Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 16 december 1997
gepubliceerd op 06 februari 1998

Besluit van de Vlaamse regering houdende het toestaan van afwijkingen op de uitrijregeling voor bepaalde cultuurgronden in toepassing van artikel 17, § 7, 4°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035121
pub.
06/02/1998
prom.
16/12/1997
ELI
eli/besluit/1997/12/16/1998035121/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 DECEMBER 1997. Besluit van de Vlaamse regering houdende het toestaan van afwijkingen op de uitrijregeling voor bepaalde cultuurgronden in toepassing van artikel 17, § 7, 4°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, inzonderheid op artikel 17, § 7, 4°, gewijzigd bij het decreet van 20 december 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 oktober 1977 betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen;

Gelet op het advies van de Stuurgroep Vlaamse Mestproblematiek, gegeven op 22 oktober 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 december 1997;

Overwegende dat overeenkomstig artikel 17, § 7, van voornoemd decreet, de Vlaamse regering bij gemotiveerde beslissing afwijkingen kan toestaan op de uitrijregeling;

Overwegende dat door meerdere Vlaamse bedrijven - verder verzoekende bedrijven genoemd - een aanvraag werd ingediend tot toepassing van artikel 17, § 7, 4°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; dat het hier enerzijds om bedrijven gaat uit de voedingsnijverheid en anderzijds om bedrijven die organische afval van gezinnen composteren;

Overwegende dat bij de beoordeling van deze aanvraag, althans voor wat de groep der voedingsbedrijven betreft, met een aantal socio-economische aspecten moet rekening gehouden worden; zo zijn er belangrijke investeringen nodig voor het realiseren van voldoende opslaginfrastructuur voor nevenproducten met een laag droge stofgehalte; in meerdere gevallen, moet eerst nog gezocht worden naar, en geïnvesteerd worden in geschikte technologieën om de nevenproducten in te dikken, alvorens opslag ervan haalbaar en betaalbaar kan worden; verwacht kan worden dat een aantal bedrijven uit de voedingsnijverheid zich genoodzaakt zullen zien een al dan niet tijdelijke sluiting door te voeren zo zij voor de komende winter geen haalbare afzet vinden voor hun nevenproducten;

Overwegende dat bij de beoordeling van de aanvraag ook beschouwingen m.b.t het principe "behoorlijk bestuur" een rol moeten spelen; dat in toepassing daarvan moet voorzien worden in redelijke overgangstermijnen; dat de verzoekende bedrijven uit de voedingssector wier slib een laag drogestofgehalte heeft, onvoldoende tijd gehad hebben om zich aan te passen aan de in 1996 van kracht geworden vernieuwde uitrijregeling; dat ook voor de veehouders een overgangstermijn voor het invoeren van het uitrijverbod in de winter werd voorzien;

Overwegende dat bij de beoordeling van de aanvraag, de bezwaren die vanuit milieukundig oogpunt moeten gemaakt worden eerder gering zijn voor wat de nevenproducten van de verzoekende bedrijven uit de voedingssector betreft, en quasi nihil zijn voor de composten van de verzoekende bedrijven die organische afval van gezinnen composteren; dit is te wijten aan de combinatie van volgende twee factoren : enerzijds het feit dat het mineralisatieproces in de wintermaanden wegens de lage bodemtemperaturen slechts traag verloopt en anderzijds de chemische samenstelling van de voornoemde nevenproducten en composten die dusdanig is dat zij in de eerste plaats aangewend worden om de structuur van de bodem te verbeteren en pas in de tweede plaats om hun bemestende waarde; zo blijken de voornoemde nevenproducten gekenmerkt door hoge gehalten aan organische stof en lage gehalten aan nutriënten en in het bijzonder aan minerale stikstof; dit is nog in meerdere mate het geval voor de voornoemde composten; voor sommige composten kan men zelfs aannemen dat zij, gelet op hun hoge C/N verhouding, onmiddellijk na de toediening minerale stikstof fixeren;

Overwegende bij de beoordeling van de aanvraag ook aspecten m.b.t de controleerbaarheid en bevattelijkheid van de gehele uitrijregeling moeten in acht genomen worden; dat niet ontkend kan worden dat afwijkingen een belangrijke hypotheek leggen op de controleerbaarheid en de doorzichtigheid van de uitrijregeling in zijn geheel; dat vanuit die optiek vooralsnog slechts uitzonderingen kunnen toegestaan worden indien strikt noodzakelijk; en dat hiervoor de nodige attesten en aangiften dienen te gebeuren;

Overwegende dat - alle aspecten tegenover elkaar afgewogen - een uitzondering op de uitrijregeling zich opdringt voor de nevenproducten van de voedingsnijverheid en de composten afkomstig van de verwerking van organisch afval van gezinnen;

Overwegende dat voor de nevenproducten waarvoor een uitzondering kan toegestaan worden op de uitrijregeling, onderzocht moet worden in welke mate kwantitatieve beperkingen noodzakelijk zijn; dat in dit verband kan verwezen worden naar de bepalingen van artikel 17, § 9, van het decreet; dat in toepassing van dit artikel aanwending van stalmest in de winter toegelaten is gelet op het feit dat de hieraan gepaarde stikstofverliezen naar het grondwater toe aanvaardbaar geacht werden door het Vlaamse Parlement; dat een maximale invulling van de bemestingsnormen van artikel 14 van het decreet onder vorm van stalmest overeenkomt met een gift van om en bij de 80 kg minerale stikstof per ha; dat een gelijkwaardige gift aan minerale stikstof onder vorm van de bedoelde nevenproducten tijdens de "winterstop" gepaard gaat met vergelijkbare verliezen en anderzijds ook een voldoende oplossing kan bieden om tegemoet te komen aan de problemen van de verzoekende bedrijven;

Overwegende dat het aangewezen is om de uitzondering te beperken tot de huidige winter en de aangelegenheid opnieuw te onderzoeken in het kader van de globale evaluatie van het mestactieplan;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het algemene winteruitrijverbod reeds in voege is gegaan vanaf 21 september, en dat met ingang van 21 oktober opbrenging van mest evenmin nog is toegestaan in het kader van het versoepelde regime voor de teeltcombinaties maïs/gras en aardappelen/wintertarwe; dat momenteel enkel nog een beperkte opbrenging mogelijk is op de oppervlakte met teeltcombinatie suikerbieten/wintertarwe; en dat met ingang van 6 december e.k elke opbrenging zal verboden zijn; dat het bijgevolg dringend noodzakelijk is de in dit besluit vervatte afwijking onmiddellijk toe te staan;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - het decreet : het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; - minerale stikstof : stikstof onder vorm van ammoniak, nitriet en nitraat.

Art. 2.In afwijking van de bepalingen van artikel 17, § 1, 1° van het decreet is opbrenging toegestaan in de periode tussen 6 december 1997 en 21 januari 1998 en in de tijdspanne tussen 9 en 17 uur : - van meststoffen zoals gedefinieerd in artikel 3 van dit besluit; - op cultuurgronden gelegen in de gebieden bedoeld in artikel 4 van dit besluit; - voor zover voldaan is aan de voorwaarden van artikel 5 van dit besluit.

Art. 3.De meststoffen die in aanmerking komen voor de opbrenging zijn de volgende : de categorie der "andere meststoffen" voor zover de gift aan minerale stikstof niet hoger is dan 80 kg N per ha; dit onverminderd de bemestingslimieten zoals bepaald in artikel 14 van het decreet.

Art. 4.De cultuurgronden die in aanmerking komen voor de opbrenging zijn : alle cultuurgronden met uitzondering van cultuurgonden gelegen in : - beschermingszones type I voor grondwater afgebakend in toepassing van het decreet van 24 januari 1984 houdende de maatregelen inzake het grondwaterbeheer; - waterwingebieden en beschermingszones type II en type III voor grondwater, zoals bedoeld in artikel 15, § 2, 1°, van het decreet; - gebieden met nitraatgevoelige gronden zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot aanduiding van de nitraatgevoelige gebieden in kader van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer en van de zones zoals bedoeld in artikel 15, § 2, en artikel 17, § 3, van het decreet; - de gevoelige gebieden binnen de sub-hydrografische bekkens van oppervlaktewater, zoals aangeduid als zones A en B in het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot aanduiding van de zones zoals bedoeld in artikel 15, § 2, en artikel 17, § 3, van het decreet gelegen binnen de subhydrografische bekkens van oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater volgens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van oppervlaktewateren; - de gebieden zoals bedoeld in artikel 15, §§ 4 en 5, van het decreet; - fosfaatverzadigde gebieden zoals afgebakend in het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot bepaling van de kritische grenswaarde en de richtwaarde voor fosfaatdoorslag, tot bepaling van de criteria voor aanduiding van fosfaatverzadigde gebieden op zure zandgronden en tot aanduiding van fosfaatverzadigde gebieden op zure zandgronden in uitvoering van het decreet.

Art. 5.De voorwaarden die moeten vervuld zijn, zijn de volgende : 1° de producent van de andere meststoffen moet een correct en volledig ingevulde aangifte, zoals bedoeld in artikel 3, § 5, van het decreet, hebben ingediend met betrekking tot de bedrijfssituatie 1996;2° het gebruik van de andere meststof in de landbouw moet toegelaten zijn in toepassing van het koninklijk besluit van 6 oktober 1977 betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen;3° onverminderd de verplichting voor de mestvoerder tot het naleven van de bepalingen van de artikelen 7 en 8 van het decreet, en de verplichting voor de gebruiker tot het vermelden van het gebruik van de andere meststoffen ter gelegenheid van jaarlijkse aangifte, moet in het transportmiddel tijdens het opbrengen een attest aanwezig zijn, volgens het model in bijlage, waarin de ontheffing op de bepalingen van artikel 17, § 1, van het decreet wordt bevestigd door de Mestbank; een dergelijk attest moet aangevraagd worden op de centrale directie van de Mestbank; de aanvraag moet gestaafd worden aan de hand van volgende documenten : - een document op te maken door de producent van de andere meststoffen, met weergave van de benaming van het product, een beschrijving van kleur en de fysische karakteristieken van het product en een beschrijving van de ontstaanswijze van het product; - een analyse uitgevoerd door een erkend laboratorium waarin minstens melding wordt gemaakt van : het uitzicht van de meststof, het droge stofgehalte, het organische stofgehalte, het gehalte aan totale stikstof, het gehalte aan minerale stikstof en het gehalte aan P2O5; - een kopie van de ontheffing afgeleverd door het Ministerie van Middenstand en Landbouw, voor zover de "andere meststof" geen deel uitmaakt van bijlage I van het Koninklijk besluit van 6 oktober 1977 betreffende de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen; 4° het onderwerken dient te gebeuren op dezelfde dag als de opbrenging.

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 6 december 1997.

Art. 7.De Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 16 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

BIJLAGE Attestnummer : ........

Attest Toelating om mest van de categorie "andere meststoffen" op te brengen in de periode tussen 6 december 1997 en 21 januari 1998 Toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 houdende het toestaan van afwijkingen op de uitrijregeling voor bepaalde cultuurgronden in toepassing van artikel 17, § 7, 4°, van het mestdecreet.

Hierbij verklaart de Mestbank dat een afwijking wordt toegestaan op het algemene uitrijverbod, tussen 6 december 1997 en 21 januari 1998 voor volgende andere meststof en onder volgende voorwaarden : Beschrijving van de andere meststof : - Benaming : - Fysische vorm : - Kleur : - Droge stofgehalte : - Organische stofgehalte : - Gehalte aan totale stikstof : - Gehalte aan minerale stikstof : - Gehalte aan P2O5 : Voorwaarden bij de opbrenging : - De gift is beperkt tot ...... ton per ha. - De mest moet opgebracht worden tussen 9 en 17 uur. - De mest moet nog de dag zelf van de opbrenging worden ondergewerkt. - Tijdens het opbrengen moet dit attest of een afschrift ervan in het voertuig aanwezig zijn en getoond worden op eenvoudig verzoek van de personen belast met het toezicht op de naleving van de mestwetgeving. - De mest mag niet gespreid worden in volgende kwetsbare gebieden : - waterwingebieden en beschermingszones type I voor grondwater zoals bedoeld in artikel 15, § 3, en beschermingszones type II en type III voor grondwater, zoals bedoeld in artikel 15 § 2, 1°, van het decreet; - gebieden met nitraatgevoelige gronden zoals bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot aanduiding van de nitraatgevoelige gebieden in kader van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer en van de zones zoals bedoeld in artikel 15, § 2, en artikel 17, § 3, van het decreet; - de gevoelige gebieden binnen de sub-hydrografische bekkens van oppervlaktewater, zoals aangeduid als zones A en B in het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot aanduiding van de zones zoals bedoeld in artikel 15, § 2, en artikel 17, § 3, van het decreet gelegen binnen de subhydrografische bekkens van oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater volgens de wet van 26 maart 1971 op de bescherrning van oppervlaktewateren; - de gebieden zoals bedoeld in artikel 15, §§ 4 en 5, van het decreet; - fosfaatverzadigde gebieden zoals afgebakend in het besluit van de Vlaamse regering van 20 december 1995 tot bepaling van de kritische grenswaarde en de richtwaarde voor fosfaatdoorslag, tot bepaling van de criteria voor aanduiding van fosfaatverzadigde gebieden op zure zandgronden en tot aanduiding van fosfaatverzadigde gebieden op zure zandgronden in uitvoering van het decreet.

Bijzondere specificaties : - Het bezit van dit attest ontslaat de mestvoerder niet van de verplichting tot het opmaken en bij zich hebben van de documenten nodig in toepassing van hoofdstuk III van het mestdecreet getiteld "regels betreffende een doelmatige afvoer van mestoverschotten". - De gebruiker is verplicht melding te maken van het gebruik van de andere meststoffen in zijn aangifte.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 houdende het toestaan van afwijkingen op de uitrijregeling voor bepaalde cultuurgronden in toepassing van artikel 17, § 7, 4°, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen.

Brussel, 16 december 1997.

De minister-president Van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

^