bestemmingstype V : - industriegebied; - industriegebied voor vervuilende industrieën; - industriegebied voor milieubelastende industrieën; - gebied voor ambachtelijke bedrijven of gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen; - dienstverleningsgebied; - industriegebied met bijzondere bestemming; - gebied hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven; - gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen (andere dan scholen en kindertuinen); - luchtvaartterrein; - industriestortgebied; - bezinkingsgebied; - transportzone; - gemengd gemeenschapsvoorzienings- en dienstverleningsgebied (andere dan scholen en kinderspeelterreinen); - gebied voor kerninstallatie; - stortgebied; - wetenschapspark; - reservegebied voor ambachtelijke uitbreiding; - reservegebied voor industriële uitbreiding; - reservegebied voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen; - reservegebied voor beperkte industriële uitbreiding. - of ermee vergelijkbare gebieden aangewezen op de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening.

Art. 26.Bijlage 5 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Bijlage 5 Methodes voor de analyse van monsters Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (a) Als zich een neerslag heeft gevormd in een watermonster dat het laboratorium bereikt, moet het watermonster worden gedestrueerd(CMA/2/I/A.6.1 en 2/I/A.6.2 of SM 3030F). »

Art. 27.Bijlage 6 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Bijlage 6 Achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit De achtergrondwaarden voor het vaste deel van de aarde gelden voor een standaardbodem met een gehalte aan klei van 10 % (op de minerale bestanddelen) en een gehalte aan organisch materiaal van 2 % (op de luchtdroge bodem).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties van zware metalen en metalloïden in het vaste deel van de aarde aan de achtergrondwaarden, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de achtergrondwaarden omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster.Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : N : achtergrondwaarde bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 % A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden x : gehalte aan klei in het staal y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden : - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 % - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.

Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. (2) De achtergrondwaarden voor dichloorbenzeen, trichloorbenzeen, respectievelijk tetrachloorbenzeen gelden telkens als achtergrondwaarde voor elke isomeer afzonderlijk. (3) Onder totaal cyanide moet worden begrepen : het gehalte aan anorganisch gebonden cyanide, bestaande uit de som van de gehalten aan het vrije cyanide-ion;aan het complexgebonden en aan het in enkelvoudige metaalcyaniden gebonden cyanide met uitzondering van het in kobaltcomplexen gebonden cyanide en thiocyanaat-ionen. (d) De achtergrondwaarde komt overeen met de detectielimiet.»

Art. 28.Bijlage 7 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Bijlage 7 Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype I gelegen is De waarden (R'-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties zware metalen en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster.Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 % A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden x : gehalte aan klei in het staal y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in onderstaande tabel gegeven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden : - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 % - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.

Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.

Als het gemeten gehalte organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. (2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom.Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd. (3) De maximale concentraties voor dichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.(4) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.(5) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden te lkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.(d) In de gevallen waar de waarden met de detectielimiet overeenkomen, moet rekening worden gehouden met de meetomstandigheden.»

Art. 29.Bijlage 8 bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Bijlage 8 Normen waaraan uitgegraven bodem moet voldoen voor het gebruik als bodem op een ontvangende grond die binnen bestemmingstype II, III, IV of V gelegen is De waarden (R-waarden) gelden per stof die in de onderstaande tabel is opgenomen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan zware metalen en metalloïden in de grond aan de maximale concentraties, rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de maximale concentraties omgerekend naar de gemeten gehaltes aan klei en aan organisch materiaal in het te toetsen monster van de uitgegraven bodem.Als de bodem een behandeling ondergaan heeft waarbij het gehalte aan klei en aan organisch materiaal gereduceerd wordt, gebeurt de toetsing op de behandelde bodem.

Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : N : maximale concentratie bij een kleigehalte van x % of 10 % en een gehalte aan organisch materiaal van y % of 2 % A, B, C : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden x : gehalte aan klei in het staal y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De coëfficiënten A, B en C zijn afhankelijk van het metaal en worden in de onderstaande tabel gegeven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd onder de volgende voorwaarden : - het gemeten gehalte aan klei ligt tussen 1 % en 50 % - het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 % Als het gemeten gehalte aan klei lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 50 %, dan wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan klei van 50 %.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. (2) Chroom is genormeerd op basis van 3-waardig chroom.Als er aanwijzingen zijn dat chroom in de vorm van 6-waardig chroom in de grond aanwezig is, kunnen de hier voorgestelde getallen niet meer worden gebruikt, en moet een separate risico-evaluatie worden uitgevoerd. (3) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties aan organische verbindingen en gehalogeneerde koolwaterstoffen in de grond aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de grond, worden de R-waarden omgerekend naar het gemeten monster.Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld met : N : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van y %; respectievelijk 2 %.

De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal tussen 1 % en 10 % ligt.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. (4) Voor de isomeren van dichloorbenzeen moet aan de volgende aanvullende voorwaarde zijn voldaan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij C1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk C1,3-dichloorbenzeen gelezen moet worden als de gemeten concentratie 1,2-dichloorbenzeen, respectievelijk de gemeten concentratie 1,3-dichloorbenzeen en maximum(1,2), respectievelijk maximum(1,3) als de maximaal toegelaten concentraties voor 1,2-dichloorbenzeen respectievelijk 1,3-dichloorbenzeen.(5) De maximale concentraties voor trichloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.(6) De maximale concentraties voor tetrachloorbenzeen gelden telkens als maximale concentraties voor elke isomeer afzonderlijk.(7) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties polyaromatische koolwaterstoffen in het vaste deel van de aarde aan de R-waarden rekening te kunnen houden met de kenmerken van de bodem, worden de R- waarden omgerekend naar de gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster.Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : N(y) : maximale concentratie bij een gehalte aan organisch materiaal van y % N(2) : R-waarde bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 % A, B : coëfficiënten die in de hiernavolgende tabel bepaald worden y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De coëfficiënten A en B zijn afhankelijk van de verbinding en worden in de onderstaande tabel gegeven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De voorgestelde formule mag enkel worden gehanteerd op voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %.' (8) Om bij het toetsen van de gemeten concentraties methyl tertiair-butylether in het vaste deel van de aarde aan de bodemsaneringsnormen met de kenmerken van de bodem rekening te kunnen houden, worden de bodemsaneringsnormen omgerekend naar het gemeten gehalte aan organisch materiaal in het te toetsen monster.Dat gebeurt op basis van de onderstaande formule : N (y) = N(2) (0,6+0,2 y) waarbij : N(y) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van y % N(2) : bodemsaneringsnorm bij een gehalte aan organisch materiaal van 2 % Y : gehalte aan organisch materiaal in het staal De voorliggende formule mag enkel worden gehanteerd onder voorwaarde dat het gemeten gehalte aan organisch materiaal ligt tussen 1 % en 10 %.

Als het gemeten gehalte aan organisch materiaal lager dan 1 % ligt, moet worden gerekend met een verondersteld gehalte van 1 %. Ligt het gehalte hoger dan 10 %, wordt gerekend met een verondersteld gehalte aan organisch materiaal van 10 %. »

Art. 30.Voor de exploitanten van de inrichtingen of activiteiten die ingevolge dit besluit ofwel voor het eerst onder categorie A, B of C, ofwel in een categorie met een hogere onderzoeksfrequentie ingedeeld worden in de lijst, bedoeld in bijlage 1 bij hetzelfde besluit, wordt de verplichting een eerste maal op eigen kosten een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 4 van hetzelfde besluit, uitgesteld met een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de datum of vanaf het verstrijken van de periode, vermeld in artikel 4, § 1, 1°, a) , in artikel 4, § 1, 2°, a) , dan wel in artikel 4, § 1, 3°, a) , van voormeld besluit. De exploitanten die in het kader van artikel 4 van hetzelfde besluit vóór 1 juli 1998 een eerste maal op eigen kosten een oriënterend bodemonderzoek hebben uitgevoerd met betrekking tot de inrichtingen of activiteiten die in de lijst van bijlage 1 bij hetzelfde besluit in categorie A of B werden ingedeeld, maar die ingevolge het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 maart 1996 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering of ingevolge artikel 24, 8° van dit besluit in categorie C worden ingedeeld, moeten het tweede oriënterend bodemonderzoek in het kader van de periodieke onderzoeksplicht, bedoeld in artikel 4, § 1, 3°, b) , van hetzelfde besluit, vóór 1 juli 2003 uitvoeren.

Art. 31.« Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 17 tot 23 die in werking treden op 2 februari 2003. Artikelen 25, 27, 28 en 29 treden pas in werking de eerste dag van de 15e maand die volgt op de maand waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. »

Art. 32.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 juni 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA

^