Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 juni 2009
gepubliceerd op 28 augustus 2009

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

bron
vlaamse overheid
numac
2009035748
pub.
28/08/2009
prom.
19/06/2009
ELI
eli/besluit/2009/06/19/2009035748/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 JUNI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 20, gewijzigd bij de decreten van 22 december 1993, 21 oktober 1997, 11 mei 1999 en 12 december 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Overwegende dat richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen per lidstaat nationale emissieplafonds voor het jaar 2010 voor de polluenten NOx, SO2 en VOS oplegt; dat het plafond in België opgedeeld werd in drie gewestelijke plafonds voor stationaire bronnen en één Belgisch plafond voor transport; dat het Vlaamse plafond voor stationaire bronnen voor NOx, SO2 en VOS respectievelijk 58,3, 65,8 en 70,9 kiloton bedraagt;

Overwegende dat richtlijn 2008/01/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de installaties, vermeld in de richtlijn, uiterlijk op 15 oktober 2007 geëxploiteerd worden met de beste beschikbare technieken; dat in de Europese BREF-studies, de beste beschikbare technieken worden bepaald;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 maart 2009;

Gelet op het advies van de Raad van State (46.633/3), gegeven op 3 juni 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

Artikel 1.In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan « Definities gevaarlijke producten (productie en opslag) » wordt de volgende definitie toegevoegd : « onafhankelijk opslagdepot : inrichting waar enkel opslagtanks gebruikt worden voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke producten in opdracht van derden, die noch het product, noch de grondstof zijn van of voor een procesinstallatie van dezelfde exploitant.»; 2° onder « Koelinstallaties » wordt de definitie « hermetisch gesloten koelsysteem » opgeheven.

Art. 2.In artikel 5.2.2.6.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de zin « Overeenkomstig de algemeen geldende voorwaarden voor inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen, worden de plaatsen op het terrein waar voor het milieu schadelijke vloeistoffen op de bodem kunnen lekken, uitgerust met een vloeistofdichte vloer met een lekdicht afwateringssysteem dat voorzien is van een koolwaterstofafscheider en slibvangput, zodanig dat gelekte vloeistoffen noch de bodem, noch het grond- of oppervlaktewater kunnen verontreinigen.» wordt vervangen door de zinnen « Overeenkomstig de algemeen geldende voorwaarden voor inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen, worden de plaatsen op het terrein waar voor het milieu schadelijke vloeistoffen op de bodem kunnen lekken, uitgerust met een vloeistofdichte vloer. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning is deze vloeistofdichte vloer uitgerust met een lekdicht afwateringssysteem dat voorzien is van een koolwaterstofafscheider en slibvangput, zodat gelekte vloeistoffen noch de bodem, noch het grond- of oppervlaktewater kunnen verontreinigen. »; 2° tussen de woorden « oppervlaktewater kunnen verontreinigen » en de woorden « Deze bepalingen gelden » worden de volgende zinnen ingevoegd : « De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd.De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden. »

Art. 3.Aan artikel 5.2.2.7.2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt de volgende zin toegevoegd : « De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd. De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden. »

Art. 4.Aan artikel 5.2.2.9.3 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7. Bij het reinigen van recipiënten die vluchtige organische producten, met een dampspanning van meer dan 13,3 kPa bij een temperatuur van 35 °C, bevat hebben, met uitzondering van vaten : 1° worden de recipiënten koud voorgespoeld;2° wordt het spoelwater gesloten afgevoerd naar de afvoergoot, bijvoorbeeld door aan de uitstroomopening van de tank een afvoerslang te koppelen die uitmondt onder het waterniveau van de afvoergoten;3° wordt het zuiveringsslib afgedekt opgeslagen.»

Art. 5.In artikel 5.2.3bis.4.9 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden in de tabel onder punt 1° de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 3 wordt vervangen door wat volgt; 3. stikstofoxiden (NOx) uitgedrukt als NO2

400

400/200 (*)

200/130 (**)


2° de voetnoten (*) en (**) worden vervangen door wat volgt : « (*) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen tot en met 30 MW geldt voor stikstofoxiden (NOx), uitgedrukt als NO2, een emissiegrenswaarde van 400 mg/Nm3.Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen groter dan 30 MW geldt een emissiegrenswaarde van 200 mg/Nm3. (**) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen tot en met 300 MW geldt voor stikstofoxiden (NOx), uitgedrukt als NO2, een emissiegrenswaarde van 200 mg/Nm3. Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen groter dan 300 MW geldt een emissiegrenswaarde van 130 mg/Nm3. Voor installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010, worden de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden (NOx) vervangen door : a) voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 50 MW tot 100 MW : 150 mg/Nm3;b) voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 100 MW : 100 mg/Nm3; voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW tot 800 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet mag overschreden worden; voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 800 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 40 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet mag overschreden worden. »

Art. 6.In artikel 5.2.3bis.4.15 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden in de tabel de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 3 wordt vervangen door wat volgt; 3. stikstofoxiden (NOx) uitgedrukt als NO2 (*)

400

400/200 (*)

200/130 (**)


2° de voetnoten (*) en (**) worden vervangen door wat volgt; « (*) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen tot en met 30 MW geldt voor stikstofoxiden (NOx), uitgedrukt als NO2, een emissiegrenswaarde van 400 mg/Nm3. Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen groter dan 30 MW geldt een emissiegrenswaarde van 200 mg/Nm3. (**) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen tot en met 300 MW geldt voor stikstofoxiden (NOx), uitgedrukt als NO2, een emissiegrenswaarde van 200 mg/Nm3. Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen groter dan 300 MW geldt een emissiegrenswaarde van 130 mg/Nm3. Voor installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010, worden de emissiegrenswaarden voor stikstofoxiden (NOx) vervangen door : a) voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 50 MW tot 100 MW : 150 mg/Nm3;b) voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 100 MW : 100 mg/Nm3; voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW tot 800 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet mag overschreden worden; voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 800 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 40 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet mag overschreden worden. »

Art. 7.Artikel 5.4.3.2.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5.4.3.2.1. De bepalingen van deze subafdeling gelden met behoud van de toepassing van de bepalingen van subafdeling 5.4.3.1 en hoofdstuk 5.59. Ze zijn van toepassing op de inrichtingen, vermeld in subrubriek 59.3, 2°, van de indelingslijst. Ze zijn tevens van toepassing op de inrichtingen, vermeld in subrubriek 4.3, voor zover er de activiteit « aanbrengen van een coating op voertuigen of een deel daarvan als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek » wordt uitgeoefend. De bepalingen van deze subafdeling gelden niet als de spuitactiviteiten rechtstreeks gekoppeld zijn aan de productie van nieuwe voertuigen binnen dezelfde inrichting. »

Art. 8.In artikel 5.4.3.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : « § 4. In afwijking van paragraaf 3 mogen grondverven in een voorbehandelingsruimte verspoten worden als de grondlagen nog nageschuurd moeten worden en het spuitwerk zich beperkt tot één onderdeel per voertuig. De voorbehandelingsruimte waar de spuitactiviteiten plaatsvinden, wordt zo ingericht dat de verspreiding van verfdeeltjes en oplosmiddelen wordt vermeden. Dat wordt gerealiseerd met behulp van het volgende, waarbij de afgezogen lucht via stoffilters naar buiten wordt geleid : 1° afscherming van de rest van de werkruimte, bijvoorbeeld door middel van gordijnen of door een open cabine;2° afzuiging binnen de afgeschermde zone, zodat een onderdruk ontstaat die verspreiding van stofdeeltjes en oplosmiddelen naar de rest van de werkruimte voorkomt.

Art. 9.Artikel 5.4.3.2.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5.4.3.2.5. Voor de activiteit « aanbrengen van een coating op voertuigen of een deel daarvan als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek » geldt artikel 5.4.3.2.3, § 4, pas vanaf 1 januari 2010. »

Art. 10.In artikel 5.7.3.1, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « subrubriek 7.1 » vervangen door de woorden « rubriek 7 ».

Art. 11.Aan artikel 5.7.3.1, § 2, van hetzelfde besluit wordt de volgende zin toegevoegd : « In deze formule zijn SO2in en SO2uit de SO2-vrachten in respectievelijk de gasstroom voor conversie en na conversie. »

Art. 12.Aan artikel 5.7.3.1 van hetzelfde besluit, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De omzettingsgraad houdt rekening met het effect van eventuele nageschakelde technieken om de SO2-emissies te beperken. »

Art. 13.In artikel 5.7.3.2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999, wordt de volgende zin geschrapt : « Indien noodzakelijk om de met de in paragraaf 4 voorgeschreven omzettingsgraden overeenstemmende emissiebeperkingen te bereiken, dienen de emissies aan SO2 en SO3 verder verminderd door toepassing van een vijfde batterij of gelijkwaardige maatregelen. »

Art. 14.In artikel 5.7.3.2, § 2, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of waarvan de SO2-concentratie sterk veranderlijk is. Indien noodzakelijk om de met de in § 4 van dit artikel voorgeschreven omzettingsgraden overeenstemmende emissiebeperkingen te bereiken, dienen de emissies aan SO2 en SO3 verder verminderd te worden door alkalisch wassen of andere gelijkwaardige maatregelen. » worden geschrapt; 2° er wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt « Voor installaties die een eerste keer vergund zijn op 1 januari 2010 of later is dat alleen toegestaan als de SO2-concentratie in de als grondstof gebruikte gassen lager is dan 5 %.»

Art. 15.In artikel 5.7.3.2, § 4, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « De omzettingsgraad, als daggemiddelde, dient ten minste te bedragen » worden vervangen door de woorden « Voor installaties die vergund zijn voor 1 januari 2010, bedraagt de omzettingsgraad, als daggemiddelde, tot 31 december 2011 ten minste »;2° aan paragraaf 4, waarvan de bestaande tekst punt 1° zal vormen, wordt een punt 2° toegevoegd dat luidt als volgt : « 2° Voor installaties die vergund zijn op 1 januari 2010 of later, alsook voor andere installaties vanaf 1 januari 2012 bedraagt de omzettingsgraad, als jaargemiddelde, ten minste : a) drooggasprocedés : 1) bij toepassing van het enkelcontactprocedé : a.bij variërende gasomstandigheden : 99,1 %; b. bij constante gasomstandigheden : 99,7 %;2) bij toepassing van het dubbelcontactprocedé : a.bij variërende gasomstandigheden : 99,7 %; b. bij constante gasomstandigheden : - voor installaties vergund voor 1 januari 2010 : 99,8 %; - voor installaties vergund op 1 januari 2010 of later : 99,9 %; b) natgasprocedés : bij de toepassing van het nattekatalyseprocedé moet een omzettingsgraad van ten minste 98,0 % worden bereikt.Voor installaties die een eerste keer vergund zijn op 1 januari 2010 of later, bedraagt de minimale omzettingsgraad 99,0 %.

De omzettingsgraad als daggemiddelde bedraagt ten minste : a) de minimale omzettingsgraad als jaargemiddelde, verminderd met 0,6 procentpunt, bij de toepassing van het enkelcontactprocedé of het nattekatalyseprocedé;b) de minimale omzettingsgraad als jaargemiddelde, verminderd met 0,2 procentpunt, bij de toepassing van het dubbelcontactprocedé.»

Art. 16.In artikel 5.7.3.2 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 6 opgeheven.

Art. 17.Aan afdeling 5.7.3 van hetzelfde besluit wordt een artikel 5.7.3.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 5.7.3.3. Om een abnormale toename van de emissies van zwaveldioxide zo snel mogelijk vast te stellen, wordt een continue monitoring van geschikte procesparameters uitgevoerd op initiatief en kosten van de exploitant. De gegevens worden voor minstens drie jaar bijgehouden en ter beschikking gehouden van de toezichthoudende overheid. »

Art. 18.In artikel 5.11.0.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en 28 november 2003, wordt een paragraaf 2ter ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2ter. De emissie aan VOS die op jaarbasis vrijkomt bij de drukactiviteit flexografie op papier en karton, mag vanaf 1 januari 2010 maximaal 30 % van de referentie-emissie bedragen. De referentie-emissie wordt berekend volgens de richtlijnen van bijlage 5.59.2. De exploitant bezorgt de gegevens die nodig zijn om de toetsing aan die grenswaarde te maken, aan de toezichthoudende overheid of de afdeling Milieuvergunningen, als die daarom verzoekt. »

Art. 19.Artikel 5.15.0.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5.15.0.7. De plaatsen waar geaccidenteerde voertuigen worden gestald, zijn uitgerust met een vloeistofdichte vloer. Tenzij anders vermeld in de milieuvergunning, is de vloeistofdichte vloer aangesloten op een lekdicht afwateringssysteem dat voorzien is van een koolwaterstofafscheider en slibvangput, zodat gelekte vloeistoffen noch de bodem noch het grondwater noch het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd. De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden. »

Art. 20.In artikel 5.16.3.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2003 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 en 7 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 5 wordt de laatste zin geschrapt;2° in paragraaf 6, 2°, wordt het woord « dertig » vervangen door het woord « veertien »;3° in paragraaf 6, 2°, worden de woorden « drie maanden » vervangen door de woorden « een maand »;4° in paragraaf 6, 3°, wordt het woord « dertig » vervangen door het woord « veertien »;5° in paragraaf 6, 4°, eerste lid, wordt het getal « 30 » vervangen door het woord « veertien »;6° in paragraaf 6, 4°, derde lid, wordt het woord « op » vervangen door het woord « na »;7° in paragraaf 6, 4°, derde lid, wordt het woord « dertig » vervangen door het woord « veertien »;8° in paragraaf 6, 5°, worden de woorden « drie maanden » vervangen door de woorden « een maand »;9° in paragraaf 7, 1°, worden de woorden « Koelinstallaties moeten » vervangen door de woorden « Met uitzondering van hermetisch afgesloten systemen met een nominale koelmiddelinhoud van minder dan 6 kg die als dusdanig zijn gemerkt moeten koelinstallaties die alleen ozonafbrekende stoffen bevatten »;10° in paragraaf 7, 1°, worden tussen de woorden « dertig kilogram of meer » en het woord « bedraagt » de woorden « die ozonafbrekende stoffen bevatten » ingevoegd;11° in paragraaf 7, 1°, worden tussen de woorden « driehonderd kilogram of meer » en het woord « bedraagt » de woorden « die ozonafbrekende stoffen bevatten » ingevoegd;12° in paragraaf 7, 2°, worden tussen de woorden « vermelde controles » en de woorden « het vermoeden van lekkage » de woorden « en de controles, vermeld in artikel 3 van verordening (EG) nr.842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen en verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling, ingevolge verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat » ingevoegd; 13° in paragraaf 7, 2° worden de woorden "p.p.m of 7" geschrapt.

Art. 21.Aan artikel 5.17.3.16, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, wordt een punt i) toegevoegd, dat luidt als volgt : « i) Het onderzoek van de staat van de eventueel aanwezige emissiebeperkende maatregelen, met uitzondering van intern vlottende daken. »

Art. 22.Aan hoofdstuk 5.17, afdeling 5.17.4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van Vlaamse Regering van 19 januari 1999 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt een subafdeling 5.17.4.4 toegevoegd, die luidt als volgt : « Subafdeling 5.17.4.4. Beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) bij de opslag en verlading van vluchtige vloeistoffen (exclusief benzine) in onafhankelijke opslagdepots.

Art. 5.17.4.4.1. § 1. De bepalingen van deze subafdeling zijn van toepassing op de opslagplaatsen, vermeld in de rubriek 17 van de indelingslijst, voor zover die opslagplaatsen betrekking hebben op het ontvangen, opslaan en overslaan van gevaarlijke vloeistoffen in een onafhankelijk opslagdepot. Ze gelden met behoud van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 5.17. § 2. De bepalingen van deze subafdeling gelden alleen voor de opslag en overslag van vloeistoffen met een dampdruk van meer dan 13,3 kPa bij een temperatuur van 35 °C. Ze gelden niet voor de opslag en overslag van benzine, noch voor de opslag en overslag van en naar tanks met een opslagcapaciteit kleiner dan 500 m3. De bepalingen van artikel 5.17.4.4.3 gelden eveneens niet voor de op- en overslag van en naar zeeschepen.

Art. 5.17.4.4.2. § 1. De overslag van en naar mobiele tanks gebeurt met een dampterugvoersysteem of een gelijkwaardige dampbeheersvoorziening. § 2. Ruwe aardolie, nafta, reformaat en gascondensaat worden opgeslagen in opslagtanks die uitgerust zijn met een vlottend dak of een gelijkwaardige dampbeheersvoorziening. Bij die producten geldt paragraaf 1 niet voor de overslag van en naar zeeschepen. § 3. Voor andere producten dan de producten vermeld in paragraaf 2, geldt paragraaf 1 niet als de opslagtank in kwestie is uitgerust met een vlottend dak. § 4. Alle extern vlottende daken moeten voorzien zijn van een primaire afdichting om de ringvormige ruimte tussen de wand van de houder en de buitenste rand van het vlottend dak af te dichten, en van een secundaire afdichting die boven de primaire afdichting is aangebracht. § 5. Alle intern vlottende daken hebben een primaire afdichting om de ringvormige ruimte tussen de wand van de houder en de buitenste rand van het vlottend dak af te dichten. § 6. Voor alle primaire dichtingen, vermeld in paragraaf 4 en 5, wordt een dichting direct op de vloeistof of een metalen plaat met stalen veer gebruikt. § 7. Andere dichtingen dan de dichtingen, vermeld in paragraaf 4, 5 en 6 zijn toegestaan als kan worden aangetoond dat ze de VOS-emissie van de opslag- of overslagactiviteit in kwestie in dezelfde mate beperken.

Art. 5.17.4.4.3. § 1. Als de opslag en overslag van vloeistoffen, vermeld in artikel 5.17.4.4.1,§ 2, gepaard gaat met een jaarlijkse reële VOS-emissie van 20 ton of meer, worden de nodige dampbeheersvoorzieningen aangebracht zodat de jaarlijkse VOS-emissie gereduceerd wordt met 85 % ten opzichte van de situatie zonder dampbeheersvoorzieningen. § 2. Voor de toetsing van de emissies aan het reductiepercentage van 85 % wordt gebruikgemaakt van de berekeningsmethode, vermeld in bijlage 5.17.12. De berekening van het reductiepercentage wordt ter beschikking gehouden van de toezichthoudende overheid.

Art. 5.17.4.4.4. § 1. De bepalingen van artikel 5.17.4.4.2 gelden vanaf 1 januari 2010.

In afwijking daarvan geldt het volgende : 1° voor opslagtanks met intern vlottende daken die al voor 1 januari 2008 in bedrijf waren, gelden de bepalingen van paragraaf 5 en paragraaf 6 vanaf het eerstvolgende algemeen onderzoek, vermeld in artikel 5.17.3.16,§ 2; 2° voor de belading van ruwe aardolie, nafta, reformaat en gascondensaat geldt paragraaf 1 pas vanaf 1 januari 2012. § 2. De bepalingen van artikel 5.17.4.4.3 gelden vanaf 1 januari 2012. »

Art. 23.In artikel 5.19.2.1.1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 3 wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 9° om verduurzamingsproduct te kunnen opvangen en hergebruiken van zowel de eigenlijke verduurzaming als de nabehandeling, waarmee zowel de zuivere gebruiksoplossing van het verduurzamingsmiddel als het neerslagwater van beregening van opgeslagen verduurzaamd hout wordt bedoeld, worden afdruiprichels, afvoergoten, vergaarbakken en dergelijke, alsook gesloten omloopsystemen geplaatst.In geval van watergedragen producten worden de opgevangen restproducten hergebruikt. »; 2° een paragraaf 10 en paragraaf 11 worden toegevoegd, die luiden als volgt : « § 10.Hout of soortgelijke producten moeten verduurzaamd worden onder dak. Daarna moet een voldoende lange fixatieperiode volgen. De exploitant beschikt over een procedure die de fixatieperiode bepaalt en rekening houdt met de zomer- of wintertemperatuur, het gebruikte verduurzamingsproduct, de temperatuur tijdens het proces en de nabehandeling, de luchtvochtigheid, de houtsoort en het houtvochtgehalte. De plaats waar de fixatie plaatsvindt moet voorzien zijn van een afdak en als het behandelde hout niet drupvrij is, moet het vers verduurzaamde hout gedurende de eerste dagen na de behandeling op een vloeistofdichte ondergrond opgeslagen worden. § 11. De nabehandelingsinstallatie moet bij de verduurzaming zo dicht mogelijk in de omgeving van de eigenlijke verduurzamingsinstallatie geplaatst worden, bovengronds en op een verharde, vloeistofdichte ondergrond. Vers verduurzaamd hout wordt getransporteerd naar de nabehandelingsinstallatie over een verharde, vloeistofdichte ondergrond. »

Art. 24.In artikel 5.19.2.2.2 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De installaties worden onder een afdak of in een lokaal geplaatst. »

Art. 25.Aan subafdeling 5.19.2.2 van hetzelfde besluit wordt een artikel 5.19.2.2.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 5.19.2.2.3. Bij het gebruik van carbolineum of creosoot als houtverduurzamingsproduct is drenken of dompelen bij atmosferische druk verboden. »

Art. 26.Aan artikel 5.19.2.3.3 van hetzelfde besluit wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 7° Tenzij het anders vermeld wordt in de milieuvergunning, moeten bij gebruik van creosoot de vacuümpomp en de drukaflaatleidingen uitgerust zijn met voorzieningen, bijvoorbeeld spatvanger en oliemistfilter, die voorkomen dat het impregneermiddel zich tijdens het proces via de luchtinlaat in de atmosfeer kan verspreiden.De dampen die ontsnappen uit de creosootketel bij het uitkoken van water dat verontreinigd is met creosootolie, en de dampen die ontsnappen uit de creosootketel bij het openen van de deur, moeten, voor ze naar de buitenlucht worden afgevoerd, via een doelmatige condensor of een andere doelmatige voorziening worden geleid en moeten worden gezuiverd via bijvoorbeeld een biofilter of een actieve koolfilter, of door naverbranding van de afgassen of op een gelijkwaardige wijze, om de emissie van de creosootfractie zo veel mogelijk te beperken. »

Art. 27.Aan subafdeling 5.19.2.3 van hetzelfde besluit wordt een artikel 5.19.2.3.5 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 5.19.2.3.5. Na de eigenlijke verduurzaming van het hout moet altijd een navacuüm volgen. »

Art. 28.In artikel 5.20.2.3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° nieuwe grote stookinstallaties andere dan die welke bedoeld worden onder 1° :

polluent

soort brandstof

nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

NOx

vloeibaar

50 en meer

150 (1)

aardgas

50 en meer

100 (2)

andere gassen

50 en meer

200 (3)

SO2

vloeibaar

50 tot en met 100

850

meer dan 100 tot en met 300

lineaire afname van 400 -> 200

meer dan 300

200

gasvormig

50 en meer

35

vloeibaar gemaakt gas

50 en meer

5

stof

vloeibaar

50 tot en met 100

50

meer dan 100

30

gasvormig

50 en meer

5


(1) Voor nieuwe installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 100 MW waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010, geldt voor NOx een emissiegrenswaarde van 100 mg/Nm3.(2) Voor nieuwe installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 100 MW waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010, geldt voor NOx een emissiegrenswaarde van 80 mg/Nm3.(3) Voor nieuwe installaties met een nominaal thermisch vermogen van 50 tot en met 100 MW waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010, geldt voor NOx een emissiegrenswaarde van 150 mg/Nm3. Voor nieuwe installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 100 MW waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010, geldt voor NOx een emissiegrenswaarde van 100 mg/Nm3. »

Art. 29.In artikel 5.31.1.2, 1°, b), van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tabel worden de woorden « eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2005 » vervangen door de woorden « eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2005 en voor 1 januari 2010 »;2° aan de tabel wordt een rij toegevoegd, die luidt als volgt :

eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010

5

500 x /30 500 250

6501 6501 6501

150 150 150


».

Art. 30.In artikel 5.31.1.2, 2°, b), van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tabel worden de woorden « eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2005 » vervangen door de woorden « eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2005 en voor 1 januari 2010 »;2° aan de tabel wordt een rij toegevoegd, die luidt als volgt :

eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010

0,3 - 5 => 5

50 50

0,10 %1 0,10 %1

1,00 %1 1,00 %1

1000 350

650 650

150 150


».

Art. 31.In artikel 5.31.1.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2006, wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2bis. In afwijking van paragraaf 2 wordt de concentratie aan stikstofoxiden in de rookgassen van een dieselmotor bepaald door continue meting als ter bestrijding van de emissie van stikstofoxiden injectie van water of stoom, een inert materiaal dan wel ammoniak of ureum wordt toegepast. Die continue meetverplichting mag vervangen worden door discontinue metingen volgens de bepalingen van paragraaf 2 als een logboek wordt bijgehouden waarin de hoeveelheid geïnjecteerde stoom of water, de hoeveelheid toegepast inert materiaal of de hoeveelheid toegevoegde ammoniak of ureum gedurende een kalenderjaar wordt bijgehouden en als de voorgeschreven emissiegrenswaarden, vermeld in artikel 5.31.1.2, 2°, niet worden overschreden. »

Art. 32.In artikel 5.43.2.1.1, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt c) worden de woorden « nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of die na 27 november 2003 in gebruik worden genomen » vervangen door de woorden « nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of die na 27 november 2003 in gebruik worden genomen, en waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2010 »;2° er wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : « d) nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010 :

nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

stof

SO2

NOX

CO

chloriden

fluoriden

50 tot en met 100

20

200

150

200

30

5

meer dan 100

15 (1)

150 (2)

100 (3)

200

30

5


(1) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 6 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.(2) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.(3) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.»

Art. 33.In artikel 5.43.2.1.1, § 1, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt c) worden de woorden « nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of die na 27 november 2003 in gebruik worden genomen » vervangen door de woorden « nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of die na 27 november 2003 in gebruik worden genomen, en waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2010 »;2° er wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : « d) nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010 :

nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

stof

SO2

NOx

CO

nikkel

vanadium

50 tot en met 100

20

200

150

175

3

5

meer dan 100

15 (1)

150 (2)

100 (3)

175

1

5


(1) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 6 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.(2) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.(3) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.»

Art. 34.In artikel 5.43.2.1.1, § 1, 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt c) worden de woorden « nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of die na 27 november 2003 in gebruik worden genomen » vervangen door de woorden « nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of die na 27 november 2003 in gebruik worden genomen, en waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2010 »;2° er wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : « d) nieuwe installaties waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010 :

gassoort

nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

stof

SO2

NOx

CO

hoogovengas

50 tot en met 100

10

200

150

100

hoogovengas

meer dan 100

10

150 (1)

100 (2)

100

industriegas uit ijzer- en staalindustrie

50 tot en met 100

20

35

150

100

industriegas uit ijzer- en staalindustrie

meer dan 100

15

35

100 (2)

100

cokesovengas

50 tot en met 100

5

400

150

100

cokesovengas

meer dan 100

5

150 (1)

100 (2)

100

vloeibaar gemaakt gas

50 tot en met 100

5

5

150

100

vloeibaar gemaakt gas

meer dan 100

5

5

100 (2)

100

aardgas

50 tot en met 100

5

35

100

100

aardgas

meer dan 100

5

35

80 (2)

100

andere gassen

50 tot en met 100

5

35

150

100

andere gassen

meer dan 100

5

35

100 (2)

100


(1) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.(2) Voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 300 MW geldt tevens een emissiegrenswaarde van 60 mg/Nm3 als kalenderjaargemiddelde dat niet overschreden mag worden.»

Art. 35.In artikel 5.43.2.1.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008 en 19 september 2008, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt : « § 4. Bij uitbreiding van een stookinstallatie met ten minste 50 MW worden de emissiegrenswaarden, vastgesteld voor het nieuwe gedeelte, gerelateerd aan het thermische vermogen van de hele installatie. In dat geval zijn de emissiegrenswaarden, vermeld in artikel 5.43.2.1.1, § 1, 1°, c), 2°, c) en 3°, c), van toepassing op het nieuwe gedeelte van de installatie als voor dat nieuwe gedeelte een vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2010, en zijn de emissiegrenswaarden, vermeld in artikel 5.43.2.1.1, § 1, 1°, d), 2°, d) en 3°, d), van toepassing op het nieuwe gedeelte van de installatie indien voor dit nieuwe gedeelte een vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010.Deze bepaling geldt niet in de gevallen, vermeld in artikel 5.20.2.3, § 3.

Bij een aanzienlijke verandering in exploitatie van een grote stookinstallatie die volgens de vergunningverlenende overheid negatieve en significante effecten kan hebben op mens of milieu, zijn de emissiegrenswaarden, vermeld in artikel 5.43.2.1.1, § 1, 1°, c) of d), 2°, c) of d) en 3°, c) of d), van toepassing. De vergunningverlenende overheid doet hierover uitspraak in de milieuvergunning. »

Art. 36.In artikel 5.43.3.1, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2° worden de woorden « de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of de installatie wordt na 27 november 2003 in gebruik worden genomen » vervangen door de woorden « de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of de installatie wordt na 27 november 2003 in gebruik genomen, en de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2010 »;2° er wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010 :

nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

stof

SO2

NOx (2)

CO (2)

50

30 30

0,10 % (1) 0,10 % (1)

75 75

100 100


(1) maximum S-gehalte in brandstof (in massa- %) (2) De emissiegrenswaarden voor NOx en CO worden vermenigvuldigd met een factor 2 bij uitbating van de gasturbine / STEG beneden 60 % van zijn capaciteit.»

Art. 37.In artikel 5.43.3.1, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2° worden de woorden « de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of de installatie wordt na 27 november 2003 in gebruik worden genomen » vervangen door de woorden « de eerste vergunning tot exploitatie is aangevraagd op of na 27 november 2002 of de installatie wordt na 27 november 2003 in gebruik genomen, en de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2010 »;2° er wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2010 :

nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

SO2

NOx (1)

CO (1)

50

12 12

50 50 (2)

100 100


(1) De emissiegrenswaarden voor NOx en CO worden vermenigvuldigd met een factor x2 bij uitbating van de gasturbine / STEG beneden 60 % van zijn capaciteit.(2) Voor die installaties geldt tevens een kalenderjaargemiddelde van 45 x /38 mg/Nm3 dat niet overschreden mag worden (met = gasturbine-efficiëntie bij ISO-omstandigheden, basisbelasting).»

Art. 38.Aan artikel 5BIS.15.5.3.5, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd : « De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd. De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden. »

Art. 39.Aan artikel 5BIS.15.5.4.1.7 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd : « De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd. De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden. »

Art. 40.In artikel 5BIS.15.5.4.2.2 van hetzelfde besluit, wordt paragraaf 3, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, vervangen door wat volgt : « § 3. Alle spuitwerk moet in een spuitcabine uitgevoerd worden. Dat is een volledig gesloten ruimte waarvan de afgezogen lucht via stoffilters naar buiten wordt geleid en die geconstrueerd is om het spuiten van voertuigen onder gecontroleerde omstandigheden te doen plaatsvinden. In afwijking daarvan mogen grondverven in een voorbehandelingsruimte verspoten worden als de grondlagen nog nageschuurd moeten worden en het spuitwerk zich beperkt tot één onderdeel per voertuig.

De voorbehandelingsruimte waar spuitactiviteiten plaatsvinden, wordt zo ingericht dat de verspreiding van verfdeeltjes en oplosmiddelen wordt vermeden. Dat wordt gerealiseerd met behulp van het volgende, waarbij de afgeozgen lucht via stoffilters naar buiten wordt geleid : 1° afscherming van de rest van de werkruimte, bijvoorbeeld door middel van gordijnen of door een open cabine;2° afzuiging binnen de afgeschermde zone, zodat een onderdruk ontstaat die verspreiding van stofdeeltjes en oplosmiddelen naar de rest van de werkruimte voorkomt. Het spuiten van lak in de openlucht is verboden. »

Art. 41.Aan artikel 5BIS.15.5.4.4.2, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd : « De goede werking van de koolwaterstofafscheider wordt altijd verzekerd. De koolwaterstofafscheider wordt zo dikwijls geledigd en gereinigd als nodig is om de goede werking ervan te waarborgen. De exploitant inspecteert daarvoor om de drie maanden de afscheider. Van de inspecties wordt een logboek bijgehouden. »

Art. 42.In artikel 5BIS.19.8.4.2.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 3 wordt een punt 9° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 9° om verduurzamingsproduct te kunnen opvangen en hergebruiken van zowel de eigenlijke verduurzaming als de nabehandeling, waarmee zowel de zuivere gebruiksoplossing van het verduurzamingsmiddel als het neerslagwater van beregening van opgeslagen verduurzaamd hout wordt bedoeld, worden afdruiprichels, afvoergoten, vergaarbakken en dergelijke alsook van gesloten omloopsystemen geplaatst.In geval van watergedragen producten worden de opgevangen restproducten hergebruikt. »; 2° een paragraaf 10 en paragraaf 11 worden toegevoegd, die luiden als volgt : « § 10.Hout of soortgelijke producten moet verduurzaamd worden onder dak. Daarna moet een voldoende lange fixatieperiode volgen. De exploitant beschikt over een procedure die de fixatieperiode bepaalt en rekening houdt met de zomer- of wintertemperatuur, het gebruikte verduurzamingsproduct, de temperatuur tijdens het proces en de nabehandeling, de luchtvochtigheid, de houtsoort en het houtvochtgehalte. De plaats waar de fixatie plaatsvindt, moet voorzien zijn van een afdak en als het behandelde hout niet drupvrij is, moet het vers verduurzaamde hout gedurende de eerste dagen na behandeling op een vloeistofdichte ondergrond opgeslagen worden. § 11. De nabehandelingsinstallatie moet bij de verduurzaming zo dicht mogelijk in de omgeving van de eigenlijke verduurzamingsinstallatie geplaatst worden, bovengronds en op een verharde, vloeistofdichte ondergrond. Vers verduurzaamd hout wordt getransporteerd naar de nabehandelingsinstallatie over een verharde, vloeistofdichte ondergrond. »

Art. 43.In artikel 5BIS.19.8.4.2.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De installaties worden onder een afdak of in een lokaal geplaatst. »; 2° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6.Bij het gebruik van carbolineum of van creosoot als houtverduurzamingsproduct is drenken of dompelen bij atmosferische druk verboden. »

Art. 44.Aan artikel 5BIS.19.8.4.2.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006, worden een paragraaf 9 en paragraaf 10 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 9. Tenzij het anders vermeld wordt in de milieuvergunning, moeten bij gebruik van creosoot de vacuümpomp en de drukaflaatleidingen uitgerust zijn met voorzieningen, bijvoorbeeld spatvanger en oliemistfilter, die voorkomen dat het impregneermiddel zich tijdens het proces via de luchtinlaat in de atmosfeer kan verspreiden. De dampen die ontsnappen uit de creosootketel bij het uitkoken van water dat verontreinigd is met creosootolie, en de dampen die ontsnappen uit de creosootketel bij het openen van de deur, moeten, voor ze naar de buitenlucht worden afgevoerd, via een doelmatige condensor of een andere doelmatige voorziening worden geleid en moeten worden gezuiverd via bijvoorbeeld een biofilter of een actieve koolfilter, of door naverbranding van de afgassen of op een gelijkwaardige wijze, om de emissie van de creosootfractie zo veel mogelijk te beperken. § 10. Na de eigenlijke verduurzaming van het hout volgt een navacuüm.« HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in de bijlagen van titel II van Vlarem

Art. 45.Aan de bijlagen van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009, wordt een bijlage 5.17.12 toegevoegd, die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

Art. 46.In bijlage 5.59.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste tabel wordt de rij met nummer 1 vervangen door wat volgt :

1

Heatsetrotatie- offsetdruk (>15)

15-25 > 25 > 200

100 20 20

30(1) 30(1) 30 (1) (2)

(1) Resten oplosmiddelen in eindproduct worden niet als onderdeel van de diffuse emissie beschouwd.(2) In aanvulling op de geleide en diffuse emissiegrenswaarden gelden vanaf 1 januari 2010 de volgende grenswaarden : voor installaties die reglementair in bedrijf gesteld zijn voor 1 januari 2009 bedraagt de totale emissie maximaal 15 % van het inktverbruik;voor alle andere installaties 10 % van het inktverbruik.


2° in de eerste tabel wordt de rij met nummer 2 vervangen door wat volgt :

2

Illustratiediepdruk (>25)

75

5


Art.47. Aan bijlage 5.59.2, vierde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2001 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Voor activiteit 2 van bijlage 5.59.1 bedraagt de beoogde emissie 5 % van de jaarlijkse input aan oplosmiddelen. » HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 48.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 juni 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS

BIJLAGE « BIJLAGE 5.17.12.

BEREKENING VAN DE EMISSIES VAN VLUCHTIGE ORGANISCHE STOFFEN DOOR OP- EN OVERSLAGACTIVITEITEN « Bijlage 5.17.12 Berekening van de emissies van vluchtige organische stoffen door op- en overslagactiviteiten De emissies van vluchtige organische stoffen van op- en overslagactiviteiten worden met een van de volgende methoden berekend : 1° diffuse emissies en emissies bij op- en overslag, Handboek emissiefactoren.Rapportagereeks Milieumonitor, nummer 14 (van der Auweraert, Schuttinga, maart 2004); 2° de publicaties van het American Petroleum Institute of van de Environmental Protection Agency van de Verenigde Staten, waarnaar verwezen wordt in de publicatie, vermeld in 1°;3° een gelijkwaardige methode, na schriftelijke goedkeuring ervan door de toezichthoudende overheid. Als een recentere versie van de publicaties vermeld in 1° en 2°, beschikbaar is, wordt die versie gehanteerd vanaf het jaar dat volgt op het jaar van de publicatie. » Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

Brussel, 19 juni 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS

^