Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 mei 2004
gepubliceerd op 28 juni 2004

Besluit van de Vlaamse regering tot organisatie, inrichting en beheer van begraafplaatsen en crematoria

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004036010
pub.
28/06/2004
prom.
14/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/14/2004036010/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 MEI 2004. - Besluit van de Vlaamse regering tot organisatie, inrichting en beheer van begraafplaatsen en crematoria


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, inzonderheid op artikel 3, 4, tweede lid, 5, § 1, 11, tweede en derde lid, 13, derde lid, 17, § 2, 23, 24, § 1, zesde lid, en 26, § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1990, 31 augustus 1999, 5 september 2001, 26 november 2001 en 30 december 2001, met uitzondering van artikel 8, zevende lid, en 11;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 september 2001 tot uitvoering van artikel 2, vierde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 december 2001 tot uitvoering van artikel 24, zesde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 januari 2004;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 30 maart 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (advies 36.807/3);

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging;2° opgraven : uit een graf halen van een stoffelijk overschot of een asurne met de bedoeling te herbegraven of, in geval van een stoffelijk overschot, te cremeren;3° ruimen : leegmaken van een graf;4° schudden : vorm van ruimen waarbij de skeletdelen op de bodem van het graf worden geplaatst;5° strooiweide : het perceel op de begraafplaats dat gebruikt wordt voor de uitstrooiing van de as;6° thanatopraxie : het tijdelijk conserveren van een lichaam kort na het overlijden, met als oogmerk gedurende de periode van opbaring de lijkontbinding te remmen, de hygiëne te bevorderen en de overledene een natuurlijk aanzicht te geven. HOOFDSTUK II. - Criteria voor de oprichting en het beheer van een begraafplaats en een crematorium Afdeling I. - Begraafplaats

Art. 2.De minimale afstand tussen een graf en de perceelgrens van de begraafplaats bedraagt één meter.

Art. 3.Het bodemmateriaal van de begraafplaats bevat een zo groot luchthoudend poriënvolume dat een voldoende mate van gasdiffusie in de bodem is gewaarborgd. Bij voorkeur bestaat de bodem uit grof zand of zavel. Het bodemmateriaal mag het proces van de lijkvertering niet in ongunstige zin beïnvloeden.

Art. 4.Het terrein van een toekomstige begraafplaats en dat van een uitbreiding alsmede het gedeelte van een bestaande begraafplaats na ruiming wordt, vooraf en in zijn geheel, opgehoogd met materiaal dat aan artikel 3 voldoet als de gemiddeld hoogste grondwaterstand van de begraafplaats zo hoog is dat de graven zich niet ten minste 30 cm boven dit niveau zullen bevinden.

Art. 5.Als de gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband op de begraafplaats een perceel met gelijkvormige graftekens aanwijst, moeten ze steeds in een perceel met niet-gelijkvormige graftekens voorzien.

Art. 6.De begraving, bewaring in een columbarium of uitstrooiing van de as op de gemeentelijke of de intergemeentelijke begraafplaats met nauwkeurige aanduiding van de plaats ervan, wordt opgetekend in een register dat bijgehouden wordt door respectievelijk de gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband op de begraafplaats waar ze plaatsgevonden heeft. Voor de uitstrooiing van de as beperkt de nauwkeurige aanduiding van de plaats zich tot de vermelding van de strooiweide.

Art. 7.De strooiweide bestaat uit een droge bovenlaag. De belasting van de bodem moet in evenwicht zijn met de aanwezige begroeiing.

Art. 8.Het verlenen van toestemming tot opgraving door de burgemeester kan enkel om ernstige redenen. Behoudens gerechtelijk bevel is een opgraving verboden tijdens de periode van grafrust, die loopt tot 10 jaar na de begraving.

Tijdens de opgraving wordt de plaats ervan voor het publiek visueel afgeschermd.

Art. 9.De personen die belast zijn met de opgravingswerkzaamheden moeten voldoende opgeleid zijn en moeten beschermende kledij dragen.

Art. 10.Als wordt vastgesteld dat kledingstukken of andere omhulsels het verteringsproces ernstig vertragen moet de ondoordringbaarheid voor lucht van deze omhulsels bij herkisting worden opgeheven. Zo mogelijk wordt het storende omhulsel verwijderd.

Art. 11.Tijdens het transport van onverteerde resten wordt gebruikgemaakt van een al dan niet herbruikbare lucht- en vloeistofdichte kist. Zo deze kist uitsluitend voor het vervoer is bestemd, mag deze kist vervaardigd zijn uit niet-afbreekbaar materiaal.

Art. 12.Als de bestemming van het lijk buiten de begraafplaats van opgraving is gelegen, moet het lijk in afwachting van vervoer worden bewaard in een lucht- en lekdichte kist.

Art. 13.Voor de ruiming van een begraafplaats of van een deel ervan wordt een draaiboek opgemaakt. Hierin worden de werkzaamheden, de richtlijnen, opgenomen voor de bescherming van het uitvoerend personeel, en de werkwijze bij en de bestemming van mogelijk onverteerde resten, alsook de bestemming van mogelijk aangetroffen waardevolle voorwerpen, omschreven.

Art. 14.Tijdens de ruimingen wordt de plaats van de te ontruimen graven voor het publiek visueel afgeschermd.

Art. 15.De bij het ruimen van een graf gevonden resten van kleding of van een doodskist of een lijkwade worden afgevoerd voor verbranding.

Art. 16.Als bij ruiming een omhulling wordt aangetroffen die de zuurstoftoetreding belemmert moet die worden verwijderd. Als dat onmogelijk is, moet ze in ieder geval luchtdoorlatend worden gemaakt.

Art. 17.Als na sluiting van de begraafplaats een andere bestemming dan parkgebied aan het terrein wordt gegeven, moet het terrein worden uitgebeend. Afdeling II. - Crematorium

Art. 18.Het personeel van het crematorium dat de crematie uitvoert, moet de vereiste beroepskwaliteiten bezitten opdat de crematie met respect voor de overledene, de nabestaanden en kennissen, zonder invloeden van buitenaf en op een in technisch opzicht correcte wijze verloopt.

Art. 19.Enkel stoffelijke overschotten van mensen en levenloos geboren kinderen die de wettelijke levensvatbaarheidgrens nog niet hebben bereikt, mogen in het crematorium gecremeerd worden.

Art. 20.Het crematorium wordt ingedeeld in een openbaar gedeelte, voorbehouden aan de ontvangst van de nabestaanden en kennissen, en een technisch gedeelte, voorbehouden aan de beroepsmensen.

Art. 21.Het openbare gedeelte van het crematorium bevat ten minste een ontvangst- en wachtlokaal voor de nabestaanden, een lokaal waar mogelijkheid is om het ritueel van de levensbeschouwing volgens dewelke de uitvaartplechtigheid moet plaats hebben te laten verlopen, en een lokaal voor de overhandiging van de as.

Art. 22.Het technische gedeelte van het crematorium bevat ten minste een koelkamer, een lokaal voor de plaatsing van de doodskist of lijkwade en een oven.

Art. 23.De crematoria vermelden de datum van de crematie op de formulieren met toestemming tot crematie, genoemd in artikel 19 van het decreet.

Art. 24.Ieder crematorium moet een register bijhouden waarin voor elke crematie de naam, voornamen, geslacht, woonplaats van de overledene, plaats en datum van geboorte, plaats en datum van het verlenen van de toestemming tot crematie, datum en uur van de aankomst van het stoffelijk overschot in het crematorium, volgnummer van de crematie, nummer van de oven, begin- en eindtijd van de crematie, datum en tijdstip waarop de asurn het crematorium heeft verlaten en bestemming van de as worden vermeld.

Het voorgaande lid is niet van toepassing op het cremeren van stoffelijke resten na het einde van de looptijd van het graf. Voor deze crematies registreert het crematorium enkel de naam van de gemeente vanwaar de stoffelijke resten afkomstig zijn. HOOFDSTUK III. - Gevallen waarin een balseming of enige andere conserverende behandeling van het stoffelijk overschot, voorafgaandelijk aan de kisting, is toegestaan

Art. 25.Bij thanatopraxie moeten de gebruikte thanatochemische stoffen de skelettering van het lijk binnen tien jaar na het overlijden garanderen.

Art. 26.De balseming is enkel toegestaan voor universiteiten van aan de wetenschap geschonken lichamen in afwachting van het gebruik voor studiedoeleinden door universitaire laboratoria.

Van het verbod in het voorgaande lid kan in uitzonderlijke gevallen, zoals bij rampsituaties, worden afgeweken op gemotiveerd advies van de gezondheidsinspecteur.

De balsemvloeistof wordt dusdanig samengesteld dat ze slechts de minimale dosis aan toxische stoffen bevat die nodig zijn voor de bewaring.

Met het oog op toekomstige ruiming wordt de plaats geregistreerd waar de gebalsemde lijken begraven zijn.

Art. 27.Als de voorschriften voor internationaal lijkenvervoer dat vereisen, is een conserverende behandeling toegestaan. HOOFDSTUK IV. - Kisting en vervoer van lijken

Art. 28.Zo de overledene een implantaat draagt dat werkt op een batterij, moet deze batterij worden verwijderd voor de begraving of crematie.

Art. 29.Van artikel 13, tweede lid, van het decreet kan worden afgeweken in geval van rampsituaties. HOOFDSTUK V. - Begraving in volle grond, in een grafkelder of bovengronds Afdeling I. - Begraving in volle grond

Art. 30.Er mogen ten hoogste drie lijken boven elkaar geplaatst worden mits boven iedere doodskist of lijkwade minstens een laag grond van ten minste 30 cm dikte wordt aangebracht.

Boven de bovenste doodskist of lijkwade bevindt zich een laag grond van ten minste 65 cm.

Art. 31.De afstand tussen de doodskisten of lijkwaden bedraagt minstens 60 cm.

Art. 32.Aan een graf mogen geen milieutoxische stoffen worden toegevoegd. Afdeling II. - Begraving in een grafkelder

Art. 33.Een nieuwe grafkelder is zo geconstrueerd dat lucht tot de grafruimte kan toetreden en hieruit ook kan worden afgevoerd.

De lucht wordt zo afgevoerd uit de grafruimte dat er in de omgeving geen hinder ontstaat. Indien nodig loopt de afvoer naar de buitenlucht via een efficiënte ontgeuringsfilter. Afdeling III. - Bovengrondse begraving

Art. 34.Een nieuw bovengronds graf is zo geconstrueerd dat lucht tot de grafruimte kan toetreden en hieruit ook kan worden afgevoerd.

De lucht wordt zo afgevoerd uit de grafruimte dat er in de omgeving geen hinder ontstaat. Indien nodig loopt de afvoer naar de buitenlucht via een efficiënte ontgeuringsfilter. HOOFDSTUK VI. - Crematie

Art. 35.Degene die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien en twee verwanten of kennissen van de overledene mogen de invoer van de doodskist of lijkwade in de verbrandingskamer bijwonen.

Art. 36.Een vuurvast voorwerp waarop het volgnummer van de crematie en de naam van de gemeente waar het crematorium gelegen is, voorkomen, wordt met de doodskist of een ander lijkomhulsel in de oven gebracht.

Art. 37.De crematie moet verlopen met respect voor de overledene, de nabestaanden en kennissen, en op een in technisch opzicht correcte wijze.

Tijdens de crematie mag er zich in iedere verbrandingskamer slechts één stoffelijk overschot bevinden. De vermenging van de as moet te allen tijde vermeden worden.

Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken als het gaat om een ouder samen met zijn minderjarige kinderen, alsook in het geval van minderjarigen.

Art. 38.In geval van overmacht kan de afgifte van de as door het crematorium uitgesteld worden. In afwachting van de definitieve bestemming van de as wordt ze in het crematorium bewaard.

Art. 39.Het crematorium verstrekt gratis asurnen die hermetisch gesloten moeten kunnen worden en waarop de naam en voornaam van de overledene, de datum van zijn overlijden, de naam van de gemeente waar het crematorium gelegen is en het volgnummer van de crematie vermeld staan.

Op verzoek van de nabestaanden kan de as rechtstreeks geborgen worden in een door hen ter beschikking gestelde urne, die hermetisch gesloten kan worden.

Art. 40.Als de as uitgestrooid moet worden, kan ze rechtstreeks in een strooiurne worden geborgen. De strooiurne moet, voor de overbrenging naar een andere strooiweide dan die van het crematorium, verzegeld kunnen worden. Het zegel mag enkel verbroken worden door de bevoegde gemeentelijke beambte of door de persoon aan wie de zorg voor de eindbestemming van de as werd toevertrouwd. HOOFDSTUK VII. - Andere bestemming van de as dan de bestemmingen die bepaald zijn in artikel 24, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet

Art. 41.Met de schriftelijke wilsuiting van de overledene, in de zin van artikel 24, § 1, vierde lid, van het decreet, wordt bedoeld hetzij de kennisgeving van de laatste wilsbeschikking over de wijze van lijkbezorging, gericht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, hetzij een testament.

Art. 42.Met het gezamenlijke schriftelijke verzoek van de betrokken nabestaanden als er geen geschreven wilsuiting van de overledene bestaat, wordt bedoeld een door alle betrokken nabestaanden ondertekende verklaring met vermelding van de naam, voornamen en adres van de nabestaande die de zorg voor de as zal dragen én van de exacte plaats waar de as van de overledene zal worden uitgestrooid, begraven of bewaard.

Art. 43.Als de as van de overledene een andere bestemming krijgt dan de bestemmingen die bepaald zijn in artikel 24, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet, wordt er op de toestemming tot crematie de naam, voornamen en het adres van de nabestaande die de zorg voor de as heeft, alsook de exacte plaats waar de as van de overledene zal worden uitgestrooid, begraven of bewaard, aangebracht.

Art. 44.De voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar van het terrein, bedoeld in artikel 24, § 1, vierde lid, 1° en 2°, van het decreet, wordt in twee exemplaren opgemaakt. Eén exemplaar wordt bijgehouden door de eigenaar van het terrein, het andere door de nabestaande van de overledene die voor de uitstrooiing of de begraving zorgt.

Art. 45.De uitstrooiing van de as van de overledene of de begraving ervan op een terrein dat niet in eigendom is van de overledene of zijn nabestaanden, mag geen aanleiding geven tot de betaling van welke vergoeding dan ook aan de eigenaar van het terrein. HOOFDSTUK VIII. - Graven met lokaal historisch belang

Art. 46.De lijsten van graven met lokaal historisch belang bedoeld in artikel 26, § 2, van het decreet bevatten de graven met een historische, artistieke, volkskundige of socio-culturele waarde die niet beschermd zijn als monument overeenkomstig het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten.

Art. 47.De lijst met graven van lokaal historisch belang bevat : 1° informatie over een eventuele concessie en de begraven personen;2° informatie over de bouwfysische toestand;3° informatie over het grafteken;4° een bondige omschrijving van het lokaal historische belang;5° een foto. De graven van lokaal historisch belang worden tevens aangegeven op een plan van de begraafplaats.

Art. 48.Een afschrift van de bekrachtigde lijst met plan wordt bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de Monumenten en de Landschappen.

Graven vermeld op de lijst van graven van lokaal historisch belang waarvan het behoud uiteindelijk toch van algemeen belang blijkt te zijn en die als zodanig beschermd worden als monument, worden op het moment van de definitieve bescherming van rechtswege geschrapt van de lijst. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 49.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1990, 31 augustus 1999, 5 september 2001, 26 november 2001 en 30 december 2001, met uitzondering van artikel 8, zevende lid, en 11;2° het koninklijk besluit van 5 september 2001 tot uitvoering van artikel 2, vierde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging;3° het koninklijk besluit van 30 december 2001 tot uitvoering van artikel 24, zesde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding.

Art. 50.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2004.

Brussel, 14 mei 2004.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, A. BYTTEBIER

^