Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 december 2020
gepubliceerd op 28 januari 2021

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het welzijn van konijnen in fokkerijen

bron
vlaamse overheid
numac
2021030207
pub.
28/01/2021
prom.
19/12/2020
ELI
eli/besluit/2020/12/19/2021030207/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2020. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het welzijn van konijnen in fokkerijen


Rechtsgrond: Dit besluit is gebaseerd op: - de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, artikel 20 gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993; - de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, artikel 4, § 1, en § 4, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2018.

Juridisch kader: Dit besluit vervangt de volgende regelgeving: - het koninklijk besluit van 29 juni 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/06/2014 pub. 19/08/2014 numac 2014024303 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit betreffende het welzijn van konijnen in fokkerijen sluiten betreffende het welzijn van konijnen in fokkerijen.

Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op 2 juli 2020; - De Raad van State heeft advies nr. 67.858/1/V gegeven op 31 augustus 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Initiatiefnemers Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand.

Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° fokkerij: de plaats waar konijnen gefokt worden;2° comfortzone: een voetmatje, stro of ander geschikt materiaal;3° fokkonijnen: de mannelijke volwassen konijnen vanaf de eerste dekking en de vrouwelijke volwassen konijnen vanaf de eerste worp;4° inseminatie: de natuurlijke inseminatie of dekking, of kunstmatige inseminatie;5° konijn: een dier dat behoort tot de soort Oryctolagus cuniculus en dat voor de productie van vlees gehouden wordt;6° verrijkingsmateriaal: houtblok, stro, hooi, wortels of andere adequate substraten;7° vleeskonijnen: de gespeende konijnen tijdens de groeiperiode, met inbegrip van de konijnen die bestemd zijn voor de fok;8° voedster: een vrouwelijk fokkonijn;9° wachtvoedster: een voedster die niet drachtig blijkt te zijn na inseminatie, en die zich bevindt in de periode tussen het spenen van de laatste worp en het moment van de volgende worp, nadat ze opnieuw geïnsemineerd is;10° verzorger: de natuurlijke persoon of de door de rechtspersoon aangewezen natuurlijke persoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor of belast is met de zorg voor de dieren.

Art. 2.Geen enkel konijn dat in de natuur gevangen is, mag voor landbouwdoeleinden gehouden worden. HOOFDSTUK 2. - Verzorging en huisvesting

Art. 3.De konijnen worden minstens twee keer per dag gecontroleerd.

Art. 4.Konijnen die gewond zijn of duidelijk blijk geven van een gezondheidsstoornis en vermoedelijk lijden, worden onmiddellijk behandeld en, als dat nodig is, gescheiden van de rest van de groep of ze worden onmiddellijk gedood. Telkens als dat nodig is, wordt een dierenarts geconsulteerd.

Art. 5.Bij de omgang met de konijnen wordt onnodig lijden of stress vermeden. Ze worden nooit opgetild aan de oren of de ledematen.

Als een identificatieteken wordt aangebracht, gebeurt dat met een minimum aan pijn of stress.

Art. 6.De lokalen waarin de konijnen gehuisvest worden, bieden hen bescherming tegen slechte weersomstandigheden.

Art. 7.Het verlichtingssysteem volgt in de lokalen waar konijnen gehuisvest worden een 24 uurscyclus met een ononderbroken lichtperiode van minstens acht uur waarbij de minimale lichtsterkte minstens twintig lux bedraagt, een ononderbroken donkerperiode van minstens acht uur en tussen beide een schemerperiode van minstens dertig minuten.

Art. 8.De konijnen worden ondergebracht in installaties waarbij oog- en geurcontact tussen soortgenoten mogelijk zijn.

Art. 9.Het geluidsniveau wordt in de lokalen waar konijnen gehuisvest worden zo laag mogelijk gehouden. Ultrasone trillingen en plotse geluiden worden vermeden.

Art. 10.Het ontwerp van het voedersysteem en de drinkwatervoorziening waarborgen dat ieder dier voldoende voedsel en drinkbaar water tot zich kan nemen. Per twintig dieren is er minstens één drinknippel aanwezig.

Art. 11.Vanaf de speenleeftijd beschikken alle konijnen over verrijkingsmateriaal.

Art. 12.De gebouwen zijn ontworpen om aanvallen door predatoren te voorkomen en het binnendringen van ongewenste dieren tot een minimum te beperken.

Art. 13.In elke fokkerij is in aangepaste maatregelen en materiaal voorzien voor noodgevallen, waaronder voldoende brandblusapparatuur, een evacuatieplan en een alarmsysteem voor brand en voor het uitvallen van automatische apparatuur die belangrijk is voor de gezondheid en het welzijn van de dieren.

Art. 14.Het is verboden te roken in de lokalen waar konijnen zijn ondergebracht.

Art. 15.De vloeren van de hokken en de platforms vormen een vlak, stevig, stabiel en niet-glijdend oppervlak. Urine, uitwerpselen en water kunnen goed uit de hokken afgevoerd worden zonder besmettingsrisico voor de andere dieren.

Als fok- of vleeskonijnen gehuisvest worden op een draadgaasbodem, wordt in een comfortzone voorzien.

Art. 16.Toekomstige fokkonijnen kunnen pas afgezonderd worden vanaf de leeftijd van twaalf weken. HOOFDSTUK 3. - Specifieke bepalingen voor het houden van vleeskonijnen

Art. 17.§ 1. Vleeskonijnen worden gehouden in een verrijkt park. Het dak van dat park is voor ten minste 60% van de grondoppervlakte open en het park is uitgerust met platforms, knaagmateriaal en tunnels of schuilschotten.

Een van de zijden van het park is minstens 1,80 meter lang.

Als het park is uitgerust met een draadgaasbodem, is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

Het platform bestaat niet uit draadgaas. § 2. De groepen zijn samengesteld uit minstens twintig dieren, met een maximale bezetting van 12,5 konijnen per m2 en met minstens 800 cm2 per konijn. De oppervlakte van het platform wordt in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen op voorwaarde dat ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 centimeter is. § 3. Paragraaf 1 en 2 zijn pas vanaf 1 januari 2025 van toepassing op de fokkerijen die vóór 1 januari 2016 verrijkte kooien hebben geïnstalleerd. Deze fokkerijen mogen deze kooien gebruiken tot en met 31 december 2024.

In het eerste lid wordt verstaan onder verrijkte kooi: een kooi die is uitgerust met verrijkingsmaterialen waarbij enerzijds elk fokkonijn over een minimale oppervlakte van 3000 cm2 beschikt en waarbij anderzijds de vleeskonijnen in groepen van minimaal vier dieren gehouden worden en hierbij een bezetting van ten hoogste zestien vleeskonijnen per m2 wordt gewaarborgd zodat elk konijn over een minimaal bruikbare oppervlakte van 625 cm2 beschikt.

Art. 18.Groepen van geschikte grootte worden gevormd met konijnen van dezelfde leeftijd die vanaf het spenen zo veel mogelijk samen in hetzelfde hok blijven. HOOFDSTUK 4. - Specifieke bepalingen voor het houden van voedsters

Art. 19.Voedsters mogen pas geïnsemineerd worden vanaf de leeftijd van vijftien weken.

Art. 20.Alleen voedsters die de dracht aankunnen en jongen kunnen grootbrengen zonder hun gezondheid in gevaar te brengen, worden geïnsemineerd.

Art. 21.§ 1. Minstens drie dagen voor het werpen beschikt elk drachtig konijn over een nestkast en nestmateriaal.

In het eerste lid wordt verstaan onder nestmateriaal: stro, houtschaafsel of ander natuurlijk materiaal. § 2. Alle voedsters die zogen, hebben de mogelijkheid om zich af te zonderen van hun jongen. § 3. De nestkast is zo ontworpen en geplaatst dat de voedster niet op het dak kan springen en dat ze gemakkelijk binnen en buiten kan en haar jongen kan zogen zonder risico op verwondingen. § 4. De verzorger heeft vlot toegang tot de jongen en kan ze gemakkelijk in het oog houden. § 5. De bodem van de nestkast bevindt zich op hetzelfde niveau of lager dan de bodem van de kooi.

Art. 22.Jongen worden niet gespeend voor de leeftijd van achtentwintig dagen.

Art. 23.§ 1. Voedsters worden gehuisvest in verrijkte parken.

Het dak van het verrijkte park is voor ten minste 60% van de grondoppervlakte open en het park is uitgerust met een platform en knaagmateriaal.

Als het park is uitgerust met een draadgaasbodem, is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

Het platform bestaat niet uit draadgaas. § 2. De minimale oppervlakte bedraagt 6000 cm2 per voedster. De oppervlakte van het platform wordt in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen op voorwaarde dat ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 centimeter is. § 3. Gedurende de periode van de voortplantingscyclus, die door de Vlaamse Regering bepaald wordt op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, worden de voedsters in groep gehouden. Die groepen zijn samengesteld uit minstens drie dieren. Tijdens de voormelde periode bedraagt de minimale lengte van het verrijkte park minstens 1,80 meter en worden er in het park ook tunnels of schuilschotten voorzien. § 4. De oppervlakte van een nestkast bedraagt minimaal 800 cm2. HOOFDSTUK 5. - Specifieke bepalingen voor het houden van wachtvoedsters

Art. 24.§ 1. Wachtvoedsters worden gehuisvest in verrijkte parken.

Het park is uitgerust met een platform en knaagmateriaal.

Als het park is uitgerust met een draadgaasbodem, is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

Het platform bestaat niet uit draadgaas. § 2. De minimale oppervlakte bedraagt 4500 cm2 per wachtvoedster. De oppervlakte van het platform wordt in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen op voorwaarde dat ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 centimeter is. De minimale hoogte bedraagt 60 centimeter over minstens 50% van de grondoppervlakte van het park. HOOFDSTUK 6. - Specifieke bepalingen voor het houden van mannelijke fokkonijnen

Art. 25.§ 1. Mannelijke fokkonijnen worden gehuisvest in een verrijkt park.

Het park is uitgerust met een platforms en knaagmateriaal. Als het park is uitgerust met een draadgaasbodem, is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

Het platform bestaat niet uit draadgaas. § 2. De minimale oppervlakte bedraagt 6000 cm2 per mannelijk fokkonijn. De oppervlakte van het platform wordt in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen op voorwaarde dat ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 centimeter is. De minimale hoogte bedraagt 60 centimeter over minstens 80% van de grondoppervlakte van het park. HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen

Art. 26.Artikel 7, 13, 17, 23, 24 en 25 zijn niet van toepassing op fokkerijen met minder dan vijf fokkonijnen.

Art. 27.Voor fokkerijen waarvan de installaties voor de eerste keer in gebruik werden genomen voor de inwerkingtreding van dit besluit, treedt het artikel 23 in werking op 1 januari 2025 en de artikelen 24 en 25 in werking op 1 april 2021.

Art. 28.Het koninklijk besluit van 29 juni 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/06/2014 pub. 19/08/2014 numac 2014024303 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit betreffende het welzijn van konijnen in fokkerijen sluiten betreffende het welzijn van konijnen in fokkerijen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 april 2016, wordt opgeheven.

Art. 29.De Vlaamse minister, bevoegd voor het dierenwelzijn, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 december 2020.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand, B. WEYTS

^