Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 januari 2001
gepubliceerd op 20 februari 2001

Besluit van de Vlaamse regering houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035189
pub.
20/02/2001
prom.
19/01/2001
ELI
eli/besluit/2001/01/19/2001035189/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 JANUARI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende regeling van de begrotingscontrole en -opmaak


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten, inzonderheid op artikel 51;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige organismen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 30 juni 2000;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 oktober 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de diensten van de Vlaamse regering en op de rechtspersonen die onder het hiërarchisch gezag staan van de Vlaamse regering.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° budgettair implementatieplan : plan dat de uitvoering van en het toezicht op de aanwending regelt van kredieten die ingeschreven zijn op één of meerdere basisallocaties van de begroting;2° project : uitgave in de vorm van een overheidsopdracht, een overeenkomst, een semi-gereglementeerde of facultatieve subsidie;3° verrekening : wijziging tijdens de uitvoering van een overheidsopdracht in de zin van artikel 7 of artikel 8 van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken;4° semi-gereglementeerde subsidie : een financiële bijdrage die door de bevoegde overheid aan de aanvrager kan toegekend worden zodra de aanvrager het bewijs levert dat hij aan alle reglementaire toekenningsvoorwaarden voldaan heeft;5° facultatieve subsidie : een financiële bijdrage die door de bevoegde overheid aan de begunstigde wordt toegekend onder de voorwaarden die in het subsidiebesluit bepaald worden;6° budgettair draaiboek : becommentarieerde rekenbladen die een reglementering of een ander kostenmechanisme analyseren door per kostensoort de samenstellende parameters en de kostendrijvers ervan te beschrijven;7° de functioneel bevoegde minister : de Vlaamse minister die bevoegd is om de kredieten die ingeschreven zijn op basisallocaties van één of meerdere programma's van de begroting aan te wenden;8° coördinator : de inspecteur van Financiën die door de inspecteurs van Financiën die geaccrediteerd zijn bij de Vlaamse Gemeenschap gekozen wordt om als woordvoerder en coördinator van het korps op te treden;9° de afdeling Budgettering : de afdeling die binnen de administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management bevoegd is om de minister, bevoegd voor de begroting, bij te staan, ondermeer inzake de jaarlijkse begrotingsopmaak en de opmaak van de meerjarenbegroting, alsook inzake de controle op de uitvoering van de begroting. HOOFDSTUK II. - Het algemeen begrotingsbeleid

Art. 3.De Vlaamse regering bepaalt de maatregelen die nodig zijn om de begroting uit te voeren binnen het door haar vastgestelde begrotingsbeleid.

De Vlaamse regering bepaalt haar houding ten aanzien van de voorstellen van decreet waarvan de goedkeuring een weerslag zou kunnen hebben hetzij op de ontvangsten hetzij op de uitgaven.

Art. 4.Na raadpleging van de coördinator wijst de Vlaamse regering aan elke inspecteur van Financiën een bepaalde beleidssector toe.

Op voorstel van de coördinator kan de Vlaamse regering beslissen een inspecteur van Financiën tijdelijk te ontheffen van de opvolging van zijn beleidssector om hem te belasten met andere taken in het kader van het algemeen begrotingsbeleid. HOOFDSTUK III. - De Vlaamse minister bevoegd voor de begroting Afdeling I. - Voorbereiding van de begroting

Art. 5.§ 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting stelt, in samenwerking met de functioneel bevoegde ministers, de voorontwerpen van decreet tot vaststelling en aanpassing van de begroting alsmede het voorontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting op. § 2. De afdeling Budgettering adviseert de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, over de budgettaire inpasbaarheid van de door de functioneel bevoegde ministers ingediende begrotingsvoorstellen zowel in de jaarlijkse als in de meerjarenbegroting. Afdeling II. - Toezicht op de uitvoering van de begroting

Art. 6.§ 1. Ten aanzien van elk voorstel dat ter beslissing aan de Vlaamse regering wordt voorgelegd en waardoor ofwel de ontvangsten ofwel de uitgaven beïnvloed kunnen worden, moet de functioneel bevoegde minister het gemotiveerd begrotingsakkoord inwinnen van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting. Deze beslist over het gevraagde begrotingsakkoord binnen een termijn van vijftien werkdagen na ontvangst van de aanvraag tot het verlenen van het begrotingsakkoord. Deze aanvraag moet het advies van de bevoegde inspecteur van Financiën bevatten. § 2. Het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, is eveneens vereist voor elke verwerving van onroerende goederen met uitzondering van de verwerving van : 1° onroerende goederen met toepassing van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;2° onroerende goederen voor de uitvoering van het beleid inzake de openbare werken en het vervoer, zoals vermeld in artikel 6, § 1, X, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover de budgettaire weerslag van de verwerving niet meer dan 1 miljoen euro bedraagt;3° bossen, groengebieden, natuurgebieden, viswaters en gronden voor de aanleg van openbare groene ruimten, voor zover de budgettaire weerslag van de verwerving niet meer dan 750 000 euro bedraagt. § 3. De aanvraag tot het verlenen van het begrotingsakkoord is onontvankelijk indien de budgettaire gevolgen voor het lopende begrotingsjaar en de daaropvolgende jaren niet op een transparante wijze zijn weergegeven. Eventueel kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, zijn akkoord afhankelijk maken van de redactie van een budgettair draaiboek. § 4. De afdeling Budgettering kan de nodige informatie opvragen om de budgettaire gevolgen te kunnen inschatten van het beleid van de functioneel bevoegde minister voor het lopende begrotingsjaar en de daaropvolgende begrotingsjaren. § 5. Het gemotiveerd begrotingsakkoord is niet vereist indien de inspecteur van Financiën in zijn advies vaststelt dat noch de uitgaven noch de ontvangsten worden beïnvloed.

Art. 7.Indien de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, het ongunstig advies zoals vermeld in artikel 24 niet binnen een periode van twintig werkdagen bevestigt, wordt hij geacht in te stemmen met het voorstel van de functioneel bevoegde minister.

Indien de Vlaamse minister bevoegd voor de begroting, het ongunstig advies zoals vermeld in artikel 24 binnen een periode van twintig werkdagen bevestigt, kan de functioneel bevoegde minister zijn voorstel ter beslissing voorleggen aan de Vlaamse regering.

De periode van twintig werkdagen, bedoeld in eerste en tweede lid, neemt een aanvang vanaf de datum waarop het advies werd uitgebracht.

De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, kan steeds voor het verstrijken van de periode van twintig werkdagen het ongewijzigde voorstel van de functioneel bevoegde minister bijtreden.

Art. 8.Op gemotiveerd verzoek van de bevoegde inspecteur van Financiën of op eigen initiatief kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, de uitvoering van het protocol, bedoeld in artikel 17, § 1, geheel of gedeeltelijk schorsen.

Indien het verzoek tot schorsing van het protocol uitgaat van de inspecteur van Financiën wordt dit verzoek geacht ingewilligd te zijn indien de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, geen uitspraak heeft gedaan binnen een termijn van twintig werkdagen vanaf de indiening van het verzoek.

In geval van schorsing treedt het stelsel van toezicht zoals bepaald in artikel 18 tot en met artikel 24 ambtshalve in werking.

De schorsing blijft gelden tot op de dag van de opheffing van de beslissing tot schorsing. De opheffing gebeurt op verzoek van de inspecteur van Financiën of op initiatief van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting. HOOFDSTUK IV. - De Inspecteur van Financien Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 9.De Inspecteur van Financiën vervult de functie van raadgever van de Vlaamse regering bij de beleidsvoorbereiding en de begrotingsopmaak, bij de beleids- en begrotingsuitvoering en bij de beleids- en begrotingsevaluatie.

Art. 10.Binnen het kader van de algemene doelstellingen van de Vlaamse regering behandelen de adviezen van de inspecteurs van Financiën uitsluitend de wettigheid, de regelmatigheid, de doelmatigheid, de kostenefficiëntie en de budgettaire inpasbaarheid op termijn.

De Inspecteur van Financiën voert zijn opdracht uit op basis van stukken of ter plaatse. De diensten bezorgen hem alle inlichtingen die hij nuttig acht. Hij heeft toegang tot alle dossiers en alle archieven van de diensten.

De Inspecteur van Financiën brengt zijn advies uit binnen een termijn van twintig werkdagen na ontvangst van het verzoek om een advies te verlenen. Een schriftelijke vraag om bijkomende inlichtingen schorst voornoemde termijn.

Op grond van gemotiveerde hoogdringendheid en mits voorlegging van een volledig dossier kan de functioneel bevoegde minister deze termijn inkorten zonder dat deze termijn minder dan vier werkdagen mag zijn.

Een schriftelijke vraag om bijkomende inlichtingen heeft geen schorsende werking.

Art. 11.§ 1. De Inspecteur van Financiën vervult zijn taak in volle onafhankelijkheid. Hij kan niet deelnemen aan het beleid noch aan het beheer van de diensten. § 2. De Inspecteur van Financiën kan op eigen initiatief aanbevelingen formuleren en onderzoek verrichten over elke aangelegenheid die de doelmatigheid van de besteding van de begrotingskredieten kan beïnvloeden. Hij kan daartoe alle dossiers opvragen en elke periodieke rapportering opleggen die hij nuttig acht. Afdeling II. - Voorbereiding en bijsturing van de begroting

Art. 12.De Inspecteur van Financiën wordt betrokken bij elke ambtelijke voorbereidende vergadering met betrekking tot de opstelling en de bijsturing van de jaarlijkse begroting alsmede met betrekking tot het ontwerp houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting.

Hij brengt over de voorstellen houdende opstelling en begeleiding van de begroting advies uit op eigen initiatief, op verzoek van de functioneel bevoegde minister of van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting.

Hij evalueert de kwaliteit van de memories van toelichting bij de jaarlijkse begroting en brengt hierover verslag uit aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting.

Art. 13.Op voorstel van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, ontwerpen de diensten van de Vlaamse regering budgettaire draaiboeken met het oog op het bevorderen van de transparantie van de kostprijs van reglementeringen of andere kostenmechanismen.

De Inspecteur van Financiën verleent advies bij het voorgelegde ontwerp van deze budgettaire draaiboeken en bij de eventuele bijsturing ervan.

Art. 14.In opdracht van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, en na overleg met de functioneel bevoegde minister adviseert en begeleidt de Inspecteur van Financiën, binnen het algemeen begrotingsbeleid zoals bepaald in art. 3, de initiatieven tot beleidsombuiging gericht op nieuwe activiteiten tot uitvoering van het regeerakkoord. Afdeling III. - Toezicht op de uitvoering van de begroting

Onderafdeling A. - Algemeen

Art. 15.§ 1. Het voorafgaand advies van de inspecteur van Financiën is verplicht voor ieder voorstel dat ter beslissing aan de Vlaamse regering wordt voorgelegd. Het voorafgaand advies van de Inspecteur van Financiën is eveneens verplicht voor : 1° elk ontwerp van reglementair ministerieel besluit of van omzendbrief met een budgettaire weerslag;2° voorstellen die krachtens artikel 6, § 2 het begrotingsakkoord vereisen;3° ontwerpen van reorganisatie- en aanwervingsplannen; § 2. In afwijking van § 1 moeten de volgende voorstellen van beslissing niet voor advies worden voorgelegd : 1° benoemings, bevorderings- en aanstellingsbesluiten;2° beslissingen met betrekking tot de evaluatie van topambtenaren;3° ontwerpen van of wijzigingen aan gewest- en structuurplannen.

Art. 16.Onverminderd artikel 15 kan, voor welbepaalde begrotingskredieten, het toezicht van de Inspecteurs van Financiën op de uitvoering van de begroting jaarlijks geregeld worden in een budgettair implementatieplan, hierna 'BIP' te noemen.

Bij gebrek aan een BIP geldt het toezichtsstelsel zoals beschreven in onderafdeling C Onderafdeling B. - Stelsel met budgettair implementatieplan

Art. 17.§ 1. Een BIP komt tot stand in een protocol dat gesloten wordt tussen de Inspecteur van Financiën en het afdelingshoofd dat voorafgaandelijk over het ontwerp van BIP het akkoord heeft ingewonnen van de functioneel bevoegde minister.

De bevoegde Inspecteur van Financiën stelt de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, in kennis van het gesloten protocol. Binnen een termijn van twintig werkdagen vanaf de inkennisstelling van het protocol, bepaalt de minister, bevoegd voor de begroting, zijn standpunt ten aanzien van voornoemd protocol. Indien hij binnen deze termijn geen standpunt bepaald heeft, wordt hij geacht zijn goedkeuring verleend te hebben aan het protocol.

De Inspecteur van Financiën brengt trimestrieel verslag uit over de uitvoering van het goedgekeurde protocol. § 2. Een BIP gaat in de regel in op 1 januari en is steeds beperkt tot één begrotingsjaar. Een BIP heeft in principe betrekking op een volledig programma of op een volledige basisallocatie. § 3. Een BIP bestaat uit drie onderdelen : 1° de bepaling van het uitvoeringsprogramma : een beschrijving van de operationele doelstellingen van het beoogde beleid met specificatie van de projecten of minstens van de criteria die de keuze van de projecten zullen bepalen;2° de bepaling van de periodieke rapportering aan de Inspecteur van Financiën;deze rapportering bevat minstens : a) een toelichting bij de realisatie van het uitvoeringsprogramma;b) een toekomst - en actiegerichte rapportering waarbij de verwachtingen voor de toekomst worden geprojecteerd en waarbij eventueel corrigerende acties worden voorgesteld;3° de bepaling van de nadere regelen inzake het toezicht. Onderafdeling C. - Stelsel zonder budgettair implementatieplan

Art. 18.§ 1. Inzake overheidsopdrachten moet het advies gevraagd worden aan de Inspecteur van Financiën wanneer de geraamde waarde van de opdracht de volgende drempelbedragen (exclusief BTW) overschrijdt : 1° Indien de opdracht gegund wordt bij middel van een openbare of beperkte aanbesteding : a) voor een opdracht van werken of van leveringen :500 000 euro b) voor een opdracht van diensten : 250 000 euro 2° Indien de opdracht gegund wordt bij middel van een algemene of beperkte offerteaanvraag : a) voor een opdracht van werken of van leveringen : 150 000 euro b) voor een opdracht van diensten : 75 000 euro 3° Indien de opdracht gegund wordt bij middel van een onderhandelingsprocedure met bekendmaking : a) voor een opdracht van werken of van leveringen : 150 000 euro b) voor een opdracht van diensten : 75 000 euro 4° Indien de opdracht gegund wordt bij middel van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking : vanaf 65 000 euro § 2.Voor overheidsopdrachten die voornoemde drempelbedragen overschrijden, wordt advies aan de inspecteur van Financiën gevraagd met betrekking tot achtereenvolgens : 1° de motivering tot de principiële uitvoering van de opdracht en de keuze van de gunningsprocedure;2° het ontwerpbestek indien gekozen wordt voor de procedure van de offerteaanvraag of voor de onderhandelingsprocedure;3° het voorstel van gunning op basis van het vergelijkend gunningsverslag. § 3. Ongeacht het gunningsbedrag, moet steeds voor advies worden voorgelegd : 1° de overheidsopdracht die gegund wordt bij middel van een beperkte of openbare aanbesteding en waarbij de aanbestedende overheid voorstelt de opdracht niet aan de laagste inschrijver toe te wijzen;2° elke overheidsopdracht die de raming met meer dan 20 % overschrijdt. § 4. Na overleg met de bevoegde Inspecteur van Financiën wordt in een protocol, dat gesloten wordt tussen de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, en de functioneel bevoegde minister bepaald vanaf welk bedrag of vanaf welk relatief aandeel een verrekening voor advies aan de Inspecteur van Financiën moet voorgelegd worden. § 5. Onderhandse overeenkomsten zonder bekendmaking in de zin van artikel 17, § 2, eerste lid, 2° en 3° van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten die gegund worden aan de opdrachtnemer van de oorspronkelijke opdracht, worden voor advies aan de Inspecteur van Financiën voorgelegd indien de drempelbedragen overschreden worden die in artikel 18, § 1, 4° vermeld worden. § 6. Overeenkomsten die niet als een overheidsopdracht gekwalificeerd worden, moeten voor advies aan de Inspecteur van Financiën worden voorgelegd vanaf een bedrag van 65 000 euro (exclusief BTW).

Art. 19.Elk voorstel tot onteigening vanaf een bedrag van 500 000 euro moet voor advies worden voorgelegd. Een voorstel tot onteigening dat minder dan 500 000 euro maar meer dan 25 000 euro bedraagt, moet voor advies worden voorgelegd tenzij het voorstel deel uitmaakt van een programma dat in een vroeger stadium het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën verkregen heeft.

Een onteigeningsvoorstel dat minder dan 25 000 euro bedraagt moet niet voor advies worden voorgelegd.

Art. 20.Een prijsvraag voor ontwerpen moet voor advies worden voorgelegd indien de geraamde waarde van de opdracht van diensten die gegund wordt in uitvoering van het resultaat van deze prijsvraag de volgende bedragen overschrijdt : 1° in geval van een prijsvraag op grond van een openbare procedure : vanaf 150 000 euro 2° in geval van een prijsvraag op grond van een beperkte procedure : vanaf 75 000 euro Art.21. Elke concessie van openbare werken moet voor advies worden voorgelegd.

Art. 22.Een voorstel waarbij de gewest - of gemeenschapswaarborg wordt verleend, moet voor advies worden voorgelegd vanaf een cumulatieve waarborgverlening, per natuurlijke persoon of per rechtspersoon vanaf 1 250 000 euro in hoofdsom.

Art. 23.Inzake de toekenning van subsidies moet het advies van de Inspecteur van Financiën gevraagd worden : 1° voor semi-gereglementeerde subsidies : - indien de subsidie wordt toegekend in de vorm van een investeringssubsidie gelden inzake de gesubsidieerde opdracht de drempelbedragen en de kwalificaties zoals vermeld in art.18; - indien de subsidie wordt toegekend met toepassing van de regelgeving inzake economische expansie zodra de gesubsidieerde investering meer bedraagt dan 2 500 000 euro; - indien de subsidie wordt toegekend in de vorm van een werkings- of projectsubsidie : elke beslissing die tot gevolg heeft dat de instelling krachtens de sectorspecifieke reglementering voor subsidies in aanmerking komt; 2° voor facultatieve subsidies : vanaf een bedrag groter dan 7 000 euro.

Art. 24.Indien de Inspecteur van Financiën van mening is dat niet of niet in voldoende mate voldaan werd aan één of meerdere aspecten, vermeld in artikel 10, eerste lid, kan hij een ongunstig advies uitbrengen.

Onverminderd artikel 7 heeft een ongunstig advies tot gevolg dat de functioneel bevoegde minister de voorgestelde uitgave niet mag verrichten. Afdeling IV. - Bijzondere audits

Art. 25.De Inspecteur van Financiën voert bijzondere audits uit met het oog op de controle van de naleving van art. 55 tot en met art. 58 van het Koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit.

Elke door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde instelling kan onderworpen worden aan een bijzondere audit.

In overleg met de coördinator wordt een jaarprogramma opgesteld dat door de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, ter goedkeuring aan de Vlaamse regering wordt voorgelegd.

De Inspecteur van Financiën kan evenwel altijd op eigen initiatief of op aanvraag van de functioneel bevoegde minister een bijzondere audit uitvoeren die niet is opgenomen in voormeld jaarprogramma.

De Inspecteur van Financiën voert de bijzondere audit uit in samenwerking met de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering en/of met ondersteuning van externe deskundigen. Hij behoudt de eindverantwoordelijkheid van de audit. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 26.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 8 april 1954 tot regeling van de modaliteiten van controle door de Inspecteurs van Financiën op sommige instellingen van openbaar nut, zoals gewijzigd;2° het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 tot regeling van de begrotingscontrole;

Art. 27.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2001.

Art. 28.De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 januari 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, P. DEWAEL

^