Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 maart 2008
gepubliceerd op 21 maart 2008

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen op het vlak van wonen

bron
vlaamse overheid
numac
2008035428
pub.
21/03/2008
prom.
14/03/2008
ELI
eli/besluit/2008/03/14/2008035428/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 MAART 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen op het vlak van wonen


De Vlaamse Regering, Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 12, derde lid;

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, het laatst gewijzigd bij het decreet van 29 juni 2007;

Gelet op het decreet van 24 maart 2006 houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid;

Gelet op het decreet van 21 december 2007 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008, inzonderheid op artikel 12;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake het zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 11 mei 1999, 25 juli 2000, 20 oktober 2000, 23 april 2004, 30 juni 2006 en 12 oktober 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht op woningen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2000, 27 januari 2006, 30 juni 2006 en 19 juli 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 11 mei 1999 houdende de voorwaarden voor het toestaan van leningen aan particulieren door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de verbintenissen, voorwaarden, vergoedingen en sancties voor de bewoners van sociale koopwoningen en verkochte sociale huurwoningen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004, 30 juni 2006 en 12 oktober 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 houdende de voorwaarden waaronder kredietmaatschappijen erkend kunnen worden door de Vlaamse Regering en ter bepaling van de kredietinstellingen erkend door de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikel 78 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 en 29 juni 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de aanwending van kapitalen van het Fonds B2 door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen, ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006, 30 juni 2006 en 12 oktober 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2006 houdende de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden voor de samenwerkings- en overlegstructuur voor de erkende huurdiensten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 tot gedeeltelijke operationalisering van het beleidsdomein ruimtelijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed en houdende aanpassingen van de regelgeving inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 houdende de erkenning en de subsidiëring van huurdersorganisaties;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende de facultatieve subsidiëring van de vervanging van oude verwarmingsketels door hoogrendementsketels en van individuele verwarmingstoestellen door hoogrendementskachels op de sociale huurmarkt;

Gelet op het ministerieel besluit van 1 juli 1999 tot bepaling van de opbrengst, berekeningswijze en voorwaarden van de fictieve rente, bedoeld in de besluiten van de Vlaamse Regering ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 januari 2008;

Gelet op het begrotingsakkoord, gegeven op 28 februari 2008;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd als volgt : « Op 1 januari 2008 is het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode in werking getreden.

Dat besluit regelt de voorwaarden voor de verhuringen van sociale huurwoningen en vervangt het besluit van 20 oktober 2000, voor wat de VMSW en de sociale huisvestingsmaatschappijen betreft, en het besluit van 29 september 1994, voor wat de andere verhuurders betreft.

Ondertussen is gebleken dat de toepassing van het besluit van 12 oktober 2007 heel wat praktische problemen en bezwaren met zich meebrengt, zowel voor de verhuurders als voor de (kandidaat-)huurders : - wat de taalbereidheid als inschrijvings- en als toelatingsvoorwaarde betreft : er is vastgesteld dat ook andere documenten dan diegene die in het besluit opgesomd worden, bewijzen dat men voldoet aan de vereiste inzake taalbereidheid. Het gaat meer bepaald om het attest van inburgering, het attest van EVC, het inburgeringscontract, documenten waaruit onmiskenbaar blijkt dat men het vereiste basisniveau Nederlands bezit, verstrekt door de instellingen die ook een getuigschrift van het basisonderwijs, een getuigschrift of diploma van het secundair onderwijs of een diploma van het hoger onderwijs kunnen verstrekken. Voorts wordt toegevoegd dat het volstaat dat men een verklaring van het Huis van het Nederlands voorlegt waaruit blijkt dat men een niveau van het Nederlands haalt dat tenminste overeenkomt met de mondelinge vaardigheden van NT2 niveau A.1. Het is niet noodzakelijk dat schriftelijke vaardigheden zijn aangetoond. Ten slotte wordt een vergetelheid bij het opstellen van het besluit gecorrigeerd : de verplichte inburgeraar voldoet automatisch aan de vereiste inzake taalbereidheid, behalve als hij een attest van vrijstelling kan voorleggen. In dat geval moet hij zijn taalbereidheid logischerwijze wel nog aantonen. Het is van het grootste belang dat de voornoemde bepalingen zo snel mogelijk retroactief in werking worden gesteld. - wat de berekening van de gezinskorting betreft : er is vastgesteld dat artikel 45 van het besluit, dat die berekening bevat, uitermate moeilijk uitvoerbaar is. Veel klachten werden genoteerd over de link die in de betreffende bepaling gemaakt wordt tussen de gezinskorting en het bezitten van het exclusief ouderlijk gezag (in het kader van co-ouderschap). Daardoor ondervinden ouders die weliswaar in de praktijk de zorg voor hun kinderen dragen, maar dit niet kunnen aantonen, een aanzienlijk financieel nadeel. Ook de Vlaamse ombudsdienst heeft er bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de Huisvesting, op aangedrongen zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor deze problematiek. De voorgestelde wijziging zorgt ervoor dat voor de situatie waarin de ouders niet gezamenlijk een sociale huurwoning betrekken, voortaan niet meer het al dan niet bezitten van het ouderlijk gezag over de betrokkene determinerend is voor de toekenning van de korting, maar wel de plaats waar hij of zij gedomicilieerd is. Het is mogelijk om van die regel af te wijken als de ouders hiertoe een gezamenlijke verklaring ondertekenen. Aangezien de betrokkenen maandelijks de onrechtvaardig aanvoelende huurprijs moeten betalen, is het van het grootste belang dat deze onbillijke en incorrecte situatie zo spoedig mogelijk retroactief wordt hersteld. - wat de versnelde toewijzing aan daklozen betreft : artikel 24, § 2, van het besluit, dat een regeling voor de versnelde toewijzing van sociale huurwoningen aan daklozen bevat, is in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. Volgens de huidige redactie van de betreffende bepaling kan enkel « het O.C.M.W. van de betrokken gemeente » aan een verhuurder van die gemeente vragen dat er ten behoeve van een dakloze wordt afgeweken van de toewijzingsregels en dat er aan de betrokkene versneld een woning wordt toegewezen. Het O.C.M.W. dat bevoegd is voor de hulpverlening aan een dakloze, is echter niet altijd het O.C.M.W. van de betrokken gemeente. Een dakloze zwerft vaak rond in verschillende gemeenten en enkel het O.C.M.W. van de gemeente waar hij zich op een gegeven moment aanbiedt, is bevoegd om stappen te ondernemen. Het is aangewezen om de dakloze te huisvesten in de gemeente waar hij de meeste sociale ankerpunten heeft, en dat kan in een andere gemeente zijn dan de gemeente waar hij zich aanbiedt. Het bevoegde O.C.M.W. moet dus in staat zijn om een versnelde toewijzing te vragen aan een verhuurder die actief is in die gemeente. Eens er een toewijzing heeft plaatsgevonden en de betrokkene woont in de gemeente, wordt wel het lokale O.C.M.W. bevoegd, zodat de vereisten met betrekking tot de begeleidende maatregelen en de financiële verantwoordelijkheid wel bij het lokale O.C.M.W. gelegd moeten worden.

Ook hier zou het herstel van de bepaling in kwestie zo spoedig mogelijk retroactief in voege moeten treden. - wat de waarborgregeling betreft : artikel 37 (sociale huisvestingsmaatschappijen) en artikel 77 (lokale besturen en VWF) van het besluit verwijzen naar de creditrentevoet, vermeld in « artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 december 2005 » voor de vaststelling van de intrestvoet, die nodig is voor de berekening van de gekapitaliseerde intresten op de waarborg. In het bewuste artikel 3 zijn echter twee verschillende creditrentevoeten opgenomen, met name de rentevoet op korte termijn en de rentevoet op lange termijn. Met het oog op een correcte toepassing van de waarborgregeling zou zo snel mogelijk verduidelijkt moeten worden welke intrestvoet moet worden toegepast. - wat de echtscheidingsproblematiek op het ogenblik van de inschrijving en op het ogenblik van de toelating betreft : echtgenoten die op het ogenblik van de inschrijving verwikkeld zijn in een echtscheidingsprocedure en wettelijk samenwonenden die op datzelfde ogenblik hun samenwoning gaan beëindigen, worden op grond van artikel 3, § 1, tweede lid, van het besluit bij de beoordeling van de inkomens- en de bezitsvoorwaarde niet beschouwd als gezinsleden. Het is echter ook mogelijk dat echtgenoten geen echtscheidingsprocedure hebben ingeleid, wegens bijvoorbeeld de onvindbaarheid van een van de echtgenoten, maar dat er wel aangetoond kan worden dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. In dat geval moet de verhuurder gemotiveerd kunnen beslissen om die echtgenoten evenmin als gezinsleden te beschouwen. Het momenteel bestaande onderscheid wordt als zeer onrechtvaardig beschouwd. - wat de uitdovende financieringsstelsels betreft : de opstellers van het besluit hebben geen rekening gehouden met een drietal uitdovende, maar nog steeds bestaande financieringsstelsels, namelijk het Urgentieplan Domus Flandria, de « gewone » huurcompensatie en de alternatieve financiering. Op de verhuringen van woningen in het kader van de stelsels van de huurcompensatie en de alternatieve financiering door andere verhuurders dan de sociale huisvestingsmaatschappijen, is sinds 1 januari 2008 de huurprijsberekening van het sociaal huurbesluit van 29 september 1994 van toepassing, hoewel in de beide stelsels vóór die datum een autonome huurprijsberekening gehanteerd werd. Als basis voor die nieuwe huurprijsberekening (die overigens niet operationeel is, omdat de definities van de begrippen, nodig voor de berekening van de huurprijs, opgeheven zijn) wordt voortaan ook het nieuwe inkomensbegrip gehanteerd, waarin - in tegenstelling tot het oude begrip - een indexatiebepaling is opgenomen. Zittende huurders waarvan de huurovereenkomst het mogelijk maakt jaarlijks de huurprijs aan te passen, worden daardoor geconfronteerd met een nieuwe huurprijs die danig kan verschillen van de in 2007 vastgestelde huurprijs.

Aangezien de betrokkenen maandelijks die onrechtvaardig aanvoelende huurprijs moeten betalen, is het van het grootste belang dat deze bepaling zo spoedig mogelijk retroactief wordt aangepast.

Overigens vormt niet alleen de huurprijsberekening een probleem, ook de tegemoetkomingen die in het kader van de drie stelsels (de huursubsidie in het kader van het Urgentieplan Domus Flandria, de huurcompensatie in het kader van de « gewone » huurcompensatie en de alternatieve financiering) aan de verhuurders verleend worden, kunnen in de praktijk niet meer berekend worden of worden anders berekend. De huursubsidie kan niet meer berekend worden voor de VMSW en de sociale huisvestingsmaatschappijen, omdat zij niet meer kunnen terugvallen op het sociaal huurbesluit van 29 september 1994 (dat de inkomenscoëfficiënt bevat die gebruikt wordt voor de berekening van de huursubsidie). De huurcompensatie wordt zowel voor de VMSW en de sociale huisvestingsmaatschappijen als voor de andere verhuurders op een andere manier berekend dan het geval was vóór 1 januari 2008 : als basis voor de berekening wordt voortaan het nieuwe inkomensbegrip gehanteerd, waarin - zoals gezegd - een indexatiebepaling is opgenomen; bovendien wordt in het stelsel van de alternatieve financiering geen gezinskorting meer toegekend. Het gevolg is dat de verhuurders voor de verhuring van hun woningen een tegemoetkoming ontvangen die danig afwijkt van de in 2007 vastgestelde tegemoetkoming. Ook hier zou het herstel van de bepalingen in kwestie zo spoedig mogelijk retroactief in voege moeten treden. - In het besluit zouden ook zo snel mogelijk een aantal bijkomende overgangsbepalingen moeten worden opgenomen, die, teneinde de continuïteit van de regeling niet in het gedrang te brengen, zo spoedig mogelijk retroactief in werking zouden moeten treden.

Momenteel kan enkel de gemeente bij de toewijzing van woningen rekening houden met de woonbehoeftigheid van specifieke doelgroepen, zoals de ouderen, door in het specifiek lokaal toewijzingsreglement een doelgroepenplan op te nemen. Een sociale huisvestingsmaatschappij daarentegen kan bij de toewijzing van woningen geen voorrang geven aan specifieke doelgroepen. Momenteel bestaat er bij een aantal sociale huisvestingsmaatschappijen echter een praktijk (opgenomen in hun intern toewijzingsreglement) om gelijkvloerse sociale huurwoningen bij voorrang toe te wijzen aan ouderen. Die praktijk wordt per 1 januari 2008 niet meer toegestaan. De overgangsbepaling bestaat erin dat sociale huisvestingsmaatschappijen die een dergelijke praktijk kenden, die praktijk - in afwachting van de uitwerking van een doelgroepenplan - tot uiterlijk 31 december 2008 kunnen blijven toepassen. Voor de rechtszekerheid is het van het grootste belang dat die overgangsbepaling zo snel mogelijk retroactief in werking kan treden.

De andere overgangsbepaling bestaat er in dat sociale huisvestingsmaatschappijen die vóór 1 januari 2008 gebruik maakten van de verhoogde inkomensgrenzen op basis van het sociaal huurbesluit van 20 oktober 2000, die praktijk - in afwachting van de uitwerking van een leefbaarheidsplan - tot uiterlijk 31 december 2008 kunnen blijven toepassen.

Het is dus duidelijk dat de huidige reglementering van het sociaal huurstelsel een te hoge graad van rechtsonzekerheid en onrechtvaardigheid veroorzaakt, waaraan zo snel mogelijk een einde gemaakt moet worden. In het bijzonder raakt deze onvolkomen situatie de betrokken doelgroep, de sociaaleconomisch zwakste inkomensgroep, in haar realisatie van een basisbehoefte, namelijk het recht op behoorlijk wonen. De remediëring van de hoger vermelde problematieken vereist niet alleen een aanpassing van het besluit van 12 oktober 2007 zelf, maar ook van andere regeringsbesluiten waarop de reglementering van het sociaal huurstelsel een invloed heeft, met name de besluiten van 9 december 2005 (het Leningenbesluit van het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen), 30 juni 2006 (het Domeinbesluit Wonen) en 2 februari 2007 (het Huursubsidiebesluit).

Op 1 januari 2008 is ook het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten in werking getreden. Dat besluit bevat een sluitende financieringsregeling voor de sociale huisvestingsmaatschappijen van de huursector. De financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen van de koopsector wordt er niet in geregeld, net als de financiering van de andere actoren. Het besluit van 12 oktober 2007 geeft uitvoering aan artikel 38 van de Vlaamse Wooncode, waardoor de bestaande financieringsregeling voor de sociale huisvestingsmaatschappijen wordt opgeheven - en dit zowel voor de huursector als voor de koopsector. Het gevolg is dat de Vlaamse minister, bevoegd voor de Huisvesting, sinds 1 januari 2008 geen subsidies meer kan verlenen aan de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, die op haar beurt haar investeringsprogramma in de huursector en in de koopsector niet meer kan financieren en dus geen voordelige leningen meer kan verstrekken aan de sociale huisvestingsmaatschappijen. Gelet op de cruciale rol die de sociale huisvestingsmaatschappijen in het Vlaamse woonbeleid vervullen, is het noodzakelijk dat er voor die maatschappijen voorzien wordt in een vorm van financiering. Het is dus van het grootste belang dat de opheffing van de rechtsgrond voor de financiering van de investeringsprogramma's in de huursector en in de eigendomssector met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt wordt, opdat de sector haar decretaal opgelegde maatschappelijke opdracht opnieuw kan vervullen.

Gelet op de dringende noodzaak om een einde te maken aan de rechtsonzekerheid en onrechtvaardigheid die het gevolg is van de toepassing van de huidige reglementering van het sociale huurstelsel en om de grondslag voor de financiering van het investeringsprogramma in de huursector en in de eigendomssector te herstellen, dient het voorliggende ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering zo snel mogelijk goedgekeurd te worden. »;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 6 maart 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake het zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken

Artikel 1.Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot aanmoediging van projecten inzake het zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken, gewijzigd bij de besluiten van Vlaamse Regering van 20 oktober 2000 en 30 juni 2006, wordt een punt 16° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 16° NBN EN 81/70 : Belgische norm inzake veiligheidsvereisten voor de toegankelijkheid van liften voor personen met een handicap, gepubliceerd door het Belgisch Instituut voor Normalisatie op 5 november 2003. Het is een omzetting van de Europese geharmoniseerde norm EN 81/70 (Safety rules for the construction and installation of lifts. Particular applications for passenger and goods passenger lifts. Accessibility to lifts for persons including persons with disability). De norm is verkrijgbaar bij het Bureau voor Normalisatie, de rechtsopvolger van het Belgisch Instituut voor Normalisatie. »

Art. 2.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 8.Als het gebouw een lift heeft, moet die lift beantwoorden aan alle wettelijke bepalingen en in overeenstemming zijn met de norm NBN EN 81/70. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht op woningen

Art. 3.In artikel 19, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht op woningen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, worden de woorden « bij het agentschap » geschrapt. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 mei 1999 houdende de voorwaarden voor het toestaan van leningen aan particulieren door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode

Art. 4.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 mei 1999 houdende de voorwaarden voor het toestaan van leningen aan particulieren door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 6°, worden de woorden « , desgevallend verhoogd met de fictieve rente, » geschrapt;2° in het eerste lid wordt punt 7° opgeheven;3° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 5.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt het tweede lid opgeheven;2° in § 2, derde lid, wordt de zin « De eventuele opbrengst van de vervreemding van die andere woning wordt omgezet in een fictieve rente.» geschrapt; 3° in § 3, eerste lid, worden de woorden « maar zonder rekening te houden met de fictieve rente, » geschrapt. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de verbintenissen, voorwaarden, vergoedingen en sancties voor de bewoners van sociale koopwoningen en verkochte sociale huurwoningen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode

Art. 6.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de verbintenissen, voorwaarden, vergoedingen en sancties voor de bewoners van sociale koopwoningen en verkochte sociale huurwoningen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden punt 4° en punt 6° vervangen door wat volgt : « 4° oorspronkelijke koper : de alleenstaande die of het gezin dat een sociale koopwoning of een sociale huurwoning heeft gekocht door toedoen van een initiatiefnemer, of een van de wettelijke erfgenamen; »; « 6° persoonlijke bewoning : het effectief en gewoonlijk verblijf als volle eigenaar in de gekochte woning door minstens een van de personen die de sociale koopwoning of sociale huurwoning hebben gekocht door toedoen van een initiatiefnemer, of door een van de wettelijke erfgenamen; »; 2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van dit besluit wordt als sociale huurwoning beschouwd, de woning die in het kader van de vrijwillige verkoop van verhuurbare sociale huurwoningen, vermeld in artikel 13, § 1 en § 2, van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, aangekocht wordt door de zittende huurder.»

Art. 7.In artikel 2, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « In afwijking van § 1 kan » en de woorden « de oorspronkelijke koper » de woorden « , in geval van een aankoop van een sociale koopwoning, » ingevoegd. HOOFDSTUK V. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren

Art. 8.Artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2004 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.§ 1. Alleen woningen die beantwoorden aan de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen, vastgesteld ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode, mogen door het sociaal verhuurkantoor worden verhuurd of onderverhuurd. Bovendien moeten de woningen beantwoorden aan de volgende oppervlakte- en bezettingsnormen : 1° de nettovloeroppervlakte van de leefkamer bedraagt minimaal 16 m2 voor één persoon, te verhogen met 2 m2 per bijkomende persoon;2° er is een slaapkamer per alleenstaande persoon of per koppel;3° er is een slaapkamer per kind, per groep van twee of drie kinderen van hetzelfde geslacht of per groep van twee of drie kinderen van verschillende geslacht jonger dan tien jaar. De nettovloeroppervlakte van de slaapkamer, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, bedraagt minimaal : 1° 6,5 m2, als ze bestemd is voor één persoon;2° 10 m2, als ze bestemd is voor twee personen;3° 15 m2, als ze bestemd is voor drie personen. Een studio is bestemd voor de huisvesting van maximaal twee personen.

In afwijking van het eerste lid, 1°, bedraagt de nettovloeroppervlakte van de leefkamer van een studio minimaal : 1° 22,5 m2, als ze bestemd is voor één persoon;2° 28 m2, als ze bestemd is voor twee personen. § 2. Alleen kamers die beantwoorden aan de oppervlakte- en bezettingsnormen, vermeld in het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, mogen door het sociaal verhuurkantoor worden verhuurd of onderverhuurd. »

Art. 9.In artikel 13, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het eerste lid worden de woorden « en aan de toezichthouder » toegevoegd;2° in het tweede lid wordt het woord « betekening » telkens vervangen door het woord « ondertekening ».

Art. 10.Aan artikel 14, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, worden de woorden « en aan de toezichthouder » toegevoegd.

Art. 11.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De basissubsidie-enveloppe en de aanvullende subsidie-enveloppe worden besteed aan de werkings- en personeelskosten van het sociaal verhuurkantoor. Na voorafgaande goedkeuring door de minister of zijn gemachtigde kunnen kostenvergoedingen voor externe personeelsleden, waarvan het sociaal verhuurkantoor aantoont dat ze noodzakelijk zijn om structureel te voorzien in het nodige personeelskader, als personeelskosten worden beschouwd.

Als de aangetoonde personeelskosten lager zijn dan 75 % van de totale subsidie-enveloppe, dan wordt er bij de jaarlijkse afrekening, vermeld in artikel 16, enkel rekening gehouden met de aangetoonde personeelskosten.

Als de aangetoonde werkingskosten lager zijn dan 25 % van de totale subsidie-enveloppe, dan wordt er bij de jaarlijkse afrekening, vermeld in artikel 16, enkel rekening gehouden met de aangetoonde werkingskosten. Als ze hoger zijn, dan worden ze slechts ten bedrage van 25 % van de totale subsidie-enveloppe aanvaard. »

Art. 12.In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De basissubsidie-enveloppe en de aanvullende subsidie-enveloppe worden voor elk volledig kalenderjaar uitbetaald via drie voorschotten van elk 30 % op het toegestane maximumbedrag, die ambtshalve betaalbaar worden gesteld bij het begin van elk kwartaal. De jaarlijkse afrekening wordt uiterlijk op 31 mei van het volgende kalenderjaar opgemaakt op basis van de stukken, vermeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, 2° en 3°, met het oog op de uitbetaling van het saldo. »

Art. 13.In artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, wordt § 2 opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 houdende de voorwaarden waaronder kredietmaatschappijen erkend kunnen worden door de Vlaamse Regering en ter bepaling van de kredietinstellingen erkend door de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikel 78 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode

Art. 14.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 houdende de voorwaarden waaronder kredietmaatschappijen erkend kunnen worden door de Vlaamse Regering en ter bepaling van de kredietinstellingen erkend door de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikel 78 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 en 29 juni 2007, wordt punt 7° vervangen door wat volgt : « 7° toezichthouder : de toezichthouder voor de sociale huisvesting, vermeld in artikel 29bis van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. »

Art. 15.In artikel 4, 2°, en artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006, worden de woorden « Inspectie RWO » vervangen door de woorden « de toezichthouder ».

Art. 16.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 en 29 juni 2007, worden de woorden « Inspectie RWO » vervangen door de woorden « De toezichthouder ». HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de aanwending van kapitalen van het Fonds B2 door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen, ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode

Art. 17.Artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de aanwending van kapitalen van het Fonds B2 door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen, ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 16.Voor een lening of een koop mag het inkomen op de referentiedatum, respectievelijk vermeld in artikel 1, eerste lid, 4°, a), of b), niet meer bedragen dan 37.190 euro, te verhogen met 2.480 euro per persoon ten laste. Deze bedragen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van januari 1999. Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de maand december, voorafgaand aan de aanpassing en afgerond naar het dichtstbijzijnde tiental. Als de aanvrager geen of een niet belastbaar inkomen als vermeld in artikel 1, eerste lid, 6°, heeft, wordt het geacht 7.000 euro te bedragen voor de toepassing van dit lid.

Voor de huur mag het inkomen op de referentiedatum, vermeld in artikel 1, eerste lid, 4°, b), met voorbehoud van de toepassing van artikel 29, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, niet meer bedragen dan de inkomensgrenzen, vermeld in artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit. In afwijking van artikel 1, eerste lid, 6° en 7°, worden voor de toepassing van dit lid het begrip inkomen, vermeld in artikel 1, 15°, en het begrip persoon ten laste, vermeld in artikel 1, 22°, van hetzelfde besluit gehanteerd. » HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2006 houdende de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden voor de samenwerkings- en overlegstructuur voor de erkende huurdiensten

Art. 18.In artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2006 houdende de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden voor de samenwerkings- en overlegstructuur voor de erkende huurdiensten wordt het jaartal « 2007 » vervangen door het jaartal « 2009 ». HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 tot gedeeltelijke operationalisering van het beleidsdomein ruimtelijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed en houdende aanpassingen van de regelgeving inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid

Art. 19.In artikel 169 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 tot gedeeltelijke operationalisering van het beleidsdomein ruimtelijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed en houdende aanpassingen van de regelgeving inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « eigendom zijn, ter beschikking gesteld worden of » vervangen door de woorden « eigendom zijn van of ter beschikking gesteld of »;2° er wordt een nieuwe lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Ongeacht de verhurende instantie blijven voor de toepassing van artikel 13 van de regeling, vermeld in artikel 167, 3°, de bepalingen gelden van artikelen 11 en 25 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1994 tot reglementering van het sociale huurstelsel voor de woningen die door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of door de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen worden verhuurd met toepassing van artikel 80ter van de Huisvestingscode.»

Art. 20.Artikel 170 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 170.Voor de verrichtingen, vermeld in artikel 38, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, die erop gericht zijn sociale huurwoningen ter beschikking te stellen, gelden de bepalingen van de regeling, vermeld in artikel 167, 5°, die niet strijdig zijn met het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten, zolang het eerste uitvoeringsprogramma, vermeld in artikel 33 van de Vlaamse Wooncode, niet goedgekeurd of bekrachtigd is overeenkomstig § 3 van dat artikel.

Voor de verrichtingen, vermeld in artikel 38, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, voor kredietverlening en verkoop gelden de bepalingen van de regeling, vermeld in artikel 167, 5°, tot de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering dat voor die verrichtingen uitvoering geeft aan artikel 38 van de Vlaamse Wooncode.

Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt de verwijzing naar de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij in de regeling, vermeld in artikel 167, 5°, gelezen als een verwijzing naar de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, en wordt de verwijzing naar artikel 28 van het decreet van 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiden van de begroting 1997 gelezen als een verwijzing naar artikel 22, § 2, van de Vlaamse Wooncode. »

Art. 21.In artikel 171 van hetzelfde besluit wordt een punt 5°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 5°bis de toepassing van artikel 2, § 2, in fine, van het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 167, 6°, wordt uitgesloten voor de verworven onroerende goederen die aangewend worden voor een woonproject met sociaal karakter als vermeld in hoofdstuk VI; ».

Art. 22.Artikel 175 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 175.Tot de datum waarop de leidend ambtenaar van het agentschap Inspectie RWO toezichthouders voor de sociale huisvesting heeft aangesteld met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering dat uitvoering geeft aan artikel 29bis, § 1, vierde lid, van de Vlaamse Wooncode, ingevoegd bij artikel 30 van het decreet van 24 maart 2006, worden de bevoegdheden van de toezichthouders, vermeld in de Vlaamse Wooncode en de besluiten genomen ter uitvoering ervan, uitgeoefend door de leidend ambtenaar van het agentschap Inspectie RWO of de ambtenaren van niveau A van zijn agentschap, die hij daartoe machtigt.

Voor de sociale huisvestingsmaatschappijen worden de bevoegdheden van de toezichthouders uitgeoefend door de commissarissen, vermeld in artikel 109 van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij artikel 70 van het decreet van 24 maart 2006, tot de datum, vermeld in het eerste lid, of tot de datum van een eerdere beëindiging van de opdracht van de commissarissen. » HOOFDSTUK X. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode

Art. 23.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° sociale kavel : een perceel grond dat deel uitmaakt van een sociale verkaveling.De sociale kavel heeft een maximale grootte van 5 aren. Als de rationele indeling van het terrein het vereist, kan de oppervlakte van één of meer sociale kavels meer bedragen dan 5 aren, zonder dat het gemiddelde van de oppervlakte van de percelen die deel uitmaken van de sociale verkaveling, meer mag bedragen dan 5 aren. Het volume van de op te richten woning op de sociale kavel mag niet meer bedragen dan 550 m3, te verhogen met 25 m3 per persoon ten laste vanaf de derde persoon ten laste, met dien verstande dat het bovengrondse volume van de woning voor 100 % meegerekend wordt en het ondergrondse volume voor 50 %; »; 2° aan punt 6° worden de woorden « , met dien verstande dat het bovengrondse volume van de woning voor 100 % meegerekend wordt en het ondergrondse volume voor 50 % » toegevoegd;3° in punt 10° wordt punt b) vervangen door wat volgt : « b) bij de verkoop van sociale huurwoningen op basis van het kooprecht, vermeld in artikel 43 van de Vlaamse Wooncode : de datum waarop het statutair bevoegde orgaan van de sociale huisvestingsmaatschappij attesteert dat voldaan is aan de voorwaarden voor de aankoop, vermeld in dit besluit;»; 4° punt 11° wordt vervangen door wat volgt : « 11° persoon ten laste : a) een persoon die op de referentiedatum bij de kandidaat-koper gedomicilieerd is en die minderjarig is, of waarvoor kinderbijslag of wezentoelage wordt uitbetaald, of die door de minister na voorlegging van bewijzen als ten laste wordt beschouwd;b) de kandidaat-koper of de persoon, vermeld in a), die erkend is als ernstig gehandicapt, of erkend was op het ogenblik van pensionering. De minister stelt de voorwaarden daarvoor vast; ».

Art. 24.Aan artikel 2 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid zijn de bepalingen van dit besluit en de bij dit besluit gevoegde bijlagen niet van toepassing op de woningen die deel uitmaken van woonprojecten met sociaal karakter als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 houdende regeling van het beheer van het Investeringsfonds voor Grond- en Woonbeleid voor Vlaams-Brabant, en houdende regeling van de voorwaarden inzake woonprojecten met sociaal karakter. »

Art. 25.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 6, eerste lid, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° als die andere woning onbewoonbaar verklaard is overeenkomstig artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet of als die andere woning onbewoonbaar verklaard is of als dusdanig geadviseerd is overeenkomstig artikel 15 van de Vlaamse Wooncode;»; 2° er wordt een § 8 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 8.Voor de toepassing van artikel 52 van het Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de particulier die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in dit artikel, beschouwd als de persoon die recht heeft op de aankooppremie, voor zover hij overgaat tot de aankoop van een sociale koopwoning of een sociale huurwoning. »

Art. 26.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 11.De hiernavolgende bepalingen van dit besluit gelden eveneens voor de andere initiatiefnemers dan de VMSW en de sociale huisvestingsmaatschappijen die een subsidie ontvingen of ontvangen voor de uitvoering van verrichtingen in het kader van de realisatie van sociale woonprojecten : 1° de oppervlaktenormen voor sociale kavels en middelgrote kavels en de volumenormen voor woningen, op te richten op die kavels, vermeld in artikel 1, 5° en 6°;2° de woonbehoeftigheidsvoorwaarden voor de kandidaat-kopers van kavels of woningen, vermeld in artikel 3;3° het aandeel middelgrote koopwoningen en middelgrote kavels in een sociaal woonproject, vermeld in artikel 1 van bijlage IV.»

Art. 27.In artikel 15 van hetzelfde besluit wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De oppervlaktenormen voor sociale kavels en middelgrote kavels en de volumenormen voor woningen, op te richten op die kavels, vermeld in artikel 1, 5° en 6°, gelden niet voor kavels of woningen waarvoor reeds registers werden geopend met toepassing van het besluit, vermeld in artikel 12. De oppervlaktenormen gelden evenmin voor sociale kavels en middelgrote kavels die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds uitgerust of vergund waren. »

Art. 28.Aan bijlage I, artikel 5, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de volgende zin toegevoegd : « Als ze niet meer voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden, wordt hun kandidatuur uit de desbetreffende registers geschrapt. »

Art. 29.In bijlage II, artikel 5, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, wordt het woord « woning » vervangen door het woord « kavel »;2° aan § 2, eerste lid, wordt de volgende zin toegevoegd : « Als ze niet meer voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden, wordt hun kandidatuur uit de desbetreffende registers geschrapt.»

Art. 30.In bijlage III, artikel 3, van hetzelfde besluit wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Als zowel de zittende huurder, vermeld in artikel 1, 15°, a), als de zittende huurder, vermeld in artikel 1, 15°, b) of c), de gehuurde woning wil verwerven, moet enkel de zittende huurder, vermeld in artikel 1, 15°, a), voldoen aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°. »

Art. 31.In bijlage IV, artikel 1, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « sociale koopwoningen » en de woorden « of op sociale kavels op te richten woningen » de woorden « , sociale huurwoningen » ingevoegd. HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 houdende de erkenning en de subsidiëring van huurdersorganisaties

Art. 32.In artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 houdende de erkenning en subsidiëring van huurdersorganisaties worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « met dien verstande dat ten minste 75 % van de totale subsidie-enveloppe wordt aangewend voor personeelskosten » geschrapt;2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Als de aangetoonde personeelskosten lager zijn dan 75 % van de totale subsidie-enveloppe, dan wordt er bij de jaarlijkse afrekening enkel rekening gehouden met de aangetoonde personeelskosten.Als de aangetoonde werkingskosten lager zijn dan 25 % van de totale subsidie-enveloppe, dan wordt er bij de jaarlijkse afrekening enkel rekening gehouden met de aangetoonde werkingskosten. Als ze hoger zijn, dan worden ze slechts ten bedrage van 25 % van de totale subsidie-enveloppe aanvaard. »

Art. 33.In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zin « Die voorschotten komen in mindering bij de afrekening van de subsidie voor elk kalenderjaar nadat de leidend ambtenaar van het agentschap, na het binnen een maand te geven advies van het departement, het jaarverslag over de werking heeft goedgekeurd, en na controle van de verantwoordingsstukken voor de personeels- en werkingskosten. » vervangen door de zin « De jaarlijkse afrekening wordt uiterlijk op 31 mei van het volgende kalenderjaar opgemaakt op basis van de stukken, vermeld in artikel 14, tweede lid, met het oog op de uitbetaling van het saldo. »

Art. 34.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt opgeheven. HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders

Art. 35.Aan artikel 1, § 1, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders worden de woorden « en op zijn vroegst de datum waarop de huurovereenkomst een aanvang heeft genomen » toegevoegd.

Art. 36.In artikel 4, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° een sociale huurwoning als vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 22°, a) of c), van de Vlaamse Wooncode. »

Art. 37.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De huurder moet op de aanvraagdatum beschikken over andere inkomsten dan kinderbijslag of wezentoelage, waarmee het saldo van de huurprijs kan worden betaald.»; 2° aan § 2, tweede lid, 1°, worden de woorden « en die hetzij vervreemd is, hetzij niet meer als woning zal worden gebruikt » toegevoegd.

Art. 38.In artikel 6, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° als de huurder jonger is dan 25 jaar, een document of verklaring waaruit zijn actuele inkomsten blijken; ». HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode

Art. 39.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode worden een punt 18°bis en een punt 18°ter ingevoegd, die luiden als volgt : « 18°bis meerderjarig : volle achttien jaar oud en niet in staat van verlengde minderjarigheid verklaard overeenkomstig artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek; 18°ter minderjarig : minder dan volle achttien jaar oud of in staat van verlengde minderjarigheid verklaard overeenkomstig artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek; ».

Art. 40.Aan artikel 3, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende zinnen toegevoegd : « In uitzonderlijke omstandigheden kan de verhuurder voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, gemotiveerd beslissen om echtgenoten die kunnen aantonen dat hun huwelijk onherstelbaar ontwricht is, niet als gezinsleden te beschouwen. De toezichthouder oefent het toezicht uit op die beslissing van de verhuurder. »

Art. 41.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt een punt 2°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : 2°bis een ander document dat verstrekt werd door een door de Vlaamse Gemeenschap of het Koninkrijk Nederland erkende organisatie, met uitzondering van de instellingen in Aruba en de Nederlandse Antillen en de Franstalige instellingen in een rand- of taalgrensgemeente als vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, waaruit onmiskenbaar blijkt dat hij een niveau van het Nederlands haalt dat ten minste overeenkomt met niveau A.1 Breakthrough van het Europees referentiekader voor vreemde talen; »; 2° aan het eerste lid worden een punt 4° en een punt 5° toegevoegd, die luiden als volgt : « 4° een attest van inburgering;5° een attest van EVC.»; 3° in de inleidende zin van het tweede lid wordt het woord « verklaringen » telkens vervangen door het woord « documenten »; 4° in het tweede lid wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° een verklaring van het Huis van het Nederlands waaruit blijkt dat hij een niveau van het Nederlands haalt dat ten minste overeenkomt met de mondelinge vaardigheden van niveau A.1 Breakthrough van het Europees referentiekader voor vreemde talen; »; 5° aan het tweede lid wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° een inburgeringscontract.»; 6° aan het zesde lid worden de woorden « , behalve als hij een attest als vermeld in artikel 5, eerste lid, 2°, kan voorleggen » toegevoegd.

Art. 42.In artikel 5, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden tussen de woorden « op basis van » en de woorden « de attesten of stukken » de woorden « de Kruispuntbank Inburgering of van » ingevoegd;2° tussen het tweede en het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De minister kan de categorieën van personen, vermeld in het tweede lid, nader omschrijven.»

Art. 43.In artikel 6, § 2, van hetzelfde besluit wordt het woord « schriftelijk » telkens vervangen door de woorden « schriftelijk of via de Kruispuntbank Inburgering ».

Art. 44.Aan artikel 12, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 7° als de kandidaat-huurder niet of niet tijdig reageert op de brief en de herinneringsbrief bij actualisering van het register, vermeld in artikel 8, op voorwaarde dat hij minimaal een maand, vanaf de postdatum van de brief, krijgt om te reageren en na de herinneringsbrief minimaal vijftien kalenderdagen, vanaf de postdatum van de herinneringsbrief. »

Art. 45.In artikel 14, eerste lid, worden tussen de woorden « tweede lid, » en de woorden « is niet van toepassing » de woorden « eerste zin, » ingevoegd.

Art. 46.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 3° aan § 1, eerste lid, wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° hij op het moment van de toelating een inburgeringscontract kan voorleggen, voor zover hij geen inbreuk heeft gepleegd op artikel 5, § 3, 2°, van het Inburgeringsdecreet.»; 4° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De taalbereidheidsvoorwaarde is niet van toepassing voor de persoon die om beroepsmatige, medische of persoonlijke redenen tijdelijk niet kan deelnemen of niet verder kan deelnemen aan een cursus Nederlands tweede taal.De minister bepaalt de nadere voorwaarden. »

Art. 47.In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de kandidaat-huurder die minstens 55 jaar oud is of de kandidaat-huurder die zelf een bepaalde handicap heeft of van wie een gezinslid erdoor getroffen is, uitsluitend als de beschikbare woning door de daarop gerichte investeringen specifiek is aangepast aan de huisvesting van ouderen of aan de huisvesting van een gezin waarvan een of meerdere leden getroffen zijn door een handicap;»; 2° in het eerste lid wordt een punt 1°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 1°bis de kandidaat-huurder met toepassing van artikel 30, vierde lid;»; 3° in het eerste lid wordt punt 5° vervangen door wat volgt : « 5° de kandidaat-huurder die in de gemeente waar de toe te wijzen woning gelegen is, zijn hoofdverblijfplaats had in een onroerend goed als vermeld in artikel 20, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, op de datum waarop dat overeenkomstig artikel 20, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode in een proces-verbaal werd vastgesteld;»; 4° in het tweede lid worden de woorden « na de beslissing van de wooninspecteur, » vervangen door de woorden « na de vaststelling in een proces-verbaal, » en worden de woorden « het onteigeningsbesluit » vervangen door de woorden « de akte van onteigening ».

Art. 48.In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden tussen de woorden « artikel 18, » en de woorden « derde lid » de woorden « tweede lid, » ingevoegd;2° in § 2, eerste lid, wordt een punt 1°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 1°bis de kandidaat-huurder, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1°bis ;».

Art. 49.Artikel 24, § 2, van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « § 2. Het O.C.M.W. dat ingevolge de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bevoegd is voor de hulpverlening aan een dakloze, kan ten behoeve van die dakloze een versnelde toewijzing van een woning vragen aan een verhuurder, in overleg met het O.C.M.W. van de gemeente waar de betrokken woning gelegen is. De verhuurder kan als voorwaarde het aanbieden van begeleidende maatregelen, andere dan de basisbegeleidingstaken, vermeld in artikel 32, § 1, derde lid, door het O.C.M.W. of op initiatief van het O.C.M.W. door andere welzijnsactoren stellen.

De verhuurder kan het verzoek alleen weigeren als : 1° de verhuurder de versnelde toewijzing wil koppelen aan begeleidende maatregelen door het O.C.M.W. van de gemeente waar de betrokken woning gelegen is, of een andere welzijnsactor op initiatief van dat O.C.M.W., maar de dakloze niet bereid is om deze voorwaarde te aanvaarden; 2° de verhuurder de versnelde toewijzing wil koppelen aan begeleidende maatregelen door het O.C.M.W. van de gemeente waar de betrokken woning gelegen is, of een andere welzijnsactor op initiatief van dat O.C.M.W., maar dat O.C.M.W. niet ingaat op de vraag tot het voorzien van begeleidende maatregelen; 3° hij in verhouding tot het gemiddelde aantal toewijzingen per jaar, in het afgelopen jaar al minimaal 4 % toewijzingen deed op basis van de mogelijkheid tot versnelde toewijzing, vermeld in het eerste lid; 4° het O.C.M.W. van de gemeente waar de betrokken woning gelegen is, de financiële verantwoordelijkheid niet wil dragen. »;

De verhuurder deelt zijn gemotiveerde beslissing binnen een maand na de aanvraag mee aan het O.C.M.W. dat ingevolge de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bevoegd is voor de hulpverlening aan de dakloze, vermeld in het eerste lid. »

Art. 50.In artikel 30, vierde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « de voorrang, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1° en artikel 21, § 2, eerste lid, 1° » vervangen door de woorden « de voorrang, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1°bis, en artikel 21, § 2, eerste lid, 1°bis ».

Art. 51.Aan artikel 32, § 2, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : « d) het inburgeringscontract, voor zover de huurder geen inbreuk heeft gepleegd op artikel 5, § 3, 2°, van het Inburgeringsdecreet. »

Art. 52.In artikel 37, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « artikel 3 » en de woorden « van het besluit van de Vlaamse Regering » de woorden « , vierde lid, » ingevoegd.

Art. 53.Artikel 45 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 45.§ 1. Voor iedere persoon ten laste wordt een korting van 15 euro toegekend.

In afwijking van het eerste lid wordt voor een persoon die tegelijk beantwoordt aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, 22°, a), en aan de definitie van persoon ten laste, vermeld in artikel 1, 22°, b), een korting van 30 euro toegekend. § 2. Voor een persoon die minderjarig is, of waarvoor kinderbijslag of wezentoelage wordt uitbetaald, of die door de minister op voorlegging van bewijzen als ten laste wordt beschouwd, en waarvan de ouders niet in dezelfde woning wonen, kan een korting worden toegekend aan de ouder bij wie die persoon niet is gedomicilieerd maar wel op regelmatige basis verblijft. In dat geval wordt de helft van de korting, vermeld in § 1, eerste of tweede lid, toegekend. Als de ouder bij wie die persoon is gedomicilieerd, ook een sociale huurwoning huurt, wordt aan die ouder, in afwijking van § 1, slechts de helft van de korting, vermeld in § 1, eerste of tweede lid, toegekend.

De toepassing van het eerste lid is afhankelijk van de ondertekening door beide ouders van een verklaring, waarin de ouder bij wie de persoon, vermeld in het eerste lid, is gedomicilieerd, vermeldt : 1° of hij zelf een sociale huurwoning huurt en in voorkomend geval bij welke verhuurder;2° dat hij, als hij zelf huurder is of zal worden van een verhuurder, een kopie van de verklaring zal bezorgen aan die verhuurder;3° dat hij, als hij verklaart zelf geen sociale huurwoning te huren, aan de verhuurder van de sociale huurwoning die de andere ouder huurt, de toestemming verleent om dat te controleren;4° zijn inschrijvingsnummer in de sociale zekerheid, om de controle, vermeld in 3°, mogelijk te maken. § 3. Het totaal van de kortingen, vermeld in § 1 en § 2, is de gezinskorting. »

Art. 54.In artikel 48, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « in aanmerking wordt genomen, » en het woord « overlijdt » de woorden « met pensioen gaat, » ingevoegd.

Art. 55.In artikel 69 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « § 1 » geschrapt;2° aan punt 2° worden de woorden « en van artikel 1, 10°, 12°, 13° en 16°, en artikel 25, voor zover ze betrekking hebben op hetzelfde hoofdstuk III » toegevoegd;3° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van de niet opgeheven bepalingen van het besluit, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt onder geactualiseerde kostprijs verstaan : de som van alle uitgaven voor de oprichting of de verwerving van de woning, alsmede voor de uitgevoerde sanerings-, verbeterings- en aanpassingswerkzaamheden, evenals de waardering van gebouwen of gronden die kosteloos verworven of in erfpacht gekregen zijn.Voordat die som gemaakt wordt, worden de kosten naargelang van het jaar waarin ze werden gemaakt, vermenigvuldigd met de coëfficiënt die jaarlijks voor 1 juli wordt vastgesteld door de minister. »

Art. 56.In artikel 70, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 3°, a), worden de woorden « , geactualiseerd naar het jaar 2009 met toepassing van artikel 40 » geschrapt;2° in punt 3° wordt punt b) vervangen door wat volgt : « b) in 2010 met een derde van het verschil tussen de in 2010 geldende basishuurprijs en de in 2008 voorlopig vastgestelde basishuurprijs;».

Art. 57.In artikel 73 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « voor de inwerkingtreding van dit besluit waren » worden vervangen door het woord « zijn »;2° er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Voor de huurders die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een sociale huurwoning huren, geldt voor de toepassing van artikel 19, eerste lid, 2°, en 3°, ook de inschrijvingsvoorwaarde, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 6°, niet.»

Art. 58.In hetzelfde besluit wordt een artikel 73bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 73bis.In afwachting van de uitwerking van een doelgroepenplan kan een sociale huisvestingsmaatschappij die op basis van een intern toewijzingsreglement als vermeld in artikel 6, § 5, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2000, vermeld in artikel 73, gelijkvloerse sociale huurwoningen bij voorrang toewijst aan kandidaat-huurders die minstens 55 jaar oud zijn, die praktijk gedurende een periode van maximaal twaalf maanden vanaf de inwerkingtreding van dit besluit behouden.

In afwachting van de uitwerking van een leefbaarheidsplan en de toepassing van de daaraan gekoppelde verhoogde inkomensgrenzen kan een sociale huisvestingsmaatschappij, voor zover zij de verhoogde inkomensgrenzen, vermeld in artikel 2, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2000, vermeld in artikel 73, toepaste, die verhoogde inkomensgrenzen gedurende een periode van maximaal twaalf maanden vanaf de inwerkingtreding van dit besluit blijven toepassen.

Als een sociale huisvestingsmaatschappij gebruikmaakt van de bepaling, vermeld in het eerste of tweede lid, moet ze dit in haar intern huurreglement vermelden. »

Art. 59.In artikel 77, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « artikel 3 » en de woorden « van het besluit van de Vlaamse Regering » de woorden « , vierde lid, » ingevoegd.

Art. 60.In artikel 78 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het eerste lid worden de woorden « , met dien verstande dat bij de vaststelling van het inkomen de indexatie, vermeld in artikel 1, 15°, niet wordt toegepast » toegevoegd;2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid is de huurprijsberekening, vermeld in het eerste lid, niet van toepassing voor de sociale huurwoningen waarvoor krachtens artikel 94 of 96, § 3, van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd door de wet van 2 juli 1971, of krachtens artikel 70 of 72, eerste lid, 1°, van de Vlaamse Wooncode een subsidie verleend is voor de renovatie, verbetering of aanpassing van één of meerdere gebouwen die hen al toebehoorden of waarvan de verwerving vereist is voor de realisatie van een sociaal woonproject.»; 3° er wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste en het derde lid blijft voor de woningen die verhuurd worden met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie of van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale huurwoningen, de huurprijsberekening, vermeld in die besluiten, van toepassing zolang de huurcompensatie, vermeld in die besluiten, nog verleend wordt.»

Art. 61.In hetzelfde besluit wordt een artikel 78bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 78bis.§ 1. In afwijking van artikel 78, eerste lid, is in afwachting van de inwerkingtreding van artikel 38 tot en met 50 voor een gemeente die, een intergemeentelijk samenwerkingsverband of een O.C.M.W. dat partij is bij een PPS-overeenkomst, opgesteld ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 ter uitvoering van de bepalingen over de oprichting en de organisatie van het Garantiefonds voor Huisvesting in het kader van PPS-projecten sociale huisvesting, de huurprijsberekening, vermeld in artikel 78, eerste lid, van toepassing, met dien verstande dat de basishuurprijzen voor de PPS-woningen van de PPS-overeenkomst vastgesteld worden volgens de werkwijze, vermeld in § 2. § 2. Het Garantiefonds voor Huisvesting, vermeld in titel VI, hoofdstuk III, afdeling 3, van de Vlaamse Wooncode, bepaalt de basishuurprijzen voor de PPS-woningen van elke PPS-overeenkomst volgens de volgende werkwijze.

De jaarlijkse totale basishuurprijs voor alle PPS-woningen van een PPS-overeenkomst, aangegeven als B, wordt vastgesteld op 6,5 % van de initiële bouwkosten, bepaald in de offerte van de gegunde opdracht.

Die kosten omvatten de ontwerp- en de ontwikkelingskostprijs, de kostprijs van de opbouw en de kostprijs van het recht van opstal, te verhogen met 12 % als compensatie voor de van toepassing zijnde btw op de erfpachtcanon.

De jaarlijkse totale basishuurprijs B wordt volgens het gewicht van de individuele kostprijs van de woningen verdeeld in jaarlijkse basishuurprijzen voor de individuele woningen, aangegeven als Bw.

De maandelijkse basishuurprijs voor een individuele woning, aangegeven als Bw,m, is het resultaat van de volgende formule : Bw,m = Bw/12. Dat bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met 2,5 % en wordt voor de eerste keer vastgesteld voor het kalenderjaar waarin de erfpacht een aanvang neemt. Vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de erfpacht een aanvang neemt, is de indexering van toepassing volgens Bw,m x 1,025k-1, waarbij k staat voor het rangnummer van de kalenderjaren gedurende de erfpacht. Als eerste kalenderjaar wordt het kalenderjaar genomen waarin de erfpacht een aanvang neemt.

Het Fonds, vermeld in het eerste lid, deelt de basishuurprijzen van elke PPS-woning voor de hele duur van de PPS-overeenkomst mee aan de gemeente die, het intergemeentelijke samenwerkingsverband of het O.C.M.W. dat partij is bij de PPS-overeenkomst, uiterlijk zes maanden voor de aanvang van de erfpacht. »

Art. 62.In bijlage I van hetzelfde besluit wordt voetnoot 6 bij artikel 6 opgeheven.

Art. 63.In bijlage I, artikel 7, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « de vijfde dag » vervangen door de woorden « de tiende dag ». HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten

Art. 64.In het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de financiering van de sociale huisvestingsmaatschappijen voor de realisatie van sociale huurwoningen en de daaraan verbonden werkingskosten wordt in hoofdstuk VIII een artikel 21bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 21bis.De GSC wordt voor het eerst toegekend voor het referentiejaar 2008. » HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende de facultatieve subsidiëring van de vervanging van oude verwarmingsketels door hoogrendementsketels en van individuele verwarmingstoestellen door hoogrendementskachels op de sociale huurmarkt;

Art. 65.In artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende de facultatieve subsidiëring van de vervanging van oude verwarmingsketels door hoogrendementsketels en van individuele verwarmingstoestellen door hoogrendementskachels op de sociale huurmarkt wordt het jaartal « 2008 » vervangen door het jaartal « 2009 ». HOOFDSTUK XVI. - Opheffingsbepaling

Art. 66.Het ministerieel besluit van 1 juli 1999 tot bepaling van de opbrengst, berekeningswijze en voorwaarden van de fictieve rente, bedoeld in de besluiten van de Vlaamse Regering ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode wordt opgeheven. HOOFDSTUK XVII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 67.Bij de berekening van de huurcompensatie overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 19 mei 1987 tot instelling van een huurcompensatie wordt het begrip inkomen gehanteerd, vermeld in artikel 1, 15°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, met dien verstande dat de indexatie van het inkomen niet wordt toegepast.

Bij de berekening van de huurcompensatie overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 1990 tot aanmoediging van de bouw van sociale huurwoningen wordt het begrip inkomen gehanteerd, vermeld in artikel 1, 15°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, met dien verstande dat de indexatie van het inkomen niet wordt toegepast en met behoud van de gezinskorting van 991,57 euro voor gehuwden, voor wettelijk of feitelijk samenwonenden en voor elke persoon ten laste.

Voor de woningen die verhuurd worden door een sociale huisvestingsmaatschappij, gelden de huurprijsbepalingen van artikel 11 van het besluit van 19 mei 1987, vermeld in het eerste lid, en van artikel 7, § 3, van het besluit van 4 april 1990, vermeld in het tweede lid, alleen voor de zittende huurders op 31 december 2007. Voor de nieuwe huurders blijven de maximumbedragen, vermeld in dezelfde artikelen, enkel gelden voor de berekening van de huurcompensatie aan de sociale huisvestingsmaatschappij.

Art. 68.§ 1. Onder de voorwaarden, vermeld in § 2, kan de begunstigde van een verbeteringspremie, ingesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1992 houdende instelling van een aanpassingspremie en een verbeteringspremie voor woningen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 juni 1994, 28 november 2003, 6 februari 2004, 23 april 2004, 19 mei 2006, 30 juni 2006 en 2 maart 2007, die geheel of gedeeltelijk berekend is op basis van facturen van 2006 of 2007, voor dezelfde woning een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie van een woning verkrijgen, in afwijking van artikel 10, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de kosten bij de renovatie van een woning. § 2. De aanvrager voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikelen 3 en 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2007, vermeld in § 1, en heeft geen herziening verkregen overeenkomstig artikel 19 van voormelde besluit.

De woning en de uitgevoerde werkzaamheden voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2007, vermeld in § 1. § 3. De aanvraag wordt schriftelijk tegen afgifte van een ontvangstbewijs of met een aangetekende brief ingediend bij het agentschap Wonen-Vlaanderen, waarbij de datum van het ontvangstbewijs of de postdatum geldt als aanvraagdatum.

De aanvraag bevat : 1° een opsomming van de uitgevoerde werkzaamheden, een afschrift van de op die werkzaamheden betrekking hebbende facturen en een factuurlijst;2° als er facturen worden voorgelegd die betrekking hebben op de aankoop van materialen of uitrustingsgoederen, een verklaring van de aanvrager dat hij de werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd;3° de documenten of verklaringen waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in § 2. § 4. Artikel 1, 3°, 4°, 7°, 8° en 9°, artikel 6, § 1, derde lid, artikel 8 en artikel 11, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2007, vermeld in § 1, zijn van toepassing op de aanvraag.

Het agentschap Wonen-Vlaanderen berekent de tegemoetkoming op basis van de in aanmerking komende facturen met factuurdatum van 1 januari 2006 tot en met 25 juni 2007, betekent het resultaat van de berekening aan de aanvrager en betaalt het saldo, na aftrek van de verbeteringspremies die geheel of gedeeltelijk berekend zijn op basis van facturen van 2006 of 2007, binnen vier maanden na de betekening uit.

Art. 69.Gemeentelijke verordeningen als vermeld in artikel 9 van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, die bekrachtigd zijn voor 1 februari 2008, blijven van toepassing voor de bepalingen die niet minder streng zijn dan de bepalingen in het voormelde decreet en in het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2003 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers.

Art. 70.Artikel 21 van het decreet van 22 december 2006 tot wijziging van het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden, van diverse oprichtingsdecreten van strategische adviesraden en van het Kaderdecreet Bestuurlijk Beleid treedt in werking op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 71.Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van : 1° artikel 18, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2006;2° artikelen 21 en 22, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2006;3° artikelen 27, dat uitwerking heeft met ingang van 23 november 2006;4° artikelen 37 en 38, die uitwerking hebben met ingang van 1 mei 2007;5° artikelen 19, 20, 36, 39 tot en met 65 en 67, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008;6° artikel 69, dat uitwerking heeft met ingang van 1 februari 2008.

Art. 72.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Huisvesting, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 maart 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN

^