Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 maart 2016
gepubliceerd op 26 april 2016

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs

bron
vlaamse overheid
numac
2016035689
pub.
26/04/2016
prom.
18/03/2016
ELI
eli/besluit/2016/03/18/2016035689/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MAART 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, artikel 24, § 1, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 1 juli 2011 en artikel 25bis, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en vervangen bij het decreet van 21 december 2012;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 betreffende de studiebekrachtiging in het volwassenenonderwijs;

Gelet op de voordracht van de stuurgroep, gedaan op 8 september 2014;

Gelet op het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 18 november 2014;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 8 december 2015;

Gelet op protocol nr. 22 van 29 januari 2016 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X, van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op advies 58.935/1 van de Raad van State, gegeven op 9 maart 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Ter uitvoering van artikel 24, § 1, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs worden voor de opleidingsprofielen van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs, vastgelegd in bijlage IX bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 betreffende de studiebekrachtiging in het volwassenenonderwijs, geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren vastgelegd in bijlage 1 die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 2.De geletterdheidsmodules, vermeld in artikel 1, worden uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit geëvalueerd. De resultaten van die evaluatie worden besproken met de pedagogische begeleidingsdiensten die een subsidie ontvangen op basis van artikel 28 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 43 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.

Art. 3.Ter uitvoering van artikel 25bis van hetzelfde decreet worden de basiscompetenties voor het organiseren van de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren in de vorm van een open module vastgelegd in bijlage 2 die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2016.

Art. 5.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 betreffende de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs GELETTERDHEIDSMODULES NEDERLANDS EN LEREN LEREN BIJ DE DIPLOMAGERICHTE OPLEIDINGEN VAN HET SECUNDAIR VOLWASSENENONDERWIJS Inhoud 1 Geletterdheidsmodules in het secundair volwassenenonderwijs 1.1. Certificering 1.2. Niveau 1.3 Modules 1.4 Leertraject 2. Basiscompetenties 2.1. Tekstkenmerken Lezen 2.2. Tekstkenmerken Luisteren 2.3. Mondelinge interactie 2.4. Schrijven 2.5. Spreken 3. Geletterdheidsmodules 3.1. Module Hoe leer ik? (LM SV G901) 3.1.1. Situering van de module 3.1.2. Instapvereisten voor de module 3.1.3. Studieduur 3.1.4. Basiscompetenties 3.2. Module Optimaliseren van het leren (LM SV G902) 3.2.1. Situering van de module 3.2.2. Instapvereisten voor de module 3.2.3. Studieduur 3.2.4. Basiscompetenties 3.3. Module Coöperatief leren (LM SV G903) 3.3.1. Situering van de module 3.3.2. Instapvereisten voor de module 3.3.3. Studieduur 3.3.4. Basiscompetenties 3.4. Module Bewust kiezen (LM SV G904) 3.4.1. Situering van de module 3.4.2. Instapvereisten voor de module 3.4.3. Studieduur 3.4.4. Basiscompetenties 3.5. Module Oplossingsgericht handelen (LM SV G905) 3.5.1. Situering van de module 3.5.2. Instapvereisten voor de module 3.5.3. Studieduur 3.5.4. Basiscompetenties 3.6. Module Schriftelijke Informatie verwerven en verwerken (LM SV G906) 3.6.1. Situering van de module 3.6.2. Instapvereisten voor de module 3.6.3. Studieduur 3.6.4. Basiscompetenties 3.7. Module Mondelinge informatie verwerven en verwerken (LM SV G921) 3.7.1. Situering van de module 3.7.2. Instapvereisten voor de module 3.7.3. Studieduur 3.7.4. Basiscompetenties 3.8. Module Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen (LM SV G924) 3.8.1. Situering van de module 3.8.2. Instapvereisten voor de module 3.8.3. Studieduur 3.8.4. Basiscompetenties 3.9. Module Mondelinge informatie verwerven en beoordelen (LM SV G925) 3.9.1. Situering van de module 3.9.2. Instapvereisten voor de module 3.9.3. Studieduur 3.9.4. Basiscompetenties 3.10. Module Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen (LM SV G907) 3.10.1. Situering van de module 3.10.2. Instapvereisten voor de module 3.10.3. Studieduur 3.10.4. Basiscompetenties 3.11. Module Mondelinge informatie verwerken en beoordelen (LM SV G922) 3.11.1. Situering van de module 3.11.2. Instapvereisten voor de module 3.11.3. Studieduur 3.11.4. Basiscompetenties 3.12. Module Schriftelijke informatie kritisch beoordelen (LM SV G908) 3.12.1. Situering van de module 3.12.2. Instapvereisten voor de module 3.12.3. Studieduur 3.12.4. Basiscompetenties 3.13. Module Mondelinge informatie kritisch beoordelen (LM SV G923) 3.13.1. Situering van de module 3.13.2. Instapvereisten voor de module 3.13.3. Studieduur 3.13.4. Basiscompetenties 3.14. Module Actief les volgen (LM SV G909) 3.14.1. Situering van de module 3.14.2. Instapvereisten voor de module 3.14.3. Studieduur 3.14.4. Basiscompetenties 3.15. Module Participeren aan de les (LM SV G910) 3.15.1. Situering van de module 3.15.2. Instapvereisten voor de module 3.15.3. Studieduur 3.15.4. Basiscompetenties 3.16. Module Opdrachten aanpakken (LM SV G911) 3.16.1. Situering van de module 3.16.2. Instapvereisten voor de module 3.16.3. Studieduur 3.16.4. Basiscompetenties 3.17. Module Opdrachten planmatig uitvoeren (LM SV G912) 3.17.1. Situering van de module 3.17.2. Instapvereisten voor de module 3.17.3. Studieduur 3.17.4. Basiscompetenties 3.18. Module Verslagen maken (LM SV G913) 3.18.1. Situering van de module 3.18.2. Instapvereisten voor de module 3.18.3. Studieduur 3.18.4. Basiscompetenties 3.19. Module Rapporten maken (LM SV G914) 3.19.1. Situering van de module 3.19.2. Instapvereisten voor de module 3.19.3. Studieduur 3.19.4. Basiscompetenties 3.20. Module Spreken voor een groep (LM SV G915) 3.20.1. Situering van de module 3.20.2. Instapvereisten voor de module 3.20.3. Studieduur 3.20.4. Basiscompetenties 3.21. Module Presenteren voor een groep (LM SV G916) 3.21.1. Situering van de module 3.21.2. Instapvereisten voor de module 3.21.3. Studieduur 3.21.4. Basiscompetenties 3.22. Module Zich voorbereiden op leren op de werkvloer (LM SV G917) 3.22.1. Situering van de module 3.22.2. Instapvereisten voor de module 3.22.3. Studieduur 3.22.4. Basiscompetenties 3.23. Module Samenwerken met collega's (LM SV G918) 3.23.1. Situering van de module 3.23.2. Instapvereisten voor de module 3.23.3. Studieduur 3.23.4. Basiscompetenties 3.24. Module Zich voorbereiden op de evaluatie (LM SV G919) 3.24.1. Situering van de module 3.24.2. Instapvereisten voor de module 3.24.3. Studieduur 3.24.4. Basiscompetenties 3.25. Module Zich voorbereiden op solliciteren (LM SV G920) 3.25.1. Situering van de module 3.25.2. Instapvereisten voor de module 3.25.3. Studieduur 3.25.4. Basiscompetenties

1. Geletterdheidsmodules in het secundair volwassenenonderwijs 1.1. Certificering Elke module wordt bekrachtigd met een deelcertificaat. 1.2. Niveau De geletterdheidsmodules situeren zich op het niveau secundair volwassenenonderwijs. 1.3 Modules

Naam

Code

Lestijden

GELETTERDHEIDSMODULES


Hoe leer ik?

LM SV G901

20

Optimaliseren van het leren

LM SV G902

20

Coöperatief leren

LM SV G903

20

Bewust kiezen

LM SV G904

10

Oplossingsgericht handelen

LM SV G905

10

Schriftelijke informatie verwerven en verwerken

LM SV G906

10

Mondelinge informatie verwerven en verwerken

LM SV G921

10

Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen

LM SV G924

20

Mondelinge informatie verwerven en beoordelen

LM SV G925

20

Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen

LM SV G907

10

Mondelinge informatie verwerken en beoordelen

LM SV G922

10

Schriftelijke informatie kritisch beoordelen

LM SV G908

20

Mondelinge informatie kritisch beoordelen

LM SV G923

20

Actief les volgen

LM SV G909

12

Participeren aan de les

LM SV G910

16

Opdrachten aanpakken

LM SV G911

10

Opdrachten planmatig uitvoeren

LM SV G912

10

Verslagen maken

LM SV G913

20

Rapporten maken

LM SV G914

20

Spreken voor een groep

LM SV G915

20

Presenteren voor een groep

LM SV G916

20

Zich voorbereiden op leren op de werkvloer

LM SV G917

20

Samenwerken met collega's

LM SV G918

20

Zich voorbereiden op de evaluatie

LM SV G919

8

Zich voorbereiden op solliciteren

LM SV G920

12


1.4 Leertraject

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Basiscompetenties De basiscompetenties van de geletterdheidsmodules worden geselecteerd uit de Matrix Nederlands en leren leren (Hier link plaatsen: AKOV). Een centrum moet de basiscompetenties met zijn cursisten bereiken (resultaatsverplichting). Basiscompetenties met een * moet het centrum met zijn cursisten nastreven (inspanningsverplichting).

De basiscompetenties Nederlands zijn in de geletterdheidsmodules steeds gekoppeld aan tekstkenmerken. De tekstkenmerken moeten als deel van de basiscompetenties gelezen worden. De dragers zijn zowel digitaal als niet-digitaal zijn.

De codes van de basiscompetenties (zie verder onder punt 3: Geletterdheidsmodules) verwijzen naar de codes uit de matrix. 2.1. Tekstkenmerken Lezen

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen.

Ze kunnen zowel vertrouwd als geheel nieuw zijn voor de leerder.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten.

De informatiedichtheid kan hoog zijn.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven.

Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Complex samengestelde zinnen komen voor.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Uiterlijke tekstkenmerken

De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.


2.2. Tekstkenmerken Luisteren

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen.

Ze kunnen zowel vertrouwd als geheel nieuw zijn voor de leerder.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatiefbeperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Mate van ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de brontekst

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

Teksten langer dan 15 -20 minuten kunnen, mits enige interactie mogelijk is.

Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is.

De informatiedichtheid kan hoog zijn.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven.

Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor.

In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Verstaanbaarheid


Tempo en vlotheid

Er wordt in een normaal tempo gesproken.

Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoog tempo is af en toe mogelijk.

Het spreektempo ligt regelmatig hoog.

Uitspraak en accent

De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.

Articulatie en intonatie

Duidelijke articulatie en intonatie


2.3. Mondelinge interactie

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Mate van ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de brontekst

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist .

Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist .

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist .

De informatiedichtheid kan hoog zijn.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven.

Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen.

Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

De deelnemer beschikt over voldoende woorden om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt.

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

De deelnemer beschikt over een ruime woordenschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

De deelnemer beschikt over een ruime woordschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Verstaanbaarheid


Tempo en vlotheid

Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar bij de deelnemer kunnen spreekpauzes voorkomen.

Er wordt rustig gesproken.

Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor.

Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken.

Het spreektempo ligt regelmatig hoog.

Er wordt vlot en vloeiend gesproken.

Uitspraak en accent

De uitspraak is voldoende duidelijk.

Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.

Articulatie en intonatie

Duidelijke articulatie en intonatie


2.4. Schrijven

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid in de tekst kan hoog zijn.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Complex samengestelde zinnen komen voor.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

De schrijver beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt.

Voornamelijk concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

De schrijver beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

De schrijver beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Uiterlijke tekstkenmerken

De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.


2.5. Spreken

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Mate van ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de brontekst

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid kan hoog zijn.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De tekststructuur komt overeen met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang.

De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype .

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

Verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven.

Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen.

Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

De spreker beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt.

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

De spreker beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

De spreker beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Verstaanbaarheid


Tempo en vlotheid

Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar spreekpauzes komen voor.

Er wordt rustig gesproken.

Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor.

Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken.

Het spreektempo ligt regelmatig hoog.

Er wordt vlot en vloeiend gesproken.

Uitspraak en accent

De uitspraak is voldoende duidelijk.

Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.

Articulatie en intonatie

Duidelijke articulatie en intonatie


3. Geletterdheidsmodules 3.1. Module Hoe leer ik? (LM SV G901) 3.1.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Deze module is vooral gericht op startende cursisten bij wie op basis van de intake vastgesteld wordt dat zij over onvoldoende leervaardigheden beschikken. In deze module verwerven de cursisten inzicht in het eigen leerproces en de eigen leerstijl. Dit inzicht is nodig om de cursisten in staat te stellen het eigen leerproces bij te sturen. 3.1.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.1.3. Studieduur 20 Lt 3.1.4. Basiscompetenties 3.1.4.1. Leren leren

Module Hoe leer ik?

Code

De cursist


motiveert zichzelf bij het eigen leerproces

BC LM 360

gaat met druk om in het eigen leerproces

BC LM 361

is bereid over het eigen leerproces te reflecteren

BC LM 362

is bereid het eigen aandeel in welslagen of falen in het eigen leerproces te erkennen

BC LM 363

is bereid hulp te vragen bij het eigen leerproces

BC LM 364

wil met feedback omgaan

BC LM 367

beschouwt feedback als een leerkans

BC LM 368

heeft inzicht in de omgeving en de impact ervan op het eigen leerproces

BC LM 369

vraagt hulp bij het eigen leerproces

BC LM 385

zet hulp in voor het bijstellen van het eigen leerproces

BC LM 386

bekrachtigt de uitvoering van de leertaak of stelt ze bij

BC LM 387

reflecteert op de eigen leermotieven bij het eigen leerproces

BC LM 389

reflecteert op de eigen leerstijl tijdens het leerproces

BC LM 390

reflecteert op de eigen zwaktes en sterktes bij het eigen leerproces

BC LM 391

reflecteert op welke leerstrategieën passend zijn bij het eigen leerproces

BC LM 392

ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven

BC LM 397*

ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

BC LM 398*

ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 399*

ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 400*

ontwikkelt inzicht in psychomotorische componenten van het eigen leervermogen

BC LM 401*

ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 402*

ontwikkelt inzicht in sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen

BC LM 403*

ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen

BC LM 404*


3.1.4.2. Nederlands

Module Hoe leer ik?

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 027

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.2. Module Optimaliseren van het leren (LM SV G902) 3.2.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Een competentiegerichte visie op leren en onderwijzen houdt onder meer in dat de cursisten in toenemende mate de verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces moeten opnemen. In deze module verwerven de cursisten de noodzakelijke inzichten en vaardigheden om hun leerproces te optimaliseren, waarbij veel aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden tot transfer. 3.2.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.2.3. Studieduur 20 Lt 3.2.4. Basiscompetenties 3.2.4.1. Leren leren

Module Optimaliseren van het leren

Code

De cursist


heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen

BC LM 370

heeft inzicht in verschillende soorten leertaken en -activiteiten

BC LM 371

heeft inzicht in verschillende soorten leerstrategieën

BC LM 372

heeft inzicht in verschillende soorten leerhulpmiddelen

BC LM 373

heeft inzicht in verschillende evaluatievormen en de gevolgen ervan voor het eigen leerproces

BC LM 374

bereidt de uitvoering van de leertaak voor

BC LM 376

volgt de uitvoering van de leertaak op

BC LM 377

evalueert de uitvoering van de leertaak

BC LM 378

evalueert het bereikte leerresultaat

BC LM 379

evalueert het doorgemaakte leerproces

BC LM 381

ziet in dat leerstrategieën transfereerbaar zijn

BC LM 382

zet eerder verworven leerstrategieën in een nieuwe context in

BC LM 384

reflecteert op welke leerstrategieën passend zijn bij het eigen leerproces

BC LM 392

reflecteert op het bereikte leerresultaat

BC LM 393

reflecteert op het doorgemaakte leerproces

BC LM 394

reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties

BC LM 395

reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces

BC LM 396

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet

BC LM 405*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd

BC LM 406*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld

BC LM 407*

ontwikkelt inzicht in welke leerstrategieën hij nog kan ontwikkelen

BC LM 408*

ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën

BC LM 409*


3.2.4.2. Nederlands

Module Optimaliseren van het leren

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 027

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.3. Module Coöperatief leren (LM SV G903) 3.3.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

In een competentiegerichte leeromgeving wordt veelvuldig gebruik gemaakt van het leren van en met elkaar. Dit veronderstelt dat de cursisten over voldoende samenwerkingsvaardigheden beschikken om middels coöperatief leren tot de gewenste leerresultaat te komen. Deze module richt zich op cursisten bij wie die in de loop van de opleiding blijkt dat ze moeilijk kunnen samenwerken met anderen omdat zij onvoldoende instaat zijn en/of bereid zijn rekening te houden met anderen of hun gedrag op de ander af te stemmen. 3.3.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.3.3. Studieduur 20 Lt 3.3.4. Basiscompetenties 3.3.4.1. Leren leren

Module Coöperatief leren

Code

De cursist


erkent de nood aan en de meerwaarde van samenwerken

BC LM 310

is bereid met iedereen samen te werken

BC LM 311

motiveert zichzelf tot samenwerken

BC LM 312

motiveert anderen tot samenwerken

BC LM 313

behoudt zijn eigenheid bij het werken in groep

BC LM 314

aanvaardt groepsbeslissingen met betrekking tot de samenwerking

BC LM 316

is bereid het eigen kennen en kunnen in te brengen

BC LM 317

is bereid de eigen behoeften en verwachtingen in te brengen

BC LM 318

is bereid om de eigen situatie in te brengen

BC LM 319

staat open voor het kunnen en kennen van de andere

BC LM 320

is bereid met het eigen kunnen en kennen en dat van de andere rekening te houden

BC LM 321

staat open voor de mening van de andere

BC LM 324

is bereid met de eigen mening en die van de andere rekening te houden

BC LM 325

wil iets aan anderen overlaten

BC LM 328

apprecieert ieders inbreng

BC LM 329

aanvaardt wel of niet dat een bijdrage van een groepslid niet aan de verwachtingen voldoet

BC LM 330

erkent de eigen invloed op de andere

BC LM 331

erkent de invloed van de andere op zichzelf en op de andere groepsleden

BC LM 332

schat het kunnen en kennen van de andere in

BC LM 335

ziet in wat nodig is voor het welslagen van de samenwerking

BC LM 337

stelt in afspraak met de andere regels voor de samenwerking

BC LM 342

verduidelijkt een standpunt voor de andere

BC LM 349

levert een herkenbare bijdrage aan het groepsresultaat

BC LM 352

zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal

BC LM 353

brengt de eigen meningen, behoeften, frustraties en verwachtingen over

BC LM 354

brengt verslag uit over het samenwerkingsproces

BC LM 358

presenteert het resultaat van de samenwerking

BC LM 359

is bereid over het eigen leerproces te reflecteren

BC LM 362

ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen

BC LM 403*

ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen.

BC LM 404*


3.3.4.2. Nederlands

Module Coöperatief leren

Code

Luisteren


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies

BC LM 072

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies

BC LM 077

ordent informatie uit instructies

BC LM 087

vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 092

beoordeelt informatie uit instructies op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 097

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

BC LM 101

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 102

Mondelinge interactie


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


neemt verschillende rollen op zich in een discussie

BC LM 103

volgt de gedachtegang in een discussie

BC LM 104

onderscheidt hoofd- en bijzaken in een discussie

BC LM 105

stelt vragen en beantwoordt ze in een discussie

BC LM 106

levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie

BC LM 107

drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie

BC LM 108

verdedigt een eigen mening en streeft consensus na in een discussie

BC LM 109

beoordeelt informatie in een discussie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 110

trekt een conclusie in een discussie en formuleert ze

BC LM 111

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

BC LM 152

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat

BC LM 153


3.4. Module Bewust kiezen (LM SV G904) 3.4.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Reeds bij de start van een opleiding moeten cursisten verschillende keuzes maken. Om te voorkomen dat cursisten vroegtijdig afhaken of faalervaringen opdoen, is het belangrijk dat ze de voor hen juiste keuze maken. In deze module verwerven startende cursisten de inzichten en vaardigheden die nodig zijn om op een overwogen wijze een keuze te maken. 3.4.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.4.3. Studieduur 10 Lt 3.4.4. Basiscompetenties 3.4.4.1. Leren leren

Module Bewust kiezen

Code

De cursist


erkent dat een keuze maken nodig is

BC LM 220

is bereid een keuze te maken

BC LM 221

durft een keuze te maken

BC LM 222

houdt tijdens het keuzeproces rekening met de eigen persoonlijkheid

BC LM 223

is bereid tijdens het keuzeproces rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 224

erkent dat het maken van een keuze consequenties heeft

BC LM 225

herkent de verschillende stappen in een keuzeproces

BC LM 229

analyseert elke stap in een keuzeproces

BC LM 230

herkent de verschillende keuzemogelijkheden

BC LM 231

expliciteert keuzemogelijkheden

BC LM 232

weegt keuzes af

BC LM 234

maakt een keuze

BC LM 235

ziet de consequenties van een gemaakte keuze in

BC LM 236

weegt de consequenties van een gemaakte keuze af

BC LM 237

visualiseert keuzemogelijkheden

BC LM 239

erkent een probleem

BC LM 286

aanvaardt een persoonlijke betrokkenheid bij een probleem

BC LM 287

aanvaardt dat een probleem aangepakt kan worden

BC LM 288

is bereid een oplossing voor een probleem te zoeken

BC LM 289

durft bij het oplossen van een probleem hulp inroepen

BC LM 290

wil fouten in de aanpak van een probleem herstellen

BC LM 291

herkent een probleem

BC LM 293

herkent beïnvloedende factoren van een probleem

BC LM 294

ordent beïnvloedende factoren van een probleem

BC LM 295

inventariseert gegeven oplossingsmogelijkheden

BC LM 297

bedenkt oplossingsmogelijkheden

BC LM 298

visualiseert een probleem en de aanpak ervan

BC LM 303

voert een oplossingsplan uit

BC LM 304

reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties

BC LM 395

ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 399*


3.4.4.2. Nederlands

Module Bewust kiezen

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 005

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 013

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 023

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 033

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 043

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.5. Module Oplossingsgericht handelen (LM SV G905) 3.5.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Deze module richt zich op cursisten van wie de keuzebekwaamheid moet worden geoptimaliseerd in functie van het verder verloop van de opleiding, maar ook in functie van het leven na de opleiding.

In deze module worden de aanwezige inzichten en vaardigheden verder uitgediept en uitgebreid. Daarbij gaat veel aandacht naar het ontwikkelen van vaardigheden om oplossingsgericht om te gaan met verkeerde keuzes en de daaraan gekoppelde gevolgen. 3.5.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.5.3. Studieduur 10 Lt 3.5.4. Basiscompetenties 3.5.4.1. Leren leren

Module Oplossingsgericht handelen

Code

De cursist


aanvaardt de consequenties van een gemaakte keuze

BC LM 226

neemt tegenover een gemaakte keuze een positieve houding aan

BC LM 227

heeft inzicht in keuzestrategieën

BC LM 233

maakt een keuze

BC LM 235

bevestigt een gemaakte keuze of stelt ze bij

BC LM 238

visualiseert het keuzeproces

BC LM 240

zet bij het doorlopen van het keuzeproces gepaste keuzestrategieën in

BC LM 241

volgt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces op

BC LM 242

stelt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces bij

BC LM 243

verantwoordt een gemaakte keuze

BC LM 244

analyseert een probleem

BC LM 296

ontwerpt een oplossingsplan

BC LM 299

benadert oplossingsmogelijkheden vanuit verschillende invalshoeken

BC LM 300

maakt uit verschillende oplossingsmogelijkheden een keuze

BC LM 301

beoordeelt de aanpak en het resultaat van de probleemoplossing

BC LM 302

visualiseert een probleem en de aanpak ervan

BC LM 303

voert een oplossingsplan uit

BC LM 304

volgt een oplossingsplan op

BC LM 305

stelt een oplossingsplan bij

BC LM 306

past een oplossingsmethode toe

BC LM 307

volgt een oplossingsmethode op

BC LM 308

stelt een oplossingsmethode bij

BC LM 309

ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 402*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet

BC LM 405*


3.5.4.2. Nederlands

Module Oplossingsgericht handelen

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 027

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

trekt een conclusie uit studieteksten

BC LM 061

trekt een conclusie uit grafische voorstellingen

BC LM 065

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.6. Module Schriftelijke Informatie verwerven en verwerken (LM SV G906) 3.6.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Deze module richt zich op cursisten die problemen ervaren met het zoeken en verwerken van schriftelijke informatie. Het beheersen van deze vaardigheden is een voorwaarde om tot leren te komen en voorbereid te zijn om een leven lang te leren. Deze module focust daarom op het efficiënt en effectief zoeken, verwerken en organiseren van schriftelijke informatie. 3.6.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.6.3. Studieduur 10 Lt 3.6.4. Basiscompetenties 3.6.4.1. Leren leren

Module Schriftelijke informatie verwerven en verwerken

Code

De cursist


is bereid tijdens het verwerven van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 248

herkent zoekmethodes i.f.v. het vergaren van informatie

BC LM 250

kiest een zoekmethode i.f.v. het vergaren van informatie

BC LM 251

raadpleegt diverse bronnen bij het inwinnen van informatie

BC LM 252

stelt gerichte vragen bij het inwinnen van informatie

BC LM 255

durft informatie selecteren

BC LM 259

gaat discreet om met informatie

BC LM 261

wil met informatie correct omgaan

BC LM 262

houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 263

is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 264

oriënteert zich in informatie

BC LM 265

begrijpt informatie

BC LM 266

onderscheidt feiten en meningen

BC LM 271

registreert informatie

BC LM 280

structureert informatie

BC LM 281

ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

BC LM 398*

ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 400*


3.6.4.2. Nederlands

Module Schriftelijke informatie verwerven en verwerken

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 005

achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies

BC LM 007

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 013

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies

BC LM 015

zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 023

zoekt informatie in instructies

BC LM 026

ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 033

ordent informatie uit instructies

BC LM 035

vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 043

vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 046

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.7. Module Mondelinge informatie verwerven en verwerken (LM SV G921) 3.7.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Deze module richt zich op cursisten die problemen ervaren met het zoeken en verwerken van mondelinge informatie. Het beheersen van deze vaardigheden is een voorwaarde om tot leren te komen en voorbereid te zijn om een leven lang te leren. Deze module focust daarom op het efficiënt en effectief zoeken, verwerken en organiseren van mondelinge informatie. 3.7.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.7.3. Studieduur 10 Lt 3.7.4. Basiscompetenties 3.7.4.1. Leren leren

Module Mondelinge informatie verwerven en verwerken

Code

De cursist


is bereid tijdens het verwerven van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 248

herkent zoekmethodes i.f.v. het vergaren van informatie

BC LM 250

kiest een zoekmethode i.f.v. het vergaren van informatie

BC LM 251

raadpleegt diverse bronnen bij het inwinnen van informatie

BC LM 252

stelt gerichte vragen bij het inwinnen van informatie

BC LM 255

durft informatie selecteren

BC LM 259

gaat discreet om met informatie

BC LM 261

wil met informatie correct omgaan

BC LM 262

houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 263

is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 264

oriënteert zich in informatie

BC LM 265

begrijpt informatie

BC LM 266

onderscheidt feiten en meningen

BC LM 271

registreert informatie

BC LM 280

structureert informatie

BC LM 281

ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

BC LM 398*

ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 400*


3.7.4.2. Nederlands

Module Mondelinge informatie verwerven en verwerken

Code

Luisteren


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 071

achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies

BC LM 072

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 076

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies

BC LM 077

zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 081

zoekt informatie in instructies

BC LM 082

ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 086

ordent informatie uit instructies

BC LM 087

vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 092

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

BC LM 101

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 102


3.8. Module Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen (LM SV G924) 3.8.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten die in staat zijn om schriftelijke informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid te beoordelen, zijn niet altijd in staat om een kritische kijk en een eigen mening ten aanzien van deze informatie te ontwikkelen. In functie van het maken van bijv. een paper of portfolio hebben ze deze vaardigheden wel nodig. Deze module focust daarom op het kritisch beoordelen van schriftelijke informatie. 3.8.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.8.3. Studieduur 20 Lt 3.8.4. Basiscompetenties 3.8.4.1. Leren leren

Module Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen

Code

De cursist


toetst informatie aan het eigen referentiekader

BC LM 273

exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen

BC LM 274

legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie

BC LM 278

verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 284

ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

BC LM 398*

ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen

BC LM 403*


3.8.4.2. Nederlands

Module Schriftelijke informatie verwerven en beoordelen

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 027

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

vergelijkt informatie uit grafische voorstellingen met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 047

beoordeelt informatie uit studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 050

beoordeelt informatie uit grafische voorstellingen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 059

trekt een conclusie uit studieteksten

BC LM 061

trekt een conclusie uit grafische voorstellingen

BC LM 065

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067

Schrijven


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


verwerkt informatie uit meerdere bronnen aan de hand van opgegeven criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 168

verwerkt informatie uit meerdere bronnen op basis van eigen criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 169

schrijft een mondelinge presentatie uit

BC LM 178

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat stelt een bibliografie op

BC LM 198


3.9. Module Mondelinge informatie verwerven en beoordelen (LM SV G925) 3.9.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten die in staat zijn om mondelinge informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid te beoordelen, zijn niet altijd in staat om een kritische kijk en een eigen mening ten aanzien van deze informatie te ontwikkelen. In functie van het maken van bijv. een presentatie hebben ze deze vaardigheden wel nodig. Deze module focust daarom op het kritisch beoordelen van mondelinge informatie. 3.9.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.9.3. Studieduur 20 Lt 3.9.4. Basiscompetenties 3.9.4.1. Leren leren

Module Mondelinge informatie verwerven en beoordelen

Code

De cursist


toetst informatie aan het eigen referentiekader

BC LM 273

exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen

BC LM 274

legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie

BC LM 278

verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 284

ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

BC LM 398*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet

BC LM 405*


3.9.4.2. Nederlands

Module Mondelinge informatie verwerven en beoordelen

Code

Luisteren


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 068

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 073

zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 078

ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 083

vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 088

beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 093

trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 098

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

BC LM 101

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 102

Spreken


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


stelt informatie uit meerdere bronnen gestructureerd voor

BC LM 203

stelt informatie uit meerdere bronnen met een beoordeling voor

BC LM 204

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


3.10. Module Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen (LM SV G907) 3.10.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten die in staat zijn om doelgericht schriftelijke informatie te zoeken en te verwerken, kunnen de waarde van deze informatie niet altijd ook op de juiste manier inschatten. Dit is nochtans heel belangrijk. In deze module ligt daarom het accent op beoordelen van schriftelijke informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid. 3.10.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.10.3. Studieduur 10 Lt 3.10.4. Basiscompetenties 3.10.4.1. Leren leren

Module Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen

Code

De cursist


beoordeelt informatiebronnen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid

BC LM 253

gebruikt een zoekmethode adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

BC LM 257

hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

BC LM 258

schat informatie naar waarde

BC LM 260

houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 263

is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 264

geeft informatie met eigen woorden weer

BC LM 268

begrijpt de onderliggende betekenis van een standpunt

BC LM 272

beoordeelt informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid

BC LM 275

maakt uit informatie een keuze

BC LM 276

roept in een nieuwe situatie verworven informatie op

BC LM 277

gaat correct om met verworven informatie

BC LM 279

neemt een standpunt in over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 283

gebruikt verworven informatie i.f.v. het realiseren van het gestelde doel

BC LM 285

ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 399*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd

BC LM 406*


3.10.4.2. Nederlands

Module Schriftelijke informatie verwerken en beoordelen

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 027

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

vergelijkt informatie uit grafische voorstellingen met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 047

beoordeelt informatie uit studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 050

beoordeelt informatie uit grafische voorstellingen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 059

trekt een conclusie uit studieteksten

BC LM 061

trekt een conclusie uit grafische voorstellingen

BC LM 065

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.11. Module Mondelinge informatie verwerken en beoordelen (LM SV G922) 3.11.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten die in staat zijn om doelgericht mondelinge informatie te zoeken en te verwerken, kunnen de waarde van deze informatie niet altijd ook op de juiste manier inschatten. Dit is nochtans heel belangrijk. In deze module ligt daarom het accent op beoordelen van mondelinge informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid. 3.11.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.11.3. Studieduur 10 Lt 3.11.4. Basiscompetenties 3.11.4.1. Leren leren

Module Mondelinge informatie verwerken en beoordelen

Code

De cursist


beoordeelt informatiebronnen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid

BC LM 253

gebruikt een zoekmethode adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

BC LM 257

hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

BC LM 258

schat informatie naar waarde

BC LM 260

houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 263

is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 264

geeft informatie met eigen woorden weer

BC LM 268

begrijpt de onderliggende betekenis van een standpunt

BC LM 272

beoordeelt informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid

BC LM 275

maakt uit informatie een keuze

BC LM 276

roept in een nieuwe situatie verworven informatie op

BC LM 277

gaat correct om met verworven informatie

BC LM 279

neemt een standpunt in over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 283

gebruikt verworven informatie i.f.v. het realiseren van het gestelde doel

BC LM 285

reflecteert op het bereikte leerresultaat

BC LM 393

reflecteert op het doorgemaakte leerproces

BC LM 394


3.11.4.2. Nederlands

Module Mondelinge informatie verwerken en beoordelen

Code

Luisteren


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 068

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 073

zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 078

ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 083

vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 088

beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 093

trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 098

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

BC LM 101

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 102


3.12. Module Schriftelijke informatie kritisch beoordelen (LM SV G908) 3.12.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten die in staat zijn om schriftelijke informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid te beoordelen, zijn niet altijd in staat om een kritische kijk en een eigen mening ten aanzien van deze informatie te ontwikkelen. In functie van het maken van een eindwerk of wanneer cursisten willen doorstromen naar hoger onderwijs hebben ze deze vaardigheden wel nodig. Deze module focust daarom op het kritisch beoordelen van schriftelijke informatie. 3.12.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.12.3. Studieduur 20 Lt 3.12.4. Basiscompetenties 3.12.4.1. Leren leren

Module Schriftelijke informatie kritisch beoordelen

Code

De cursist


toetst informatie aan het eigen referentiekader

BC LM 273

exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen

BC LM 274

legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie

BC LM 278

verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 284

ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 402*

ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën

BC LM 409*


3.12.4.2. Nederlands

Module Schriftelijke informatie kritisch beoordelen

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in journalistieke teksten

BC LM 002

achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in populairwetenschappelijke teksten

BC LM 003

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in journalistieke teksten

BC LM 011

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in populairwetenschappelijke teksten

BC LM 012

zoekt informatie in journalistieke teksten

BC LM 019

zoekt informatie in populairwetenschappelijke teksten

BC LM 020

ordent informatie uit journalistieke teksten

BC LM 031

ordent informatie uit populairwetenschappelijke teksten

BC LM 032

vergelijkt informatie uit journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 039

vergelijkt informatie uit populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 040

beoordeelt informatie uit journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 051

beoordeelt informatie uit populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 052

trekt een conclusie uit journalistieke teksten

BC LM 062

trekt een conclusie uit populairwetenschappelijke teksten

BC LM 063

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067

Schrijven


Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2


De cursist


verwerkt informatie uit meerdere bronnen aan de hand van opgegeven criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 168

verwerkt informatie uit meerdere bronnen op basis van eigen criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 169

schrijft een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 175

schrijft een mondelinge presentatie uit

BC LM 178

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198


3.13. Module Mondelinge informatie kritisch beoordelen (LM SV G923) 3.13.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten die in staat zijn om mondelinge informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid te beoordelen, zijn niet altijd in staat om een kritische kijk en een eigen mening ten aanzien van deze informatie te ontwikkelen. In functie van het maken van een eindwerk of wanneer cursisten willen doorstromen naar hoger onderwijs hebben ze deze vaardigheden wel nodig. Deze module focust daarom op het kritisch beoordelen van mondelinge informatie. 3.13.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.13.3. Studieduur 20 Lt 3.13.4. Basiscompetenties 3.13.4.1. Leren leren

Module Mondelinge informatie kritisch beoordelen

Code

De cursist


toetst informatie aan het eigen referentiekader

BC LM 273

exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen

BC LM 274

legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie

BC LM 278

verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 284

ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 402*

ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën

BC LM 409*


3.13.4.2. Nederlands

Module Mondelinge informatie kritisch beoordelen

Code

Luisteren


Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 069

achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 070

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 074

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 075

zoekt informatie in mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 079

zoekt informatie in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 080

ordent informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 084

ordent informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 085

vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 089

vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 090

beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 094

beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 095

trekt een conclusie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 099

trekt een conclusie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 100

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

BC LM 101

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 102

Spreken


Tekstkenmerken niveau C, zie punt 2


De cursist


stelt informatie uit meerdere bronnen gestructureerd voor

BC LM 203

stelt informatie uit meerdere bronnen met een beoordeling voor

BC LM 204

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


3.14. Module Actief les volgen (LM SV G909) 3.14.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten onderschatten vaak het belang van het aandachtig volgen van de lessen en missen daardoor de aangeboden hulp bij het verwerken van de leerstof. In deze module verwerven startende cursisten de inzichten en vaardigheden die nodig zijn om van lesmomenten leermomenten te maken. Cursisten leren in deze module luistervaardigheden toe te passen bij eenvoudige informatie die mondeling wordt aangeboden.

Daarnaast oefenen zij schrijfvaardigheden in functie van het maken van goede lesnotities. 3.14.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.14.3. Studieduur 12 Lt 3.14.4. Basiscompetenties 3.14.4.1. Leren leren

Module Actief les volgen

Code

De cursist


erkent de nood aan informatie

BC LM 245

registreert informatie

BC LM 280

structureert informatie

BC LM 281

is bereid de groepsregels te respecteren

BC LM 315

ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven

BC LM 397*

ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 399*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet

BC LM 405*


3.14.4.2. Nederlands

Module Actief les volgen

Code

Luisteren


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 068

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 073

zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 078

ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 083

vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 088

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

BC LM 101

Taaltechnische vaardigheden


o De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 102

Mondelinge interactie


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


volgt de gedachtegang in een onderwijsleergesprek

BC LM 121

onderscheidt hoofd- en bijzaken in een onderwijsleergesprek

BC LM 122

stelt en beantwoordt vragen in een onderwijsleergesprek

BC LM 123

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

BC LM 152

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat

BC LM 153

Schrijven


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


maakt notities in de vorm van een lijst met de belangrijke punten die voldoende precies zijn geformuleerd voor gebruik op een later tijdstip

BC LM 154

maakt notities die de inhouden en hun onderling verband nauwkeurig en waarheidsgetrouw weergeven

BC LM 155

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198


3.15. Module Participeren aan de les (LM SV G910) 3.15.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Naarmate de cursisten vorderen in een opleiding worden hogere eisen gesteld aan de luister- en schrijfvaardigheden bij het verwerken van mondelinge informatie. Deze module is erop gericht aanwezige luister- en schrijfvaardigheden van de cursisten te verdiepen en uit te breiden, zodat zij in staat zijn kennis te construeren op basis van complexe informatie in meer complexe situaties. Daarnaast wordt in deze module veel aandacht besteed aan het actief deelnemen aan onderwijsleergesprekken. 3.15.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.15.3. Studieduur 16 Lt 3.15.4. Basiscompetenties 3.15.4.1. Leren leren

Module Participeren aan de les

Code

De cursist


is bereid het eigen kunnen en kennen in te brengen

BC LM 317

zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal

BC LM 353

staat open voor feedback

BC LM 365

aanvaardt feedback

BC LM 366

reflecteert op de eigen leerstijl tijdens het leerproces

BC LM 390

reflecteert op het doorgemaakte leerproces

BC LM 394

ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 402*


3.15.4.2. Nederlands

Module Participeren aan de les

Code

Luisteren


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 068

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 073

zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 078

ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 083

vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 088

beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 093

trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 098

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

BC LM 101

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in o herkent non-verbaal gedrag en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 102

Mondelinge interactie


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek

BC LM 124

drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek

BC LM 125

beoordeelt informatie in een onderwijsleergesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 126

beoordeelt informatie in een onderwijsleergesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 127

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

BC LM 152

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat

BC LM 153

Schrijven


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


maakt notities die de inhouden en hun onderling verband nauwkeurig en waarheidsgetrouw weergeven

BC LM 155

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198


3.16. Module Opdrachten aanpakken (LM SV G911) 3.16.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

In een competentiegerichte leeromgeving wordt veelvuldig gebruik gemaakt van opdrachten om het leerproces te sturen. Het is daarom belangrijk dat cursisten de opdrachten op een efficiënte manier aanpakken. In deze module verwerven de cursisten de inzichten en vaardigheden om het beoogde leereffect van eenvoudige opdrachten te realiseren. 3.16.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.16.3. Studieduur 10 Lt 3.16.4. Basiscompetenties 3.16.4.1. Leren leren

Module Opdrachten aanpakken

Code

De cursist


erkent de nood aan informatie

BC LM 245

staat open voor diverse informatiebronnen

BC LM 246

houdt tijdens het verwerven van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 247

analyseert welke informatie nodig is

BC LM 249

maakt een keuze uit informatiebronnen

BC LM 254

hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

BC LM 258

houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 263

onderscheidt hoofd- en bijzaken

BC LM 269

maakt uit informatie een keuze

BC LM 276

structureert informatie

BC LM 281

heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen

BC LM 370

ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven

BC LM 397*

ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

BC LM 398*

ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen

BC LM 403*


3.16.4.2. Nederlands

Module Opdrachten aanpakken

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 027

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.17. Module Opdrachten planmatig uitvoeren (LM SV G912) 3.17.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

In deze module wordt gefocust op de inzichten en vaardigheden die nodig zijn om complexe opdrachten op een systematische manier aan te pakken. Cursisten leren hier hun aanpak bij te sturen in functie van het beoogde leerdoel en leereffect. 3.17.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.17.3. Studieduur 10 Lt 3.17.4. Basiscompetenties 3.17.4.1. Leren leren

Module Opdrachten planmatig uitvoeren

Code

De cursist


houdt tijdens het verwerven van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 247

maakt een keuze uit informatiebronnen

BC LM 254

hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

BC LM 258

schat informatie naar waarde

BC LM 260

houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 263

beoordeelt hoofd- en bijzaken op de bruikbaarheid ervan

BC LM 270

legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie

BC LM 278

visualiseert informatie overzichtelijk of geeft ze overzichtelijk weer

BC LM 282

beschouwt fouten in de aanpak van een probleem als een leerkans

BC LM 292

ontwerpt een oplossingsplan

BC LM 299

beoordeelt de aanpak en het resultaat van de probleemoplossing

BC LM 302

stelt een oplossingsplan bij

BC LM 306

reflecteert op de eigen leermotieven bij het eigen leerproces

BC LM 389

ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven

BC LM 397*

ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

BC LM 398*


3.17.4.2. Nederlands

Module Opdrachten planmatig uitvoeren

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 001

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 010

zoekt informatie in studieteksten

BC LM 018

zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 027

ordent informatie uit studieteksten

BC LM 030

vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067


3.18. Module Verslagen maken (LM SV G913) 3.18.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Veel cursisten blijken onvoldoende bekwaam om een duidelijk, leesbaar en goed gestructureerd verslag te maken van eenvoudige gebeurtenissen.

Om te voorkomen dat cursisten nodeloos veel tijd besteden aan het maken en herwerken van verslagen, is het belangrijk dat ze de nodige inzichten en vaardigheden verwerven om op een efficiënte en effectieve wijze verslagen te schrijven. Deze module focust vooral op het maken van een verslag van uitgevoerde activiteiten en reflecties daarop. 3.18.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.18.3. Studieduur 20 Lt 3.18.4. Basiscompetenties 3.18.4.1. Leren leren

Module Verslagen maken

Code

De cursist


analyseert welke informatie nodig is

BC LM 249

durft informatie selecteren

BC LM 259

gaat discreet om met informatie

BC LM 261

onderscheidt hoofd- en bijzaken

BC LM 269

onderscheidt feiten en meningen

BC LM 271

registreert informatie

BC LM 280

structureert informatie

BC LM 281

ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 399*

ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 400*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd.

BC LM 406*


3.18.4.2. Nederlands

Module Verslagen maken

Code

Schrijven


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


geeft informatie schematisch weer aan de hand van een sjabloon of een vastgestelde standaard

BC LM 156

vat informatie uit één bron samen

BC LM 158

geeft een uitgevoerde activiteit in een gestructureerd verslag weer

BC LM 161

beschrijft een activiteit in een verslag getrouw en spreekt er aan de hand van opgegeven criteria een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 163

vult een formulier in

BC LM 189

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198


3.19. Module Rapporten maken (LM SV G914) 3.19.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Cursisten slagen er niet altijd in om hun observaties op een adequate manier schriftelijk te rapporteren. In deze module leren de cursisten een rapport opmaken dat voldoet aan de gestelde eisen en verwachtingen. 3.19.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.19.3. Studieduur 20 Lt 3.19.4. Basiscompetenties 3.19.4.1. Leren leren

Module Rapporten maken

Code

De cursist


analyseert welke informatie nodig is

BC LM 249

durft informatie selecteren

BC LM 259

gaat discreet om met informatie

BC LM 261

onderscheidt hoofd- en bijzaken

BC LM 269

onderscheidt feiten en meningen

BC LM 271

registreert informatie

BC LM 280

structureert informatie

BC LM 281

ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 399*

ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 400*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd.

BC LM 406*


3.19.4.2. Nederlands

Module Rapporten maken

Code

Schrijven


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


geeft informatie weer in een zelf opgebouwd schema

BC LM 157

vat informatie uit meerdere bronnen samen

BC LM 159

geeft een uitgevoerde activiteit in een gestructureerd verslag weer

BC LM 161

geeft een activiteit in een gestructureerd verslag weer en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 164

integreert de verschillende teksttypes die van een werkstuk deel uitmaken in een gestructureerd en overzichtelijk geheel

BC LM 195

zorgt in een al dan niet gemeenschappelijke schrijftaak voor talige afstemming

BC LM 196

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198


3.20. Module Spreken voor een groep (LM SV G915) 3.20.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Deze module is gericht op cursisten bij wie tijdens de intake blijkt dat zij inadequaat reageren in groepsgesprekken. In het kader van de opleiding wordt vaak een beroep gedaan op deze vaardigheid. In deze module leren de cursisten op een efficiënte en effectieve manier te spreken in een groep in eenvoudige situaties. 3.20.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.20.3. Studieduur 20 Lt 3.20.4. Basiscompetenties 3.20.4.1. Leren leren

Module Spreken voor een groep

Code

De cursist


stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden

BC LM 338

verduidelijkt een standpunt voor de andere

BC LM 349

onderbouwt een standpunt aan de hand van bestaande gegevens voor de andere

BC LM 350

zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal

BC LM 353

brengt de eigen meningen, behoeften, frustraties en verwachtingen over

BC LM 354

observeert het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 355

interpreteert het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 356

reageert op het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 357

reflecteert op het doorgemaakte leerproces

BC LM 394

ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen

BC LM 403*


3.20.4.2. Nederlands

Module Spreken voor een groep

Code

Spreken


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


geeft uitleg bij een demonstratie

BC LM 208

zet een plan uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 210

houdt een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 211

zet een argument uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 212

zet een standpunt en/of stellingname uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 213

houdt een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 214

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


3.21. Module Presenteren voor een groep (LM SV G916) 3.21.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

In deze module ligt het accent op het mondelinge aspect van het geven van een presentatie voor een groep in meer complexe situaties. Tijdens lesmomenten is er vaak onvoldoende ruimte om dit in te oefenen. Deze module kan cursisten helpen om zich hierin verder te bekwamen. 3.21.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.21.3. Studieduur 20 Lt 3.21.4. Basiscompetenties 3.21.4.1. Leren leren

Module Presenteren voor een groep

Code

De cursist


stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden

BC LM 338

verduidelijkt een standpunt voor de andere

BC LM 349

onderbouwt een standpunt aan de hand van bestaande gegevens voor de andere

BC LM 350

levert een eigen bijdrage om een standpunt voorde andere te onderbouwen

BC LM 351

zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal

BC LM 353

observeert het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 355

interpreteert het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 356

reageert op het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 357

reflecteert op het bereikte leerresultaat

BC LM 393

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld

BC LM 407*

ontwikkelt inzicht in welke leerstrategieën hij nog kan ontwikkelen

BC LM 408*


3.21.4.2. Nederlands

Module Presenteren voor een groep

Code

Schrijven


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


maakt een voorstelling die een mondelinge presentatie in al zijn aspecten ondersteunt

BC LM 177

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198

Spreken


Tekstkenmerken niveau B, zie punt 2


De cursist


houdt over een eigen werkstuk een presentatie

BC LM 205

houdt een presentatie over een stage-activiteit

BC LM 206

wijkt, indien nodig, tijdens een presentatie van de voorbereide inhoud af en keert er naar terug

BC LM 207

houdt een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 211

beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen

BC LM 215

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


3.22. Module Zich voorbereiden op leren op de werkvloer (LM SV G917) 3.22.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

In deze module ligt het accent op het verwerven van de competenties die nodig zijn om via het leren op de werkplek tot diepgaande leerervaringen te komen. Deze module is bedoeld voor cursisten die niet in staat zijn te komen tot zelfreflectie en die problemen hebben met het constructief omgaan met feedback. 3.22.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.22.3. Studieduur 20 Lt 3.22.4. Basiscompetenties 3.22.4.1. Leren leren

Module Zich voorbereiden op leren op de werkvloer

Code

De cursist


is bereid over het eigen leerproces te reflecteren

BC LM 362

is bereid het eigen aandeel in welslagen of falen in het eigen leerproces te erkennen

BC LM 363

staat open voor feedback

BC LM 365

aanvaardt feedback

BC LM 366

wil met feedback omgaan

BC LM 367

beschouwt feedback als een leerkans

BC LM 368

heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen

BC LM 370

heeft inzicht in de regels van feedback geven en feedback ontvangen

BC LM 375

bereidt de uitvoering van de leertaak voor

BC LM 376

volgt de uitvoering van de leertaak op

BC LM 377

evalueert de uitvoering van de leertaak

BC LM 378

evalueert het bereikte leerresultaat

BC LM 379

bekrachtigt de uitvoering van de leertaak of stelt ze bij

BC LM 387

reflecteert op de eigen zwaktes en sterktes bij het eigen leerproces

BC LM 391

reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces

BC LM 396

ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen

BC LM 404*


3.22.4.2. Nederlands

Module Zich voorbereiden op leren op de werkvloer

Code

Mondelinge interactie


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


volgt de gedachtegang in een begeleidingsgesprek

BC LM 136

onderscheidt hoofd- en bijzaken in een begeleidingsgesprek

BC LM 137

stelt vragen in een begeleidingsgesprek en beantwoordt er

BC LM 138

levert een bijdrage in een begeleidingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner

BC LM 139

drukt in een begeleidingsgesprek gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner

BC LM 140

beoordeelt informatie in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop

BC LM 141

beoordeelt vragen in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop

BC LM 142

trekt een conclusie in een begeleidingsgesprek en formuleert ze

BC LM 143

drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit in een examen- en een beoordelingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner

BC LM 146

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

BC LM 152

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat

BC LM 153

Schrijven


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


beschrijft een uitgevoerde activiteit in een verslag getrouw

BC LM 160

houdt een lopende activiteit getrouw bij in een logboek

BC LM 162

houdt een reflectielogboek van een lopende activiteit

BC LM 165

schrijft over een stage-activiteit een reflectieverslag

BC LM 166

verwerkt informatie uit één bron aan de hand van opgegeven criteria in een verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 167

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198

Spreken


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


stelt een activiteit met een onderbouwde beoordeling ervan voor

BC LM 201

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


3.23. Module Samenwerken met collega's (LM SV G918) 3.23.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

Deze module richt zich op cursisten bij wie tijdens het leren op de werkplek blijkt dat ze onvoldoende kunnen samenwerken met anderen omdat ze onvoldoende bereid zijn rekening te houden met anderen en hun eigen inbreng niet willen/kunnen afstemmen op de inbreng van collega's. 3.23.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.23.3. Studieduur 20 Lt 3.23.4. Basiscompetenties 3.23.4.1. Leren leren

Module Samenwerken met collega's

Code

De cursist


staat open voor de behoeften en verwachtingen van de andere

BC LM 322

is bereid met de eigen behoeftenen verwachtingen en die van de andere rekening te houden

BC LM 323

is bereid met de eigen mening en die van de andere rekening te houden

BC LM 325

staat open voor de situatie van de andere in de samenwerking

BC LM 326

is bereid met de eigen situatie en die van de andere rekening te houden

BC LM 327

gaat na welke regels in de groep gelden

BC LM 333

gaat na welke regels gesteld moeten worden

BC LM 334

zet het kunnen en kennen van de andere in de samenwerking in

BC LM 336

stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden

BC LM 338

herkent de verschillende meningen in de groep

BC LM 339

gaat de congruentie na in de verschillende meningen, inclusief de eigen mening

BC LM 340

beoordeelt de verschillende meningen in de groep

BC LM 341

laat de doelen van het samenwerken bepalen door een andere

BC LM 343

werkt constructief mee aan de doelbepaling van de groep

BC LM 344

respecteert de opgelegde afspraken voor de samenwerking

BC LM 345

onderhandelt actief mee over het samenwerkingsproces om tot afspraken te komen

BC LM 346

bewaakt mee het samenwerkingsproces en stuurt het mee bij

BC LM 347

reageert op het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 357

reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties

BC LM 395

reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces

BC LM 396

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet

BC LM 405*


3.23.4.2. Nederlands

Module Samenwerken met collega's

Code

Mondelinge interactie


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een werkvergadering

BC LM 116

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

BC LM 152

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat

BC LM 153

Schrijven


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


zet een idee uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 170

werkt een argument uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 173

werkt een standpunt en/of stellingname uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 174

schrijft een instructie

BC LM 179

communiceert de afspraken en procedures van een gezamenlijk uit te voeren opdracht

BC LM 182

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198

Spreken


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


zet een argument uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 212

zet een standpunt en/of stellingname uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 213

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


3.24. Module Zich voorbereiden op de evaluatie (LM SV G919) 3.24.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

In deze module leert de cursist examenvragen of andere evaluatieopdrachten analyseren en beantwoorden. 3.24.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.24.3. Studieduur 8 Lt 3.24.4. Basiscompetenties 3.24.4.1. Leren leren

Module Zich voorbereiden op de evaluatie

Code

De cursist


oriënteert zich in informatie

BC LM 265

begrijpt informatie

BC LM 266

onderscheidt feiten en meningen

BC LM 271

registreert informatie

BC LM 280

structureert informatie

BC LM 281

reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties

BC LM 395

ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen

BC LM 402*

ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld

BC LM 407*


3.24.4.2. Nederlands

Module Zich voorbereiden op de evaluatie

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in examenvragen

BC LM 008

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in examenvragen

BC LM 016

zoekt informatie in examenvragen

BC LM 028

ordent informatie uit examenvragen

BC LM 036

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067

Mondelinge interactie


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


onderscheidt hoofd- en bijzaken in een examen- en een beoordelingsgesprek

BC LM 144

stelt vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner in een examen- en een beoordelingsgesprek

BC LM 145

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

BC LM 152

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat

BC LM 153

Schrijven


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


geeft een antwoord op een reproductieve of productieve geslotenboekvraag

BC LM 186

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198

Spreken


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


stelt een activiteit gestructureerd voor

BC LM 200

beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen

BC LM 215

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


3.25. Module Zich voorbereiden op solliciteren (LM SV G920) 3.25.1. Situering van de module Voor deze module geldt de matrix Nederlands en leren leren als referentiekader. Alle basiscompetenties werden uit deze matrix geselecteerd.

De bedoeling van deze matrix is tegemoet te komen aan de noden van volwassenen die een opleiding of een studie aanvangen of al volgen. De leerbehoeften van deze (kandidaat)cursisten kunnen gaan over leren leren en over Nederlands als instructietaal. De leerbehoeften kunnen sterk verschillend zijn waardoor naast het aanbod van deze standaardmodule een flexibel traject op maat van de cursist aangewezen kan zijn.

In deze module leert de cursist vacatures analyseren en zich voorbereiden op sollicitaties voor een stageplaats of een werkaanbieding. 3.25.2. Instapvereisten voor de module Er zijn geen bijkomende instapvoorwaarden bovenop de algemeen geldende instapvoorwaarden van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. 3.25.3. Studieduur 12 Lt 3.25.4. Basiscompetenties 3.25.4.1. Leren leren

Module Zich voorbereiden op solliciteren

Code

De cursist


oriënteert zich in informatie

BC LM 265

begrijpt informatie

BC LM 266

onderscheidt feiten en meningen

BC LM 271

registreert informatie

BC LM 280

structureert informatie

BC LM 281

reflecteert op het bereikte leerresultaat

BC LM 393

reflecteert op het doorgemaakte leerproces

BC LM 394

ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen

BC LM 403*


3.25.4.2. Nederlands

Module Zich voorbereiden op solliciteren

Code

Lezen


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in vacatures

BC LM 009

onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in vacatures

BC LM 017

zoekt informatie in vacatures

BC LM 029

ordent informatie uit vacatures

BC LM 037

vergelijkt informatie uit vacatures met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 049

beoordeelt informatie uit vacatures op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 060

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel

BC LM 066

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in

BC LM 067

Mondelinge interactie


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


onderscheidt hoofd- en bijzaken in een sollicitatiegesprek

BC LM 147

stelt in een sollicitatiegesprek vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner

BC LM 148

beoordeelt in een sollicitatiegesprek informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 149

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

BC LM 152

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent o herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van o herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit o herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend o herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van o herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat

BC LM 153

Schrijven


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


stelt een sollicitatiebrief op

BC LM 181

vult een sollicitatieformulier in

BC LM 190

stelt een cv op

BC LM 192

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer o stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken o stelt een schrijfplan op o maakt gebruik van een model o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan o gebruikt een passende lay-out o kijkt de eigen tekst na o maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o houdt rekening met de conventies van geschreven taal o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

BC LM 197

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend o past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat o stelt een bibliografie op

BC LM 198

Spreken


Tekstkenmerken niveau A, zie punt 2


De cursist


beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen

BC LM 215

Strategieën


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar o stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken o stelt een spreekplan op o maakt gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal o brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over o maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert o beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel o stelt het resultaat bij

BC LM 218

Taaltechnische vaardigheden


De cursist, om bovenstaande taaltaken uit te voeren, ... o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee o gebruikt registers passend en consistent o houdt rekening met conventies van teksttypes o past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe o drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit o maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden o drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit o drukt feit en mening adequaat uit o drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit o onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit o gebruikt zinsstructuren passend o gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend o maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag o maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal o gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

BC LM 219


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 betreffende de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs.

Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS

Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 betreffende de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs NEDERLANDS EN LEREN LEREN MATRIX BIJ DE DIPLOMAGERICHTE OPLEIDINGEN VAN HET SECUNDAIR VOLWASSENENONDERWIJS 1.Nederlands 1.1.Leeswijzer oDe voorliggende matrix is ontwikkeld voor vijf vaardigheden: lezen, luisteren, schrijven, spreken en mondelinge interactie. o De matrix wordt van links naar rechts gelezen. o De matrix is als volgt opgebouwd: per vaardigheid taaltaken met niveaus van tekstkenmerken, strategieën en taaltechnische vaardigheden. o In de horizontale as van de matrix worden drie niveaus met een opklimmende moeilijkheidsgraad onderscheiden. Deze niveaus worden gevormd door de tekstkenmerken. Om het niveau van `een tekst' te bepalen, wordt uitgegaan van een globale weging: het geheel van de tekstkenmerken geldt als indicator. o De tekstkenmerken zijn onderverdeeld in een aantal rubrieken naargelang de vaardigheid. `Onderwerp', `taalgebruikssituatie', `structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid' en `woordenschat en taalvariëteit' zijn gemeenschappelijk voor de vijf vaardigheden.

Voor luisteren, spreken en mondelinge interactie wordt ook de categorie `verstaanbaarheid' opgenomen, voor lezen en schrijven de categorie `uiterlijke tekstkenmerken'. De bepaling van de tekstkenmerken per niveau vertoont een grote parallellie over de vaardigheden heen, maar de specifieke invulling hangt samen met de eigenheid van de vaardigheid. o De basiscompetenties in de vorm van een taaltaak worden bij de receptieve vaardigheden lezen en luisteren geordend volgens thema's die in de eerste kolom van de verticale as van de matrix staan opgelijst. Deze thema's zijn geen basiscompetenties, maar inhoudelijke kapstokken waaraan de basiscompetenties worden opgehangen. Bij de productieve vaardigheden schrijven en spreken en bij mondelinge interactie worden de basiscompetenties volgens teksttypes geordend. De taaltaak vormt samen met de tekstkenmerken één basiscompetentie. Ze zijn niet afzonderlijk selecteerbaar. Iedere taaltaak kan wel aan elk niveau van tekstkenmerken worden gekoppeld. o De taalstrategieën gelden per vaardigheid als één basiscompetentie.

Een cursist moet ze kunnen toepassen in functie van een bepaalde taaltaak met de daarbij horende tekstkenmerken. De taalstrategieën moeten naargelang van de taaltaak geselecteerd worden. o Onder taaltechnische vaardigheden worden ondersteunende kennis en vaardigheden opgenomen die een cursist moet kennen en kunnen gebruiken in functie van een bepaalde taaltaak, met de daarbij horende tekstkenmerken. De taaltechnische vaardigheden gelden per vaardigheid als één basiscompetentie. Ze moeten naargelang van de taaltaak geselecteerd worden. o De basiscompetenties zijn in de matrix in een logische volgorde opgenomen. Aangezien het een matrix betreft, worden de basiscompetenties niet in die volgorde aangeboden. Ze worden geselecteerd naargelang van de noden van de cursist. o De basiscompetenties `Nederlands' moeten bereikt worden. 1.2.Lezen

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen. Ze kunnen zowel vertrouwd als geheel nieuw zijn voor de leerder.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist. Er zijn geen beperkingen qua lengte van de teksten.

De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven.

Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Complex samengestelde zinnen komen voor.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Uiterlijke tekstkenmerken

De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.

TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal)

THEMA

In teksten met bovenstaande tekstkenmerken:

De hoofdgedachte en de gedachtegang

BC LM 001 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in studieteksten

BC LM 002 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in journalistieke teksten

BC LM 003 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in populairwetenschappelijke teksten

BC LM 004 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in correspondentie

BC LM 005 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 006 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in contracten

BC LM 007 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies

BC LM 008 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in examenvragen

BC LM 009 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in vacatures

Hoofd-, bijzaken en details

BC LM 010 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in studieteksten

BC LM 011 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in journalistieke teksten

BC LM 012 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in populairwetenschappelijke teksten

BC LM 013 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 014 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in contracten

BC LM 015 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies

BC LM 016 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in examenvragen

BC LM 017 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in vacatures

Het zoeken van informatie

BC LM 018 - zoekt informatie in studieteksten

BC LM 019 - zoekt informatie in journalistieke teksten

BC LM 020 - zoekt informatie in populairwetenschappelijke teksten

BC LM 021 - zoekt informatie in naslagwerken

BC LM 022 - zoekt informatie in correspondentie

BC LM 023 - zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 024 - zoekt informatie in formulieren

BC LM 025 - zoekt informatie in contracten

BC LM 026 - zoekt informatie in instructies

BC LM 027 - zoekt informatie in grafische voorstellingen

BC LM 028 - zoekt informatie in examenvragen

BC LM 029 - zoekt informatie in vacatures

Het ordenen van informatie

BC LM 030 - ordent informatie uit studieteksten

BC LM 031 - ordent informatie uit journalistieke teksten

BC LM 032 - ordent informatie uit populairwetenschappelijke teksten

BC LM 033 - ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 034 - ordent informatie uit contracten

BC LM 035 - ordent informatie uit instructies

BC LM 036 - ordent informatie uit examenvragen

BC LM 037 - ordent informatie uit vacatures

Het vergelijken van informatie met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 038 - vergelijkt informatie uit studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 039 - vergelijkt informatie uit journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 040 - vergelijkt informatie uit populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 041 - vergelijkt informatie uit naslagwerken met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 042 - vergelijkt informatie uit correspondentie met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 043 - vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 044 - vergelijkt informatie uit formulieren met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 045 - vergelijkt informatie uit contracten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 046 - vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 047 - vergelijkt informatie uit grafische voorstellingen met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 048 - vergelijkt informatie uit examenvragen met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 049 - vergelijkt informatie uit vacatures met eigen kennis en met andere informatie

Het beoordelen van informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 050 - beoordeelt informatie uit studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 051 - beoordeelt informatie uit journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 052 - beoordeelt informatie uit populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 053 - beoordeelt informatie uit naslagwerken op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 054 - beoordeelt informatie uit correspondentie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 055 - beoordeelt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 056 - beoordeelt informatie uit formulieren op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 057 - beoordeelt informatie uit contracten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 058 - beoordeelt informatie uit instructies op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 059 - beoordeelt informatie uit grafische voorstellingen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 060 - beoordeelt informatie uit vacatures op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

Het trekken van een conclusie

BC LM 061 - trekt een conclusie uit studieteksten

BC LM 062 - trekt een conclusie uit journalistieke teksten

BC LM 063 - trekt een conclusie uit populairwetenschappelijke teksten

BC LM 064 - trekt een conclusie uit correspondentie

BC LM 065 - trekt een conclusie uit grafische voorstellingen


STRATEGIEEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 066 o oriënteert zich op aspecten van de leestaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van lezen af op het leesdoel o vormt of stelt hypothesen bij over de inhoud en bedoeling van de tekst o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o duidt relevante informatie aan o monitort het voorlopige resultaat monitoren en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het leesdoel


TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 067 o houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm o onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes o onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend lezen en houdt er rekening mee o herkent registers en schat ze in o herkent conventies van teksttypes en schat ze in o herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in o herkent verbanden tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot en begrijpt ze o herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in o herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak-concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze o herkent feit en mening en schat ze in o herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze o herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee o herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in o herkent zinsstructuren en schat ze in o herkent elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties en schat ze in o herkent interpunctie en schat ze in o herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze o herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in


1.3.Luisteren

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature of het toelatingsexamen. Ze kunnen zowel vertrouwd als geheel nieuw zijn voor de leerder.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatiefbeperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Mate van ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de brontekst

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

Teksten langer dan 15 -20 minuten kunnen, mits enige interactie mogelijk is.

Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Teksten van 30 minuten komen voor, ook als er geen interactie mogelijk is.

De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere structuur. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden.

Moeilijke verbanden en denkstappen worden duidelijk aangegeven.

Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. In toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Verstaanbaarheid


Tempo en vlotheid

Er wordt in een normaal tempo gesproken.

Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoog tempo is af en toe mogelijk.

Het spreektempo ligt regelmatig hoog.

Uitspraak en accent

De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.

Articulatie en intonatie

Duidelijke articulatie en intonatie


TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal, met beeld en zonder)

THEMA

In teksten met bovenstaande tekstkenmerken:

De hoofdgedachte en de gedachtegang

BC LM 068 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 069 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 070 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 071 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 072 - achterhaalt de hoofdgedachte en volgt de gedachtegang in instructies

Hoofd-, bijzaken en details

BC LM 073 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 074 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 075 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 076 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 077 - onderscheidt hoofd-, bijzaken en details in instructies

Het zoeken van informatie

BC LM 078 - zoekt informatie in mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 079 - zoekt informatie in mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 080 - zoekt informatie in mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 081 - zoekt informatie in aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 082 - zoekt informatie in instructies

Het ordenen van informatie

BC LM 083 - ordent informatie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 084 - ordent informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 085 - ordent informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten

BC LM 086 - ordent informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal

BC LM 087 - ordent informatie uit instructies

Het vergelijken van informatie met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 088 - vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 089 - vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 090 - vergelijkt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 091 - vergelijkt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal met eigen kennis en met andere informatie

BC LM 092 - vergelijkt informatie uit instructies met eigen kennis en met andere informatie

Het beoordelen van informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 093 - beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden studieteksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 094 - beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 095 - beoordeelt informatie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 096 - beoordeelt informatie uit aankondigingen en voorlichtingsmateriaal op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

BC LM 097 - beoordeelt informatie uit instructies op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie

Het trekken van een conclusie

BC LM 098 - trekt een conclusie uit mondeling aangeboden studieteksten

BC LM 099 - trekt een conclusie uit mondeling aangeboden journalistieke teksten

BC LM 100 - trekt een conclusie uit mondeling aangeboden populairwetenschappelijke teksten


STRATEGIEEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 101 o oriënteert zich op aspecten van de luistertaak: doel, teksttype en eigen kennis o stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel o vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij o blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt o zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent o maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst o vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen o leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af o leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af o noteert relevante informatie in kernwoorden o monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig o beoordeelt het resultaat in het licht van het luisterdoel

TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 102

o

houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, papier, beeldscherm

o

onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes

o

onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee

o

herkent registers en schat ze in

o

herkent conventies van teksttypes en schat ze in

o

herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en schat ze in

o

herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot en begrijpt ze

o

herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden en schat ze in

o

herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde en begrijpt ze

o

herkent feit en mening en schat ze in

o

herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie en begrijpt ze

o

herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en schat ze in

o

herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel en schat ze in

o

herkent zinsstructuren en schat ze in

o

herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo en schat ze in

o

herkent non-verbaal gedrag en schat ze in

o

herkent relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal en begrijpt ze

o

herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen en schat ze in


1.4.Mondelinge interactie

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Mate van ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de brontekst

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist .

Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist .

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist .

De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven. Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen.

Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

De deelnemer beschikt over voldoende woorden om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt.

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

De deelnemer beschikt over een ruime woordenschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

De deelnemer beschikt over een ruime woordschat om de communicatiepartner te begrijpen en zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Verstaanbaarheid


Tempo en vlotheid

Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar bij de deelnemer kunnen spreekpauzes voorkomen.

Er wordt rustig gesproken.

Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor.

Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken.

Het spreektempo ligt regelmatig hoog.

Er wordt vlot en vloeiend gesproken.

Uitspraak en accent

De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.

Articulatie en intonatie

Duidelijke articulatie en intonatie


TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal)

TEKSTTYPE

In teksten met bovenstaande tekstkenmerken:

Een discussie

BC LM 103 - neemt verschillende rollen op zich in een discussie

BC LM 104 - volgt de gedachtegang in een discussie

BC LM 105 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een discussie

BC LM 106 - stelt vragen en beantwoordt ze in een discussie

BC LM 107 - levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie

BC LM 108 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een discussie

BC LM 109 - verdedigt een eigen mening en streeft consensus na in een discussie

BC LM 110 - beoordeelt informatie in een discussie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 111 - trekt een conclusie in een discussie en formuleert ze

Een werkvergadering

BC LM 112 - neemt verschillende rollen op zich in een werkvergadering

BC LM 113 - volgt de gedachtegang in een werkvergadering

BC LM 114 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een werkvergadering

BC LM 115 - stelt en beantwoordt vragen in een werkvergadering

BC LM 116 - levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een werkvergadering

BC LM 117 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een werkvergadering

BC LM 118 - verdedigt een eigen mening en streeft consensus na in een werkvergadering

BC LM 119 - beoordeelt informatie in een werkvergadering op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 120 - trekt een conclusie in een werkvergadering en formuleert ze

Een onderwijsleergesprek

BC LM 121 - volgt de gedachtegang in een onderwijsleergesprek

BC LM 122 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een onderwijsleergesprek

BC LM 123 - stelt en beantwoordt vragen in een onderwijsleergesprek

BC LM 124 - levert een bijdrage en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek

BC LM 125 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een onderwijsleergesprek

BC LM 126 - beoordeelt informatie in een onderwijsleergesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 127 - trekt en formuleert een conclusie in een onderwijsleergesprek

Een interview

BC LM 128 - neemt de rol van gespreksleider op zich in een interview

BC LM 129 - volgt de gedachtegang in een interview

BC LM 130 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een interview

BC LM 131 - stelt vragen, ook verhelderings- en bijvragen, beantwoordt er en licht de antwoorden toe in een interview

BC LM 132 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner in een interview

BC LM 133 - beoordeelt informatie in een interview op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 134 - beoordeelt vragen in een interview op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 135 - trekt een conclusie in een interview en formuleert ze

Een begeleidingsgesprek

BC LM 136 - volgt de gedachtegang in een begeleidingsgesprek

BC LM 137 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een begeleidingsgesprek

BC LM 138 - stelt vragen in een begeleidingsgesprek en beantwoordt er

BC LM 139 - levert een bijdrage in een begeleidingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner

BC LM 140 - drukt in een begeleidingsgesprek gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner

BC LM 141 - beoordeelt informatie in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop

BC LM 142 - beoordeelt vragen in een begeleidingsgesprek op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie beoordelen en reageert erop

BC LM 143 - trekt een conclusie in een begeleidingsgesprek en formuleert ze

Een examen- en een beoordelingsgesprek

BC LM 144 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een examen- en een beoordelingsgesprek

BC LM 145 - stelt vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner in een examen- en een beoordelingsgesprek

BC LM 146 - drukt gevoelens en persoonlijke ervaringen uit in een examen- en een beoordelingsgesprek en reageert op die van de communicatiepartner

Een sollicitatiegesprek

BC LM 147 - onderscheidt hoofd- en bijzaken in een sollicitatiegesprek

BC LM 148 - stelt in een sollicitatiegesprek vragen, ook verhelderings- en bijvragen en beantwoordt die van de communicatiepartner

BC LM 149 - beoordeelt in een sollicitatiegesprek informatie op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie en reageert erop

BC LM 150 - beoordeelt in een sollicitatiegesprek vragen op betrouwbaarheid, juistheid, waarde en relevantie+ en reageert erop

BC LM 151 - drukt in een sollicitatiegesprek gevoelens en persoonlijke ervaringen uit en reageert op die van de communicatiepartner


STRATEGIEEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 152

o

oriënteert zich op aspecten van de interactietaak: doel, teksttype en eigen kennis

o

stemt zijn manier van luisteren af op het luisterdoel

o

vormt hypothesen over de inhoud en bedoeling van de tekst of stelt ze bij

o

blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles begrijpt of even goed kan uitdrukken

o

zegt dat hij iets niet begrijpt en vraagt wat iets betekent

o

maakt gebruik van ondersteunende gegevens (talige en niet-talige) binnen en buiten de tekst

o

vraagt om langzamer te spreken, iets te herhalen

o

leidt de vermoedelijke betekenis van transparante woorden af

o

leidt de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden en uitdrukkingen uit de context af

o

noteert relevante informatie in kernwoorden

o

monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig

o

beoordeelt het resultaat in het licht van het interactiedoel

TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 153

o

houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch, beeldscherm

o

onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes

o

onderscheidt doelen zoals oriënterend, globaal, extensief, intensief, zoekend, studerend luisteren en houdt er rekening mee

o

onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee

o

herkent registers, schat ze in en gebruikt ze passend en consistent

o

herkent conventies van teksttypes, schat ze in en houdt er rekening mee

o

herkent conventionele ordeningspatronen van teksttypes en past ze toe

o

herkent verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot, begrijpt ze en drukt ze uit

o

herkent de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit

o

herkent structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden, schat ze in en maakt er gebruik van

o

herkent feit en mening, schat ze in en drukt ze adequaat uit

o

herkent stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie, begrijpt ze en drukt ze adequaat uit

o

herkent drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie, schat ze in, onderscheidt ze en houdt er rekening mee

o

herkent aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel, schat ze in en drukt ze adequaat uit

o

herkent zinsstructuren, schat ze in en gebruikt ze passend

o

herkent intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo, schat ze in en gebruikt ze passend

o

herkent non-verbaal gedrag, schat dit in en maakt er passend gebruik van

o

herkent relevante academische taal en vaktaal (woorden, formuleringswijzen), begrijpt ze en maakt er gebruik van

o

herkent figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen, schat ze in en gebruikt ze adequaat


1.5.Schrijven

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de bronteksten of opdrachtsomschrijvingen

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

Er worden niet te veel gegevens in kort bestek aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid in de tekst kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen zijn relatief eenvoudig en worden duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms moeilijk, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten hebben een heldere en expliciete structuur die in overeenstemming is met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Complex samengestelde zinnen komen voor.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

De schrijver beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt.

Voornamelijk concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

De schrijver beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

De schrijver beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Uiterlijke tekstkenmerken

De vormgeving is aangepast aan de conventies van het teksttype.

TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal)

TEKSTTYPES

In teksten met bovenstaande tekstkenmerken:

Notities

BC LM 154 - maakt notities in de vorm van een lijst met de belangrijke punten die voldoende precies zijn geformuleerd voor gebruik op een later tijdstip

BC LM 155 - maakt notities die de inhouden en hun onderling verband nauwkeurig en waarheidsgetrouw weergeven

Een schema

BC LM 156 - geeft informatie schematisch weer aan de hand van een sjabloon of een vastgestelde standaard

BC LM 157 - geeft informatie weer in een zelf opgebouwd schema

Een samenvatting

BC LM 158 - vat informatie uit één bron samen

BC LM 159 - vat informatie uit meerdere bronnen samen

Een verslag van een activiteit

BC LM 160 - beschrijft een uitgevoerde activiteit in een verslag getrouw

BC LM 161 - geeft een uitgevoerde activiteit in een gestructureerd verslag weer

BC LM 162 - houdt een lopende activiteit getrouw bij in een logboek

Een reflectieverslag over een activiteit

BC LM 163 - beschrijft een activiteit in een verslag getrouw en spreekt er aan de hand van opgegeven criteria een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 164 - geeft een activiteit in een gestructureerd verslag weer en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 165 - houdt een reflectielogboek van een lopende activiteit

BC LM 166 - schrijft over een stage-activiteit een reflectieverslag

Een reflectieverslag over een informatie-verwerkingsopdracht

BC LM 167 - verwerkt informatie uit één bron aan de hand van opgegeven criteria in een verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 168 - verwerkt informatie uit meerdere bronnen aan de hand van opgegeven criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

BC LM 169- verwerkt informatie uit meerdere bronnen op basis van eigen criteria in een gestructureerd verslag en spreekt er een onderbouwd oordeel over uit

Een uiteenzetting

BC LM 170 - zet een idee uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 171 - zet een plan uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 172 - schrijft een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

Een betoog

BC LM 173 - werkt een argument uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 174 - werkt een standpunt en/of stellingname uit en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 175 - schrijft een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

Een voorstelling

BC LM 176 - maakt bij een mondelinge presentatie een voorstelling die de aandacht gaande houdt

BC LM 177 - maakt een voorstelling die een mondelinge presentatie in al zijn aspecten ondersteunt

BC LM 178 - schrijft een mondelinge presentatie uit

Een instructie

BC LM 179 - schrijft een instructie

Correspondentie

BC LM 180 - voert een zakelijke correspondentie

BC LM 181 - stelt een sollicitatiebrief op

BC LM 182 - communiceert de afspraken en procedures van een gezamenlijk uit te voeren opdracht

Een evaluatiedocument

BC LM 183 - schrijft een zelfbeoordeling

BC LM 184 - houdt een zelfbeoordelend logboek bij

BC LM 185 - schrijft een beoordeling van een medeleerder

Een examenantwoord

BC LM 186 - geeft een antwoord op een reproductieve of productieve geslotenboekvraag

BC LM 187 - geeft een antwoord op een openboekvraag

BC LM 188 - geeft een antwoord op een casusvraag

Een formulier

BC LM 189 - vult een formulier in

BC LM 190 - vult een sollicitatieformulier in

BC LM 191 - vult een vragenlijst of een enquête in

Een curriculum vitae (cv)

BC LM 192 - stelt een cv op

BC LM 193 - stelt een cv op binnen een gegeven kader

BC LM 194 - stelt een cv op in functie van een specifieke vacature

Een werkstuk

BC LM 195 - integreert de verschillende teksttypes die van een werkstuk deel uitmaken in een gestructureerd en overzichtelijk geheel

BC LM 196 - zorgt in een al dan niet gemeenschappelijke schrijftaak voor talige afstemming


STRATEGIEEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 197

o

oriënteert zich op aspecten van de schrijftaak: doel, teksttype, eigen kennis en lezer

o

stemt zijn manier van schrijven af op het schrijfdoel en de lezer en/of de luisteraar

o

blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles kan uitdrukken

o

stelt een schrijfplan op

o

maakt gebruik van een model

o

raadpleegt digitale en niet-digitale hulpbronnen en gegevensbestanden en houdt rekening met de consequenties ervan

o

gebruikt een passende lay-out

o

kijkt de eigen tekst na

o

maakt talige afspraken bij een gemeenschappelijke schrijftaak, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert

o

houdt rekening met de conventies van geschreven taal

o

monitort het voorlopige resultaat en stelt het bij indien nodig

o

beoordeelt het resultaat in het licht van het schrijfdoel

TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 198

o

houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals papier en beeldscherm

o

onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes

o

onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend schrijven en houdt er rekening mee

o

gebruikt registers passend en consistent

o

houdt rekening met conventies van teksttypes

o

past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe

o

drukt verbanden uit tussen tekstdelen zoals paragraaf-alinea, inleiding-midden-slot

o

maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden

o

drukt de betekenisrelaties middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde adequaat uit

o

drukt feit en mening adequaat uit

o

drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit

o

onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee

o

drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit

o

gebruikt zinsstructuren passend

o

gebruikt elementen van lay-out zoals titel, hoofdstukken, paragrafen, witregels, marges, kopjes, illustraties passend

o

past spellingsregels toe en gebruikt interpunctie passend

o

maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringwijzen) en vaktaal

o

gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat

o

stelt een bibliografie op


1.6.Spreken

TEKSTKENMERKEN

NIVEAU A

NIVEAU B

NIVEAU C

Onderwerp


Mate van vertrouwdheid

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is voldoende bekend met het onderwerp.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De leerder is in zekere mate vertrouwd met het onderwerp en voegt nieuwe informatie toe.

Onderwerpen hebben betrekking op de kennisdomeinen eigen aan de opleiding, de vacature, het toelatingsexamen. De onderwerpen kunnen vrij nieuw zijn.

Perspectiefneming

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden en worden meestal gesitueerd.

De onderwerpen zijn werkelijkheidsgebonden, maar abstrahering komt voor. Theorie wordt gebruikt als onderbouwing van de praktijk.

Er wordt een beschouwend perspectief ingenomen met bredere theoretische kadering.

Aard van de kennisdomeinen

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes. De theoretische koppeling is relatief beperkt.

Toepassen van motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes die aan abstracte begrippen en begrippenkaders kunnen gekoppeld worden.

Toepassen van geïntegreerde motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

De kennisdomeinen hebben betrekking op handelingsgebonden feiten, procedures, begrippen en principes en op abstracte begrippen en begrippenkaders (taxonomieën).

Toepassen van meer complexe en specialistische motorische en cognitieve vaardigheden komt aan bod.

Taalgebruikssituatie


Mate van ruis

Ruis is mogelijk.

Aard van de brontekst

De bronteksten of opdrachtsomschrijvingen zijn authentiek - ook voor wat betreft uiterlijke tekstkenmerken.

Non-verbaal gedrag, beeldmateriaal en een tekst in kernwoorden kunnen daar deel van uitmaken.

Ondersteuning

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met beperkt initiatief van de leerder.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd.

De leerder neemt hierbij tot op zekere hoogte zelf initiatief.

De taaltaken worden binnen de geboden context zelfstandig uitgevoerd, met een grote mate van initiatief van de leerder.

Structuur, samenhang, lengte en informatiedichtheid


Lengte en informatiedichtheid

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

Er worden niet te veel gegevens in één keer aangeboden.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid is gemiddeld tot soms hoog.

Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

De teksten hebben de lengte die het doel ervan vereist.

De informatiedichtheid kan hoog zijn. Redundantie wordt functioneel ingezet: om nieuwe informatie in te brengen worden omschrijvingen en parafraseringen gebruikt.

Structuur en samenhang

De teksten vertonen een zekere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De tekststructuur komt overeen met de conventies van het teksttype.

De tekststructuur wordt aangegeven met frequente signaal- en verbindingswoorden.

De verbanden en denkstappen in de tekst zijn relatief eenvoudig en worden meestal duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang met aandacht voor hoofd- en bijzaken.

De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype. De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. De verbanden en denkstappen in de tekst zijn soms vrij complex, maar worden dan duidelijk aangegeven.

De teksten vertonen een heldere samenhang.

De teksten hebben een heldere structuur in overeenstemming met de conventies van het teksttype . De tekststructuur wordt aangegeven met ook minder frequente signaal- en verbindingswoorden. Verbanden en denkstappen kunnen complex zijn, maar worden dan duidelijk aangegeven.

Evidente verbanden en denkstappen kunnen impliciet zijn.

Zinsstructuur

De tekst is overwegend opgebouwd uit eenvoudig samengestelde zinnen.

Aarzelingen en fouten in de zinsbouw komen voor.

Ook meervoudig samengestelde zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen.

Meervoudig samengestelde en complexe zinnen komen voor.

Niet-stelselmatige fouten in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar worden verbeterd.

Woordenschat en taalvariëteit


Taalvariëteit en register

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Standaardnederlands Academisch taalgebruik Vakgebonden taal

Woordenschat

De spreker beschikt over voldoende woorden om zich adequaat uit te drukken over zaken uit het dagelijkse leven en het vakgebied. Variatie in het woordgebruik is eerder beperkt.

Concrete en af en toe ook abstracte woorden komen voor.

De spreker beschikt over een ruime woordenschat om zich adequaat uit te drukken over algemene onderwerpen en het vakgebied. Er is variatie in het woordgebruik.

Concrete en in toenemende mate ook abstracte woorden komen voor.

De spreker beschikt over een ruime woordschat om zich adequaat uit te drukken over het vakgebied en andere onderwerpen. Er is variatie in het woordgebruik.

Concreet en abstract taalgebruik komt voor. Er is in toenemende mate wetenschappelijk taalgebruik.

Verstaanbaarheid


Tempo en vlotheid

Er wordt in een normaal tempo gesproken, maar spreekpauzes komen voor.

Er wordt rustig gesproken.

Er wordt overwegend in een normaal tempo gesproken, maar een hoger tempo komt voor.

Er wordt overwegend vlot en vloeiend gesproken.

Het spreektempo ligt regelmatig hoog.

Er wordt vlot en vloeiend gesproken.

Uitspraak en accent

De uitspraak is voldoende duidelijk. Uitspraak en accent staan de verstaanbaarheid niet in de weg.

Articulatie en intonatie

Duidelijke articulatie en intonatie


TAALTAAK(Drager: digitaal en niet-digitaal)

TEKSTTYPES(Drager: digitaal en niet-digitaal)

In teksten met bovenstaande tekstkenmerken:

Een presentatie

BC LM 199 - stelt een activiteit getrouw voor

BC LM 200 - stelt een activiteit gestructureerd voor

BC LM 201 - stelt een activiteit met een onderbouwde beoordeling ervan voor

BC LM 202 - stelt informatie uit één bron getrouw voor

BC LM 203 - stelt informatie uit meerdere bronnen gestructureerd voor

BC LM 204 - stelt informatie uit meerdere bronnen met een beoordeling voor

BC LM 205 - houdt over een eigen werkstuk een presentatie

BC LM 206 - houdt een presentatie over een stage-activiteit

BC LM 207 - wijkt, indien nodig, tijdens een presentatie van de voorbereide inhoud af en keert er naar terug

BC LM 208 - geeft uitleg bij een demonstratie

BC LM 209 - zet een idee uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 210 - zet een plan uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 211 - houdt een uiteenzetting en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 212 - zet een argument uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 213 - zet een standpunt en/of stellingname uiteen en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 214 - houdt een betoog en laat daarbij alle relevante aspecten aan bod komen

BC LM 215 - beantwoordt naar aanleiding van een presentatie vragen

Een instructie

BC LM 216 - geeft een instructie

BC LM 217 - beantwoordt vragen naar aanleiding van een instructie


STRATEGIEEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 218

o

oriënteert zich op aspecten van de spreektaak: doel, teksttype, eigen kennis en luisteraar

o

stemt zijn manier van spreken af op het spreekdoel en de luisteraar

o

blijft zich concentreren ondanks het feit dat hij niet alles even goed kan uitdrukken

o

stelt een spreekplan op

o

maakt gebruik van non-verbaal gedrag

o

maakt gebruik van ondersteunend visueel en auditief materiaal

o

brengt ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap over

o

maakt bij een gemeenschappelijke spreektaak talige afspraken, benut elkaars inbreng in de tekst, evalueert, corrigeert en redigeert

o

beoordeelt het resultaat in het licht van het spreekdoel

o

stelt het resultaat bij

TAALTECHNISCHE VAARDIGHEDEN

Om bovenstaande taaltaken uit te voeren:

BC LM 219

o

houdt rekening met het medium en de aard van het contact zoals face to face, telefonisch en beeldscherm

o

onderscheidt tekstsoorten zoals informatief, persuasief, prescriptief en teksttypes

o

onderscheidt doelen zoals informerend, overtuigend, activerend spreken en houdt er rekening mee

o

gebruikt registers passend en consistent

o

houdt rekening met conventies van teksttypes

o

past conventionele ordeningspatronen van teksttypes toe

o

drukt verbanden tussen tekstdelen zoals inleiding-midden-slot uit

o

maakt gebruik van structuuraanduiders zoals verbindingswoorden, signaalwoorden, verwijswoorden

o

drukt de betekenisrelaties: middel-doel, oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, opsomming, algemene uitspraak- concreet geval, tegenstelling, voorwaarde expliciet uit

o

drukt feit en mening adequaat uit

o

drukt stelling, standpunt, argument, tegenargument en conclusie adequaat uit

o

onderscheidt drogredenen en deugdelijke argumenten, overtuigingskracht en manipulatie en houdt er rekening mee

o

drukt aspecten van modaliteit zoals wensen, gevoelens, veronderstelling, zekerheid, twijfel adequaat uit

o

gebruikt zinsstructuren passend

o

gebruikt intonatie, klemtoon, spreekpauzes en spreektempo passend

o

maakt passend gebruik van non-verbaal gedrag

o

maakt gebruik van relevante academische taal (woorden, formuleringswijzen) en vaktaal

o

gebruikt figuurlijk taalgebruik en idiomatische uitdrukkingen adequaat


2.Leren leren 2.1.Leeswijzer o De basiscompetenties `leren leren' zijn niet gekoppeld aan concrete vakinhouden. Ze worden binnen de inhoud van een vak aangewend en aangeleerd. o De matrix wordt van links naar rechts gelezen. o In de matrix worden de basiscompetenties geordend op basis van domeinen, dimensies en beheersingsniveaus. o De domeinen en dimensies staan in de verticale as van de matrix en zorgen voor een inhoudelijke afbakening en structurering van de basiscompetenties. o Leren leren wordt thematisch afgebakend in vijf domeinen: keuzebekwaamheid, omgaan met informatie, probleemoplossen, samenwerken en reguleren van het leerproces. Het laatstgenoemde domein bekleedt een aparte plaats binnen de matrix omdat het steeds in relatie staat tot de andere domeinen. Daarom wordt het als laatste opgenomen. o Elk domein telt vier dimensies: affectief, cognitief, psychomotorisch en metacognitief. De eerste drie dimensies worden in elk domein uitgewerkt met basiscompetenties. De dimensie `metacognitief' is echter sterk verbonden met het domein `reguleren van het leerproces'. Daarom wordt enkel binnen dit domein de dimensie `metacognitief' uitgewerkt met basiscompetenties. In de andere domeinen wordt bij deze dimensie verwezen naar het domein `reguleren van het leerproces'. o Daarnaast worden per domein één of twee doelenclusters opgenomen.

Dat zijn geen basiscompetenties, maar inhoudelijke kapstokken waaraan de basiscompetenties worden opgehangen. o De beheersingsniveaus staan in de horizontale as van de matrix. Deze beheersingsniveaus geven aan wat de mate van kennis, vaardigheden, context, autonomie of verantwoordelijkheid is waarover een leerder beschikt. De moeilijkheidsgraad van de basiscompetenties die per rij geordend zijn, stijgt van links naar rechts. Niet alle basiscompetenties komen in verschillende beheersingsniveaus voor. o De basiscompetenties zijn in de matrix in een logische volgorde opgenomen. Aangezien het een matrix betreft, worden deze basiscompetenties niet in die volgorde aangeboden. Ze worden geselecteerd naargelang van de noden van de cursist. Wanneer basiscompetenties een oplopend beheersingsniveau hebben, moet de volgorde wel gerespecteerd worden. De basiscompetentie van het voorafgaande niveau moet bereikt zijn alvorens de basiscompetentie met een hoger beheersingsniveau aan te bieden. o De basiscompetenties `leren leren' moeten bereikt worden, tenzij ze voorafgegaan worden door een asterisk (*): die worden nagestreefd. 2.2.Domein 1 - Keuzebekwaamheid

Thema's

Dimensies

Basiscompetenties

T 01 - Het keuzeproces op systematische wijze doorlopen

Affectief

BC LM 220 - erkent dat een keuze maken nodig is

BC LM 221 - is bereid een keuze te maken

BC LM 222 - durft een keuze maken

BC LM 223 - houdt tijdens het keuzeproces rekening met de eigen persoonlijkheid

BC LM 224 - is bereid tijdens het keuzeproces rekening te houden met omgevingsfactoren

BC LM 225 - erkent dat het maken van een keuze consequenties heeft

BC LM 226 - aanvaardt de consequenties van een gemaakte keuze

BC LM 227 - neemt tegenover een gemaakte keuze een positieve houding aan

Cognitief

BC LM 228 - verheldert de keuzebehoefte

BC LM 229 - herkent de verschillende stappen in een keuzeproces

BC LM 230 - analyseert elke stap in een keuzeproces

BC LM 231 - herkent de verschillende keuzemogelijkheden

BC LM 232 - expliciteert keuzemogelijkheden

BC LM 233 - heeft inzicht in keuzestrategieën

BC LM 234 - weegt keuzes af

BC LM 235 - maakt een keuze

BC LM 236 - ziet de consequenties van een gemaakte keuze in

BC LM 237 - weegt de consequenties van een gemaakte keuze af

BC LM 238 - bevestigt een gemaakte keuze of stelt ze bij

Psychomotorisch

BC LM 239 - visualiseert keuzemogelijkheden

BC LM 240 - visualiseert het keuzeproces

BC LM 241 - zet bij het doorlopen van het keuzeproces gepaste keuzestrategieën in

BC LM 242 - volgt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces op

BC LM 243 - stelt tijdens het doorlopen ervan het keuzeproces bij

BC LM 244 - verantwoordt een gemaakte keuze

Metacognitief

Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.


2.3. Domein 2 - Omgaan met informatie

Thema's

Dimensies

Basiscompetenties

T 02 - Informatie verwerven

Affectief

BC LM 245 - erkent de nood aan informatie

BC LM 246 - staat open voor diverse informatiebronnen

BC LM 247 - houdt tijdens het verwerven van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 248 - is bereid tijdens het verwerven van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

Cognitief

BC LM 249 - analyseert welke informatie nodig is

BC LM 250 - herkent zoekmethodes i.f.v. het vergaren van informatie

BC LM 251 - kiest een zoekmethode i.f.v. het vergaren van informatie

BC LM 252 - raadpleegt diverse bronnen bij het inwinnen van informatie

BC LM 253 - beoordeelt informatiebronnen op bruikbaarheid en betrouwbaarheid

BC LM 254 - maakt een keuze uit informatiebronnen

Psychomotorisch

BC LM 255 - stelt gerichte vragen bij het inwinnen van informatie

BC LM 256 - vraagt door bij het inwinnen van informatie

BC LM 257 - gebruikt een zoekmethode adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

BC LM 258 - hanteert bronnen adequaat i.f.v. het inwinnen van informatie

Metacognitief

Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.

T 03 - Informatie verwerken

Affectief

BC LM 259 - durft informatie selecteren

BC LM 260 - schat informatie naar waarde

BC LM 261 - gaat discreet om met informatie

BC LM 262 - wil met informatie correct omgaan

BC LM 263 - houdt tijdens het verwerken van informatie rekening met de eigen sterktes en zwaktes

BC LM 264 - is bereid tijdens het verwerken van informatie rekening te houden met omgevingsfactoren

Cognitief

BC LM 265 - oriënteert zich in informatie

BC LM 266 - begrijpt informatie

BC LM 267 - ziet verbanden binnen informatie

BC LM 268 - geeft informatie met eigen woorden weer

BC LM 269 - onderscheidt hoofd- en bijzaken

BC LM 270 - beoordeelt hoofd- en bijzaken op de bruikbaarheid ervan

BC LM 271 - onderscheidt feiten en meningen

BC LM 272 - begrijpt de onderliggende betekenis van een standpunt

BC LM 273 - toetst informatie aan het eigen referentie-kader

BC LM 274 - exploreert de relatie tussen eigen opvattingen en opvattingen van anderen

BC LM 275 - beoordeelt informatie op bruikbaarheid en betrouwbaarheid

BC LM 276 - maakt uit informatie een keuze

BC LM 277 - roept in een nieuwe situatie verworven informatie op

BC LM 278 - legt verbanden tussen oude en nieuwe informatie

BC LM 279 - gaat correct om met verworven informatie

Psychomotorisch

BC LM 280 - registreert informatie

BC LM 281 - structureert informatie

BC LM 282 - visualiseert informatie overzichtelijk of geeft ze overzichtelijk weer

BC LM 283 - neemt een standpunt in over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 284 - verduidelijkt de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie

BC LM 285 - gebruikt verworven informatie i.f.v. het realiseren van het gestelde doel

Metacognitief

Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.


2.4.Domein 3 - Probleemoplossen

Thema's

Dimensies

Basiscompetenties

T 04 - Een probleem op planmatige wijze oplossen

Affectief

BC LM 286 - erkent een probleem

BC LM 287 - aanvaardt een persoonlijke betrokkenheid bij een probleem

BC LM 288 - aanvaardt dat een probleem aangepakt kan worden

BC LM 289 - is bereid een oplossing voor een probleem te zoeken

BC LM 290 - durft bij het oplossen van een probleem hulp inroepen

BC LM 291 - wil fouten in de aanpak van een probleem herstellen

BC LM 292 - beschouwt fouten in de aanpak van een probleem als een leerkans

Cognitief

BC LM 293 - herkent een probleem

BC LM 294 - herkent beïnvloedende factoren van een probleem

BC LM 295 - ordent beïnvloedende factoren van een probleem

BC LM 296 - analyseert een probleem

BC LM 297 - inventariseert gegeven oplossingsmogelijkheden

BC LM 298 - bedenkt oplossingsmogelijkheden

BC LM 299 - ontwerpt een oplossingsplan

BC LM 300 - benadert oplossingsmogelijkheden vanuit verschillende invalshoeken

BC LM 301 - maakt uit verschillende oplossingsmogelijkheden een keuze

BC LM 302 - beoordeelt de aanpak en het resultaat van de probleemoplossing

Psychomotorisch

BC LM 303 - visualiseert een probleem en de aanpak ervan

BC LM 304 - voert een oplossingsplan uit

BC LM 305 - volgt een oplossingsplan op

BC LM 306 - stelt een oplossingsplan bij

BC LM 307 - past een oplossingsmethode toe

BC LM 308 - volgt een oplossingsmethode op

BC LM 309 - stelt een oplossingsmethode bij

Metacognitief

Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.


2.5.Domein 4 - Samenwerken

Thema's

Dimensies

Basiscompetenties

T 05 - Een actieve bijdrage leveren in het samenwerken als leider en als groepslid

Affectief

BC LM 310 - erkent de nood aan en de meerwaarde van samenwerken

BC LM 311 - is bereid met iedereen samen te werken

BC LM 312 - motiveert zichzelf tot samenwerken

BC LM 313 - motiveert anderen tot samenwerken

BC LM 314 - behoudt zijn eigenheid bij het werken in groep

BC LM 315 - is bereid de groepsregels te respecteren

BC LM 316 - aanvaardt groepsbeslissingen met betrekking tot de samenwerking

BC LM 317 - is bereid het eigen kunnen en kennen in te brengen

BC LM 318 - is bereid de eigen behoeften en verwachtingen in te brengen

BC LM 319 - is bereid om de eigen situatie in te brengen

BC LM 320 - staat open voor het kunnen en kennen van de andere

BC LM 321 - is bereid met het eigen kunnen en kennen en dat van de andere rekening te houden

BC LM 322 - staat open voor de behoeften en verwachtingen van de andere

BC LM 323 - is bereid met de eigen behoeftenen verwachtingen en die van de andere rekening te houden

BC LM 324 - staat open voor de mening van de andere

BC LM 325 - is bereid met de eigen mening en die van de andere rekening te houden

BC LM 326 - staat open voor de situatie van de andere in de samenwerking

BC LM 327 - is bereid met de eigen situatie en die van de andere rekening te houden

BC LM 328 - wil iets aan anderen overlaten

BC LM 329 - apprecieert ieders inbreng

BC LM 330 - aanvaardt wel of niet dat een bijdrage van een groepslid niet aan de verwachtingen voldoet

BC LM 331 - erkent de eigen invloed op de andere

BC LM 332 - erkent de invloed van de andere op zichzelf en op de andere groepsleden

Cognitief

BC LM 333 - gaat na welke regels in de groep gelden

BC LM 334 - gaat na welke regels gesteld moeten worden

BC LM 335 - schat het kunnen en kennen van de andere in

BC LM 336 - zet het kunnen en kennen van de andere in de samenwerking in

BC LM 337 - ziet in wat nodig is voor het welslagen van de samenwerking

BC LM 338 - stemt de eigen inbreng af op die van de groepsleden

BC LM 339 - herkent de verschillende meningen in de groep

BC LM 340 - gaat de congruentie na in de verschillende meningen, inclusief de eigen mening

BC LM 341 - beoordeelt de verschillende meningen in de groep

Psychomotorisch

BC LM 342 - stelt in afspraak met de andere regels voor de samenwerking

BC LM 343 - laat de doelen van het samenwerken bepalen door een andere

BC LM 344 - werkt constructief mee aan de doelbepaling van de groep

BC LM 345 - respecteert de opgelegde afspraken voor de samenwerking

BC LM 346 - onderhandelt actief meeover het samenwerkingsprocesom tot afspraken te komen

BC LM 347 - bewaakt mee het samenwerkingsproces en stuurt het mee bij

BC LM 348 - past eigen kennis en vaardigheden toe bij het samenwerken

BC LM 349 - verduidelijkt een standpunt voor de andere

BC LM 350 - onderbouwt een standpunt aan de hand van bestaande gegevens voor de andere

BC LM 351 - levert een eigen bijdrage om een standpunt voorde andere te onderbouwen

BC LM 352 - levert een herkenbare bijdrage aan het groepsresultaat

BC LM 353 - zet de eigen communicatie adequaat in, zowel non-verbaal als verbaal

BC LM 354 - brengt de eigen meningen, behoeften, frustraties en verwachtingen over

BC LM 355 - observeert het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 356 - interpreteert het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 357 - reageert op het non-verbale gedrag van de andere

BC LM 358 - brengt verslag uit over het samenwerkingsproces

BC LM 359 - presenteert het resultaat van de samenwerking

Metacognitief

Deze basiscompetenties worden omwille van het overkoepelende karakter ervan enkel opgenomen in het domein `Reguleren van het leren'. Ze moeten daar geselecteerd worden.


2.6. Domein 5- Reguleren van het leren

Thema's

Dimensies

Basiscompetenties

T 06 - Het eigen leerproces reguleren

Affectief

BC LM 360 - motiveert zichzelf bij het eigen leerproces

BC LM 361 - gaat met druk om in het eigen leerproces

BC LM 362 - is bereid over het eigen leerproces te reflecteren

BC LM 363 - is bereid het eigen aandeel in welslagen of falen in het eigen leerproces te erkennen

BC LM 364 - is bereid hulp te vragen bij het eigen leerproces

BC LM 365 - staat open voor feedback

BC LM 366 - aanvaardt feedback

BC LM 367 - wil met feedback omgaan

BC LM 368 - beschouwt feedback als een leerkans

Cognitief

BC LM 369 - heeft inzicht in de omgeving en de impact ervan op het eigen leerproces

BC LM 370 - heeft inzicht in verschillende soorten leerdoelen

BC LM 371 - heeft inzicht in verschillende soorten leertaken en -activiteiten

BC LM 372 - heeft inzicht in verschillende soorten leerstrategieën

BC LM 373 - heeft inzicht in verschillende soorten leerhulpmiddelen

BC LM 374 - heeft inzicht in verschillende evaluatievormen en de gevolgen ervan voor het eigen leerproces

BC LM 375 - heeft inzicht in de regels van feedback geven en feedback ontvangen

BC LM 376 - bereidt de uitvoering van de leertaak voor

BC LM 377 - volgt de uitvoering van de leertaak op

BC LM 378 - evalueert de uitvoering van de leertaak

BC LM 379 - evalueert het bereikte leerresultaat

BC LM 380 - herkent niet-intentioneel en informeel leren of roept het op bij het eigen leerproces

BC LM 381 - evalueert het doorgemaakte leerproces

BC LM 382 - ziet in dat leerstrategieën transfereerbaar zijn

Psychomotorisch

BC LM 383 - visualiseert denkproces en proces van aanpak tijdens het eigen leerproces

BC LM 384 - zet eerder verworven leerstrategieën in een nieuwe context in

BC LM 385 - vraagt hulp bij het eigen leerproces

BC LM 386 - zet hulp in voor het bijstellen van het eigen leerproces

BC LM 387 - bekrachtigt de uitvoering van de leertaak of stelt ze bij

BC LM 388 - gaat met feedback om

Metacognitief

BC LM 389 - reflecteert op de eigen leermotieven bij het eigen leerproces

BC LM 390 - reflecteert op de eigen leerstijl tijdens het leerproces

BC LM 391 - reflecteert op de eigen zwaktes en sterktes bij het eigen leerproces

BC LM 392 - reflecteert op welke leerstrategieën passend zijn bij het eigen leerproces

BC LM 393 - reflecteert op het bereikte leerresultaat

BC LM 394 - reflecteert op het doorgemaakte leerproces

BC LM 395 - reflecteert op de gehanteerde regulerende competenties

BC LM 396 - reflecteert op de impact van de eigen persoonlijkheid op het leerproces

T 07 -Het eigen leervermogen ontwikkelen

Metacognitief

* BC LM 397 - ontwikkelt inzicht in de eigen leermotieven

* BC LM 398 - ontwikkelt inzicht in de eigen leerstijl

* BC LM 399 - ontwikkelt inzicht in affectieve componenten van het eigen leervermogen

* BC LM 400 - ontwikkelt inzicht in cognitieve componenten van het eigen leervermogen

* BC LM 401 - ontwikkelt inzicht in psychomotorische componenten van het eigen leervermogen

* BC LM 402 - ontwikkelt inzicht in metacognitieve componenten van het eigen leervermogen

* BC LM 403 - ontwikkelt inzicht in de sterktes en zwaktes van het eigen leervermogen

* BC LM 404 - ontwikkelt inzicht in de impact van de eigen persoonlijkheid op het eigen leervermogen

* BC LM 405 - ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen optimaal kan worden ingezet

* BC LM 406 - ontwikkelt inzicht in de wijze waarop de beperkingen van het eigen leervermogen kunnen worden gecompenseerd

* BC LM 407 - ontwikkelt inzicht in de wijze waarop het eigen leervermogen nog kan worden ontwikkeld

* BC LM 408 - ontwikkelt inzicht in welke leerstrategieën hij nog kan ontwikkelen

* BC LM 409 - ontwikkelt inzicht in het transversale karakter van leerstrategieën


Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2016 betreffende de geletterdheidsmodules Nederlands en Leren leren van de diplomagerichte beroepsopleidingen van het secundair volwassenenonderwijs Brussel, 18 maart 2016.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS

^