Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 juli 2000
gepubliceerd op 05 augustus 2000

Besluit van de Vlaamse regering houdende uitspraak over de op 31 maart 2000 door UNIZO (vroeger NCMV), Spastraat 8, 1000 Brussel, ingediende aanvraag tot wijziging van sommige voorwaarden van titel II van het VLAREM voor bepaalde ingedeelde en niet-ingedeelde gasolieopslagplaatsen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2000035807
pub.
05/08/2000
prom.
17/07/2000
ELI
eli/besluit/2000/07/17/2000035807/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 JULI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering houdende uitspraak over de op 31 maart 2000 door UNIZO (Unie van Zelfstandige Ondernemers) (vroeger NCMV), Spastraat 8, 1000 Brussel, ingediende aanvraag tot wijziging van sommige voorwaarden van titel II van het VLAREM voor bepaalde ingedeelde en niet-ingedeelde gasolieopslagplaatsen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 21 december 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996, 21 oktober 1997 en 18 mei 1999;

Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995, 26 juni 1996, 3 juni 1997, 17 december 1997, 24 maart 1998, 6 oktober 1998 en 19 januari 1999, verder genoemd « titel II van het VLAREM »;

Gelet op de op 31 maart 2000 door UNIZO (UNIE VAN ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS) (vroeger NCMV), Spastraat 8, 1000 Brussel, ingediende aanvraag om in afwijking van artikel 5.17.2.11, § 1, artikel 5.17.2.11, § 4, artikel 5.17.3.19, § 1, artikel 5.17.3.19, § 4, artikel 5.17.2.8, § 2 en artikel 6.5.7.2 van titel II van het VLAREM voor de volgende categorieën van inrichtingen : - voor de opslag van gasolie (P4-producten) in ondergrondse houders, die onder de toepassing valt van de VLAREM-indelingsrubriek 17.3.6,1°, a), de voorwaarden te wijzigen van : - artikel 5.17.2.8, § 2 dat luidt als volgt : « § 2. Behalve voor de houders uit gewapende thermohardende kunststoffen dient ten minste om de 10 jaar, voor de houders gelegen in de waterwingebieden en de beschermingszones, en om de 15 jaar voor de houders gelegen in de andere gebieden, de installatie onderworpen aan een algemeen onderzoek, omvattende : 5° een dichtheidsbeproeving op rechtstreeks in de grond ingegraven enkelwandige houders bij een overdruk van minstens 30 kPa gedurende minimum 1 uur of bij een onderdruk van hoogstens 30 kPa;beproeving bij een overdruk van meer dan 30 kPa mag enkel geschieden indien de houders daartoe volledig worden gevuld met water; niet toegankelijke enkelwandige leidingen moeten worden beproefd bij een overdruk van tenminste 30 kPa gedurende 1 uur; een gelijkwaardige dichtheidsbeproeving, uitgevoerd overeenkomstig een door de afdeling Milieuvergunningen aanvaarde code van goede praktijk, is eveneens toegelaten. »; - artikel 5.17.2.11, § 1 dat luidt als volgt : « § 1. Als bestaande houders voor de opslag van P1-, P2-, P3- of P4-producten worden beschouwd : 1° . . 2° . . 3° . .. »; - artikel 5.17.2.11, § 4 dat luidt als volgt : « § 4. Het algemeen onderzoek als bedoeld in artikel 5.17.2.8, § 2, dient een eerste maal uitgevoerd te worden uiterlijk op de data vermeld in onderstaande tabel, afhankelijk van de ligging, de aard van de opgeslagen vloeistof en de klasse : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor dezelfde data dient een corrosiviteitsonderzoek overeenkomstig artikel 5.17.2.4, § 3 uitgevoerd op de volgende ingegraven metalen houders met een individueel waterinhoudsvermogen vanaf 5.000 l of voor de opslag van P3- en/of P4-producten vanaf 10.000 l evenals de erbij horende leidingen : . . »; - voor de opslag van gasolie (P4-producten) in bovengrondse houders die onder de toepassing valt van de VLAREM-indelingsrubriek 17.3.6,1°, a) de voorwaarden te wijzigen van : - artikel 5.17.3.19, § 1 dat luidt als volgt : « § 1. Als bestaande houders voor de opslag van P1-, P2-, P3- of P4-producten worden beschouwd : 1° . . 2° . . 3° . .. »; - artikel 5.17.3.19, § 4 dat luidt als volgt : « § 4. Het algemeen onderzoek als bedoeld in artikel 5.17.3.16 dient, voor zover technisch mogelijk, een eerste maal uitgevoerd te worden uiterlijk op de data vermeld in onderstaande tabel, afhankelijk van de ligging, de aard van de opgeslagen vloeistof en de klasse : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - voor de opslag van gasolie (P4-producten) die volgens de VLAREM-indelingslijst niet zijn ingedeeld en die onder de toepassing valt van het hoofdstuk 6.5 van titel II van het VLAREM de voorwaarden te wijzigen van artikel 6.5.7.2 dat luidt als volgt : « Opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten binnen een termijn van 84 maanden onderworpen zijn aan een controle door een erkende technicus.

Andere dan opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten binnen een termijn van 60 maanden onderworpen zijn aan een controle door een erkende technicus. »;

Gelet op het advies van 18 mei 2000 van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, waarin de MINA-raad verklaart voorstander te zijn om de problematiek van de gasolietanks te regelen via een aanpassing van de VLAREM-reglementering en met betrekking tot bedoelde sectorale afwijkingsaanvraag verder hoofdzakelijk het volgende wordt gesteld : - het kan niet de bedoeling zijn om een milieubeleidsovereenkomst telkens opnieuw te laten vergezellen van een sectorale afwijkingsaanvraag; - door de combinatie van milieubeleidsovereenkomst met een sectorale afwijkingsaanvraag wordt een scala aan mogelijke situaties gecreëerd met telkens verschillende regels in plaats van één wettelijke regeling; - de vereisten die in titel II van het VLAREM opgenomen zijn m.b.t. het verlenen van een algemene of sectorale afwijking zijn vrij summier; de beoordeling van de aanvraag zou sterk vergemakkelijkt worden indien de aanvraag vergezeld zou zijn van een toelichtende nota van de AMINAL of van de Gewestelijke Milieuvergunningscommissie; - de MINA-raad begrijpt dat de huidige situatie noopt tot ingrijpende bijsturingen en kan dan ook in grote mate akkoord gaan met de gevraagde afwijkingen; toch betreurt de raad dat via deze sectorale afwijking een amnestieregeling uitgewerkt wordt voor gasolietanks die reeds een eerste keer onderzocht hadden moeten worden; - met betrekking tot de voor niet-ingedeelde gasolietanks gevraagde afwijking van artikel 6.5.7.2 van titel II van het VLAREM wordt in de aanvraag geen onderscheid gemaakt tussen ondergrondse en bovengrondse; - de mogelijkheid tot afwijking van artikel 5.17.2.8, § 2 van titel II van het VLAREM wordt gevraagd alhoewel deze in het betreffende artikel reeds is voorzien;

Gelet op het ontwerp-advies van 17 mei 2000 van de Sociaal-economische Raad van Vlaanderen, bevestigd op 14 juni 2000, waarin de SERV verklaart voorstander te zijn om de problematiek van de gasolietanks te regelen via een aanpassing van de VLAREM-reglementering en met betrekking tot bedoelde sectorale afwijkingsaanvraag verder hoofdzakelijk het volgende wordt gesteld : - naast de gevraagde afwijkingen dringen zich ook andere aanpassingen op; - de gevraagde afwijking beoogt in de overgangsregeling het onderscheid weg te werken tussen periodiciteit van controles voor bestaande tanks gelegen in waterwingebieden en beschermingszones enerzijds en deze gelegen in andere gebieden anderzijds; - de SERV heeft vanuit pragmatische overwegingen, gezien de bestaande praktijk en oorzaken van de vastgestelde problemen, geen bezwaren bij de gevraagde afwijkingen; de SERV heeft wel principieel bedenkingen bij de verlenging van de overgangstermijn voor het eerste periodieke onderzoek van 1 augustus 2000 naar 1 augustus 2002 of 1 augustus 2003 en nog meer bij de amnestie voor de tanks die reeds op 1 augustus 1998 aan een eerste onderzoek moesten onderworpen zijn;

Gelet op het gunstige advies van 29 mei 2000, bevestigd op 19 juni 2000 van de Gewestelijke Milieuvergunningscommissie;

Overwegende dat de voormelde aanvraag overeenkomstig artikel 1.2.3.1 van titel II van het VLAREM werd ingediend en betrekking heeft enerzijds op opslagplaatsen van gasolie bedoeld in de VLAREM-indelingsrubriek 17.3.6.1°, a) en anderzijds op opslagplaatsen van minder dan 5.000 l die niet zijn ingedeeld volgens de VLAREM-indelingslijst maar waarop het hoofdstuk 6.5 van titel II van het VLAREM van toepassing is;

Overwegende dat de aanvraag inzonderheid als volgt wordt gemotiveerd : - de in de VLAREM-reglementering vooropgestelde termijn voor het uitvoeren van de eerste periodieke controle kan om diverse redenen niet worden gehaald; er wordt gevreesd dat indien de termijn niet wordt verlengd 75 % van de in Vlaanderen aanwezige gasolietanks voor de verwarming van gebouwen vanaf 1 augustus 2000 niet meer mag worden gevuld; - de opslagtanks die geplaatst werden onder toepassing van de vorige versie van titel II van het VLAREM, welke door de Raad van State nietig werd verklaard, niet als bestaande houders kunnen worden beschouwd en derhalve moeten worden geregulariseerd; - andere onderzoekstechnieken, die meer zekerheid bieden m.b.t. de vaststelling van het risico op bodemverontreiniging, zouden als alternatief voor het lekdichtheidsonderzoek moeten worden toegelaten;

Overwegende dat in de aanvraag inzonderheid de volgende alternatieve regeling voor de gevraagde verdaging van de termijn voor het uitvoeren van de eerste periodieke controle wordt voorgesteld : - « wanneer het een ingedeelde ondergrondse gasolietank en/of een niet-ingedeelde gasolietank waarvan de wanden niet toegankelijk zijn betreft, moet het onderzoek, aanvullend aan de voorgeschreven controles, tevens een dichtheidsproef omvatten. In voorkomend geval kan deze dichtheidsproef vervangen worden door een andere onderzoekstechniek die meer zekerheid biedt m.b.t. het risico op bodemverontreiniging; het eerste onderzoek, in voorkomend geval met inbegrip van de dichtheidsproef, moet uiterlijk vóór 1 augustus 2002 (ondergrondse houders) en vóór 1 augustus 2003 (bovengrondse houders) zijn uitgevoerd, waarbij prioriteit moet worden verleend aan tanks gelegen in een waterwingebied of beschermingszone. »;

Overwegende dat in de voormelde adviezen van MINA-raad en SERV tevens wordt verwezen naar het ontwerp van milieubeleidsovereenkomst dat een drietal representatieve organisaties met betrekking tot bedoelde opslagplaatsen van gasolie willen onderschrijven en waarvan de decretale goedkeuringsprocedure lopende is; dat onderhavige sectorale afwijkingsaanvraag evenwel juridisch totaal losstaat van de beoogde milieubeleidsovereenkomst; dat een milieubeleidsovereenkomst volgens het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten de geldende wetgeving of reglementering niet kan vervangen, noch er in minder strenge zin van afwijken; dat in de beoogde milieubeleidsovereenkomst, waarvan de goedkeuringsprocedure lopende is, er wel wordt van uitgaat dat over onderhavige afwijkingsaanvraag uitspraak is gedaan op het ogenblik van de definitieve goedkeuring van de milieubeleidsovereenkomst;

Overwegende dat de regelgeving met betrekking tot de opslag van gasolie de jongste decennia nogal ingrijpend is gewijzigd; dat de exploitatie van een opslag van gasolie of stookolie vroeger was onderworpen aan een exploitatievergunningsplicht, deze van 3.000 l of meer op basis van het ARAB en de overige op basis van het besluit van de Vlaamse regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen die het grondwater kunnen verontreinigen; dat met de met de VLAREM-reglementering doorgevoerde vereenvoudiging beide voormelde vergunningen sedert 1 september 1991 zijn geïntegreerd in de milieuvergunning; dat op basis van deze VLAREM-reglementering de opslagplaatsen van 100 l tot 20.000 l aanvankelijk in de 3de klasse waren ingedeeld waardoor de vroegere vergunningsplicht werd vervangen door een meldingsplicht; dat met de wijziging van titel I van het VLAREM, bij besluit van de Vlaamse regering van 28 oktober 1992, met ingang van 12 februari 1993 een verdere vereenvoudiging werd doorgevoerd; dat met name de opslagplaatsen tot 5.000 l die behoren bij de woonfunctie van een onroerend goed, dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt, gewoon niet meer werden ingedeeld; dat voor deze niet-ingedeelde opslagplaatsen de gewone VLAREM-meldingsplicht verviel en werd vervangen door een eenvoudige melding aan de afdeling Water van de AMINAL overeenkomstig artikel 6.5.4.3 van titel II van het VLAREM; dat op het vlak van milieuvoorwaarden aanvankelijk de algemene en sectorale voorwaarden van toepassing waren zoals die werden vastgesteld door de titel II van het VLAREM die bij besluit van de Vlaamse regering van 7 januari 1992 was goedgekeurd; dat na vernietiging van dit besluit bij arrest van de Raad van State, grotendeels dezelfde milieuvoorwaarden werden heropgenomen in de nieuwe titel II van het VLAREM die bij besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 werd goedgekeurd en sedert 1 augustus 1995 in voege is; dat de huidige titel II van het VLAREM specifieke milieuvoorwaarden bevat : - voor de opslagplaatsen die als hinderlijk zijn ingedeeld, onder het hoofdstuk 5.17; - voor de niet-ingedeelde opslagplaatsen tot 5.000 l die behoren bij de woonfunctie van een onroerend goed, dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt, onder het hoofdstuk 6.5;

Overwegende dat de relatief strenge VLAREM-regelgeving noodzakelijk is in het licht van het grote risico dat dergelijke opslagplaatsen vertegenwoordigen op het vlak van de bodemverontreiniging; dat in de VLAREM-reglementering voor de naleving van de milieuvoorwaarden, nodig om deze verontreiniging te voorkomen, in de eerste plaats een rol wordt toegekend aan erkende technici en/of erkende milieudeskundigen; dat met name voorzien is dat de opslaginstallatie wordt onderworpen aan periodieke onderzoeken al naargelang uit te voeren door erkende technici en/of erkende milieudeskundigen; dat voor de bestaande opslaginstallaties een overgangsregeling is voorzien waarbij is opgelegd dat het eerste periodieke onderzoek uiterlijk voor een welbepaalde datum moet zijn uitgevoerd; dat na de vaststelling van de titel II van het VLAREM bij besluit van de Vlaamse regering van 7 januari 1992 weinig of geen uitvoering werd gegeven aan de voorziene sectorale milieuvoorwaarden; dat na de vaststelling van de nieuwe titel II van het VLAREM bij besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 blijkbaar evenmin meteen werk werd gemaakt van het zich in regel stellen van bedoelde opslaginstallaties met de uitgevaardigde reglementering; dat dit « aarzelen » van de betrokken particulieren en exploitanten uiteindelijk heeft geleid tot de situatie waarbij op enkele maanden vóór het verstrijken van de overgangstermijn waarbinnen het eerste periodieke onderzoek voor een groot deel van de opslaginstallaties moet zijn uitgevoerd, met name 1 augustus 2000, de grote meerderheid van de opslaginstallaties nog niet voor een eerste maal zijn gecontroleerd geweest door een erkende technicus, respectievelijk een erkende milieudeskundige; dat particulieren en exploitanten blijkbaar bewust hebben gewacht tot de laatste maanden van de termijn om zich in regel te stellen; dat ingevolge dit massaal wachten de periode waarbinnen de erkende technici/ erkende milieudeskundigen de voorgeschreven controle-onderzoeken moeten uitvoeren uiterst kort is geworden, zelfs dermate dat het quasi materieel onmogelijk is geworden om alle geviseerde opslaginstallaties nog tijdig te kunnen uitvoeren; dat het aantal bestaande dergelijke opslagplaatsen in het Vlaamse Gewest immers op 760.000 kan worden geraamd waarvan een 450.000-tal ondergrondse zijn;

Overwegende dat de motivering van de aanvraag kan bijgetreden worden; dat met betrekking tot de in het reeds geciteerde advies van de MINA-raad gemaakte concrete bemerkingen het volgende kan worden gesteld : - in de aanvraag wordt bij de gevraagde afwijking van artikel 6.5.7.2 van titel II van het VLAREM voor de niet-ingedeelde gasolietanks wel degelijk een onderscheid gemaakt tussen ondergrondse en bovengrondse tanks; meer bepaald bij de in de aanvraag voorgestelde alternatieve milieuvoorwaarden waarbij voor niet-ingedeelde gasolietanks waarvan de wanden niet toegankelijk zijn een aanvullende dichtheidsproef wordt voorgesteld; - aangaande de gevraagde afwijking van artikel 5.17.2.8, § 2 van titel II van het VLAREM moet worden opgemerkt dat de in het betreffende artikel reeds voorziene mogelijkheid tot afwijking betrekking heeft op een alternatieve « gelijkwaardige dichtheidsbeproeving »; zoals ook uit het proefproject PREMAZ, doorgevoerd o.a. in de gemeente Bierbeek, is gebleken, kan de dichtheidsbeproeving technisch evenwel volledig vervangen worden door een controlemethode gesteund op metingen van potentiaalverschillen aan en rondom de gasolietank; rekening houdend met de evolutie van de techniek is het dan ook verantwoord deze nieuwe controlemogelijkheid als alternatief toe te laten; dat met betrekking tot de in het reeds geciteerde advies van de SERV gemaakte concrete bemerking, met name dat de gevraagde afwijking beoogt in de overgangsregeling het onderscheid weg te werken tussen periodiciteit van controles voor bestaande tanks gelegen in waterwingebieden en beschermingszones enerzijds en deze gelegen in andere gebieden anderzijds, kan worden aangestipt dat met de gevraagde afwijking inzonderheid wordt beoogd alle gasolieopslagtanks onder controle te brengen; voor de bestaande tanks impliceert dit de uitvoering van een eerste periodiek onderzoek als compensatie voor de afwezigheid van het controle-onderzoek bij de plaatsing van de tank; na de uitvoering van dit eerste periodieke onderzoek is er geen reden om nog een afwijkende frequentie voor de verdere periodieke onderzoeken te voorzien; dat de frequentie van deze verdere periodieke onderzoeken is gedivercifieerd in functie van de aard van de tank, de opslagwijze en ook de ligging is milieutechnisch verantwoord;

Overwegende dat de alternatieve milieuvoorwaarden die in de aanvraag worden voorgesteld als nodig en voldoende kunnen worden bestempeld; dat het opnemen van deze voorwaarden ook een aanpassing impliceert van VLAREM-bepalingen waarvoor geen expliciete afwijking werd gevraagd;

Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat aan de vraag om in afwijking van artikel 5.17.2.11, § 1, artikel 5.17.2.11, § 4, artikel 5.17.3.19, § 1, artikel 5.17.3.19, § 4, artikel 5.17.2.8, § 2 en artikel 6.5.7.2 van titel II van het VLAREM voor de volgende categorieën van inrichtingen : - voor de opslag van gasolie (P4-producten) in ondergrondse houders, die onder de toepassing valt van de VLAREM-indelingsrubriek 17.3.6,1°, a), de voorwaarden te wijzigen van : - artikel 5.17.2.8, § 2 dat luidt als volgt : « § 2. Behalve voor de houders uit gewapende thermohardende kunststoffen dient ten minste om de 10 jaar, voor de houders gelegen in de waterwingebieden en de beschermingszones, en om de 15 jaar voor de houders gelegen in de andere gebieden, de installatie onderworpen aan een algemeen onderzoek, omvattende : 5° een dichtheidsbeproeving op rechtstreeks in de grond ingegraven enkelwandige houders bij een overdruk van minstens 30 kPa gedurende minimum 1 uur of bij een onderdruk van hoogstens 30 kPa;beproeving bij een overdruk van meer dan 30 kPa mag enkel geschieden indien de houders daartoe volledig worden gevuld met water; niet toegankelijke enkelwandige leidingen moeten worden beproefd bij een overdruk van tenminste 30 kPa gedurende 1 uur; een gelijkwaardige dichtheidsbeproeving, uitgevoerd overeenkomstig een door de afdeling Milieuvergunningen aanvaarde code van goede praktijk, is eveneens toegelaten. »; - artikel 5.17.2.11, § 1 dat luidt als volgt : « § 1. Als bestaande houders voor de opslag van P1-, P2-, P3- of P4-producten worden beschouwd : 1° . . 2° . . 3° . .. »; - artikel 5.17.2.11, § 4 dat luidt als volgt : « § 4. Het algemeen onderzoek als bedoeld in artikel 5.17.2.8, § 2, dient een eerste maal uitgevoerd te worden uiterlijk op de data vermeld in onderstaande tabel, afhankelijk van de ligging, de aard van de opgeslagen vloeistof en de klasse : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor dezelfde data dient een corrosiviteitsonderzoek overeenkomstig artikel 5.17.2.4, § 3 uitgevoerd op de volgende ingegraven metalen houders met een individueel waterinhoudsvermogen vanaf 5.000 l of voor de opslag van P3- en/of P4-producten vanaf 10.000 l evenals de erbij horende leidingen : - voor de opslag van gasolie (P4-producten) in bovengrondse houders die onder de toepassing valt van de VLAREM-indelingsrubriek 17.3.6,1°, a) de voorwaarden te wijzigen van : - artikel 5.17.3.19, § 1 dat luidt als volgt : « § 1. Als bestaande houders voor de opslag van P1-, P2-, P3- of P4-producten worden beschouwd : 1° . . 2° . . 3° . .. »; - artikel 5.17.3.19, § 4 dat luidt als volgt : « § 4. Het algemeen onderzoek als bedoeld in artikel 5.17.3.16 dient, voor zover technisch mogelijk, een eerste maal uitgevoerd te worden uiterlijk op de data vermeld in onderstaande tabel, afhankelijk van de ligging, de aard van de opgeslagen vloeistof en de klasse : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - voor de opslag van gasolie (P4-producten) die volgens de VLAREM-indelingslijst niet zijn ingedeeld en die onder de toepassing valt van het hoofdstuk 6.5 van titel II van het VLAREM de voorwaarden te wijzigen van artikel 6.5.7.2 dat luidt als volgt : « Opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten binnen een termijn van 84 maanden onderworpen zijn aan een controle door een erkende technicus.

Andere dan opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten binnen een termijn van 60 maanden onderworpen zijn aan een controle door een erkende technicus. »; een positief gevolg te verlenen.

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 6 juli 2000;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.De door UNIZO (UNIE VAN ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS) (vroeger NCMV), Spastraat 8, 1000 Brussel, ingediende vraag om in afwijking van artikel 5.17.2.11, § 1, artikel 5.17.2.11, § 4, artikel 5.17.3.19, § 1, artikel 5.17.3.19, § 4, artikel 5.17.2.8, § 2 en artikel 6.5.7.2 van titel II van het VLAREM voor de volgende categorieën van inrichtingen : - voor de opslag van gasolie (P4-producten) in ondergrondse houders, die onder de toepassing valt van de VLAREM-indelingsrubriek 17.3.6,1°, a), de voorwaarden te wijzigen van : - artikel 5.17.2.8, § 2 dat luidt als volgt : « § 2. Behalve voor de houders uit gewapende thermohardende kunststoffen dient ten minste om de 10 jaar, voor de houders gelegen in de waterwingebieden en de beschermingszones, en om de 15 jaar voor de houders gelegen in de andere gebieden, de installatie onderworpen aan een algemeen onderzoek, omvattende : 5° een dichtheidsbeproeving op rechtstreeks in de grond ingegraven enkelwandige houders bij een overdruk van minstens 30 kPa gedurende minimum 1 uur of bij een onderdruk van hoogstens 30 kPa;beproeving bij een overdruk van meer dan 30 kPa mag enkel geschieden indien de houders daartoe volledig worden gevuld met water; niet toegankelijke enkelwandige leidingen moeten worden beproefd bij een overdruk van tenminste 30 kPa gedurende 1 uur; een gelijkwaardige dichtheidsbeproeving, uitgevoerd overeenkomstig een door de afdeling Milieuvergunningen aanvaarde code van goede praktijk, is eveneens toegelaten. »; - artikel 5.17.2.11, § 1 dat luidt als volgt : « § 1. Als bestaande houders voor de opslag van P1-, P2-, P3- of P4-producten worden beschouwd : 1° . . 2° . . 3° . .. »; - artikel 5.17.2.11, § 4 dat luidt als volgt : « § 4. Het algemeen onderzoek als bedoeld in artikel 5.17.2.8, § 2, dient een eerste maal uitgevoerd te worden uiterlijk op de data vermeld in onderstaande tabel, afhankelijk van de ligging, de aard van de opgeslagen vloeistof en de klasse : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor dezelfde data dient een corrosiviteitsonderzoek overeenkomstig artikel 5.17.2.4, § 3 uitgevoerd op de volgende ingegraven metalen houders met een individueel waterinhoudsvermogen vanaf 5.000 l of voor de opslag van P3- en/of P4-producten vanaf 10.000 l evenals de erbij horende leidingen : - voor de opslag van gasolie (P4-producten) in bovengrondse houders die onder de toepassing valt van de VLAREM-indelingsrubriek 17.3.6,1°, a) de voorwaarden te wijzigen van : - artikel 5.17.3.19, § 1 dat luidt als volgt : « § 1. Als bestaande houders voor de opslag van P1-, P2-, P3- of P4-producten worden beschouwd : 1° . . 2° . . 3° . .. »; - artikel 5.17.3.19, § 4 dat luidt als volgt : « § 4. Het algemeen onderzoek als bedoeld in artikel 5.17.3.16 dient, voor zover technisch mogelijk, een eerste maal uitgevoerd te worden uiterlijk op de data vermeld in onderstaande tabel, afhankelijk van de ligging, de aard van de opgeslagen vloeistof en de klasse : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - voor de opslag van gasolie (P4-producten) die volgens de VLAREM-indelingslijst niet zijn ingedeeld en die onder de toepassing valt van het hoofdstuk 6.5 van titel II van het VLAREM de voorwaarden te wijzigen van artikel 6.5.7.2 dat luidt als volgt : « Opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten binnen een termijn van 84 maanden onderworpen zijn aan een controle door een erkende technicus.

Andere dan opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten binnen een termijn van 60 maanden onderworpen zijn aan een controle door een erkende technicus. »; wordt toegestaan.

Art. 2.Artikel 5.17.2.8, § 2, 5° van het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne wordt aangevuld met een tweede lid dat luidt als volgt : « voor de opslag van gasolie en/of stookolie (P3-producten) in ondergrondse houders, die onder de toepassing valt van rubriek 17.3.6,1°, a) van de indelingslijst, mag de dichtheidsbeproeving op rechtstreeks in de grond ingegraven enkelwandige houders, bedoeld in het eerste lid, worden vervangen door een controlemethode op basis van metingen van potentiaalverschillen uitgevoerd overeenkomstig een door de afdeling Milieuvergunningen aanvaarde code van goede praktijk. ».

Art. 3.Artikel 5.17.2.11, § 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een derde lid dat luidt als volgt : « In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, worden ook als bestaande houders voor de opslag van gasolie en/of stookolie (P3-producten) beschouwd, de houders die onder de toepassing vallen van rubriek 17.3.6,1°, a) van de indelingslijst en die vóór 1 augustus 1995 een eerste maal zijn gevuld. ».

Art. 4.Artikel 5.17.2.11, § 4 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een vijfde lid dat luidt als volgt : « In afwijking van de bepalingen van het eerste en derde lid, moeten voor bestaande houders voor de opslag van gasolie en/of stookolie (P3-producten) die onder de toepassing vallen van rubriek 17.3.6,1°, a) van de indelingslijst, het algemeen onderzoek en het corrosiviteitsonderzoek een eerste maal worden uitgevoerd vóór 1 augustus 2002.».

Art. 5.Artikel 5.17.3.19, § 1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een derde lid dat luidt als volgt : « In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, worden ook als bestaande houders voor de opslag van gasolie en/of stookolie (P3-producten) beschouwd, de houders die onder de toepassing vallen van rubriek 17.3.6,1°, a) van de indelingslijst en die vóór 1 augustus 1995 een eerste maal zijn gevuld. ».

Art. 6.Artikel 5.17.3.19, § 4 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een vierde lid dat luidt als volgt : « In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, moet voor bestaande houders voor de opslag van gasolie en/of stookolie (P3-producten) die onder de toepassing vallen van rubriek 17.3.6,1°, a) van de indelingslijst, het algemeen onderzoek een eerste maal worden uitgevoerd vóór 1 augustus 2003.».

Art. 7.In artikel 6.5.7.2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten vóór 1 augustus 2003 onderworpen zijn aan een controle door een erkende technicus.»; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « Andere dan opslaginstallaties waarvan de buitenwand van de houder visueel kan geïnspecteerd zijn moeten vóór 1 augustus 2002 onderworpen zijn aan een eerste controle door een erkende technicus.Vanaf de datum van deze eerste controle moeten de periodieke controles worden uitgevoerd volgens de bepalingen van artikel 6.5.5.2 en 6.5.5.3. »; 3° het derde lid wordt aangevuld met een zevende gedachtestreep die luidt als volgt : « - voor de rechtstreeks in de grond ingegraven enkelwandige houders, de uitvoering van een dichtheidsbeproeving bij een overdruk van minstens 30 kPa gedurende minimum 1 uur of bij een onderdruk van hoogstens 30 kPa;beproeving bij een overdruk van meer dan 30 kPa mag enkel geschieden indien de houders daartoe volledig worden gevuld met water; niet toegankelijke enkelwandige leidingen moeten worden beproefd bij een overdruk van ten minste 30 kPa gedurende 1 uur; een gelijkwaardige dichtheidsbeproeving, uitgevoerd overeenkomstig een door de afdeling Milieuvergunningen aanvaarde code van goede praktijk, is eveneens toegelaten; voormelde dichtheidsbeproeving mag worden vervangen door een controlemethode op basis van metingen van potentiaalverschillen uitgevoerd overeenkomstig een door de afdeling Milieuvergunningen aanvaarde code van goede praktijk; de eerste controles die overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk vóór 1 augustus 2000 werden uitgevoerd blijven onverminderd rechtsgeldig ook wanneer deze de voormelde dichtheidsbeproeving niet hebben omvat. ».

Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2000.

Art. 9.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 juli 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA

^