Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 15 mei 2009
gepubliceerd op 16 juli 2009

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding

bron
vlaamse overheid
numac
2009203091
pub.
16/07/2009
prom.
15/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/15/2009203091/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 MEI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 5 tot en met 8, 10, 13, 14, 16 tot en met 18;

Gelet op het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, artikel 21;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 april 2009;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 mei 2009;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid artikel 3, 61, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de procedure betreffende de erkenning- en subsidiëring van verenigingen waar armen het woord nemen, die zal worden uitgevoerd door het Agentschap Inspectie en de Afdeling Welzijn en Samenleving van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, zo snel mogelijk dient op te starten; dat die procedure grondig dient te gebeuren en dat redelijke termijnen betreffende indienen en behandelen van erkennings- en subsidieaanvragen dienen gewaarborgd; dat derhalve elk uitstel van dit besluit een negatief effect zal hebben op de continuïteit van de werking van verenigingen waar armen het woord nemen.

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet van 21 maart 2003 : het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding;2° coördinerende minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;3° administratie : het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;4° actieplan : het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, vermeld in artikel 5 van het decreet van 21 maart 2003;5° permanent armoedeoverleg : het instrument om in alle beleidsdomeinen het armoedebestrijdingsbeleid op elkaar af te stemmen, te bewaken en te evalueren;6° Vlaams Netwerk : het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen;7° vereniging : een vereniging waar armen het woord nemen;8° meerjarenplan : het document waarin het Vlaams Netwerk beschrijft hoe het zijn opdrachten zal uitvoeren;9° ervaringsdeskundige : een opgeleide ervaringsdeskundige in de armoede en de sociale uitsluiting;10° project : een planmatig opgezet en samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het realiseren van nieuwe benaderingen en oplossingen in de bestrijding van armoede en bestaansonzekerheid, en in de bevordering van sociale inclusie.Een project heeft concrete doelstellingen, is afgebakend in de tijd en wordt uitgevoerd met betrokkenheid van de armen; 11° Algemeen Verslag over de Armoede : het verslag, opgesteld in 1994 in opdracht van de minister van Sociale Integratie en in samenwerking met de doelgroepen, dat de armoede in België beschrijft en dat aanbevelingen en voorstellen inzake armoedebestrijding formuleert;12° opleidingsorganisatie : een organisatie voor de coördinatie van of de toeleiding tot de opleiding en tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting;13° beleidsdomein : een homogeen beleidsdomein als vermeld in artikel 2 van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;14° secretaris-generaal : het personeelslid dat belast is met de leiding van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;15° besluit van 13 januari 2006 : het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;16° zorgregio : een geografisch omschreven gebied, op het niveau van de regionale stad, als bepaald in de bijlage bij het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen;17° werkingsgebied : een zorgregio op regionaalstedelijk niveau of het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. HOOFDSTUK II. - Coördinatie en organisatie Afdeling I. - Vlaams Actieplan Armoedebestrijding

Art. 2.§ 1. Het actieplan is zo opgebouwd dat minstens de hieronder opgesomde basisrechten, vermeld in het Algemeen Verslag over de Armoede, worden gerespecteerd : 1° het recht op participatie;2° het recht op maatschappelijke dienstverlening;3° het recht op gezin;4° het recht op rechtsbedeling;5° het recht op cultuur;6° het recht op inkomen;7° het recht op onderwijs;8° het recht op werkgelegenheid;9° het recht op huisvesting;10° het recht op gezondheidszorg. § 2. Het actieplan omvat minstens de volgende onderdelen : 1° de beschrijving van de algemene visie op het Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid;2° de situering van het Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid binnen het nationale en het Europese armoedebestrijdingsbeleid;3° de geformuleerde doelstellingen op lange en op korte termijn binnen elk beleidsdomein;4° de concrete beleidsacties;5° het tijdpad, opgesteld voor de uitvoering;6° de opgave van de indicatoren om de voortgang te meten;7° de ingezette instrumenten.

Art. 3.Het actieplan komt tot stand met participatie van de doelgroepen, in partnerschap met het Vlaams Netwerk. Andere maatschappelijke actoren en adviesorganen kunnen eveneens bij de opmaak van het actieplan betrokken worden.

De coördinerende minister legt het actieplan binnen twaalf maanden na het aantreden van de Vlaamse Regering ter goedkeuring voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bezorgt het actieplan uiterlijk een maand later aan het Vlaams Parlement.

Art. 4.§ 1. De Vlaamse Regering deelt ieder jaar aan het Vlaams Parlement een rapport mee over de voortgang van de uitvoering van het actieplan. Dat voortgangsrapport bevat : 1° per beleidsdomein, de opgave van de voortgang van de beleidsacties;2° het jaarverslag van de werking van het permanente armoedeoverleg. De coördinerende minister legt het voortgangsrapport jaarlijks voor 1 april voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bezorgt het voortgangsrapport jaarlijks voor 1 mei aan het Vlaams Parlement. § 2. Twee jaar na de inwerkingtreding van het actieplan wordt het actieplan geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. Die bijsturing omvat : 1° het voortgangsrapport, vermeld in paragraaf 1;2° een analyse van gewijzigde maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor het armoedebestrijdingsbeleid;3° de nieuwe initiatieven binnen elk beleidsdomein, met opgave van het tijdpad en de indicatoren om de voortgang te meten. De coördinerende minister legt het bijgestuurde actieplan samen met het voortgangsrapport, vermeld in paragraaf 1, voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bezorgt het bijgestuurde actieplan samen met het voortgangsrapport aan het Vlaams Parlement.

Art. 5.Iedere Vlaamse minister wijst binnen zijn beleidsdomein één of meer aandachtsambtenaren voor armoedebestrijding aan, die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding en de voortgangscontrole van het actieplan. Afdeling II. - Het permanent armoedeoverleg

Art. 6.Het permanent armoedeoverleg bestaat uit een horizontaal en een verticaal overleg.

Art. 7.Het horizontale overleg is het overleg tussen de verschillende beleidsdomeinen. Daaraan nemen vertegenwoordigers deel van de verschillende Vlaamse ministeries en de verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid, en van het Vlaams Netwerk.

Het horizontale overleg vindt minstens viermaal per jaar plaats. De coördinerende minister bepaalt de nadere regels voor de werking van het horizontale overleg.

De opdrachten van het horizontale overleg zijn : 1° acties voorbereiden in de verschillende beleidsdomeinen, die voortvloeien uit het actieplan;2° de impact en de effecten van die acties analyseren;3° de acties coördineren en de acties van de verschillende beleidsdomeinen op elkaar afstemmen;4° de voorwaarden bepalen voor het organiseren van het overleg;5° kennis nemen van de voorstellen van het verticale overleg in elk van de beleidsdomeinen;6° rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het actieplan en voorstellen tot bijsturing ervan formuleren.

Art. 8.Binnen elk beleidsdomein wordt een verticaal overleg opgericht. Iedere Vlaamse minister bepaalt in overleg met het Vlaams Netwerk de nadere regels voor de werking van dat verticale overleg binnen zijn beleidsdomein.

Het verticale overleg vindt minstens tweemaal per jaar plaats.

Het verticale overleg heeft tot taak de specifieke beleidsinitiatieven te toetsen aan de visie en de ervaring van de doelgroep en voorstellen tot bijsturing te formuleren.

Art. 9.Het permanent armoedeoverleg bezorgt voor de opmaak van het voortgangsrapport, vermeld in artikel 4, § 1, aan de coördinerende minister een jaarverslag van het voorafgaande jaar. Het jaarverslag geeft een overzicht van de werking en een beknopte samenvatting van de behandelde thema's en de behaalde resultaten. HOOFDSTUK III. - Ondersteuning Afdeling I. - Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord

nemen

Art. 10.Het Vlaams Netwerk beantwoordt aan de volgende voorwaarden : 1° het netwerk is opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921;2° het netwerk staat open voor alle verenigingen en andere organisaties die de doelstellingen van het netwerk onderschrijven;3° in de raad van bestuur van het netwerk zijn de erkende verenigingen voor minstens de helft en hoogstens drie vierde vertegenwoordigd;4° in alle bestuursorganen en -structuren van het netwerk mag niet meer dan twee derde van de leden van hetzelfde geslacht zijn;5° het netwerk zorgt voor de ondersteuning van verenigingen die lid zijn van het netwerk;6° het netwerk bepaalt in zijn statuten : a) hoe verenigingen en organisaties kunnen toetreden tot het netwerk;b) hoe verenigingen en organisaties die tot het netwerk toegetreden zijn of die gevraagd hebben om toe te treden, ondersteuning kunnen krijgen;7° het netwerk heeft minstens de helft van de erkende verenigingen als lid.

Art. 11.§ 1. In het raam van zijn opdracht, vermeld in artikel 12, 1°, van het decreet, organiseert het Vlaams Netwerk de participatie van armen aan het beleid op de verschillende beleidsniveaus met het oog op de beleidsadvisering. § 2. Het Vlaams Netwerk vervult de opdrachten, vermeld in artikel 12 van het decreet van 21 maart 2003, in nauwe samenwerking met de organisaties voor maatschappelijk opbouwwerk, de centra voor algemeen welzijnswerk en andere maatschappelijke actoren.

Om die opdrachten te faciliteren, zorgt het Vlaams Netwerk voor : 1° het verzamelen en systematisch beschikbaar stellen van informatie;2° de ontwikkeling van methodieken;3° het organiseren van vorming;4° het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in verband met armoedebestrijding met betrokkenheid van armen.

Art. 12.Het Vlaams Netwerk dient bij de coördinerende minister een meerjarenplan in voor 15 mei van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarop dat plan slaat. Het meerjarenplan wordt minstens afgestemd op de meerjarenplannen van de organisaties voor samenlevingsopbouw en de centra voor algemeen welzijnswerk.

De coördinerende minister beslist voor 1 oktober van hetzelfde jaar over de goedkeuring van het ingediende meerjarenplan.

Art. 13.Het meerjarenplan bevat minstens : 1° een omgevingsanalyse;2° de opgave van de partners in het participatieproces;3° het ondersteuningsaanbod voor de verenigingen;4° de beschrijving van de strategische doelstellingen in relatie tot de opdrachten van de verenigingen, vermeld in artikel 8, tweede lid, van het decreet, en de basisrechten, opgesomd in artikel 2, § 1, van dit besluit;5° de beoogde resultaten;6° de ontwikkeling ten opzichte van het vorige meerjarenplan;7° het tijdstip en de wijze waarop de resultaten geëvalueerd zullen worden;8° de opgave van de interne organisatiestructuur;9° de personeelsformatie en de toepasselijke salarisschalen;10° een overzicht van de externe samenwerkingsverbanden;11° de begroting voor de volledige periode van het meerjarenplan;12° de ledenlijst;13° voor het eerste werkjaar : een jaarplan waarvan de inhoud beantwoordt aan artikel 15, eerste lid van dit besluit.

Art. 14.De Vlaamse Regering sluit uiterlijk drie maanden na de goedkeuring van het meerjarenplan een overeenkomst met het Vlaams Netwerk. Met behoud van de toepassing van artikel 11, tweede lid, van het decreet omvat die overeenkomst de volgende elementen : 1° het door de coördinerende minister goedgekeurde meerjarenplan;2° de wijze waarop het Vlaams Netwerk de middelen die de Vlaamse Regering ter beschikking stelt, zal inzetten om het meerjarenplan te realiseren;3° de wijze waarop de voortgang van de realisatie van de strategische en operationele doelstellingen wordt gemeten;4° het geraamde subsidiebedrag voor de volledige periode van het meerjarenplan, de subsidie-enveloppe voor het eerste werkjaar op basis van het jaarplan, vermeld in artikel 13, 13° van dit besluit, en de wijze waarop de subsidie-enveloppe voor de volgende werkjaren wordt toegekend met toepassing van artikelen 15 en 16 van dit besluit;5° de wijze waarop het Vlaams Netwerk verantwoording aflegt over de uitvoering van de overeenkomst en de aanwending van de subsidie-enveloppe, alsook de wijze waarop toezicht op de realisatie van de overeenkomst uitgeoefend wordt, met behoud van de toepassing van artikelen 17 tot en met 19 van dit besluit;6° de sancties bij niet-naleving van de overeenkomst.

Art. 15.Op basis van het goedgekeurde meerjarenplan dient het Vlaams Netwerk bij de secretaris-generaal jaarlijks voor 1 november een jaarplan in voor het volgende werkjaar, het eerste werkjaar uitgezonderd. Dat jaarplan bevat de volgende elementen : 1° de operationele doelstellingen;2° de concrete activiteiten voor de realisatie van de opdrachten van het Vlaams Netwerk;3° de concrete begroting voor de uitvoering van het jaarplan. De secretaris-generaal beslist uiterlijk twee maanden na de indiening van het jaarplan over de goedkeuring van dat plan.

Art. 16.Op basis van het goedgekeurde jaarplan kent de secretaris-generaal, binnen de beschikbare begrotingskredieten, aan het Vlaams Netwerk een subsidie-enveloppe toe voor het werkjaar waarop het plan betrekking heeft. Het bedrag van de subsidie-enveloppe is afhankelijk van de subsidiabele personeelsformatie, vermeld in het goedgekeurde meerjarenplan.

Art. 17.Met behoud van de toepassing van artikelen 19 en 21 bepaalt de coördinerende minister de voorwaarden voor de verantwoording van de aanwending van de subsidie-enveloppe, zowel inhoudelijk als financieel.

Art. 18.Het Vlaams Netwerk stelt een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren aan als commissaris. De commissaris is belast met de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid van de in de jaarrekening weergegeven verrichtingen ten aanzien van de wet en de statuten.

Art. 19.De stavingsstukken moeten uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het werkjaar waarvoor de subsidie-enveloppe werd verleend, bij de administratie ingediend worden overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag wordt 5 % van de toegekende subsidie-enveloppe niet uitbetaald.

Art. 20.Het Vlaams Netwerk wendt de subsidie-enveloppe aan voor : 1° huisvestingskosten;2° personeelskosten;3° werkingskosten;4° overeenkomsten met derden. Ten minste 70 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe wordt aangewend voor personeelskosten. Als minder dan 70 % van de subsidie-enveloppe aan personeelskosten wordt besteed, wordt de enveloppe voor het jaar in kwestie verminderd in evenredigheid tot het deel dat niet aan personeelskosten werd besteed.

Art. 21.Als het Vlaams Netwerk de subsidie-enveloppe in het jaar waarvoor die enveloppe wordt toegekend, niet volledig aanwendt om de kosten, vermeld in artikel 20, eerste lid, te dekken, legt het reserves aan met het niet aangewende gedeelte. Het Vlaams Netwerk wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van zijn taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.

Reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, stort het Vlaams Netwerk ten belope van de som die de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, terug aan de Vlaamse overheid.

Art. 22.De subsidie-enveloppe aan het Vlaams Netwerk wordt geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende de inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Afdeling II. - Verenigingen waar armen het woord nemen

Onderafdeling I. - Erkenning

Art. 23.§ 1. Een vereniging kan worden erkend als : 1° ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van het decreet van 21 maart 2003;2° ze een werking rond de zes criteria, vermeld in artikel 8, eerste lid, 4°, van het decreet van 21 maart 2003, aantoont.Daartoe beschrijft de vereniging op welke wijze en in welke mate ze : a) inspanningen doet om nieuwe armen te bereiken;b) mensen in armoede verenigt;c) ervaringskennis verzamelt;d) werkt aan de maatschappelijke participatie van mensen in armoede;e) werkt rond maatschappelijke thema's;f) met andere maatschappelijke partners samenwerkt;3° ze minstens bereid is om samen te werken met andere erkende verenigingen binnen het werkingsgebied;4° er voldoende begrotingskredieten beschikbaar zijn. De coördinerende minister kan de wijze waarop en de mate waarin een vereniging haar werking aantoont conform het eerste lid, 2°, nader bepalen. § 2. Als meerdere verenigingen een erkenningsaanvraag indienen, wordt de erkenning bij voorrang verleend aan een vereniging die haar werking realiseert in een werkingsgebied waarin er nog geen, of een kleiner aantal erkende verenigingen zijn.

Art. 24.Een aanvraag tot erkenning is ontvankelijk als de vereniging die aanvraag vóór 1 mei met een aangetekende brief bij de administratie indient en als ze de volgende documenten bevat : 1° een formulier met de gegevens van de vereniging, inclusief het werkingsgebied;2° een werkingsverslag over het afgelopen werkjaar, dat zowel een inhoudelijk als een financieel luik bevat en dat is opgesteld overeenkomstig een model dat de administratie ter beschikking stelt;3° het ondernemingsnummer van de vereniging. De coördinerende minister kan de lijst van documenten aanpassen.

Art. 25.Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt de administratie dat voor 1 juni mee aan de vereniging, met vermelding van de reden. De vereniging kan tot tien werkdagen na de ontvangst van die mededeling, de aanvraag in overeenstemming brengen met de ontvankelijkheidvereisten.

Art. 26.De administratie onderzoekt of de ontvankelijke aanvraag voldoet aan artikel 23, § 1, en kan een controle ter plaatse uitvoeren. De secretaris-generaal beslist voor 1 december over de erkenning van de vereniging.

De gemotiveerde beslissing van de secretaris-generaal tot erkenning of het gemotiveerde voornemen van de secretaris-generaal om de erkenning te weigeren wordt met een aangetekende brief aan de vereniging meegedeeld.

De brief waarin het voornemen aan de vereniging wordt meegedeeld, vermeldt ook de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen.

Art. 27.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de vereniging tot uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het voornemen, vermeld in artikel 26, 2e lid, met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. Het bezwaarschrift wordt behandeld overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.

Als de vereniging geen bezwaarschrift heeft ingediend binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt de beslissing van de secretaris-generaal tot weigering van de erkenning aan de vereniging bezorgd.

Art. 28.De erkenning gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing tot erkenning. De erkenning geldt voor onbepaalde duur.

Art. 29.Als een vereniging niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58, kan de administratie die vereniging met een aangetekende brief aanmanen om zich binnen een termijn van maximaal twee maanden te conformeren aan die voorwaarden of aan de regels betreffende het toezicht.

Als een vereniging ondanks die aanmaning de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan het gemotiveerde voornemen van de secretaris-generaal om de erkenning in te trekken met een aangetekende brief aan die vereniging worden meegedeeld. Die brief vermeldt de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.

Onderafdeling II. - Subsidiëring

Art. 30.Om de opdrachten vermeld in artikel 8, tweede lid, van het decreet van 21 maart 2003, te vervullen, ontvangen erkende verenigingen, binnen de beschikbare begrotingskredieten, een jaarlijkse subsidie voor hun personeels-, werkings- en huisvestingskosten.

Art. 31.De verenigingen worden opgedeeld in twee subsidiecategorieën : 1° subsidiecategorie 1 : subsidiëring op basis van erkenning met toepassing van artikel 23 tot en met 28;2° subsidiecategorie 2 : subsidiëring op basis van erkenning met toepassing van artikel 23 tot en met 28, en aanvullende subsidiëring op basis van het organiseren van de afstemming met andere erkende verenigingen en de ondersteuning van die verenigingen. Per zorgregio kan er een vereniging ingedeeld worden in subsidiecategorie 2. In Antwerpen, Gent en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kunnen twee verenigingen in subsidiecategorie 2 ingedeeld worden. De secretaris-generaal beslist welke verenigingen in subsidiecategorie 2 worden ingedeeld. Hij steunt zijn beslissing op de mate waarin de vereniging de opdrachten, vermeld in artikel 8, tweede lid, van het decreet van 21 maart 2003, vervult.

Indien de erkende verenigingen in Antwerpen, Gent of tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad beslissen om de verenigingen onder 1 vereniging van subsidiecategorie 2 te brengen, dan kan de aanvullende subsidiëring die bestemd was voor een tweede vereniging van subsidiecategorie 2 gegeven worden aan de enige vereniging van subsidiecategorie 2 in de grootstad.

De coördinerende minister bepaalt de subsidiebedragen en de nadere regels voor de toekenning, de betaling en verantwoording van de subsidie.

Art. 32.Er kunnen maximaal twee verenigingen met een bovenlokale werking worden gesubsidieerd op basis van erkenning met toepassing van artikel 23 tot en met 28. Die verenigingen moeten in minstens vier provincies eigen activiteiten ontplooien.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad met een provincie gelijkgesteld.

De coördinerende minister bepaalt de subsidiebedragen en de nadere regels voor de toekenning, de betaling en verantwoording van de subsidie.

Art. 33.Voor de uitvoering van haar opdrachten kan de vereniging samenwerken met andere verenigingen of organisaties of een beroep doen op ondersteuning door andere verenigingen of organisaties.

Art. 34.Om in aanmerking te komen voor een subsidie moeten de verenigingen voor 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, bij de administratie een aanvraag met een jaarplan indienen. Het jaarplan moet worden opgesteld overeenkomstig de leidraad die de administratie ter beschikking stelt.

Dit jaarplan bevat minstens : 1° de operationele doelstellingen;2° een activiteitenplanning;3° de jaarbegroting voor de uitvoering van die activiteiten.

Art. 35.De subsidie aan de verenigingen wordt geïndexeerd op de wijze, vermeld in artikel 22.

Art. 36.Voor 1 mei moet de vereniging die subsidie ontvangt, een werkingsverslag over het afgelopen kalenderjaar indienen bij de administratie. Dat werkingsverslag bevat zowel een inhoudelijk als financieel deel. Het werkingsverslag moet worden opgesteld overeenkomstig een model dat de administratie ter beschikking stelt.

Het financiële verslag moet opgesteld zijn overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

Art. 37.§ 1. De secretaris-generaal kan de vereffening van de subsidies geheel of gedeeltelijk stopzetten en kan ook de al vereffende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen in de volgende gevallen : 1° als een vereniging niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden;2° als een vereniging de subsidie niet aanwendt overeenkomstig artikel 30;3° als bij de vereniging subsidiefraude wordt vastgesteld;4° als de vereniging niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58. De gemotiveerde beslissing van de secretaris-generaal tot stopzetting van de subsidiëring of tot terugvordering van de subsidies wordt aan de vereniging meegedeeld met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen worden vermeld. § 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de vereniging tot uiterlijk 30 dagen na ontvangst van de beslissing, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, tegen die beslissing met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie.

Zij kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord. In voorkomend geval zal de coördinerende minister binnen zestig dagen na ontvangst van dat bezwaarschrift de beslissing van de secretaris-generaal intrekken of bevestigen.

Als de vereniging geen bezwaarschrift heeft ingediend binnen de gestelde termijn of als de coördinerende minister de beslissing van de secretaris-generaal binnen de gestelde termijn heeft bevestigd, wordt de subsidiëring volledig of gedeeltelijk stopgezet of wordt het volledige subsidiebedrag of een gedeelte ervan teruggevorderd.

Als de coördinerende minister de beslissing van de secretaris-generaal intrekt of als hij diens beslissing binnen de gestelde termijn niet bevestigt, wordt de subsidiëring voortgezet of blijven de subsidies behouden. HOOFDSTUK IV. - Opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en de sociale uitsluiting Afdeling I. - Tewerkstelling van ervaringsdeskundigen

Art. 38.Elke Vlaamse minister neemt binnen zijn beleidsdomein initiatieven met betrekking tot de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen. Afdeling II. - Organisaties voor de coördinatie van of de toeleiding

tot de opleiding en tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting Onderafdeling I. - Erkenning

Art. 39.Een organisatie kan erkend worden als opleidingsorganisatie als ze voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° ze is opgericht als een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921;2° in haar bestuursorganen en -structuren is een voldoende mix van deskundigheid en ervaring aanwezig;3° ze is actief op het grondgebied van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;4° ze voert de opdrachten uit als vermeld in artikel 40;5° ze beschikt over een personeelsformatie als vermeld in artikel 41. De coördinerende minister kan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 3°, nader regelen.

Art. 40.Een opleidingsorganisatie heeft als opdracht : 1° kandidaat-ervaringsdeskundigen zoeken, rekruteren en selecteren;2° de opleiding tot opgeleide ervaringsdeskundigen, beschreven in het beroepscompetentieprofiel van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, coördineren;3° acties ontwikkelen rond de creatie van tewerkstellingsplaatsen voor de opgeleide ervaringsdeskundigen;4° ondersteuning bieden rond de introductie van de methodiek van het werken met opgeleide ervaringsdeskundigen binnen organisaties;5° ondersteunen van de tewerkgestelde ervaringsdeskundigen;6° de methodiek en de visie op ervaringsdeskundigheid bekendmaken via informatie, vorming en training;7° bijdragen tot de ontwikkeling van methodieken.

Art. 41.Een opleidingsorganisatie beschikt minstens over : 1° een algemeen coördinator;2° een opleiding- en een tewerkstellingscoördinator;3° een administratieve medewerker;4° een ervaringsdeskundige.

Art. 42.Een aanvraag tot erkenning is ontvankelijk als de organisatie die aanvraag met een aangetekende brief bij de administratie indient en als ze voldoet aan de regels die de coördinerende minister bepaalt.

Art. 43.Als de aanvraag niet ontvankelijk is of niet kan worden behandeld omdat het maximumaantal te erkennen organisaties, vermeld in artikel 45, bereikt is, deelt de administratie dat binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag mee aan de aanvragende organisatie.

Ze vermeldt waarom de aanvraag niet ontvankelijk is. De organisatie kan, tot tien werkdagen na ontvangst van die mededeling, de aanvraag in overeenstemming brengen met de ontvankelijkheidsvereisten.

Art. 44.De administratie onderzoekt de ontvankelijke aanvraag en kan een controle ter plaatse uitvoeren. De secretaris-generaal beslist over de erkenning van de organisatie.

De gemotiveerde beslissing van de secretaris-generaal tot erkenning of het gemotiveerde voornemen van de secretaris-generaal om de erkenning te weigeren wordt uiterlijk vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag, met aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld.

De brief waarin het voornemen aan de organisatie wordt meegedeeld, vermeldt ook de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.

Art. 45.Er kunnen maximaal twee opleidingsorganisaties erkend worden.

Art. 46.Als een erkende opleidingsorganisatie niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58, is artikel 29 van overeenkomstige toepassing.

Onderafdeling II. - Subsidiëring

Art. 47.Jaarlijks kan de secretaris-generaal, binnen de beschikbare begrotingskredieten en na goedkeuring van de activiteitenplanning, vermeld in artikel 48, 1°, aan een erkende opleidingsorganisatie een subsidie-enveloppe toekennen voor infrastructuur-, werkings- en personeelskosten.

Art. 48.Om in aanmerking te komen voor de subsidie vermeld in artikel 47, moet een opleidingsorganisatie, uiterlijk op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, bij de administratie een subsidieaanvraag indienen. Die aanvraag bevat minstens : 1° een activiteitenplanning met duidelijke opgave van de wijze waarop de opdrachten uitgevoerd worden;2° de jaarbegroting voor de uitvoering van die activiteiten, opgemaakt overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

Art. 49.De stavingsstukken moeten uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het werkjaar waarvoor de subsidie-enveloppe werd verleend, bij de administratie ingediend worden overeenkomstig het besluit van 13 januari 2006.

Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag wordt 5 % van de toegekende subsidie-enveloppe niet uitbetaald.

Art. 50.Ten minste 75 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe wordt aangewend voor personeelskosten. Als minder dan 75 % van de subsidie-enveloppe aan personeelskosten wordt besteed, wordt de enveloppe voor het jaar in kwestie verminderd in evenredigheid tot het deel dat niet aan personeelskosten werd besteed.

Art. 51.Als de opleidingsorganisatie de subsidie-enveloppe in het jaar waarvoor die enveloppe wordt toegekend, niet volledig aanwendt om de kosten, vermeld in artikel 47, te dekken, legt het reserves aan met het niet aangewende gedeelte. De opleidingsorganisatie wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van haar taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.

Reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, stort de opleidingsorganisatie ten belope van de som die de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, terug aan de Vlaamse overheid.

Art. 52.De subsidie wordt geïndexeerd op de wijze vermeld in artikel 22.

Art. 53.De opleidingsorganisatie stelt een lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren aan als commissaris. Die commissaris is belast met de controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid van de in de jaarrekening weergegeven verrichtingen ten aanzien van de wet en de statuten.

Art. 54.Als een erkende opleidingsorganisatie niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden, als ze de subsidie niet aanwendt overeenkomstig artikel 47, als bij die organisatie subsidiefraude wordt vastgesteld of als ze niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 58, is artikel 37 van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK V. - Projecten

Art. 55.De coördinerende minister legt jaarlijks de thema's vast van de projecten waarvoor een subsidie kan worden aangevraagd.

De subsidies zijn bedoeld om projecten met een experimenteel, aanvullend of vernieuwend karakter, die beantwoorden aan maatschappelijk relevante behoeften, tijdelijk te ondersteunen op het vlak van de personeels- en werkingskosten die inherent zijn aan de realisatie ervan.

Art. 56.Een aanvraag voor een projectsubsidie kan uitsluitend ingediend worden door een voorziening die initiatieven in armoedebestrijding ontplooit, hetzij als overheidsinstelling, hetzij als vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921.

De aanvraag wordt opgesteld overeenkomstig de leidraad die de administratie ter beschikking stelt.

Art. 57.De coördinerende minister regelt de procedure van aanvraag en beoordeling. Hij bepaalt de regels voor de inhoudelijke en financiële verantwoording over de aanwending van de projectsubsidie. HOOFDSTUK VI. - Toezicht

Art. 58.Personeelsleden van de administratie oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de regels, bepaald bij of ter uitvoering van het decreet van 21 maart 2003, door het Vlaams Netwerk, door de verenigingen en opleidingsorganisaties die erkend zijn of een erkenning hebben aangevraagd en door de voorzieningen die een projectsubsidie hebben verkregen of aangevraagd. Het Vlaams Netwerk en die verenigingen, opleidingsorganisaties en voorzieningen stellen aan de personeelsleden die de controle uitoefenen, alle stukken ter beschikking die voor het toezicht noodzakelijk zijn. Ze staan die personeelsleden toe om ter plaatse de naleving van de voorwaarden te verifiëren en alle stappen te ondernemen die daarvoor nodig zijn. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 59.Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot uitvoering van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 februari 2005, 31 maart 2006 en 24 november 2006, wordt opgeheven.

Art. 60.Zolang hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende oprichting van de Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsbeleid en van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin niet in werking is getreden, worden de bezwaarschriften, vermeld in artikelen 27, 29, 44 en 46, behandeld overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling 3, en hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 1998 betreffende de Adviserende Beroepscommissie inzake Gezins- en Welzijnaangelegenheden.

Art. 61.Alleen de verenigingen die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit gesubsidieerd zijn met toepassing van het decreet van 21 maart 2003 en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van het decreet, kunnen in 2009 een aanvraag indienen voor een erkenning die ingaat vanaf 1 januari 2010. In afwijking van artikel 24, eerste lid, kan die erkenningsaanvraag ingediend worden tot 15 juni 2009. Als de aanvraag niet ontvankelijk is, deelt de administratie dat, in afwijking van artikel 25, voor 15 juli 2009 mee. In afwijking van artikel 26 beslist de secretaris-generaal voor 15 december 2009 over de erkenning van een vereniging.

Art. 62.Het decreet van 18 juli 2008 tot wijziging van het decreet van 21 maart 2003 betreffende de armoedebestrijding treedt in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikelen 11 tot en met 14, en artikel 19, die in werking treden op 1 januari 2010.

Art. 63.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikelen 10 tot en met 22, die in werking treden op 1 januari 2010.

Art. 64.De leden van de Vlaamse Regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 mei 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Mevr. V. HEEREN

^