Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 juli 2008
gepubliceerd op 19 augustus 2008

Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008, voor wat betreft de subsidiëring van landelijke cultureel-erfgoedorganisaties en cultureel-erfgoedprojecten, de cultureel-erfgoedconvenants en de advisering

bron
vlaamse overheid
numac
2008036009
pub.
19/08/2008
prom.
18/07/2008
ELI
eli/besluit/2008/07/18/2008036009/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 JULI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008, voor wat betreft de subsidiëring van landelijke cultureel-erfgoedorganisaties en cultureel-erfgoedprojecten, de cultureel-erfgoedconvenants en de advisering


De Vlaamse Regering, Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid artikel 55 tot en met 58;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2002 houdende vaststelling van de regels inzake de toekenning van een financiële ondersteuning voor publicaties in het Domein van de Volkscultuur;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende uitvoering van het decreet van 19 juli 2002 houdende de privaatrechtelijke culturele archiefwerking;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2004 ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid, voor wat betreft de erfgoedconvenants en de advisering;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2005 ter uitvoering van het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004, voor wat betreft de musea, de cultureel-erfgoedpublicaties en de projecten cultureel erfgoed;

Gelet op het Cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008;

Gelet op het advies van de Strategische Adviesraad, gegeven op 12 juni 2008;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het Cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008 zorgt voor een integratie van het Decreet op de Volkscultuur van 1998, het Archiefdecreet van 2002 en het Erfgoeddecreet van 2004, dat overeenkomstig het Cultureel-erfgoeddecreet sommige organisaties uit de cultureel-erfgoedsector uiterlijk op 1 september 2008 voor een overstap van de integrerende decreten naar dit decreet een aanvraag moeten indienen, dat het vanuit goed bestuur en meer specifiek voor de rechtszekerheid van de organisaties noodzakelijk is dat zij tijdig op de hoogte worden gebracht van de wijzigingen aan de reglementering in functie van de opmaak van een aanvraagdossier, dat het geen optie is om aan de Raad van State een advies binnen een termijn van dertig dagen te vragen omdat dit tot gevolg zou hebben dat het voorliggende besluit slechts in september definitief kan worden goedgekeurd door de Vlaamse Regering, waardoor de organisaties onoverkomelijke moeilijkheden zouden ondervinden bij de opmaak van hun aanvraagdossiers, en gemotiveerd door het feit dat het besluit voornamelijk autoregulatie omvat;

Gelet op het advies van de Raad van State, met nummer 44.819/3, gegeven op 8 juli 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het Cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008;2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden;

Art. 2.De door de Vlaamse Regering aangewezen dienst, vermeld in het decreet, is het intern verzelfstandigd agentschap Kunsten en Erfgoed, hierna de administratie te noemen. HOOFDSTUK II. - Het steunpunt voor cultureel erfgoed

Art. 3.De aanvraag voor een werkingssubsidie als steunpunt, vermeld in artikel 6, § 1, van het decreet, wordt ingediend bij de administratie.

De administratie bepaalt uiterlijk op 1 oktober van het eerste volledige jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement op welke wijze de aanvraag moet worden ingediend. De administratie kan een model van aanvraagdossier verplichten.

Art. 4.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag tijdig werd ingediend en of ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 1°, 2° en 3°, van het decreet.

Als de aanvraag niet tijdig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5, 1°, 2° en 3°, van het decreet, is de aanvraag onontvankelijk.

De administratie meldt de aanvrager uiterlijk op 15 februari van het tweede volledige jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement per aangetekende brief of elektronisch of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de onontvankelijkheid van de aanvraag. § 2. De administratie stelt een advies op over alle aspecten van de aanvraag. De administratie kan daarvoor alle initiatieven nemen die ze nodig acht. De administratie bezorgt het advies uiterlijk op 1 juli van het tweede jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement aan de minister. § 3. De minister beslist uiterlijk op 1 oktober van het tweede jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement over de toekenning en het bedrag van de jaarlijkse werkingssubsidie. § 4. De administratie deelt de beslissing van de minister, per aangetekende brief of elektronisch, mee aan de organisatie. Ze doet dat binnen een termijn van vijftien dagen na de beslissing van de minister.

Art. 5.Over de inhoud van de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 7, § 2, van het decreet, wordt onderhandeld tussen de administratie en een vertegenwoordiging van het steunpunt.

De minister en het steunpunt ondertekenen de beheersovereenkomst uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de Vlaamse Regering een beslissing heeft genomen als vermeld in artikel 7, § 1, van het decreet. HOOFDSTUK III. - Aanduiding van de Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap

Art. 6.De volgende musea worden aangeduid als Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap, als vermeld in artikel 17 van het decreet : 1° het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen;2° het Kasteel van Gaasbeek;3° het Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen. De Vlaamse Regering kan bijkomende Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap aanduiden. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen voor de procedure voor de toekenning en bepaling van het bedrag van de werkingssubsidies voor landelijke cultureel-erfgoedorganisaties voor volkcultuur, voor landelijke expertisecentra voor cultureel erfgoed, voor collectiebeherende cultureel-erfgoedorganisaties, voor de Vlaamse Erfgoedbibliotheek, voor een samenwerkingsverband voor het beheer van de Archiefbank Vlaanderen, voor de samenwerkingsverbanden met het oog op de versterking van de internationale profilering van kunstcollecties en voor de periodieke cultureel-erfgoedpublicaties

Art. 7.De volgende aanvragen worden bij de administratie ingediend : 1° een aanvraag voor een werkingssubsidie als landelijke cultureel-erfgoedorganisatie voor volkscultuur of als landelijk expertisecentrum voor cultureel erfgoed, vermeld in artikel 28, § 1, van het decreet;2° een aanvraag voor een werkingssubsidie als collectiebeherende cultureel-erfgoedorganisatie, vermeld in artikel 34, § 1, van het decreet;3° een aanvraag voor een werkingssubsidie als Vlaamse Erfgoedbibliotheek, vermeld in artikel 40, § 1, van het decreet;4° een aanvraag voor een werkingssubsidie voor het samenwerkingsverband voor het beheer van Archiefbank Vlaanderen, vermeld in artikel 46, § 1, van het decreet;5° een aanvraag voor een werkingssubsidie als samenwerkingsverband met het oog op de versterking van de internationale profilering van kunstcollecties, vermeld in artikel 52, § 1, van het decreet;6° een aanvraag voor een werkingssubsidie voor een periodieke cultureel-erfgoedpublicatie vermeld in artikel 58, § 1, van het decreet. De administratie bepaalt op welke wijze de aanvraag moet worden ingediend. Ze doet dat uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop een aanvraag als vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 6°, wordt ingediend. De administratie kan een model van aanvraagdossier verplichten.

Art. 8.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag ontvankelijk is.

Een aanvraag als vermeld in artikel 7, eerste lid, 1°, voor een werkingssubsidie als landelijke cultureel-erfgoedorganisatie voor volkscultuur of als landelijk expertisecentrum voor cultureel erfgoed is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend en als ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 27, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet.

Een aanvraag als vermeld in artikel 7, eerste lid, 2°, voor een werkingssubsidie als collectiebeherende cultureel-erfgoedorganisatie, is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend en als ze voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 32, § 1, 1°, artikel 32, § 1, 2° of artikel 32, § 1, 3°, van het decreet.

Een aanvraag als vermeld in artikel 7, eerste lid, 3°, voor een werkingssubsidie als Vlaamse Erfgoedbibliotheek, is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend en als ze voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 39, van het decreet.

Een aanvraag als vermeld in artikel 7, eerste lid, 4°, voor een werkingssubsidie voor het beheer van Archiefbank Vlaanderen, is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend en als ze voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 45, van het decreet.

Een aanvraag als vermeld in artikel 7, eerste lid, 5°, voor een werkingssubsidie als samenwerkingsverband met het oog op de versterking van de internationale profilering van kunstcollecties, is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend en als ze voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 51, eerste lid, 1°, 2° en 3°, van het decreet.

Een aanvraag als vermeld in artikel 7, eerste lid, 6°, voor een werkingssubsidie voor een periodieke cultureel-erfgoedpublicatie, is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend en als ze voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 57, § 1, 1°, 2° en 4°, van het decreet.

Als de aanvraag niet tijdig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden is de aanvraag onontvankelijk. § 2. De administratie meldt de aanvrager uiterlijk op 15 april van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend, per aangetekende brief of elektronisch of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Als de aanvraag onontvankelijk is wordt de reden daarvan meegedeeld.

Art. 9.§ 1. De bevoegde beoordelingscommissie, vermeld in artikel 29 van het decreet, is de beoordelingscommissie Landelijke Cultureel-erfgoedorganisaties voor Volkscultuur en Landelijke Expertisecentra voor Cultureel Erfgoed, vermeld in artikel 25, § 1, eerste lid, 1°.

De bevoegde beoordelingscommissie, vermeld in artikel 35, 41, 47 en 53 van het decreet, is de beoordelingscommissie Collectiebeherende Cultureel-erfgoedorganisaties, vermeld in artikel 25, § 1, eerste lid, 2°.

De bevoegde beoordelingscommissie, vermeld in artikel 59 van het decreet, is de beoordelingscommissie Publicaties, vermeld in artikel 25, § 1, derde lid. § 2. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de bevoegde beoordelingscommissie, een geïntegreerd advies op over alle aspecten van de aanvraag en bezorgt dat uiterlijk op 1 juli van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend, aan de minister.

Art. 10.De minister bezorgt een ontwerp van beslissing tijdig aan de Vlaamse Regering zodat de Vlaamse Regering, ter uitvoering van het decreet, uiterlijk op 1 oktober van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend een beslissing kan nemen over de toekenning en het bedrag van de werkingssubsidie.

De administratie deelt de beslissing van de Vlaamse Regering, per aangetekende brief of elektronisch, mee aan de aanvrager binnen een termijn van vijftien dagen na de beslissing van de Vlaamse Regering.

Art. 11.Over de inhoud van de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 30, § 2, artikel 36, § 2, artikel 42, § 2, artikel 48, § 2, artikel 54, § 2, van het decreet, wordt onderhandeld door de administratie en een vertegenwoordiging van de aanvrager die een werkingssubsidie toegekend heeft gekregen van de Vlaamse Regering.

De minister en de aanvrager die een werkingssubsidie toegekend heeft gekregen van de Vlaamse Regering, ondertekenen de beheersovereenkomst uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de Vlaamse Regering een beslissing heeft genomen over de toekenning en het bedrag van de werkingssubsidie. HOOFDSTUK V. - De subsidiëring van een lokaal en provinciaal cultureel-erfgoedbeleid door een cultureel-erfgoedconvenant te sluiten.

Art. 12.De volgende aanvragen worden bij de administratie ingediend : 1° de aanvraag voor een werkingssubsidie voor een provinciaal cultureel-erfgoedbeleid, vermeld in artikel 63, eerste lid, van het decreet;2° de aanvraag voor een werkingssubsidie voor een lokaal cultureel-erfgoedbeleid vermeld in artikel 69, § 1, van het decreet. De administratie bepaalt op welke wijze de aanvraag moet worden ingediend. De administratie kan een model van aanvraagdossier verplichten. De administratie doet dat : 1° voor een aanvraag voor een werkingssubsidie voor een provinciaal cultureel-erfgoedbeleid, als vermeld in het eerste lid, 1°, uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag moet worden ingediend;2° voor een aanvraag voor een werkingssubsidie voor een lokaal cultureel-erfgoedbeleid als vermeld in het eerste lid, 2°, uiterlijk op 1 september van het jaar waarin de aanvraag moet worden ingediend.

Art. 13.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag ontvankelijk is.

Een aanvraag als vermeld in artikel 12, eerste lid, 1°, is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend.

Een aanvraag als vermeld in artikel 12, eerste lid, 2°, is ontvankelijk als ze tijdig werd ingediend en als ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 68, § 1, § 2, of § 3, van het decreet.

Als de aanvraag niet tijdig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk. § 2. De administratie meldt de aanvrager, per aangetekende brief of elektronisch, of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Als de aanvraag onontvankelijk is wordt de reden daarvan meegedeeld.

De administratie doet dat : 1° voor een aanvraag voor een werkingssubsidie voor een provinciaal cultureel-erfgoedbeleid als vermeld in artikel 12, eerste lid, 1°, uiterlijk op 15 april van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend;2° voor een aanvraag voor een werkingssubsidie voor een lokaal cultureel-erfgoedbeleid als vermeld in artikel 12, eerste lid, 2°, uiterlijk op 15 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag werd ingediend.

Art. 14.De bevoegde beoordelingscommissie, vermeld in artikel 59 en 70 van het decreet, is de beoordelingscommissie Cultureel-erfgoedconvenants, vermeld in artikel 25, § 1, eerste lid, 3°.

De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de bevoegde beoordelingscommissie, een geïntegreerd advies op over alle aspecten van de aanvraag en bezorgt dat aan de minister uiterlijk op 1 juli van het jaar waarin de aanvraag voor een werkingssubsidie voor een provinciaal cultureel-erfgoedbeleid vermeld in artikel 12, eerste lid, 1°, werd ingediend, of van het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag voor een werkingssubsidie voor een lokaal cultureel-erfgoedbeleid vermeld in artikel 12, eerste lid, 2°, werd ingediend.

Art. 15.De minister bezorgt een ontwerp van beslissing tijdig aan de Vlaamse Regering zodat de Vlaamse Regering, ter uitvoering van het decreet, uiterlijk op 1 oktober van het jaar waarin de aanvraag voor een werkingssubsidie voor een provinciaal cultureel-erfgoedbeleid, vermeld in artikel 12, eerste lid, 1°, werd ingediend, of van het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag voor een werkingssubsidie voor een lokaal cultureel-erfgoedbeleid, vermeld in artikel 12, eerste lid, 2°, werd ingediend, een beslissing kan nemen over de toekenning en het bedrag van de werkingssubsidie.

De administratie deelt de beslissing van de Vlaamse Regering, per aangetekende brief of elektronisch, mee aan de aanvrager binnen een termijn van vijftien dagen na de beslissing van de Vlaamse Regering.

Art. 16.Over de inhoud van het cultureel-erfgoedconvenant, vermeld in artikel 65 of 72, van het decreet, wordt onderhandeld door de administratie en een vertegenwoordiging van de aanvrager die een werkingssubsidie toegekend heeft gekregen van de Vlaamse Regering.

De minister en de aanvrager die een werkingssubsidie toegekend heeft gekregen van de Vlaamse Regering, ondertekenen het cultureel-erfgoedconvenant uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de Vlaamse Regering een beslissing heeft genomen over de toekenning en het bedrag van de werkingssubsidie. HOOFDSTUK VI. - De subsidiëring van projecten cultureel erfgoed

Art. 17.De minister legt de beleidsprioriteiten en prioritaire landen, vermeld in artikel 75, § 4, van het decreet, vast in de beleidsnota en de beleidsbrieven Cultuur.

Art. 18.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie als vermeld in artikel 74 van het decreet, bezorgt een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon een aanvraag voor een projectsubsidie aan de administratie.

De aanvragen worden bij de administratie ingediend : 1° voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft : uiterlijk op 15 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het project van start gaat;2° voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft : uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin het project van start gaat. De administratie bepaalt op welke wijze de aanvraag moet worden ingediend. De administratie kan een model van aanvraagdossier verplichten. Ze doet dat uiterlijk vier maanden voor de uiterste indiendatum. § 2. De aanvraag bevat alle informatie die nodig en nuttig is om het project te toetsen aan de criteria, vermeld in artikel 75 van het decreet. § 3. De aanvraag voor een projectsubsidie bevat minstens : 1° een beschrijving van het project, de doelstellingen en de beoogde effecten en resultaten;2° een beschrijving van de doelgroep met bijzondere aandacht voor interculturaliteit;3° een beschrijving van de wijze waarop de resultaten kenbaar zullen worden gemaakt en ten dienste zullen worden gesteld van het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen;4° de verschillende partners en hun inbreng in het project;5° de timing en de planning voor de uitvoering van het project;6° een begroting met inbegrip van een financieringsplan.

Art. 19.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag ontvankelijk is. Bij het onderzoek van de ontvankelijkheid wordt het project ook getoetst aan de voorwaarden vermeld in artikel 74, tweede lid, van het decreet. Een aanvraag is ontvankelijk als ze tijdig en volledig is, als de aanvrager een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoon is zonder winstgevend doel en als het project voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 74, tweede lid van het decreet.

Als de aanvraag niet tijdig werd ingediend, niet volledig is, niet door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon zonder winstgevend doel werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 74, tweede lid, van het decreet, is de aanvraag onontvankelijk. § 2. De administratie meldt de aanvrager uiterlijk op 1 oktober van het voorafgaande jaar, voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft, of uiterlijk op 15 maart van hetzelfde jaar, voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft, per aangetekende brief of elektronisch, of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Indien de aanvraag onontvankelijk is wordt de reden hiervan meegedeeld.

Art. 20.De bevoegde beoordelingscommissie, vermeld in artikel 74, eerste lid, van het decreet, is de beoordelingscommissie Cultureel-erfgoedprojecten vermeld in artikel 25, § 1, eerste lid, 4°.

De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de bevoegde beoordelingscommissie, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van de aanvraag, en bezorgt dat aan de minister uiterlijk op 15 december van het voorafgaande jaar, voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft, of uiterlijk op 1 juni van hetzelfde jaar, voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft.

Art. 21.De minister neemt uiterlijk op 15 januari van hetzelfde jaar, voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft, of uiterlijk op 1 juli van hetzelfde jaar, voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft, een beslissing over de aanvragen voor een projectsubsidie als vermeld in artikel 74, eerste lid, 1° en 2° van het decreet.

De administratie deelt de beslissing van de minister per aangetekende brief of elektronisch mee aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon binnen een termijn van vijftien dagen na de beslissing van de minister. HOOFDSTUK VII. - Projectsubsidies voor eenmalige publicaties

Art. 22.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie als vermeld in artikel 77 van het decreet, bezorgt een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon een aanvraag voor een projectsubsidie aan de administratie.

De aanvragen worden bij de administratie ingediend : 1° voor een publicatie die verschijnt in het volgende jaar : uiterlijk op 15 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de publicatie verschijnt;2° voor een publicatie die verschijnt na 1 juli : uiterlijk op 15 maart van het jaar waarin de publicatie verschijnt. Uiterlijk drie maanden voor de uiterste indiendatum bepaalt de minister op welke wijze de aanvraag voor subsidiëring moet worden ingediend. De minister kan een model voor het aanvraagdossier verplichten. § 2. De aanvraag tot subsidiëring van een eenmalige publicatie als vermeld in artikel 77 van het decreet, moet de volgende documenten bevatten die nodig zijn om zowel de inhoudelijke kwaliteit als de werking en het beheer te kunnen beoordelen aan de hand van de voorwaarden vermeld in § 1 en de criteria, vermeld in artikel 78 van het decreet : 1° de voorziene distributie;2° de publicatiedatum;3° de verkoopprijs;4° een Curriculum Vitae van de auteur;5° de inhoudsopgave;6° het manuscript of een representatief deel ervan;7° een gedetailleerde kostenraming;8° de geplande oplage in het eerste jaar;9° de geplande promotie.

Art. 23.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag ontvankelijk is. Bij het onderzoek van de ontvankelijkheid wordt het project ook getoetst aan de voorwaarden vermeld in artikel 77, tweede lid, van het decreet. Een aanvraag is ontvankelijk als ze tijdig en volledig is, als de aanvrager een publiekrechtelijke of een privaatrechtelijke rechtspersoon is en als het project voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 77, tweede lid van het decreet.

Als de aanvraag niet tijdig werd ingediend, niet volledig is, niet door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 77, tweede lid, van het decreet, is de aanvraag onontvankelijk. § 2. De administratie meldt de aanvrager uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de publicatie verschijnt, voor een publicatie die verschijnt in het volgende jaar, of uiterlijk op 1 april van het jaar waarin de publicatie verschijnt, voor een publicatie die verschijnt na 1 juli van hetzelfde jaar, per aangetekende brief of elektronisch, of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Indien de aanvraag onontvankelijk is wordt de reden hiervan meegedeeld. § 3. De bevoegde beoordelingscommissie, vermeld in artikel 77, eerste lid, van het decreet is de beoordelingscommissie Publicaties, vermeld in artikel 25, § 1, derde lid.

De beoordelingscommissie Publicaties beoordeelt de inhoudelijke aspecten van de aanvraag en brengt daarover advies uit. De administratie beoordeelt de zakelijke en financiële aspecten en brengt daarover advies uit. De beoordeling gebeurt aan de hand van de relevante voorwaarden en beoordelingscriteria vermeld in artikel 78 van het decreet. § 4. De minister neemt uiterlijk vier maanden na de uiterste indiendatum een beslissing over het al of niet toekennen van een projectsubsidie als vermeld in artikel 77 van het decreet.

De minister kan aan de toekenning van een subsidie als vermeld in artikel 77 van het decreet, aanvullende voorwaarden opleggen voor de distributie.

De minister mag, rekening houdend met en op grond van de specifieke doeleinden waarvoor de publicatie aangewend moet worden of de bijzondere kenmerken van de publicatie of de realisatiedatum van de publicatie, een aangepaste verantwoording vragen of een aangepaste indieningsdatum opleggen. HOOFDSTUK VIII. - De adviescommissie Cultureel Erfgoed en de beoordelingscommissies

Art. 24.§ 1. De administratie bezorgt voor de samenstelling van de adviescommissie, vermeld in artikel 81 van het decreet, een indicatieve lijst met kandidaten aan de minister. De minister kan daaraan een of meerdere namen toevoegen. § 2. De minister benoemt voor de adviescommissie, vermeld in artikel 81 van het decreet, minimaal acht en maximaal twaalf leden.

Onder de leden van de adviescommissie wijst de minister een voorzitter en een ondervoorzitter aan. De voorzitter en de ondervoorzitter moeten van een verschillend geslacht zijn.

De leden van de adviescommissie worden benoemd voor vijf jaar. Om de vijf jaar wordt minstens de helft van de leden vervangen. Een lid kan maximaal twee mandaten vervullen.

De vijfjarige periode waarvoor de leden van de adviescommissie worden benoemd start op 1 oktober van het eerste volledige jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement en eindigt op 30 september van het eerste volledige jaar van de volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.

Art. 25.§ 1. Voor het beleidsveld cultureel erfgoed worden, vermeld in artikel 82, eerste lid, van het decreet, de volgende beoordelingscommissies opgericht : 1° de beoordelingscommissie Landelijke Cultureel-erfgoedorganisaties Volkscultuur en Landelijke Expertisecentra voor Cultureel Erfgoed;2° de beoordelingscommissie Collectiebeherende Cultureel-erfgoedorganisaties;3° de beoordelingscommissie Cultureel-erfgoedconvenants;4° de beoordelingscommissie Cultureel-erfgoedprojecten. Indien nodig kan de minister aanvullende beoordelingscommissies oprichten.

De advisering over periodieke cultureel-erfgoedpublicaties als vermeld in artikel 56 van het decreet, en de advisering over eenmalige publicaties als vermeld in artikel 77 van het decreet, gebeurt door de beoordelingscommissie Publicaties, opgericht ter uitvoering van het decreet van 2 april 2004 houdende de subsidiëring van kunstenorganisaties, kunstenaars, organisaties voor kunsteducatie en organisaties voor sociaal-artistieke werking, internationale initiatieven, publicaties en steunpunten. § 2. De administratie bezorgt voor de samenstelling van elke beoordelingscommissie een indicatieve lijst van kandidaten aan de minister. De minister kan daaraan een of meerdere namen toevoegen. § 3. De minister benoemt voor elke beoordelingscommissie minimaal acht en maximaal zestien leden.

Onder de leden van de beoordelingscommissies wijst de minister een voorzitter en een ondervoorzitter aan. De voorzitter en de ondervoorzitter moeten van een verschillend geslacht zijn.

De leden van de beoordelingscommissies worden benoemd voor vijf jaar.

Om de vijf jaar wordt minstens de helft van de leden vervangen. Een lid kan maximaal twee mandaten vervullen.

De vijfjarige periode waarvoor de leden van de beoordelingscommissies vermeld in § 1, eerste en tweede lid, worden benoemd start op 1 oktober van het eerste volledige jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement en eindigt op 30 september van het eerste volledige jaar van de volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.

Art. 26.§ 1. De adviescommissie en de beoordelingscommissies leggen binnen drie maanden na hun aanstelling aan de minister een voorstel van huishoudelijk reglement voor over hun werking. De minister keurt vervolgens het huishoudelijk reglement van de adviescommissie en de beoordelingscommissies goed.

De adviescommissie en de beoordelingscommissies kunnen externe experts uitnodigen. § 2. Een lid van een adviescommissie of van een beoordelingscommissie, dat door de minister wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, voleindigt het mandaat. § 3. De minister kan : 1° op verzoek van de betrokkene een einde maken aan het mandaat van : a) voorzitter, ondervoorzitter of lid van de adviescommissie;b) voorzitter, ondervoorzitter of lid van een beoordelingscommissie.2° op verzoek van de adviescommissie een einde maken aan het mandaat van : a) voorzitter, ondervoorzitter of lid van de adviescommissie;b) voorzitter, ondervoorzitter of lid van een beoordelingscommissie.3° op verzoek van de beoordelingscommissie een einde maken aan het mandaat van de voorzitter, ondervoorzitter of lid van een beoordelingscommissie.4° na advies van respectievelijk de adviescommissie of een beoordelingscommissie of na advies van de administratie, in de volgende gevallen ambtshalve een einde stellen aan een mandaat van voorzitter, ondervoorzitter of lid van de adviescommissie of een beoordelingscommissie als de mandaathouder : a) driemaal na elkaar zonder voorafgaande kennisgeving de vergadering van de adviescommissie of van een beoordelingscommissie niet bijwoont;b) activiteiten verricht of functies vervult die onverenigbaar zijn met het mandaat of die een strijdigheid van belangen tot gevolg hebben.

Art. 27.De leden van de adviescommissie en van de beoordelingscommissies, alsook de door de adviescommissie en de beoordelingscommissies uitgenodigde experts, kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen, vermeld in artikel 84, vierde lid van het decreet : 1° de voorzitters : een presentiegeld van 90 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal 2 dagdelen per dag, om vergaderingen en werkvergaderingen bij te wonen;2° de ondervoorzitters, de leden en de uitgenodigde experts : een presentiegeld van 60 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal twee dagdelen per dag, om vergaderingen en werkvergaderingen bij te wonen;3° een reisvergoeding van 25 cent per kilometer, geïndexeerd, om vergaderingen en werkvergaderingen bij te wonen.De reiskostenvergoeding wordt berekend op basis van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van de zitting.

Leden die ook personeelslid zijn van de diensten van de Vlaamse overheid, hebben geen recht op de vergoeding als de vergadering plaatsvindt tijdens de gewone diensturen.

Art. 28.Het secretariaat van de adviescommissie en de beoordelingscommissies wordt waargenomen door de administratie. HOOFDSTUK IX. - Algemene bepalingen over subsidiëring

Art. 29.§ 1. De minister kent : 1° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet, toe aan het steunpunt waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de minister als vermeld in artikel 4, § 3;2° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 26, § 1, van het decreet, toe aan de landelijke cultureel-erfgoedorganisatie waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 30, § 1, van het decreet;3° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 32, § 1, van het decreet, toe aan de collectiebeherende cultureel-erfgoedorganisatie waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 36, § 1, van het decreet;4° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 38, § 1, van het decreet, toe aan de Vlaamse Erfgoedbibliotheek waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 42, § 1 van het decreet;5° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 44, § 1, van het decreet, toe aan het samenwerkingsverband voor het beheer van de Archiefbank Vlaanderen, waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 48, § 1, van het decreet;6° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 50, § 1, van het decreet toe aan het samenwerkingsverband oude en hedendaagse kunst, waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 54, § 1, van het decreet;7° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 56, § 1, van het decreet toe aan de uitgever, waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 60 van het decreet;8° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 62, § 1, van het decreet toe aan het provinciebestuur of de rechtspersoon vermeld in artikel 62, § 1, van het decreet waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 64, § 3, van het decreet;9° een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 67, § 1, van het decreet toe aan de gemeentelijke overheid vermeld in artikel 67, § 1, 1°, van het decreet, aan het intergemeentelijk samenwerkingsverband vermeld in artikel 67, § 1, 2° van het decreet en de Vlaamse Gemeenschapscommissie vermeld in artikel 67, § 1, 3° van het decreet, waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering als vermeld in artikel 71 van het decreet. § 2. De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan de jaarlijkse werkingssubsidie, vermeld in § 1, wordt toegekend, neemt de activiteiten waarvoor hij krachtens § 1 gesubsidieerd wordt, op in een aparte afdeling van de begroting.

Als de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, naast de activiteiten waarvoor hij krachtens § 1 gesubsidieerd wordt, nog andere evenwaardige hoofdactiviteiten organiseert, dan moet de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon in zijn volledige boekhouding een duidelijk en identificeerbaar onderscheid maken tussen de verschillende soorten activiteiten. § 3. De boekhouding van een privaatrechtelijke rechtspersoon wordt gevoerd conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen of conform de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen zoals gewijzigd, en wordt zo georganiseerd dat de financiële controle op de aanwending van de subsidies mogelijk is.

Art. 30.De jaarlijkse werkingssubsidie vermeld in artikel 29, wordt, op grond van artikel 86 van het decreet, in de vorm van voorschotten beschikbaar gesteld : 1° een eerste schijf van 45 % van de subsidie die voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt uitbetaald vanaf 1 februari;2° een tweede schijf van 45 % van de subsidie die voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt uitbetaald vanaf 1 juli;3° het saldo van 10 percent van de subsidie die voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt uitbetaald na controle op de naleving van de subsidievoorwaarden, na aanvaarding van de bewijsstukken door de administratie.

Art. 31.De projectsubsidie, vermeld in artikel 74 en 77 van het decreet, wordt als volgt beschikbaar gesteld : 1° een voorschot van 90 percent van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na de ondertekening van het besluit waarin de subsidie wordt toegekend;2° het saldo van 10 percent van het subsidiebedrag wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend.

Art. 32.Kosten van ondersteunende aard als vermeld in artikel 89 van het decreet, zijn : 1° huisvestingskosten met inbegrip van inrichtingskosten, onderhoudskosten en kosten die verbonden zijn aan schoonmaak en nutsvoorzieningen;2° uitrustingskosten met inbegrip van kosten voor bureautica;3° personeelskosten voor onthaal, boekhouding, loonadministratie, informaticaondersteuning en de aanwerving van personeel. HOOFDSTUK X. - Algemene bepalingen over het toezicht en de evaluatie

Art. 33.De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan een jaarlijkse werkingssubsidie als vermeld in artikel 29, § 1, wordt toegekend, bezorgt jaarlijks, uiterlijk op 1 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de werkingssubsidie wordt toegekend, een begroting en bijbehorende toelichting voor het volgende jaar aan de administratie.

Voor het eerste werkingsjaar waarvoor de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon in aanmerking komt voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 29, § 1, bezorgt de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon uiterlijk op 1 februari van het eerste werkingsjaar een begroting en bijbehorende toelichting aan de administratie.

In de begroting met bijbehorende toelichting beschrijft de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon hoe hij het beleidsplan tijdens het desbetreffende jaar zal uitvoeren, en de personele, logistieke en financiële middelen die daarvoor ter beschikking staan.

De administratie bepaalt uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de werkingssubsidie wordt toegekend op welke wijze de begroting en de bijbehorende toelichting moeten worden ingediend. De administratie kan een model van begroting en toelichting verplichten.

Art. 34.§ 1. De werkingssubsidie vermeld in artikel 29, wordt verantwoord op basis van een jaarverslag van het voorbije werkingsjaar.

Dat jaarverslag bevat : 1° een beknopt inhoudelijk verslag waarin de klemtoon ligt op de elementen uit de toelichting bij de begroting die niet of anders werden ingevuld;2° de jaarrekening die bestaat uit een balans, een resultatenrekening en het verslag van een bedrijfsrevisor of, in voorkomend geval, van de gemeente- of provincieontvanger.Als het een gemeente of provincie betreft, wordt een uittreksel uit de jaarrekening gevraagd met een overzicht van de inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op de werking van de cultureel-erfgoedorganisatie waarvoor de gemeente of provincie een werkingssubsidie ontvangt; 3° een afschrijvingstabel voor de investeringen. § 2. Het jaarverslag wordt door de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon aan de administratie bezorgd, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de werkingssubsidie werd toegekend.

De administratie bepaalt uiterlijk op 1 januari van het jaar waarvoor de werkingssubsidie wordt toegekend op welke wijze het jaarverslag moet worden ingediend. De administratie kan een model van jaarverslag verplichten. § 3. De administratie kan op ieder ogenblik aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon aanvullende informatie en documenten vragen. § 4. De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die zowel in het kader van dit decreet als van andere decreten op een meerjarige basis werkingssubsidies ontvangt, is ertoe gehouden om jaarlijks ter controle een volledige jaarrekening voor te leggen voor alle activiteiten en een opgesplitste resultatenrekening voor elke hoofdactiviteit afzonderlijk waarvoor hij een werkingssubsidie ontvangt.

Art. 35.§ 1. De projectsubsidie toegekend in uitvoering van artikel 74 of 77 van het decreet wordt verantwoord op basis van een eindverslag en een financiële afrekening.

Het eindverslag en de financiële afrekening bevatten minstens : 1° een beknopt inhoudelijk verslag waarin de klemtoon ligt op de elementen van de aanvraag voor een projectsubsidie die niet of anders werden ingevuld;2° een financiële afrekening van het project met bewijsstukken.De boekhouding wordt zo georganiseerd dat de financiële controle op de aanwending van de projectsubsidie mogelijk is.

Bij de verantwoording van de projectsubsidie in uitvoering van artikel 77 van het decreet worden tien exemplaren van de publicatie, waarvoor de subsidie werd toegekend, gevoegd. § 2. Het eindverslag en de financiële afrekening worden door de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon aan de administratie bezorgd, uiterlijk op drie maanden na het beëindigen van het project en uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat volgt op het jaar waarin de subsidie werd toegekend.

De administratie bepaalt, op het ogenblik dat de subsidie wordt toegekend, op welke wijze het eindverslag moet worden ingediend. De administratie kan een model van eindverslag verplichten.

De administratie kan op ieder ogenblik aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon aanvullende informatie en documenten opvragen. HOOFDSTUK XI. - Aanvullende subsidies voor tewerkstelling

Art. 36.De minister wijst ter uitvoering van artikel 95 van het decreet, uiterlijk op 31 december 2008 aan welke organisaties, die een aanvullende subsidie voor tewerkstelling hebben ontvangen in 2007, tot de cultureel-erfgoedsector behoren.

Art. 37.Een aanvraag voor het behoud van de subsidie voor aanvullende tewerkstelling, als vermeld in artikel 101, van het decreet, wordt ingediend bij de administratie.

De administratie bepaalt uiterlijk op 1 januari van het jaar waarin een aanvraag moet worden ingediend, op welke wijze dat moet gebeuren.

De administratie kan een model van aanvraagdossier verplichten.

Art. 38.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag tijdig werd ingediend, of de aanvrager een kwaliteitslabel als vermeld in artikel 13 van het decreet, toegekend heeft gekregen en gerechtigd is dat te dragen, en of de aanvrager beschikte over vervangers van geregulariseerde DAC'ers.

Als de aanvraag niet tijdig werd ingediend of niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, is de aanvraag onontvankelijk.

De administratie meldt de aanvrager uiterlijk op 15 april van het jaar dat voorafgaat aan de beleidsperiode vermeld in artikel 100 van het decreet, per aangetekende brief of elektronisch of de aanvraag al of niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van onontvankelijkheid van de aanvraag. § 2. De administratie toetst de aanvraag aan het criterium, vermeld in artikel 101, derde lid, van het decreet, en stelt een advies op over alle aspecten van de aanvraag. De administratie kan daarvoor alle initiatieven nemen die ze nodig acht. De administratie bezorgt het advies uiterlijk op 1 juni van het jaar dat voorafgaat aan de beleidsperiode vermeld in artikel 100 van het decreet, aan de minister. § 3. De minister beslist uiterlijk op 1 juli van het jaar dat voorafgaat aan de beleidsperiode vermeld in artikel 100 van het decreet, over de toekenning en het bedrag van de subsidie voor aanvullende tewerkstelling voor de beleidsperiode. § 4. De administratie deelt de beslissing van de minister, per aangetekende brief of elektronisch, mee aan de aanvrager. Ze doet dat binnen een termijn van vijftien dagen na de beslissing van de minister.

Art. 39.§ 1. De aanvullende subsidies voor tewerkstelling, vermeld in artikel 99, artikel 101 en artikel 102 van het decreet, worden als volgt beschikbaar gesteld : 1° twee voorschotten van telkens 45 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, worden op zijn vroegst uitbetaald op respectievelijk 1 februari en 1 juli van het werkingsjaar;2° het saldo van 10 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt uitbetaald na controle op de naleving van de subsidievoorwaarden, na aanvaarding van de bewijsstukken door de administratie. § 2. Een cultureel-erfgoedorganisatie die een aanvullende subsidie voor tewerkstelling ontvangt als vermeld in artikel 99, artikel 101 en artikel 102 van het decreet, moet : 1° uiterlijk op 1 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de aanvullende subsidie voor tewerkstelling wordt toegekend een begroting met bijbehorende toelichting indienen bij de administratie;2° uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de aanvullende subsidie voor tewerkstelling werd toegekend een jaarverslag indienen bij de administratie. Het jaarverslag bevat de bewijsstukken van tewerkstelling en de loonkosten voor het gesubsidieerde personeelslid.

De administratie bepaalt uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de aanvullende subsidie voor tewerkstelling wordt toegekend de wijze waarop de begroting en de bijbehorende toelichting moet worden ingediend en uiterlijk op 1 januari van het jaar waarvoor de aanvullende subsidie voor tewerkstelling wordt toegekend op welke wijze het jaarverslag moet worden ingediend.

De administratie kan een model van begroting en bijbehorende toelichting en een model van jaarverslag verplichten.

Voor de rechtspersoon die een aanvullende subsidie voor tewerkstelling ontvangt als vermeld in artikel 102, § 2, van het decreet, wordt de verantwoording van de subsidie voor aanvullende tewerkstelling opgenomen in de begroting met de bijbehorende toelichting vermeld in artikel 33, en wordt de verantwoording van de subsidie voor aanvullende tewerkstelling opgenomen in het jaarverslag, vermeld in artikel 34. HOOFDSTUK XII. - Overgangsbepalingen

Art. 40.§ 1. In 2008 wordt de aanvraag vermeld in artikel 107, tweede lid van het decreet, elektronisch en in drie exemplaren per aangetekende brief of tegen afgifte van een ontvangstbewijs, ingediend bij de administratie.

In afwijking van artikel 4, § 1, derde lid, meldt de administratie uiterlijk op 15 september 2008, per aangetekende brief of elektronisch of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is.

In afwijking van artikel 4, § 2, bezorgt de administratie het advies in 2008 uiterlijk op 15 oktober aan de minister.

In afwijking van artikel 4, § 3, beslist de minister uiterlijk op 1 december 2008 over de toekenning en de hoogte van de jaarlijkse werkingssubsidie. § 2. In 2008 wordt de aanvraag vermeld in artikel 7, eerste lid, in uitvoering van artikel 7, tweede lid, elektronisch en in vijftien exemplaren per aangetekende brief of tegen afgifte van een ontvangstbewijs, ingediend bij de administratie.

In afwijking van artikel 8, § 2, meldt de administratie, voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 7, eerste lid, 1°, 3°, 4° of 6°, ingediend in uitvoering van artikelen 113, 114, 115 of 117 van het decreet, uiterlijk op 15 september 2008 per aangetekende brief of elektronisch of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de reden daarvan meegedeeld.

In afwijking van artikel 9, § 2, bezorgt de administratie het geïntegreerd advies in 2008 voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 7, eerste lid, 1°, 3°, 4° of 6°, ingediend in uitvoering van artikelen 113, 114, 115 of 117 van het decreet, uiterlijk op 15 oktober aan de minister.

In afwijking van artikel 10, eerste lid, bezorgt de minister een ontwerp van beslissing voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 7, eerste lid, 1°, 3°, 4° of 6°, ingediend in uitvoering van artikelen 113, 114, 115 of 117 van het decreet, tijdig aan de Vlaamse Regering zodat de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikelen 113, 114, 115 of 117 van het decreet, uiterlijk op 1 december 2008 een beslissing kan nemen over de toekenning en het bedrag van de werkingssubsidie.

In afwijking van artikel 8, § 2, meldt de administratie, voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 7, eerste lid, 5°, ingediend in uitvoering van artikel 116, van het decreet, uiterlijk op 15 december 2008 per aangetekende brief of elektronisch of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Als de aanvraag onontvankelijk is, wordt de reden daarvan meegedeeld.

In afwijking van artikel 9, § 2, bezorgt de administratie het geïntegreerd advies in 2008 voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 7, eerste lid, 5°, ingediend in uitvoering van artikel 116 van het decreet, uiterlijk op 15 januari 2009 aan de minister.

In afwijking van artikel 10, eerste lid, bezorgt de minister een ontwerp van beslissing voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 7, eerste lid, 5°, ingediend in uitvoering van artikel 116 van het decreet, tijdig aan de Vlaamse Regering zodat de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikel 116 van het decreet, uiterlijk op 1 maart 2009 een beslissing kan nemen over de toekenning en het bedrag van de werkingssubsidie. § 3. In 2008 wordt de aanvraag vermeld in artikel 12, elektronisch en in vijftien exemplaren per aangetekende brief of tegen afgifte van een ontvangstbewijs, ingediend bij de administratie.

In afwijking van artikel 13, § 2, tweede lid, 1°, meldt de administratie voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 12, eerste lid, 1°, ingediend in uitvoering van artikel 118, vierde lid, van het decreet, uiterlijk op 15 januari 2009, per aangetekende brief of elektronisch, of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Indien de aanvraag onontvankelijk is, wordt de reden daarvan meegedeeld.

In afwijking van artikel 14, tweede lid, bezorgt de administratie voor een aanvraag voor een werkingssubsidie als vermeld in artikel 12, eerste lid, 1°, ingediend in uitvoering van artikel 118, vierde lid, van het decreet, het geïntegreerde advies uiterlijk op 15 februari aan de minister.

In afwijking van artikel 15, bezorgt de minister een ontwerp van beslissing tijdig aan de Vlaamse Regering zodat de Vlaamse Regering, ter uitvoering van artikel 118, vierde lid, van het decreet, uiterlijk op 31 maart 2009 een beslissing kan nemen over de toekenning en het bedrag van de werkingssubsidie.

In afwijking van artikel 16, tweede lid, sluit de minister uiterlijk op 30 april 2009 een cultureel-erfgoedconvenant.

Art. 41.In afwijking van artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, wordt een aanvraag voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft van 2009, uiterlijk op 15 oktober 2008 ingediend bij de administratie.

Voor projecten die aanvangen in 2009, wordt de aanvraag, vermeld in artikel 18, § 1, elektronisch en in vijftien exemplaren per aangetekende brief of tegen afgifte van een ontvangstbewijs, ingediend bij de administratie.

Art. 42.In afwijking van artikel 24, § 2, vierde lid en van artikel 25, § 3, vierde lid duurt de eerste periode twee jaar en eindigt ze op 30 september 2010. HOOFDSTUK XIII. - Slotbepalingen

Art. 43.§ 1. Dit besluit treedt in werking op 18 juli 2008. § 2. Met ingang van 1 januari 2009, heft dit besluit volgende besluiten op : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2002 houdende vaststelling van de regels inzake de toekenning van een financiële ondersteuning voor publicaties in het Domein van de Volkscultuur;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende uitvoering van het decreet van 19 juli 2002 houdende de privaatrechtelijke culturele archiefwerking;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2004 ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid, voor wat betreft de erfgoedconvenants en de advisering;4° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2005 ter uitvoering van het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004, voor wat betreft de musea, de cultureel-erfgoedpublicaties en de projecten cultureel erfgoed. § 3. In afwijking van § 2 blijven de bepalingen in verband met de uitbetaling en het toezicht van de besluiten vermeld in § 2, 1°, 2°, 3° en 4° van toepassing op alle subsidiëringen tot en met 31 december 2013.

Art. 44.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Culturele Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 juli 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd Sport en Brussel, B. ANCIAUX

^