Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 december 1998
gepubliceerd op 19 maart 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 april 1995 houdende de erkenning en de subsidiëring van de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035269
pub.
19/03/1999
prom.
18/12/1998
ELI
eli/besluit/1998/12/18/1999035269/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 DECEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 april 1995 houdende de erkenning en de subsidiëring van de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin, inzonderheid op artikel 4bis, ingevoegd bij het decreet van 11 juni 1997;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 6 april 1995 houdende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning; gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998;

Gelet op het advies van de Raad van Bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 6 oktober 1998;

Gelet op het positief advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 december 1998;

Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat wijzigingen aan de reglementering die ten gevolge van de door de Vlaamse regering ingestelde commissie voor opvolging van het besluit van de Vlaamse regering van 6 april 1995 werden uitgewerkt, zonder verwijl worden uitgevaardigd;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging;

Besluit :

Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 april 1995 houdende de erkenning en de subsidiëring van de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 6° wordt vervangen door wat volgt : « 6° Begeleidingsdag : elke dag die valt tussen de dag waarop de begeleiding start en de dag waarop de begeleiding afgesloten wordt, waarbij slechts één dag wordt aangerekend voor de dag van opname en de dag van ontslag, nl.de dag van opname. » 2° 7° wordt vervangen door wat volgt : « 7° Aanwezigheidsdag : elke dag waarop een kind effectief in het centrum aanwezig is of waarop in het kader van een ambulante begeleiding een gezinsondersteunende activiteit in het gezin of met het gezin wordt gedaan.» 3° 9° wordt vervangen door wat volgt : « 9° a) residentiële begeleiding : de opvang én begeleiding tijdens de dag en de nacht in een erkend Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning;b) semi-residentiële begeleiding : de opvang én begeleiding tijdens de dag of nacht in een erkend Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning;c) ambulante begeleiding : de gezinsondersteunende hulpverlening aan huis door een erkend Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning.»

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De minimum capaciteit van een centrum is 30 eenheden. » 2° Een § 3 en 4 worden toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3.De capaciteit kan uitgebreid worden per schijf van 5 eenheden.

In zeer uitzonderlijke omstandigheden en op gemotiveerde aanvraag door het centrum kan Kind en Gezin tijdelijk een andere schijf voor uitbreiding erkennen, rekening houdend met de kenmerken van het centrum.

Indien bij capaciteitsdaling, in toepassing van art. 40 de berekende capaciteit afwijkt van die schijf van 5 eenheden, dan wordt een afronding naar boven gemaakt, nl. naar de eerstvolgende volledige schijf van 5 eenheden. § 4. Op jaarbasis wordt minstens 25 % van de begeleidingsdagen residentieel gerealiseerd, en 25 % semi-residentieel en ambulant.

De resterende 50 % van de begeleidingsdagen kan flexibel naargelang van de behoefte worden ingevuld. »

Art. 3.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 3.De Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning zijn voorzieningen die hulp bieden aan ouders die door een acuut of occasioneel feit gehinderd worden in de vervulling van hun opvoedingstaak. Dit gehinderd zijn houdt verband met de leef-, arbeids-, woon-, gezondheids- of financiële situatie van de ouder(s) of van de kinderen.

Die hulp kan niet passen in de gewone kinderdagopvang of de gewone voor- en naschoolse opvang van de kinderen. § 1. Die hulp bestaat uit volgende mogelijkheden : 1° Gedurende een korte periode de kinderen overdag en/of 's nachts opnemen en begeleiden en de ouders in hun opvoedingstaak verder ondersteunen;2° De ouders ambulant begeleiden ter ondersteuning van hun opvoedingstaak. § 3. Bij ambulante begeleiding moet er gemiddeld éénmaal per week een begeleiding plaatsvinden, in principe in het gezin waartoe het kind behoort. De registratie van de ambulante begeleiding gebeurt op naam van één kind van het gezin. § 4 . De centra kunnen op alle uren van de dag of de nacht kinderen, voor wie naar gepaste hulp wordt gezocht, opnemen. § 5. Het hulpverleningsaanbod stimuleert de algemene ontplooiing en ontwikkeling van de kinderen.

De ondersteuning van de ouders houdt verband met hun pedagogische verantwoordelijkheid t.a.v. hun kinderen, en eventueel met de toeleiding tot de geëigende diensten en voorzieningen die kunnen bijdragen tot het herstel of de optimalisering van de leef-, arbeids-, woon-, gezondheids- of financiële situatie van de ouder(s) of van de kinderen.

De gezinsondersteunende dienst- en hulpverlening is erop gericht de gezinsfuncties t.o.v. het kind te verzekeren. Dat impliceert in de eerste plaats dat de verantwoordelijkheid van de ouders centraal wordt gesteld. § 6. Wanneer het resultaat van de verstrekte zorgverlening hetzelfde is hebben semi-residentiële of ambulante begeleiding de voorkeur boven residentiële begeleiding. § 7. Het bepalen van de werkvorm gebeurt in overleg met de ouders. De werkvorm kan wijzigen tijdens de begeleidingsduur.

De wijziging is slechts mogelijk mits motivering en wijziging van het ondersteuningsplan. »

Art. 4.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 4.De erkende centra begeleiden kinderen van 0 tot 6 jaar en hun ouders.

Broers en zussen van deze kinderen kunnen eveneens begeleid worden, voorzover ze basisonderwijs genieten.

Daarnaast kunnen de erkende centra in uitzonderlijke omstandigheden kinderen ouder dan zes jaar opvangen en begeleiden, voorzover ze basisonderwijs genieten, mits een grondige motivering van deze opname en begeleiding in het ondersteuningsplan is opgenomen, en ten bedrage van maximaal 10 % van hun capaciteit op jaarbasis. »

Art. 5.Artikel. 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.De hulpverlening van het centrum aan het kind en het gezin is van korte duur. De gemiddelde begeleidingsduur bedraagt op jaarbasis niet meer dan 90 aanwezigheidsdagen. De maximumbegeleidingsduur bedraagt 180 aanwezigheidsdagen. Indien die begeleidingsduur de 180 aanwezigheidsdagen overschrijdt, dan meldt het centrum dat aan Kind en Gezin.

Voor kinderen die veranderen van centrum wordt de begeleidingsduur van het eerste centrum meegeteld met die van de volgende centra. »

Art. 6.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden na de woorden « de vrouwelijke personeelsleden » de woorden « beneden de 45 jaar » ingevoegd.

Art. 7.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 15.Ieder centrum moet een pedagogisch en agogisch concept en een huishoudelijk reglement opstellen en voorleggen aan Kind en Gezin.

Het pedagogische en agogische concept en het huishoudelijk reglement moeten vóór de opname kenbaar worden gemaakt aan de ouders.

Het pedagogisch en agogisch concept omvat de beschrijving van de doelgroep, de pedagogische en agogische doelstellingen en de methodieken van de drie werkvormen.

Het huishoudelijk reglement bevat o.a. bepalingen over de bezoekregeling en de omvang en de betalingsvoorwaarden van de ouderbijdrage, de wijze waarop de ouders inspraak hebben in de opvang en hulpverlening van hun kind specifiek, of de opvang en hulpverlening van het centrum meer in het algemeen, en de mogelijkheid tot klacht bij het centrum zelf en eventueel bij de ombudsdienst van Kind en Gezin. »

Art. 8.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 16.De begeleidingsperiode wordt ingeschreven in het ondersteuningsplan. Het centrum registreert dagelijks de aanwezigheden en heeft een lijst ter beschikking. Kind en Gezin bepaalt hoe die registratie moet gebeuren. »

Art. 9.Aan artikel 17 van hetzelfde besluit wordt de volgende bepaling toegevoegd : « d) de gevolgen van brand »

Art. 10.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 18.Om tegemoet te komen aan zeer acute en uitzonderlijke problemen van gezinnen, en wanneer de maximumcapaciteit van het centrum dreigt te worden overschreden, en voorzover wordt voldaan aan de voorwaarden zoals bepaald in Titel II, hoofdstuk II van dit besluit, kan ieder centrum kinderen opnemen en begeleiden boven zijn erkende capaciteit.

Die overbezetting bedraagt maximaal 10 % van de erkende capaciteit op jaarbasis. Per dag mag de overbezetting niet meer zijn dan 25 %.

Iedere overschrijding boven de 100 % moet worden gemeld aan Kind en Gezin en in het dossier worden gemotiveerd. »

Art. 11.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 19.Het centrum moet de fundamentele rechten van de begeleide kinderen en hun ouders eerbiedigen. »

Art. 12.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 21.Van ieder begeleid kind en het gezin waartoe het behoort wordt een dossier aangelegd met de volgende elementen : 1° inlichtingen van administratieve aard;2° de gegevens over de toestand van het begeleide kind en het gezin waartoe het behoort;3° het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 22 van dit besluit, evenals elke bijsturing ervan zoals bedoeld in artikel 23 van dit besluit;4° rapportering van alle stappen in het dossier waaruit blijkt dat de begeleiding en de ondersteuning een gepast antwoord zijn op de hulpvragen. Het dossier is vertrouwelijk. »

Art. 13.Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 22.Vanaf de start van de begeleiding van een kind dient het centrum een ondersteuningsplan op te maken.

Dit ondersteuningsplan, dat de leidraad vormt voor de pedagogische en de agogische begeleiding door het centrum, bevat minstens de volgende onderdelen : 1° de identiteit van het begeleide kind, van de ouders en van andere betrokken derden;2° de aanvangssituatie waaruit blijkt dat de begeleiding een gepast antwoord is op de hulpvraag van het gezin;3° de pedagogische en agogische doeleinden;4° de voorgestelde methoden en werkwijzen om de doelstellingen te halen. Het ondersteuningsplan wordt door het centrum opgesteld in overleg met de ouders. In het individuele ondersteuningsplan moet aandacht worden besteed aan de samenwerking met de andere voorzieningen uit de welzijnssector, alsook met de belendende sectoren.

Kind en Gezin kan daartoe nadere richtlijnen formuleren. »

Art. 14.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 23.Het ondersteuningsplan kan, na evaluatie en samenspraak met de betrokken partijen, worden bijgestuurd. Die bijsturing wordt schriftelijk vastgelegd.

Wanneer een begeleiding langer dan 3 maanden duurt, dient uiterlijk 15 dagen voor het einde van deze periode van 3 maanden en van elke daarop volgende periode van 1 maand, een evaluatie van deze ondersteuning te worden gemaakt. »

Art. 15.Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 16.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 28.Het organiserende bestuur moet voor ieder centrum een aanvraag tot erkenning indienen. De aanvraag is slechts ontvankelijk indien ze bij ter post aangetekende brief gericht is aan Kind en Gezin.

De oprichting van een afdeling is afhankelijk van een voorafgaandelijke toelating van Kind en Gezin. »

Art. 17.In artikel 30 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Indien de inspectie een negatief advies voorlegt, kan het organiserende bestuur, voorafgaandelijk aan de beslissing van Kind en Gezin, worden gehoord door Kind en Gezin. Het verslag daarvan wordt bij het dossier gevoegd. »

Art. 18.Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 31.§ 1. Kind en Gezin kan de erkenning principieel toestaan op basis van de aanvraag, bedoeld in artikel 28 van dit besluit, in afwachting dat de stukken waaruit blijkt dat aan elke erkenningsvoorwaarde inzake materiële infrastructuur en organisatie is voldaan, aan Kind en Gezin worden toegezonden. § 2. De principiële erkenning, bedoeld in § 1, wordt gegeven voor maximaal één jaar. Op gemotiveerde aanvraag van het organiserende bestuur kan, na onderzoek en advies van de inspectiedienst, Kind en Gezin de principiële erkenning eenmalig verlengen voor een maximumtermijn van zes maanden.

Op basis van de principiële erkenning mag het centrum geen kinderen begeleiden. § 3. Binnen de termijnen, bepaald in § 2, wordt de erkenning toegestaan voorzover aan al de erkenningsvoorwaarden is voldaan. »

Art. 19.Artikel 32 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 32.§ 1. De erkenning door Kind en Gezin geldt voor maximum 5 jaar en is hernieuwbaar. De erkenningsbeslissing vermeldt de duur van de erkenning, de eventuele nadere bepalingen ervan en/of de voorwaarden waaraan moet worden voldaan. § 2. Kind en Gezin kan eveneens te allen tijde de bepalingen van de erkenning wijzigen, nadat het organiserend bestuur daartoe een aanvraag heeft ingediend en na advies van de inspectie te hebben ingewonnen. § 3. Kind en Gezin kan, na raadpleging van de inspectie, de erkenning intrekken wanneer niet meer aan alle erkenningsvoorwaarden is voldaan.

Het organiserend bestuur wordt vooraf gehoord door Kind en Gezin. § 4. Kind en Gezin kan een erkenning slechts toestaan of de bepalingen ervan slechts wijzigen voor zover dat de totale erkende capaciteit, van alle erkende centra samen, het getal 1.250 niet overschrijdt. § 5. Kind en Gezin kan tot onmiddellijke intrekking overgaan indien de gezondheid en de veiligheid van de opgevangen kinderen ernstig in gevaar is. »

Art. 20.In titel II van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IV ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IV. - Beroepsprocedure

Art. 33bis.Het organiserende bestuur of het kandidaat-organiserend bestuur kan een beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, tegen de volgende beslissingen : 1° de weigering en de intrekking van het principiële akkoord;2° de weigering en de intrekking van de erkenning;3° de weigering van de verlenging van de erkenning;4° de beslissing over de termijn van de erkenning of de verlenging van de erkenning.

Art. 33ter.Het organiserende bestuur dient in dit geval op straffe van niet-ontvankelijkheid uiterlijk 15 kalenderdagen na kennisneming van de in artikel 33bis genoemde beslissingen een gemotiveerd beroepsschrift in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, op het adres van de hoofdzetel van Kind en Gezin.

Art. 33quater.Het beroepsschrift bevat eveneens op straffe van niet-ontvankelijkheid de volgende elementen : 1° naam en adres van het organiserende bestuur;2° datum van ontvangst van de betwiste beslissing;3° een referte of een kopie van de betwiste beslissing;4° een uitvoerige motivering van het beroep;5° naam en handtekening van de voorzitter van het organiserende bestuur;6° datum van instelling van het beroep.

Art. 33quinqies.De administratie van Kind en Gezin beslist binnen 15 dagen na ontvangst van het beroepschrift over de ontvankelijkheid van het beroep, motiveert die beslissing en brengt het organiserende bestuur hiervan onverwijld per aangetekende brief op de hoogte.

Art. 33sexies.§ 1. Bij een beroep tegen de intrekking van erkenning of de weigering van verlenging van de erkenning, kan de administratie van Kind en Gezin tevens binnen 15 dagen na ontvangst van het beroepschrift beslissen dat het beroep geen schorsend karakter heeft.

Die mogelijkheid wordt beperkt tot de gevallen waarbij een ernstig gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de cliënteel en medewerkers dreigt. In alle andere gevallen is het beroep schorsend. § 2. Ingeval besloten wordt dat het beroep niet schorsend is, stuurt de administratie van Kind en Gezin de gemotiveerde beslissing onverwijld per aangetekende brief aan het organiserende bestuur.

Art. 33septies.§1. Overeenkomstig artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 september 1998 betreffende de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden, bezorgt Kind en Gezin het ontvankelijke beroepschrift samen met het volledige administratieve dossier en eventuele verweermiddelen aan de commissie.

Kind en Gezin bezorgt tegelijkertijd een kopie van het beroepschrift aan de minister. § 2. Het beroep wordt verder behandeld volgens de procedure, bedoeld in het in § 1 genoemde besluit. »

Art. 21.Artikel 35 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 22.Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 37.Elk erkend centrum ontvangt voor zijn basiserkenning jaarlijks een forfaitaire subsidie van 22.551.834 frank voor personeelskosten, infrastructuur, werking en voor verblijfkosten. De basiserkenning is verbonden aan de minimumcapaciteit zoals bedoeld in artikel 2, § 2 van dit besluit. »

Art. 23.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 38.Elk erkend centrum ontvangt jaarlijks een extra forfaitaire subsidie voor personeelskosten, infrastructuur, werking en verblijfkosten per extra schijf van 5 erkende éénheden zoals bedoeld in artikel 2, § 3 van dit besluit.

Met toepassing van artikel 2, § 3 van dit besluit wordt de forfaitaire subsidie op overeenkomstige wijze aangepast.

Voor de eerste zes extra schijven bedraagt de forfaitaire subsidie 3.470.305 frank per schijf.

Voor de zevende en volgende extra schrijven bedraagt de forfaitaire subsidie 3.284.947 frank per schijf. »

Art. 24.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 39.§ 1. Aan personeelskosten wordt minimaal 70 % besteed van de som van de subsidie, bepaald in dit besluit en de effectief ontvangen ouderbijdrage. § 2. Kind en Gezin kan maatregelen nemen inzake de eventuele steunverlening voor belangrijke infrastructuurwerken en informatisering die de opdracht en de werking van de centra ondersteunen. »

Art. 25.Artikel 40 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 40.Als het totaal aantal begeleidingsdagen, geboekt tijdens twee opeenvolgende jaren voor elk van deze jaren geen 80% bereikt van het maximaal aantal per erkend centrum in te vullen begeleidingsdagen wordt de erkende capaciteit verminderd tot 110 % van de gemiddelde bezetting van de twee voorgaande jaren, afgerond zoals bepaald in artikel 2, § 3.

De forfaitaire subsidiëring wordt in dat geval in overeenstemmende wijze aangepast.

De tijdelijke overbezetting, zoals bedoeld in artikel 18 van dit besluit wordt in aanmerking genomen. »

Art. 26.Artikel 41 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 41.Aanvullend op de subsidiëringsregeling voor personeelskosten zoals bepaald in artikel 37 en 38 van dit besluit kan Kind en Gezin binnen de perken van een bedrag van 64 miljoen aan de centra subsidies toekennen om een ten opzichte van het subsidiëringssysteem van het besluit van de Vlaamse regering van 30 juli 1985 houdende erkenning en subsidiëring van de kinderopvangcentra, moedertehuizen en kinderdag- en nachtverblijven gelijkblijvend subsidieniveau te garanderen en/of capaciteitsuitbreidingen toe te staan. »

Art. 27.Artikel 42 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 42.Om de subsidies te vereffenen dienen de voorzieningen een aangifte in, overeenkomstig het model en binnen de termijnen, vastgesteld door Kind en Gezin. »

Art. 28.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 43.Per kwartaal en uiterlijk op het einde van de eerste maand van het betreffende kwartaal keert Kind en Gezin voorschotten uit. Het bedrag van die voorschotten wordt berekend op een vierde van 90% van de geraamde, subsidiabele, jaarlijkse kosten.

Het saldo van 10% wordt uitbetaald in de loop van het eerste semester van het volgende jaar. De subsidies worden definitief vastgesteld door het bepalen van een regularisatiebedrag na het kalenderjaar waarin de in het eerste lid bedoelde voorschotten aan het centrum werden uitgekeerd.

Bij een batige vereffening na toepassing van artikel 50 voor Kind en Gezin, kan Kind en Gezin aan het centrum toestemming verlenen het verschuldigde bedrag in maandelijkse schijven terug te betalen over een periode van maximaal 3 maanden. »

Art. 29.Artikel 45 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 45.Ieder erkend centrum is ertoe gehouden jaarlijks vóór 1 april een activiteitenverslag aan Kind en Gezin over te leggen.

Dit verslag wordt opgesteld volgens de richtlijnen van Kind en Gezin.

Het bevat onder meer : 1° een resultatenrekening van het voorbije werkjaar;2° een balans;3° een begroting voor het lopende werkjaar. Jaarlijks stelt het centrum vóór 1 april een evaluatie van de inhoudelijke werking van het centrum ter beschikking van Kind en Gezin, volgens de richtlijnen van Kind en Gezin. »

Art. 30.Art. 46 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 46.Alle bewijsstukken, waaronder deze die de uitgaven staven waarvoor subsidies worden verleend, moeten minstens 10 jaar ter plaatse worden bewaard, met uitzondering van de dossiers van de opgenomen en begeleide kinderen, die tot hun meerderjarigheid bewaard moeten blijven. De personeelskosten worden bewezen door stortingen bij een organisatie van sociale zekerheid of bij een pensioenkas, aangevuld met werkgeversattesten, of op de wijze door Kind en Gezin bepaald. »

Art. 31.Artikel 48 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 48.Indien de som van de subsidie volgens dit besluit toegekend, de effectief ontvangen ouderbijdrage en de toelagen en tegemoetkomingen die openbare besturen of door hen gesubsidieerde instellingen aan het centrum hebben uitgekeerd om dezelfde kosten te financieren die krachtens de bepalingen van dit besluit reeds voor subsidiëring door Kind en Gezin in aanmerking komen, meer bedraagt dan de reële uitgaven voor verblijfkosten, werkings- en infrastructuurkosten en personeelskosten, moet het centrum met het saldo reserves opbouwen. »

Art. 32.Art. 50 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 50.Reserves, opgebouwd na 1 januari 1995, die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar 95% van de subsidie voor dat boekjaar overtreffen, worden teruggestort aan Kind en Gezin. »

Art. 33.Art. 58 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 58.§ 1. De centra, bedoeld in dit besluit, zijn ertoe gehouden om voor elke residentiële en semi-residentiële aanwezigheidsdag van een opgenomen kind een ouderbijdrage te vorderen van de ouders van het betrokken kind. Er kan van de ouders geen andere materiële bijdrage worden gevraagd. § 2. Het bedrag van de bijdrage, bedoeld in § 1, wordt bepaald volgens een schaal die varieert volgens het inkomen van de ouders van de opgenomen kinderen. De schaal is opgenomen in bijlage 1.

Het bedrag van de bijdrage is evenwel maximaal de helft van het maandelijks inkomen zoals berekend volgens artikel 52 van dit besluit, verhoogd met de kinderbijslag. »

Art. 34.Art. 58 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 58.Voor de berekening van de bezetting, zoals vereist in artikel 40 van dit besluit, worden de begeleidingsdagen vanaf 1 januari 1997 gerekend en kan de vermindering van de capaciteit slechts vanaf 1 januari 1999 worden toegepast. »

Art. 35.Art. 59 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 59.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995, met uitzondering van artikel 6, dat in werking treedt op 1 januari 2000, artikel 39, § 2 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1997 en artikel 40 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1997. »

Art. 36.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.

Art. 37.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 december 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^