Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 juli 2008
gepubliceerd op 17 oktober 2008

Besluit van de Vlaamse Regering aangaande diversiteitsprojecten in de lerarenopleidingen

bron
vlaamse overheid
numac
2008203656
pub.
17/10/2008
prom.
18/07/2008
ELI
eli/besluit/2008/07/18/2008203656/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JULI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering aangaande diversiteitsprojecten in de lerarenopleidingen


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, artikel 55ter, § 3, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII;

Gelet op het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, artikel 17, § 3, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 21 april 2008;

Gelet op het advies nr. 44.556/1 van de Raad van State, gegeven op 29 mei 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs;2° expertisenetwerk en regionaal platform : de organisaties vermeld in artikel 55decies van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, en in artikel 71 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;3° doelgroepen : alle bevolkingsgroepen die onevenredig participeren in de lerarenopleidingen, in het bijzonder studenten van allochtone afkomst, studenten afkomstig uit milieus met een lage sociaal-economische status en studenten met functiebeperkingen;4° penvoerende instelling : de hogeschool, de universiteit of het centrum voor volwassenenonderwijs door de projectpartners aangewezen om de projectaanvraag in te dienen, de subsidies te ontvangen en de inhoudelijke en financiële verslaggeving te doen.De penvoerende instelling fungeert als aanspreekpunt voor de Vlaamse Regering en haar administratie. 5° projectpartners : de expertisenetwerken en het regionaal platform, alle instellingen en organisaties die daar deel van uitmaken en de organisaties die de doelgroepen vertegenwoordigen Art.2. Binnen de kredieten die daartoe jaarlijks op de begroting uitgetrokken zijn, kunnen, onder de hiernavolgende voorwaarden, gedurende de school-, respectievelijk academiejaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 projecten in de lerarenopleidingen worden gesubsidieerd die op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen bevorderen, hierna diversiteitsprojecten te noemen. HOOFDSTUK II. - Omschrijving en duur

Art. 3.Diversiteitsprojecten kunnen de volgende activiteiten omvatten : 1° curriculumvernieuwingen;2° de organisatie van drempelverlagende informatieverstrekking over de specifieke lerarenopleidingen;3° de organisatie van aangepaste trajectbegeleiding;4° de organisatie van aangepaste stagebegeleiding;5° de uitbouw van netwerken tussen het expertisenetwerk of het regionaal platform, de organisaties die de doelgroepen vertegenwoordigen en het afnemende veld.

Art. 4.Diversiteitsprojecten zijn steeds gericht op één of meerdere doelgroepen, zoals gedefinieerd in artikel 2, maar kunnen daarbij een ruimer bereik hebben dan enkel deze doelgroepen.

Art. 5.Diversiteitsprojecten hebben een duur van maximaal drie jaar. HOOFDSTUK III. - Aanvraag en voortgang

Art. 6.De universiteiten, de hogescholen en de centra voor volwassenenonderwijs die behoren tot een expertisenetwerk of tot een regionaal platform, kunnen projectaanvragen indienen. Indien meerdere instellingen gezamenlijk een aanvraag indienen, treedt één van de instellingen op als penvoerende instelling.

Er zijn drie rondes waarbij projectaanvragen kunnen worden ingediend.

De subsidiërende overheid doet voor elke ronde een publieke oproep. De uiterste termijn van indiening is 1 juni 2008 voor projecten die lopen van 1 september 2008 tot 31 augustus 2009; 1 juni 2009 voor projecten die lopen van 1 september 2009 tot 31 augustus 2010 en 1 juni 2010 voor projecten die lopen van 1 september 2010 tot 31 augustus 2011.

Een projectaanvraag in de tweede of de derde ronde kan een verlenging zijn van een lopend project. In dat geval bevat de projectaanvraag een tussentijds verslag van het lopende project.

Art. 7.In de projectaanvraag stellen de projectpartners hun project voor en geven ze een antwoord op de volgende vragen : 1° wat zijn de concrete doelstellingen van het project ?;2° op welke manier worden die doelstellingen gerealiseerd (operationalisering van de doelstellingen) ?;3° hoe draagt het voorgestelde project bij tot meer diversiteit en tot meer evenredige participatie van de doelgroepen in de lerarenopleidingen ?;4° hoe past het project binnen het strategisch beleidsplan van het expertisenetwerk of regionale platform ?;5° hoe wordt het project binnen het expertisenetwerk of regionale platform gevolgd en geëvalueerd ?;6° hoe past het project binnen het onderwijsbeleid van de deelnemende instellingen ?;7° wat is na maximaal drie jaar werking het perspectief op structurele inbedding van het project binnen het onderwijsbeleid van de instellingen ? De projectaanvraag bevat ook een gedetailleerde projectbegroting met een raming van de kosten en met vermelding van het bedrag van de aangevraagde subsidie en van de eigen financiële inbreng.

Art. 8.Projecten die twee of drie jaar lopen, moeten een planning voor respectievelijk twee of drie jaar in hun aanvraag opnemen, met jaarlijks na te streven concrete doelstellingen. De planning moet in de aanvraag enkel voor het eerste jaar gedetailleerd zijn uitgewerkt.

De planning voor de overige jaren mag algemeen blijven. HOOFDSTUK IV. - Beoordeling, opvolging en rapportering

Art. 9.Voor de beoordeling van de projectaanvragen wordt een commissie aangesteld die zeven leden telt : twee vertegenwoordigers van de overheid, twee vertegenwoordigers met competenties op het vlak van de lerarenopleiding en drie vertegenwoordigers met competenties op het vlak van diversiteit en doelgroepen in een hogeronderwijscontext.

De vertegenwoordigers mogen niet rechtstreeks betrokken zijn bij de expertisenetwerken en de regionale platformen of bij instellingen die in Vlaanderen een lerarenopleiding organiseren. Een ambtenaar van het Ministerie van Onderwijs en Vorming functioneert als secretaris.

De minister benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de commissie.

Art. 10.De beoordelingscommissie beoordeelt elk project aan de hand van de volgende criteria : 1° de duidelijkheid van de doelstellingen;2° de relevantie van de doelstellingen en de geplande activiteiten voor meer diversiteit en evenredige participatie in de lerarenopleiding;3° de haalbaarheid van de doelstellingen en de geplande activiteiten om de doelstellingen te bereiken;4° de kosten-batenverhouding;5° de bijdrage van het project aan een structurele verankering van diversiteit binnen de instellingen;6° de mate waarin het projectvoorstel kadert binnen de globale, instellingsoverschrijdende strategie inzake diversiteit van het expertisenetwerk of het regionaal platform;7° in voorkomende geval de tussentijdse realisaties van het lopende project. Elk commissielid geeft voor elk van deze criteria een cijfermatige score. Door deze scores op te tellen wordt een ranking gemaakt.

De beoordelingscommissie doet, rekening houdend met de grenzen bepaald in artikel 12 en met de mate waarin de in de aanvraag vooropgestelde begroting verantwoord wordt, een voorstel over de hoogte van de subsidie.

Art. 11.De beoordelingscommissie maakt een eindevaluatie van de ondersteunde projecten gedurende de drie school-, respectievelijk academiejaren. Ze doet dit aan de hand van volgende criteria : 1° de realisatie van de doelstellingen en als ze niet (helemaal) gerealiseerd zijn, de oorzaken daarvan;2° de bijdrage van het project aan meer diversiteit en evenredige participatie in de lerarenopleiding;3° de mate waarin de tijdelijke maatregelen die in de projecten genomen werden omgezet kunnen worden in door middel van het Aanmoedigingsfonds te financieren algemene maatregelen. HOOFDSTUK V. - Financiering

Art. 12.De Vlaamse overheid subsidieert maximaal 50 % van de volledige kostprijs van het project. Het saldo moeten de projectpartners zelf bekostigen. De subsidie voor een project wordt jaarlijks toegekend en kan per school-, respectievelijk academiejaar niet meer dan 100.000 euro bedragen.

De subsidie kan door de expertisenetwerken, het regionaal platform of de betrokken instellingen voor hoger onderwijs en de betrokken centra voor volwassenenonderwijs gebruikt worden voor personeels-, uitrustings- en werkingskosten.

Art. 13.De beoordelingscommissie legt aan de minister een lijst voor van te subsidiëren projecten rekening houdend met het beschikbare bedrag. De commissie geeft hierin ook een advies over het subsidiebedrag. Aan de lijst voegt de beoordelingscommissie een reservelijst toe. De minister beslist over de toekenning en de hoogte van de subsidies.

Art. 14.De subsidies worden uitbetaald als volgt : 80 % van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na de toekenning ervan en 20 % wordt uitbetaald na ontvangst en goedkeuring van het activiteitenverslag en het financiële verslag. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 juli 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^