Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 20 februari 2004
gepubliceerd op 23 maart 2004

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004035424
pub.
23/03/2004
prom.
20/02/2004
ELI
eli/besluit/2004/02/20/2004035424/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 FEBRUARI 2004. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 26 juni 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997;

Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 februari 2004;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de regelgeving met betrekking tot het maatschappelijk opbouwwerk moet worden aangepast om te komen tot vereenvoudiging van de regelgeving en responsabilisering van de organisaties, om te komen tot harmonisatie met andere welzijnssectoren en om de subsidiëring aan te passen aan de toepassing van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social-Profitsector 2000-2005 voor de jaren 2002, 2003 en 2004 en dat dit onverwijld moet gebeuren om de uitbetaling van de lonen vanaf 1 januari 2004 te waarborgen en de continuïteit van de werking van de organisaties te garanderen;

Op voorstel van de Vlaamse minister van welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende de erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° kwaliteitsdecreet : het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen; ».

Art. 2.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden in 1° en 2° de woorden « en de salarisschalen » geschrapt.

Art. 3.Artikel 13 van het hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 13.§ 1. Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten en overeenkomstig de bepalingen van het decreet en van dit besluit, kent de minister aan de organisaties een subsidie-enveloppe toe voor infrastructuur, werkings- en personeelskosten. De minister bepaalt jaarlijks de grootte van de subsidie-enveloppe, waarbij binnen de perken van de begrotingskredieten rekening wordt gehouden met : 1° de aard van de organisatie;2° de subsidiabele personeelsformatie, bedoeld in artikel 9, § 3, 4° en de wijzigingen hierin;3° de toepassing van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social-Profitsector nummer 2 en de eventuele opvolgers daarvan;4° de harmonisatie met andere welzijnssectoren;5° het verloop van de anciënniteit, tot een maximum van gemiddeld zestien jaar bij de regionale instituten en de instellingen, en tot een maximum van gemiddeld twintig jaar bij het Vlaams instituut. § 2. Bij de eerste bepaling van de subsidie-enveloppe kan de minister overgangsmaatregelen treffen om de billijkheid te waarborgen. »

Art. 4.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 14.§ 1. De subsidie-enveloppe moet door de regionale instituten en de instellingen voor minstens 75 %, en door het Vlaams instituut voor minstens 70 % aangewend worden voor personeelskosten. § 2. De salarisschalen voor de personeelsleden van de organisaties worden bepaald door de raad van bestuur in overeenstemming met de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten voor de sector. »

Art. 5.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 15.De subsidie-enveloppe wordt geïndexeerd op de wijze die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. »

Art. 6.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 16.Als een organisatie haar subsidie-enveloppe in het jaar waarvoor die enveloppe wordt toegekend, niet volledig aanwendt voor infrastructuur, werkings- en personeelskosten, legt ze met het niet aangewende gedeelte reserves aan. Ze wendt die reserves aan om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van haar taken en om de wettelijk bepaalde provisie voor vakantiegeld aan te leggen.

Reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, worden ten belope van de som die de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap. »

Art. 7.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 17.§ 1. De subsidie wordt aan het Vlaams instituut, het regionaal instituut of aan de instelling toegekend op voorwaarde dat : 1° aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in het decreet en in hoofdstuk II van dit besluit, wordt voldaan;2° aan de administratie de nodige stukken worden bezorgd, waaruit blijkt dat aan 1° is voldaan. § 2. Het Vlaams instituut, het regionaal instituut of de instelling moet aan de volgende extra subsidiëringsvoorwaarden voldoen : 1° de subsidie besteden aan de infrastructuur, werkings- en personeelskosten van de organisatie, onverminderd artikel 16;2° bij de uitbetaling van de personeelskosten de wettelijke verplichtingen als werkgever naleven.»

Art. 8.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 18.§ 1. Het Vlaams instituut, de regionale instituten en de instellingen vragen elk jaar voor 1 november de subsidie-enveloppe voor het volgende jaar aan. Daartoe dienen ze bij de administratie een dossier in, dat minstens de volgende elementen bevat : 1° een jaarplan dat de doelstellingen en de te behalen resultaten voor het komende jaar weergeeft;2° een overzicht van de personeelsleden met de taakverdeling en de tijdsbesteding;3° een begroting met postgewijze toelichting;4° wat het dossier voor het jaar 2005 en de volgende jaren betreft, een kwaliteitsplanning zoals bedoeld in het kwaliteitsdecreet, met voor elk gekozen project : a) de doelstellingen en verantwoording;b) de resultaten die het wil behalen;c) het stappenplan met onder andere de middelen en het tijdstip;d) de wijze van evaluatie van de resultaten. § 2. Het dossier wordt opgesteld aan de hand van het door de administratie uitgewerkte model. »

Art. 9.§ 1. Aan artikel 19, § 1, van hetzelfde besluit wordt een 5° toegevoegd, die luidt als volgt : « 5° per voltijdse plaats wordt bovendien voor het jaar 2002 een bedrag van 625 euro gesubsidieerd voor de betaling van een eindejaarspremie, en voor het jaar 2003 een bedrag van 1.070 euro; deze bedragen worden gesubsidieerd samen met het saldo over het jaar 2003. » § 2.Artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002 en bij § 1, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 19.§ 1. De administratie onderzoekt het dossier, bedoeld in artikel 18. Ze deelt binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier haar opmerkingen mee aan de organisatie in kwestie. De organisatie kan op die opmerkingen reageren tot uiterlijk dertig dagen na de ontvangst ervan. § 2. Als op basis van het dossier en de repliek er aanleiding toe bestaat om de subsidiabele personeelsformatie te verminderen of om de erkenning in te trekken, wordt het gemotiveerde voornemen van de minister om daartoe over te gaan aan de organisatie betekend. Die betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen.

Artikel 8 en 9, § 1 en § 2, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing voor het nemen van de definitieve beslissing tot vermindering van de subsidiabele personeelsformatie of tot intrekking van de erkenning. § 3. Als de definitieve beslissing van de minister niet binnen de termijn bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, of § 2, eerste lid, aan de organisatie is betekend, blijft de organisatie erkend of blijft haar subsidiabele personeelsformatie behouden. § 4. Als een organisatie niet meewerkt aan het toezicht dat door de administratie wordt uitgeoefend, kan haar erkenning worden ingetrokken, nadat de administratie de organisatie met een aangetekende brief heeft aangemaand om zich binnen een termijn van maximaal zes maanden aan de regels voor het toezicht te conformeren.

De bepalingen van § 2, zijn van overeenkomstige toepassing. »

Art. 10.§ 1. In artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° educatieve stafleden en opbouwwerkers : a) diploma hoger onderwijs : weddeschaal B1c van paritair comité 319, en weddeschaal B1b na zes jaar anciënniteit in een erkende organisatie voor maatschappelijk opbouwwerk;b) diploma hoger secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld bekwaamheidsbewijs : weddeschaal B2a van paritair comité 319 en weddeschaal MV2 na zes jaar anciënniteit in een erkende organisatie voor maatschappelijk opbouwwerk. Personeelsleden die in aanmerking komen voor deze nieuwe schalen kunnen evenwel opteren voor het behoud van de voorwaarden zoals die op 31 december 2002 voor hen van kracht waren. » § 2. Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij § 1, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 20.Bij vastgestelde afwending van de toegekende subsidie kan de minister de subsidiëring stopzetten en tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen subsidies overgaan. Ook kan de minister de erkenning van de organisatie intrekken. In dat geval is artikel 19, § 2, van overeenkomstige toepassing. »

Art. 11.In artikel 20bis, § 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002, worden de woorden « zijn jaarverslag zoals bedoeld in artikel 15 en 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 2001 » vervangen door de woorden « zijn financieel verslag, zoals bedoeld in artikel 22 ».

Art. 12.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 21.Het Vlaams instituut, de regionale instituten en de instellingen ontvangen een voorschot van 90 % van de subsidie-enveloppe voor het kalenderjaar. Dat voorschot wordt zo snel mogelijk uitbetaald na de goedkeuring van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar waarop de subsidie-enveloppe betrekking heeft. »

Art. 13.Artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 22.§ 1. Uiterlijk tegen 30 april dienen het Vlaams instituut, de regionale instituten en de instellingen een financieel verslag over het voorgaande jaar in bij de administratie. Dat verslag wordt opgesteld aan de hand van het door de administratie uitgewerkte model en geviseerd door een accountantsverklaring.

Bij het financiële verslag over het jaar 2004 voegen de organisaties een inhoudelijk verslag volgens het model dat de minister bepaalt tegen 31 maart 2004. Voor het eerst bij het verslag over het jaar 2005 voegen de organisaties een inhoudelijk verslag volgens het model dat de minister vóór 1 januari 2005 bepaalt na overleg met de sector. Dat verslag bevat ook boordtabellen over de financiën en de projectwerking. § 2. Bij laattijdige indiening van het financiële verslag of het inhoudelijke verslag, inclusief de boordtabellen, wordt 5 % van de toegekende subsidie-enveloppe niet uitbetaald. »

Art. 14.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 23.§ 1. De definitieve subsidie wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, na ontvangst van het financiële verslag, bedoeld in artikel 22, § 1. § 2. Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald voor 1 oktober van het daaropvolgende activiteitenjaar, na controle en goedkeuring door de administratie van het financiële verslag, bedoeld in artikel 22, § 1.

Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Als het uitgekeerde voorschot hoger is dan het bedrag van de definitieve subsidie, wordt het verschil teruggevorderd of ingehouden op de subsidie-enveloppe voor een volgend jaar. »

Art. 15.Artikel 27, 29 en 31 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 16.De volgende bijlagen van hetzelfde besluit worden opgeheven : 1° bijlage 1, vervangen bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002;2° bijlage 2;3° bijlage III, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002.

Art. 17.De subsidies die aan de organisaties verleend zijn overeenkomstig de regels die van kracht waren voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven aan die regels onderworpen.

Art. 18.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004, met uitzondering van : 1° artikel 9, § 1, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2003;2° artikel 10, § 1, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2003.

Art. 19.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 20 februari 2004.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, A. BYTTEBIER

^