Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 februari 2003
gepubliceerd op 12 augustus 2003

Besluit van de Vlaamse regering houdende bepaling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035812
pub.
12/08/2003
prom.
21/02/2003
ELI
eli/besluit/2003/02/21/2003035812/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP


21 FEBRUARI 2003. - Besluit van de Vlaamse regering houdende bepaling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, In het bijzonder op artikel 32, § 1;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 6 juli 2001;

Gelet op het akkoord van de federale minister, bevoegd voor de pensioenen, gegeven op 29 januari 1998, 24 augustus 1998, 19 januari 2000, 29 augustus 2001 en 27 december 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Ambtenarenzaken, gegeven op 23 mei 2001;

Gelet op het protocol nr. 169.497 van 5 september 2001 het sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;

Gelet op het advies 32.212/3 van de Raad van State, gegeven op 30 april 2002;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie;

Na beraadslaging, Besluit : Deel I. - Algemene bepalingen Artikel I 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt : de reguleringsinstantie, bedoeld in artikel 2, 21°, van het Elektriciteitsdecreet, hierna VREG te noemen;2° stambesluit VOI : het besluit van de Vlaamse regering van 30 juni 2000 houdende regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige Vlaamse openbare instellingen;3° ambtenaar : elk personeelslid van de VREG dat in vast dienstverband benoemd is;4° personeelslid : de ambtenaar, de stagiair of het contractueel personeelslid;5° stagiair : elk personeelslid dat toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste benoeming;6° contractueel personeelslid : elk personeelslid dat in dienst genomen is met een arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;7° dagelijks bestuur : het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 31, § 1, van het elektriciteitsdecreet;8° voorzitter : de voorzitter bedoeld in artikel 31, § 1 van het elektriciteitsdecreet.9° gezondheidsindexcijfer : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.10° APKB : het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen. Art. I 2. § 1. Behoudens andersluidende bepaling kan de voorzitter de bevoegdheden die hem bij dit besluit zijn toegewezen, op algemene wijze delegeren aan ambtenaren of contractuele personeelsleden die onder zijn gezag staan. § 2. De delegaties, vermeld in § 1, moeten bekendgemaakt worden aan de personeelsleden. Ze worden bij wijze van uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad .

Art. I 3. Aan de personeelsbehoeften van de VREG wordt voldaan door ambtenaren en stagiairs. Uitzonderlijk en enkel om de redenen, die in artikel XIII 2 zijn opgesomd, kunnen contractuele personeelsleden worden ingezet.

Aan het statutair dienstverband van de ambtenaar kan slechts een einde worden gemaakt in de bij dit besluit bepaalde gevallen.

Art. I 4. Elke wijziging of aanvulling aan dit besluit wordt vooraf voor advies voorgelegd aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur moet advies geven uiterlijk 30 kalenderdagen na het verzoek om advies, tenzij een andere termijn werd bepaald. Die termijn mag evenwel niet korter zijn dan 15 kalenderdagen. In de maand augustus worden de termijnen opgeschort. Als het advies niet binnen de opgelegde termijn is gegeven, mag aan de vereiste van het advies worden voorbijgegaan.

Deel II. - Administratieve werking van de VREG HOOFDSTUK I. - Het dagelijks bestuur Art. II 1. Het dagelijks bestuur is samengesteld uit de voorzitter en de beheerders. Onverminderd de bevoegdheden die aan de voorzitter worden toegewezen, neemt het dagelijks bestuur alle beslissingen inzake het beheer van het personeel.

Art. II 2. § 1. Het dagelijks bestuur stelt een huishoudelijk reglement op dat inzake personeelsbeheer ten minste bepaalt : 1° de frequentie van de vergaderingen;2° het vereiste quorum en de vereiste meerderheid voor de geldigheid van zijn beslissingen;3° de wijze van stemmen. § 2. Het huishoudelijk reglement van personeelsbeheer wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Art. II 3. Elke individuele beslissing over personeelsleden wordt genomen bij geheime stemming na een gemotiveerd voorstel van de voorzitter, dat geformuleerd wordt na beraadslaging door het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK II. - De raad van beroep Art. II 4. De raad van beroep, opgericht bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende oprichting en samenstelling van een raad van beroep voor sommige Vlaamse openbare instellingen, neemt kennis van alle beroepen die krachtens dit besluit kunnen worden ingesteld door : 1° een ambtenaar of een stagiair tegen de uitspraak van een tuchtstraf of van de schorsing in het belang van de dienst;2° een stagiair tegen een voorstel tot negatieve evaluatie van de stage, en een ambtenaar tegen de evaluatie onvoldoende of tegen een vormgebrek tijdens de evaluatieprocedure of tegen de beslissing tot loopbaanvertraging;3° een ambtenaar tegen de weigering van het verlof voor deeltijdse prestaties en van het gecontingenteerd verlof. HOOFDSTUK III. - De voorzitter Art. II 5. De voorzitter neemt de besluiten inzake de vaststelling van het salaris en de toekenning van vergoedingen en toelagen aan de ambtenaren.

HOOFDSTUK IV. - De tijdelijke vervanging Art. II 6. Als de voorzitter tijdelijk afwezig of verhinderd is, wordt hij vervangen door een ambtenaar of een contractueel personeelslid met een salarisschaal ingedeeld in rang A2. Bij die vervanging wordt een orde van voorrang aangehouden, die vooraf door de voorzitter is vastgesteld en bij dienstorder aan het personeel is meegedeeld.

Deel III. - Rechten en plichten HOOFDSTUK I. - Deontologische rechten en plichten Art. III 1. § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op een loyale en correcte wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.

De ambtenaar zet zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de VREG. § 2. In de omgang met meerderen, collega's of ondergeschikten en in de contacten met het publiek respecteert de ambtenaar de persoonlijke waardigheid.

Art. III 2. § 1. De ambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft op grond van zijn ambt.

Onverminderd de reglementering inzake openbaarheid van bestuur en de bepalingen van artikel 33 van het decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, is het de ambtenaar enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op : 1° de veiligheid van het land;2° de bescherming van de openbare orde;3° de financiële belangen van de overheid;4° het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten;5° het medisch geheim;6° het vertrouwelijke karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens;7° het interne beraad, zolang in de aangelegenheid in kwestie geen eindbeslissing is genomen. Het is hem ook verboden feiten bekend te maken indien de bekendmaking ervan de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld kan schaden of een inbreuk is op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om de gegevens die op haar of hem betrekking hebben openbaar te maken.

Deze paragraaf geldt eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd. § 2. De ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven vaststelt, brengt zijn hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte.

Indien hij op basis van gegronde redenen vermoedt of vaststelt dat zijn hiërarchische meerdere hem zal verbieden of verhinderen om deze onregelmatigheden bekend te maken, brengt hij rechtstreeks de entiteit Interne Audit en, in geval van misdrijven, de procureur des konings van deze onregelmatigheden op de hoogte.

De ambtenaar kan, buiten de gevallen van kwade trouw, persoonlijk voordeel, foutieve of valse aangifte welke een dienst of persoon schade toebrengen, niet onderworpen zijn aan een tuchtstraf, of een andere vorm van openlijke of verdoken sanctie, om de enkele reden dat hij nalatigheden, misbruiken of misdrijven aangeeft of bekend maakt.

Art. III 3. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn dienst welwillend en zonder enige discriminatie.

De ambtenaar mag, zelfs buiten het ambt, rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel die verband houden met het ambt, vragen, eisen of aannemen.

Art. III 4. De hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar met elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor ofwel : 1° de ambtsplichten niet kunnen worden vervuld;2° de waardigheid van het ambt in het gedrang komt;3° de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast;4° een conflict tussen tegenstrijdige belangen ontstaat. De cumulatie van activiteiten binnen de beperkingen van het eerste lid wordt geregeld overeenkomstig deel IV. Art. III 5. § 1. De ambtenaar heeft recht op informatie en voortgezette vorming voor wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de uitoefening van zijn functie.

De ambtenaar heeft eveneens recht op vorming voor persoonlijke vervolmaking voor zover dit past in de globale organisatorische doelstellingen van de VREG. § 2. De ambtenaar houdt zich op de hoogte van de evolutie van de technieken, reglementeringen en navorsingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is. § 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van de VREG, of wanneer zij een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van de VREG of een implementatie van nieuwe technieken en infrastructuur.

Voor de ambtenaar van niveau A kan deze vorming plaatsvinden buiten en bovenop de normale arbeidsprestaties, eventueel zonder compensatie.

De onkosten die inherent zijn aan de deelname aan deze vormingsactiviteiten worden door de VREG gedragen.

Art. III 6. § 1. De rechten en de plichten worden nader toegelicht in een deontologische code die, bij wijze van omzendbrief, wordt vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken. § 2. Voor specifieke aangelegenheden kan het dagelijks bestuur een aanvullende code vaststellen.

Art. III 7. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

Het persoonlijk dossier van de ambtenaar bevat ten minste de administratieve stukken zoals bepaald in bijlage I van het stambesluit VOI. Aanbevelingen waaruit een levensbeschouwelijke, ideologische of politieke overtuiging blijkt, mogen niet voorkomen in het persoonlijk dossier.

HOOFDSTUK II. - Intellectuele eigendomsrechten Art. III 8. § 1. De ambtenaar draagt aan de VREG het geheel van de vermogensrechten over op de werken waarvan hij de (mede)auteur is en die hij tijdens de uitvoering van zijn ambt tot stand brengt.

Deze overdracht betreft de auteursrechten op computerprogramma's met inbegrip van het begeleidend en voorbereidend materiaal, en op alle andere werken die de ambtenaar in de uitvoering van zijn ambt tot stand brengt. § 2. De vergoeding voor deze overdracht van rechten is begrepen in het salaris, zoals bepaald in deel XII van dit besluit. § 3. De ambtenaar verleent aan de VREG de toelating om de werken, bedoeld in § 1, onder de naam van de VREG aan het publiek mee te delen en onder die naam te exploiteren. Deze toelating geldt voor een duur van 20 jaar vanaf de datum van de creatie van het werk.

Art. III 9. § 1. Alle uitvindingen die door de ambtenaar in de uitvoering van zijn ambt worden gedaan of die verkregen worden door middelen die door de VREG ter beschikking van de ambtenaar worden gesteld, zijn het exclusieve eigendom van de VREG, zonder dat de ambtenaar een recht op financiële tegemoetkoming kan doen gelden. § 2. In afwijking hiervan wordt voor de overdracht van vermogensrechten op de in §1 bedoelde uitvindingen die niet in de uitvoering van het ambt worden gedaan aan de ambtenaar een financiële tegemoetkoming toegekend waarvan het bedrag bepaald wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, en de minister, bevoegd voor het energiebeleid. Om het bedrag van de uitkering te bepalen worden de volgende criteria gebruikt : 1° de industriële of commerciële waarde van de uitvinding;2° het belang van de bijdrage van de respectieve partijen bij de totstandkoming van de uitvinding. HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. III 10. Dit deel is eveneens van toepassing op de stagiairs.

Deel IV. - Cumulatie van beroepsactiviteiten HOOFDSTUK I. - Definities Art. IV 1. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder : 1° beroepsactiviteit : a) elke bezigheid waarvan de opbrengst als een bedrijfsinkomen belastbaar is overeenkomstig het wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;b) elke opdracht of dienst in particuliere zaken met winstoogmerk, zelfs als die niet bezoldigd is. In afwijking van sub littera a) wordt een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden niet beschouwd als een beroepsactiviteit. 2° beroepsactiviteit, inherent aan de uitoefening van het ambt : a) elke opdracht die ingevolge een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt dat de ambtenaar uitoefent;b) elke opdracht waarvoor de ambtenaar door de VREG wordt aangewezen;3° diensturen : diensturen van de ambtenaar, vastgelegd in de werktijdregeling van de VREG. Voor de toepassing van dit deel worden de uren van afwezigheid waarvoor dienstvrijstelling werd verleend, als diensturen beschouwd.

HOOFDSTUK II. - Cumulatie van activiteiten buiten de diensturen Art. IV 2. De ambtenaar mag activiteiten en beroepsactiviteiten buiten de diensturen cumuleren.

Art. IV 3. Onverminderd andersluidende reglementaire bepalingen valt de ambtenaar die de toestemming kreeg om het ambt met deeltijdse prestaties uit te oefenen of volledig afwezig te zijn, en die daarbij aanspraak kan maken op salaris of op bevordering in graad, salarisschaal of salaris, onder de regeling van cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen.

HOOFDSTUK III. - Cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen Art. IV 4. De ambtenaar mag geen beroepsactiviteiten cumuleren binnen de diensturen.

Art. IV 5. Onverminderd andere, meer beperkende bepalingen wordt in afwijking van artikel IV 4 de cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen die inherent zijn aan de uitoefening van het ambt, van rechtswege uitgeoefend.

Art. IV 6. § 1. De cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen die niet inherent zijn aan het ambt, kan, in afwijking van artikel IV 4 en onverminderd artikel III 4, toegestaan worden als die activiteiten zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek uitgeoefend kunnen worden. § 2 De cumulaties, bedoeld in § 1, worden jaarlijks meegedeeld aan de rechtstreeks betrokken personeelsleden.

HOOFDSTUK IV. - De procedure Art. IV 7. Om de in artikel IV 6 genoemde toestemming tot cumulatie te verkrijgen dient de ambtenaar aangetekend of tegen ontvangstbewijs een schriftelijke en voorafgaande aanvraag in bij de voorzitter.

Art. IV 8. De cumulatiemachtiging, bedoeld in artikel IV 6, wordt verleend overeenkomstig de procedure, vastgesteld door het dagelijks bestuur.

Art. IV 9. De toestemming tot cumulatie kan worden herroepen. De beslissing tot toestemming, tot weigering en tot herroeping van de cumulatie wordt met redenen omkleed.

Art. IV 10. De overheid die toestemming geeft tot cumulatie, toetst de aard van de cumulatie binnen de diensturen, en onverminderd hoofdstuk II, eventueel ook buiten de diensturen, aan de deontologische code, vermeld in artikel III 6.

Art. IV 11. Dit deel is eveneens van toepassing op de stagiairs.

Deel V. - De aanwerving TITEL I. - De toelatingsvoorwaarden Art. V 1. Voor de toegang tot een ambt in de VREG gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden : 1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt. De Sociaal-Medische Rijksdienst controleert de vereiste lichamelijke geschiktheid.

Het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid wordt aangevraagd door het selectiebureau van de federale overheid indien de aanwervingsprocedure via hem verloopt, of in het andere geval door de voorzitter. De kosten, aangerekend door de Sociaal-Medische Rijksdienst aan de ambtenaar voor het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid, worden gedragen door de VREG. TITEL II. - De aanwerving HOOFDSTUK I. - De aanwervingsvoorwaarden Art. V 2. § 1. Alleen wie aan de volgende voorwaarden voldoet, kan als ambtenaar worden aangeworven : 1° in het bezit zijn van een diploma of studiegetuigschrift, dat overeenstemt met het niveau van de te verlenen graad volgens de tabel die als bijlage III bij het stambesluit VOI is gevoegd en behalve de uitzonderingen bepaald door het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel;2° slagen voor het vergelijkend wervingsexamen, georganiseerd door hethet selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel. Houders van een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot een bepaald niveau, mogen zich niet inschrijven voor een wervingsexamen voor een lager niveau.

De voorwaarde dat men geen hoger diploma of getuigschrift mag bezitten geldt niet voor : 1° de deelname aan een examen dat toegang geeft tot het niveau dat net lager ligt dan het niveau dat overeenstemt met het behaalde diploma 2° de diploma's die behaald werden na de inschrijving voor het wervingsexamen;3° de toegang tot het niveau D, waarvoor bepaalde diploma's of getuigschriften wel in aanmerking worden genomen als dat wordt vereist in de functiebeschrijving of het examenreglement. § 2. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel, stelt bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden, onverminderd de toepassing van artikel V 3 wat het bezit van het vereiste diploma betreft. Hij controleert die vereisten en voorwaarden, met uitzondering van de lichamelijke geschiktheid.

Art. V 3. In afwijking van artikel V 2, § 1, 1°, worden ook de laatstejaarsstudenten tot het vergelijkend wervingsexamen toegelaten.

De kandidaten kunnen slechts tot de stage worden toegelaten vanaf de dag waarop zij aan het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd.

Art. V 4. § 1. In overeenstemming met de aard van het ambt en op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel kunnen na overleg met het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel, de volgende bijzondere wervingsvoorwaarden opgelegd worden : 1° bijzondere eisen inzake beroepsbekwaamheid en/of lichamelijke geschiktheid;2° diploma's of getuigschriften die zijn opgesomd in de tabel, gevoegd als bijlage III bij het stambesluit VOI, of bijzondere studie- of opleidingsdiploma's of getuigschriften. § 2. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel stelt bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de bijzondere aanwervingsvoorwaarden.

Hij controleert die vereisten en voorwaarden, met uitzondering van de bijzondere eisen inzake lichamelijke geschiktheid.

HOOFDSTUK II. - De vergelijkende wervingsexamens Afdeling I . - Algemene bepalingen Art. V 5. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel organiseert de vergelijkende wervingsexamens op aanvraag van de voorzitter die hiertoe beslist binnen het door het dagelijks bestuur goedgekeurd wervingsplan.

Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel kondigt elk vergelijkend wervingsexamen ten minste aan in het Belgisch Staatsblad .

Art. V 6. § 1. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel bepaalt de modaliteiten van de vergelijkende wervingsexamens in overleg met de voorzitter.

Onder modaliteiten wordt verstaan : 1° De vaststelling van het huishoudelijk reglement betreffende de organisatie van de examens en de bekendmaking ervan;2° De vaststelling van het examenreglement met de volgende bepalingen : a) de termijn waarbinnen de inschrijvingen kunnen worden aanvaard;b) het examenprogramma en de deelnemingsvoorwaarden alsook de datum waarop aan die voorwaarden moet worden voldaan;c) het aantal punten dat aan het volledig examen, aan ieder examengedeelte en eventueel aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend;d) het minimale aantal punten dat voor het volledige examen, voor ieder examengedeelte en eventueel voor de onderverdelingen ervan wordt vereist;3° De aanwijzing van de leden van de examencommissies;4° De bepaling van datum en plaats van het examen;5° De vaststelling van de lijst van de kandidaten;6° De oproeping van de kandidaten;7° Het opmaken van het proces-verbaal dat de rangschikking van de geslaagden vaststelt;8° De kennisgeving aan de kandidaten van het behaalde resultaat. § 2. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel bepaalt de samenstelling van de examencommissies.

Afdeling II . - Het programma Art. V 7. De voorzitter stelt de programma's van de vergelijkende wervingsexamens vast na overleg met het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel.

De programma's toetsen de vereiste geschiktheid van de kandidaten voor de te verlenen functie.

Art. V 8. De vergelijkende wervingsexamens bestaan uit drie gedeelten : 1° Een gedeelte dat tot doel heeft de basisvaardigheden voor het uitoefenen van de te verlenen graad te evalueren;2° Een gedeelte dat tot doel heeft de vaardigheden van schriftelijke communicatie te evalueren;3° Een gedeelte bestaande uit een interview dat tot doel heeft na te gaan of het profiel van de kandidaat overeenstemt met de specifieke vereisten van de functie. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor de reeds georganiseerde gedeelten kunnen tot het volgende gedeelte worden toegelaten.

Als de aard van de functies het wettigt, kan de voorzitter in overleg met het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel het vergelijkend wervingsexamen beperken tot één of twee gedeelten.

Art. V 9. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel bepaalt de duur en de volgorde van de verschillende examengedeelten.

Een mondeling examengedeelte wordt afgenomen in aanwezigheid van ten minste twee bijzitters.

Art. V 10. Iedere gegadigde die voor een vergelijkend wervingsexamen inschrijft, ontvangt op aanvraag het reglement.

Afdeling III . - Bijzondere bepalingen Art. V 11. De voorzitter kan, rekening houdend met de wervingsvooruitzichten gedurende de geldigheidstermijn van het examen, het maximale aantal kandidaten bepalen dat : - tot een volgend examengedeelte wordt toegelaten; - als geslaagd voor het volledig examen aanvaard kan worden.

Die bepaling wordt opgenomen in het examenreglement.

Dit maximumaantal wordt verminderd indien niet voldoende kandidaten het vastgestelde minimale aantal punten hebben behaald.

Het maximumaantal wordt verhoogd indien voor de laatste plaats meerdere kandidaten een gelijk aantal punten hebben behaald.

Art. V 12. § 1. Indien de mogelijkheid in het examenreglement is bepaald, kan de voorzitter na het afsluiten van de inschrijvingen, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten dat rechtvaardigt, aan het programma van het vergelijkend wervingsexamen een voorselectie toevoegen. § 2. De examencommissie stelt op basis van de uitslagen van de voorselectie het aantal kandidaten vast dat tot het vergelijkend wervingsexamen kan worden toegelaten. § 3. Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend wervingsexamen wordt geen rekening gehouden met het resultaat van de voorselectie.

Art. V 13. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel stelt in het proces-verbaal van het examen de lijst van de geslaagden vast met vermelding van hun rangschikking. De eindrangschikking van het volledige examen wordt opgemaakt volgens het totale aantal behaalde punten.

De geldigheidsduur van het examen begint te lopen vanaf de datum waarop het proces-verbaal voor het volledige examen wordt afgesloten.

Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel publiceert de uitslag van het vergelijkend wervingsexamen in het Belgisch Staatsblad .

Art. V 14. § 1. De voorzitter kan beslissen dat de geslaagde kandidaten worden gerangschikt volgens hun uitslag in het eerste deel van het examen, voor zover dat in het examenreglement is vastgesteld. § 2. Voor het tweede deel worden de geslaagden voor het eerste gedeelte, in de volgorde van hun rangschikking, opgedeeld in groepen.

Het tweede deel wordt dan per groep afgenomen. De geslaagden behouden voor dit deel de rangschikking die zij hebben behaald voor het eerste deel. Alleen de kandidaten die slagen voor de eerste twee delen worden in de wervingsreserve opgenomen. § 3. Een derde deel wordt georganiseerd als een wervingsaanvraag vergezeld is van een functiebeschrijving.

De betrekkingen met functiebeschrijving worden uitsluitend toegekend aan de kandidaten die na het derde gedeelte door de examencommissie aanvaard worden. Ze worden geworven in de volgorde van de rangschikking die ze in het eerste deel hebben gekregen. Wie niet aanvaard wordt, blijft in de wervingsreserve, genoemd in § 2. § 4. Na elk examengedeelte wordt een proces-verbaal opgemaakt.

De geldigheidsduur van het examen begint te lopen vanaf de datum waarop het proces-verbaal van het eerste gedeelte wordt afgesloten.

Art. V 15. Als voor een bepaalde betrekking bijzondere vereisten worden gesteld, kunnen de kandidaten, die in een bestaande reserve zijn opgenomen, onderworpen worden aan een extra selectietest.

De geslaagden voor die extra test worden voor deze betrekking opgenomen in een afzonderlijke rangschikking, in de volgorde van de punten, die ze hebben behaald.

Art. V 16. Wanneer vergelijkende wervingsexamens georganiseerd worden voor graden van eenzelfde rang of van verschillende rangen volgens geheel of gedeeltelijk gelijke examenprogramma's, kan het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel een wervingsexamen organiseren dat bestaat uit een gemeenschappelijk gedeelte en uit afzonderlijke gedeelten voor elk van de graden in kwestie.

Als het programma hetzelfde is voor verschillende graden wordt er slechts één rangschikking opgesteld.

Art. V 17. Als het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel in de loop van een examen vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan een van de voorwaarden om tot een vacante betrekking te worden toegelaten, sluit hij hem uit van het examen en deelt hem zijn gemotiveerde beslissing mee.

Art. V 18. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend wervingsexamen vergewist het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde vereisten voldoen. Wie voldoet, wordt door hem toegelaten verklaard.

Als hij van oordeel is dat een nader onderzoek moet uitmaken of een kandidaat al dan niet een gedrag heeft dat in overeenstemming is met de eisen van de te verlenen betrekking, wordt de kandidaat hiervan op de hoogte gebracht en voorlopig uitgesloten.

Art. V 19. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend wervingsexamen worden de geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun rangschikking, tot de stage toegelaten in de graad waarnaar zij hebben meegedongen.

De geslaagden die voorlopig niet aanvaard werden maar naderhand aan de gestelde eisen blijken te voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben meegedongen. Wie aan die eisen niet voldoet, wordt uitgesloten.

Art. V 20. De geslaagden voor een vergelijkend wervingsexamen behouden het voordeel van hun uitslag gedurende vier jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend wervingsexamen, tenzij de voorzitter een langere termijn bepaalt. Een kortere geldigheidsduur wordt vastgesteld in het examenreglement. De geldigheidsduur van de wervingsreserve kan om dienstredenen worden verlengd.

Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende wervingsexamens wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal het vroegst is afgesloten.

TITEL III. - De aanwerving van personen met een handicap Art. V 21. Deze titel stelt de bepalingen inzake aanwerving vast die in afwijking van het statuut van de ambtenaar worden vastgesteld om de werving van personen met een handicap te bevorderen.

Het is van toepassing op personen met een handicap die ingeschreven zijn bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, hierna het VFSIPH te noemen.

Art. V 22. § 1. De personen met een handicap, die op basis van artikel V 21 kunnen worden aangeworven, moeten voldoen aan de wervingsvoorwaarden van de ambtenaar.

Evenwel worden bij de organisatie van het vergelijkend wervingsexamen in overleg met het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel, de hinderpalen die verbonden zijn aan de handicap, zoveel mogelijk weggewerkt door het aanbieden van aangepaste faciliteiten. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, wordt de persoon met een handicap, die in aanmerking komt voor een betrekking van niveau D, vrijgesteld van het vergelijkend wervingsexamen.

Art. V 23. Het contingent personen met een handicap dat prioritair en op basis van de vacatures, binnen het niveau D werk krijgt, bedraagt 2 procent van het aantal betrekkingen van niveau D op de personeelsformatie.

Art. V 24. § 1. Zolang het contingent niet bereikt is, onderzoekt de voorzitter in overleg met het VFSIPH en het Vast Wervingssecretariaat of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel, en op basis van de functiebeschrijving van de vacature en de profielvereisten van de kandidaat, welke personen met een handicap in aanmerking komen voor de vacatures. § 2. De namen van de geselecteerde personen met een handicap worden samen met een gemotiveerd verslag voor beslissing aan de voorzitter voorgelegd.

Deel VI. - De stage en de benoeming tot ambtenaar TITEL I. - De stage HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. VI 1. Wie voor een vergelijkend wervingsexamen is geslaagd, wordt door het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel, na controle van de toelatings- en wervingsvoorwaarden, toegelaten verklaard in de orde van zijn rangschikking.

Art. VI 2. De voorzitter laat de toelaatbaar verklaarde geslaagde voor een vergelijkend wervingsexamen toe tot de stage.

De stagiair wordt geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

De voorzitter geeft de stagiair een voorlopige dienstaanwijzing.

Art. VI 3. De geslaagde voor een vergelijkend wervingsexamen mag al tot de stage toegelaten worden voor zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd.

Als hij nadien niet voldoet aan deze vereiste, wordt hij ambtshalve ontslagen.

Bij ambtshalve ontslag wegen medische ongeschiktheid ontvangt de stagiair een verbrekingsvergoeding die overeenstemt met het loon voor een periode, gelijk aan de minimumduur die nodig is voor zijn opname in het stelsel van de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering. Op deze verbrekingsvergoeding worden de in dit verband vereiste werknemersbijdragen ingehouden en samen met de werkgeversbijdragen gestort.

HOOFDSTUK II. - Nadere bepalingen Art. VI 4. Het personeelslid dat geslaagd is voor een vergelijkend wervingsexamen wordt uiterlijk op de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel de geslaagden voor de VREG beschikbaar heeft gesteld, uitgenodigd om in dienst te treden. Hij wordt aangewezen voor een vacante betrekking op de personeelsformatie.

Als het personeelslid een opzeggingsperiode moet volbrengen met toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.

Art. VI 5. De stage van de stagiair verloopt onder leiding van de voorzitter. De voorzitter stelt eveneens de vormingsactiviteiten vast waaraan de stagiair moet deelnemen.

Art. VI 6. De voorzitter kan de dienstaanwijzing tijdens de stage wijzigen.

Art. VI 7. Als de stagiair tot de stage wordt toegelaten, legt hij de eed af bij de voorzitter.

Art. VI 8. De eed luidt als volgt : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk. » Art. VI 9. Als de stagiair weigert de voormelde eed af te leggen, is zijn aanstelling als stagiair van rechtswege nietig.

HOOFDSTUK III. - Duur van de stage Art. VI 10. De duur van de stage bedraagt : 1° in niveau A : 12 maanden;2° in niveau B : 9 maanden;3° in niveau C : 6 maanden;4° in niveau D : 4 maanden; Art. VI 11. § 1. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is in aanmerking genomen. § 2. De stagiair beschikt over een bonus aan werkdagen die hij afwezig kan zijn, waar geen rekening mee wordt gehouden bij de berekening van de duur van de stage. Die bonus bedraagt, afhankelijk van de stageduur : 1° voor een stage van 12 maanden : 25 werkdagen;2° voor een stage van 9 maanden : 20 werkdagen;3° voor een stage van 6 maanden : 15 werkdagen;4° voor een stage van 4 maanden : 10 werkdagen. Die bonus kan in een keer of gefractioneerd gebruikt worden.

In die bonus aan werkdagen wordt geen rekening gehouden met de jaarlijkse vakantie. § 3. Als het aantal dagen afwezigheid meer bedraagt dan de in § 2 vermelde bonus, wordt de stage opgeschort, ook als de afwezigheid met dienstactiviteit gelijkgesteld wordt. § 4. Tijdens het opschorten van de stage behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair. Zijn administratieve toestand wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen die op hem van toepassing zijn tijdens zijn afwezigheid. § 5. Tijdens de periode waarin de einddatum van de stage overschreden wordt, behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair.

HOOFDSTUK IV. - Evaluatie van de stagiair Afdeling I . - Evaluatiecriteria Art. VI 12. Elke stagiair wordt begeleid door een ambtenaar of een contractueel personeelslid van de VREG. Art. VI 13. § 1. Tijdens de stage wordt de stagiair gevolgd en tussentijds geëvalueerd volgens de nadere regelen, vastgesteld door de voorzitter. De tussentijdse evaluatie van de stagiair gebeurt overeenkomstig dezelfde regeling als de regeling die geldt voor de functioneringsevaluatie van de ambtenaar, met uitzondering van de beroepsmogelijkheid. De stagiair wordt in kennis gesteld van elk tussentijds evaluatieverslag. § 2. Op het einde van de stage maakt de evaluator, na een gesprek met de stagiair, een samenvattend eindverslag op. Het eindverslag wordt binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de einddatum van de stage, aan de stagiair en aan het dagelijks bestuur toegestuurd; zoniet wordt de stage geacht gunstig te zijn.

Afdeling II . - Ongeschiktheid van de stagiair Art. VI 14. Indien het eindverslag niet gunstig is, betekent het dagelijks bestuur aan de stagiair een gemotiveerd voorstel tot afdanking.

Art. VI 15. De stagiair kan tegen het gemotiveerd voorstel tot afdanking beroep aantekenen bij de raad van beroep.

Art. VI 16. De stagiair moet beroep instellen per aangetekende brief binnen vijftien kalenderdagen nadat het voorstel tot afdanking hem meegedeeld werd.

Art. VI 17. De raad van beroep brengt binnen dertig kalenderdagen nadat de zaak aanhangig gemaakt werd een met redenen omkleed advies uit bij het dagelijks bestuur.

Als de raad verzuimt het in het eerste lid bepaalde te respecteren, behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.

Art. VI 18. Het dagelijks bestuur beslist binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad. De voormelde termijn wordt opgeschort in de maand augustus.

Art. VI 19. Met ingang van de eerste werkdag die volgt op het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep of op de beslissing tot afdanking of terugplaatsing door de benoemende overheid, wordt hetzij met de stagiair een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden afgesloten die overeenstemt met een opzeggingstermijn van dezelfde duur of wordt de stagiair ambtshalve teruggeplaatst in zijn vorige graad en betrekking.

Wanneer de werknemers- en werkgeversbijdragen met betrekking tot het contract van 3 maanden niet volstaan, stort de VREG bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de nog ontbrekende werknemers- en werkgeversbijdragen voor de opname van de stagiair in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering. De duur van de periode die gedekt wordt door deze storting, mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen stagiair.

Art. VI 20. § 1. De stagiair die tijdens de stage een zware fout begaat, kan worden ontslagen zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. § 2. Het ontslag wegens een zware fout zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding wordt door het dagelijks bestuur gegeven binnen 3 werkdagen na kennisname door de onmiddellijke en hiërarchische meerdere van niveau A van het feit dat als zware fout zou kunnen worden beschouwd.

Voorafgaand aan de ontslagbeslissing hoort het dagelijks bestuur, samen met de betrokken hiërarchische meerdere van niveau A, de stagiair. Deze kan zich laten bijstaan door een raadgever. Van de verklaring van de stagiair wordt een verslag gemaakt. Behoudens in geval van aanmaning, motiveert het dagelijks bestuur binnen drie werkdagen na het horen van de stagiair, bij aangetekende brief het ontslag om dringende redenen. § 3. De VREG stort voor de stagiairs die wegens een zware fout worden ontslagen bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de wergevers- en werknemersbijdragen die nodig zijn voor hun opname in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering. De duur van de periode die gedekt wordt door deze storting mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen stagiair.

TITEL II. - De benoeming tot ambtenaar Art. VI 21. § 1. Alleen wie aan de volgende voorwaarden voldoet, kan tot ambtenaar worden benoemd : 1° de toelatingsvoorwaarden vervullen en aan de aanwervingsvoorwaarden voldoen, die voor de te verlenen betrekking zijn vastgelegd;2° met goed gevolg de stage volbracht hebben;3° lichamelijk geschikt bevonden zijn. § 2. In afwijking van § 1 kan de stagiair van wie de lichamelijke geschiktheid niet met zekerheid beoordeeld kon worden tijdens de stage, onder voorbehoud benoemd worden voor een termijn van maximaal twee jaar te rekenen vanaf de datum van het eerste geneeskundig onderzoek.

Art. VI 22. Het dagelijks bestuur benoemt de stagiair tot ambtenaar in de graad waarin hij tot de stage toegelaten werd op basis van het eindverslag, bedoeld in artikel VI 13, of na advies van de raad van beroep.

Art. VI 23. Voor de berekening van de administratieve anciënniteiten wordt uitgegaan van de dag waarop de stagiair zijn stage is begonnen.

Deel VII. - De administratieve loopbaan TITEL I. - De personeelsformatie en de hiërarchie van de graden Art. VII 1. De personeelsformatie is de lijst van het aantal betrekkingen die de VREG nodig heeft om de taken die voortvloeien uit haar opdrachten uit te voeren.

Art. VII 2. § 1. De personeelsformatie stelt het aantal betrekkingen vast per niveau en per rang, alsook de overeenkomstige graadbenamingen. Ze wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 2. Door het dagelijks bestuur wordt voor de VREG een organogram opgemaakt.

Art. VII 3. De hiërarchie van de graden omvat 4 niveaus en acht rangen.

Art. VII 4. De vier niveaus, die overeenstemmen met het ernaast vermelde vereiste onderwijsniveau, zijn : 1° niveau A : universitair onderwijs en hoger onderwijs van twee cycli, gelijkgesteld met universitair niveau;2° niveau B : hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;3° niveau C : secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs;4° niveau D : geen diploma; De lijst van diploma's die toegang geven tot de verschillende niveaus, zijn vermeld in bijlage III van het stambesluit VOI. Art. VII 5. De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad binnen zijn niveau.

Elke rang wordt aangeduid met een letter en een cijfer. De letter geeft het niveau aan, het cijfer situeert de rang in zijn niveau.

De vier niveaus omvatten het volgende aantal rangen : 1° niveau A : twee rangen, genummerd A1, A2;2° niveau B : twee rangen, genummerd B1, B2;3° niveau C : twee rangen, genummerd C1, C2;4° niveau D : twee rangen, genummerd D1, D2; Binnen elk niveau worden de rangen genummerd volgens hun plaats in de hiërarchie, waarbij de hoogste rang het hoogste cijfer toegewezen krijgt.

Art. VII 6. De graad is de titel die de ambtenaar situeert in een rang en hem machtigt tot het uitoefenen van een betrekking die met die graad overeenstemt.

Art. VII 7. De graden worden over de verschillende niveaus en rangen verdeeld overeenkomstig de bijlage I bij dit besluit.

TITEL II. - De functioneringsevaluatie HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, doel en basisbeginselen van de evaluatie Art. VII 8. § 1. Elke ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar gedurende ten minste drie maanden prestaties heeft geleverd wordt voor deze prestaties geëvalueerd. § 2. De evaluatie heeft betrekking op één kalenderjaar. § 3. De evaluatie betreft het functioneren en de beroepsbekwaamheid van elke ambtenaar ten aanzien van een met de evaluator afgesproken planning. De planning wordt schriftelijk vastgelegd en blijft geldig zolang ze niet wordt gewijzigd.

De planning moet worden overhandigd aan de geëvalueerde binnen de maand nadat ze werd opgesteld of gewijzigd. § 4. Het evaluatieverslag wordt bezorgd aan de geëvalueerde binnen drie maanden na het verstrijken van de periode die geëvalueerd wordt.

HOOFDSTUK II. - De evaluatoren Art. VII 9. § 1. De ambtenaren worden geëvalueerd door ten minste één leidinggevende. De evaluator mag niet van een lagere rang zijn dan de geëvalueerde. § 2. Onder « leidinggevende » wordt in § 1 begrepen : de voorzitter en de personeelsleden die zijn aangewezen om gezag uit te oefenen over een aantal personeelsleden.

HOOFDSTUK III. - De procedure Art. VII 10. De functioneringsevaluatie gebeurt na een evaluatiegesprek tussen de geëvalueerde en ten minste één evaluator.

Indien de geëvalueerde afwezig is tijdens de evaluatieperiode, gebeurt de functioneringsevaluatie indien mogelijk mondeling of anders schriftelijk.

Indien de ambtenaar van niveau D hier schriftelijk om vraagt, wordt het evaluatiegesprek gevoerd in aanwezigheid van een waarnemer van zijn keuze.

Art. VII 11. § 1. De functioneringsevaluatie wordt vastgelegd in een door de evaluator opgesteld beschrijvend evaluatieverslag dat geen einduitspraak over de geëvalueerde bevat, behalve indien de evaluator oordeelt dat de ambtenaar alles bij elkaar beschouwd « onvoldoende » heeft gepresteerd.

Art. VII 12. § 1. De geëvalueerde kan opmerkingen toevoegen aan het definitieve beschrijvende evaluatieverslag. § 2. De geëvalueerde heeft het recht zijn persoonlijk evaluatiedossier te raadplegen.

Art. VII 13. Alle personeelsleden of personen onder wiens functioneel gezag de te evalueren ambtenaar prestaties heeft verricht, kunnen via persoonlijke nota's gunstige of ongunstige feiten met betrekking tot het presteren van de ambtenaar vaststellen.

De betrokken ambtenaar kan opmerkingen toevoegen.

HOOFDSTUK IV. - Beroep tegen de evaluatie Art. VII 14. § 1. Een ambtenaar van wie het beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » of die meent dat een vormgebrek kan worden ingeroepen, kan daartegen beroep instellen bij de raad van beroep. Het beroep is opschortend.

Het beroep wordt ingesteld binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag.

De ambtenaar heeft het recht om te worden gehoord door de raad van beroep en kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever. § 2. De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Als er geen advies is binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven.

Het advies wordt terzelfder tijd verstuurd aan de verzoeker en aan het dagelijks bestuur. § 3. Het dossier wordt vervolgens binnen vijftien kalenderdagen voorgelegd aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur is bevoegd voor de definitieve beslissing over het al dan niet toekennen van de evaluatie « onvoldoende ».

Het dagelijks bestuur beslist binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep; zo niet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.

In voorkomend geval neemt de ambtenaar die als evaluator bij de zaak betrokken is niet deel aan de beraadslaging door het dagelijks bestuur.

Ingeval van een vormgebrek kan het dagelijks bestuur beslissen dat de evaluatie moet worden overgedaan.

TITEL III. - Anciënniteit en rangschikking Art. VII 15. § 1. Voor een ambtenaar bestaan de volgende administratieve anciënniteiten : 1° de graadanciënniteit;2° de niveauanciënniteit;3° de dienstanciënniteit;4° de schaalanciënniteit. § 2. Voor de toepassing van de reglementaire bepalingen die uitgaan van de anciënniteit, wordt onder de ambtenaren van wie de anciënniteit moet worden vergeleken de voorrang als volgt bepaald : 1° de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;2° de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit : bij gelijke graadanciënniteit;3° de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit : bij gelijke niveauanciënniteit;4° de oudste ambtenaar : bij gelijke dienstanciënniteit. Art. VII 16. § 1. De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als titularis van een ambt met volledige prestaties bij de overheid heeft gepresteerd als stagiair en als vastbenoemde, in de graden die door de reglementering in aanmerking worden genomen voor toegang tot een andere graad of in vergelijkbare graden. § 2. De niveauanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als titularis van een ambt met volledige prestaties bij de overheid heeft gepresteerd als stagiair en als vastbenoemde in een graad van het betreffende niveau of van een vergelijkbaar niveau. § 3. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als titularis van een ambt of betrekking met volledige prestaties bij de overheid in om het even welke hoedanigheid heeft gepresteerd.

Art. VII 17. Onder overheid, bedoeld in artikel VII 16, moet worden begrepen : de VREG en voor zover ze een personeelsstatuut hebben dat vergelijkbaar is met het personeelsstatuut van de VREG : 1° de andere Vlaamse openbare instellingen;2° de diensten van de Vlaamse regering;3° de diensten en instellingen van de Europese Unie;4° de diensten en instellingen van een lid-Staat van de Europese Unie;5° de diensten en instellingen van de Belgische Staat;6° de diensten en instellingen van andere gemeenschappen en gewesten. De voorzitter beslist over de vergelijkbaarheid van de graden, functies en niveaus die voorkomen in andere personeelsstatuten.

Art. VII 18. De schaalanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als vastbenoemde heeft verricht in een bepaalde salarisschaal als lid van het personeel van de VREG en als titularis van een ambt met volledige prestaties. De schaalanciënniteit wordt opgebouwd overeenkomstig artikel VII 38, § 2.

Art. VII 19. § 1. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve toestand op grond waarvan hij, krachtens dit besluit, zijn salaris of bij gebrek daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hoger salaris behoudt. § 2. Volledige prestaties bedragen gemiddeld 38 uren per week.

Art. VII 20. De graad-, de niveau-, de dienst- en de schaalanciënniteit worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze beginnen op de eerste dag van een maand.

Niet-volledige maanden worden weggelaten. De anciënniteiten beginnen in dat geval te lopen op de eerste dag van de volgende maand.

Art. VII 21. Voor de toepassing van artikel VII 20 op ambtenaren die gemachtigd zijn hun ambt met deeltijdse prestaties uit te oefenen met non-activiteit pro rata voor de duur van de afwezigheid : 1° worden prestaties van 1976 uur deeltijdse arbeid geteld als twaalf volle kalendermaanden;2° worden prestaties van een twaalfde van 1976 uur deeltijdse arbeid geteld als één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte vervalt;3° vervallen de werkelijke diensten die niet de eerste dag van de maand begonnen zijn of die vóór de laatste dag van de maand beëindigd zijn. TITEL IV. - De hiërarchische loopbaan van de ambtenaar HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen Art. VII 22. Onder bevordering wordt verstaan : de benoeming van een ambtenaar in een graad van een hogere rang binnen eenzelfde niveau.

Art. VII 23. De bevordering kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkend examen, georganiseerd door hethet selectiebureau van de federale overheid of door een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel of voor een vergelijkende bekwaamheidsproef.

Art. VII 24. § 1. De bevordering is alleen mogelijk als een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is.

Bevorderingen worden verleend volgens de bepalingen die vastgesteld worden in dit besluit.

De betrekkingen worden door het dagelijks bestuur vacant verklaard. § 2. De nadere regelen inzake de wijze van bekendmaking van de vacatures en de kandidaatstelling worden vastgesteld door het dagelijks bestuur.

Art. VII 25. § 1. Om voor een vergelijkend examen voor verhoging in graad of voor een vergelijkende bekwaamheidsproef in te schrijven, moet de ambtenaar aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° hij voldoet aan de anciënniteitsvoorwaarden op de datum die het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en selectie van personeel heeft bepaald of in geval van een vergelijkende bekwaamheidsproef op de datum die de voorzitter heeft bepaald;2° hij mag geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met de vermelding « onvoldoende ». § 2. Om een bevordering te krijgen : 1° moet de ambtenaar zich in een administratieve toestand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden;2° mag de ambtenaar geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met de vermelding « onvoldoende ». Art. VII 26. § 1. De ambtenaar die zich kandidaat heeft gesteld voor bevordering en die in een vacante betrekking bevorderd werd, kan deze bevordering weigeren.

Hij kan nochtans die bevordering maar eenmaal weigeren. Als hij een tweede maal weigert, verliest hij het voordeel van het slagen voor dit examen of deze proef. § 2. De bevordering wordt ambtshalve ingetrokken als de ambtenaar de betrekking waarin hij bevorderd werd niet opgenomen heeft op de eerste van de derde maand die volgt op de betekening van het bevorderingsbesluit.

De ambtenaar die op het tijdstip van de bevordering met verlof, is gelijkgesteld met dienstactiviteit, alsook de preventieadviseur van de interne dienst Preventie en Bescherming, mogen respectievelijk het verlof of de opdracht voortzetten tot aan de toegestane einddatum.

HOOFDSTUK II. - De vergelijkende examens voor verhoging in graad Art. VII 27. De vergelijkende examens voor verhoging in graad worden loopbaanexamens genoemd.

Art. VII 28. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie die belast is met de werving en de selectie van personeel organiseert de loopbaanexamens op aanvraag van de voorzitter voor de graden die hij heeft aangewezen.

Art. VII 29. Het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel stelt de nadere bepalingen van de loopbaanexamens en de samenstelling van de examencommissies vast in overleg met de voorzitter.

Art. VII 30. De voorzitter stelt de programma's van de loopbaanexamens en de nadere modaliteiten vast na overleg met het selectiebureau van de federale overheid of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel.

Art. VII 31. § 1. De ambtenaar die het vereiste minimumresultaat heeft behaald, wordt geslaagd verklaard. § 2. De geslaagde behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag.

Art. VII 32. Aan een loopbaanexamen mag de ambtenaar van de onmiddellijk lagere rang deelnemen als hij ten minste twee jaar graadanciënniteit heeft.

HOOFDSTUK III. - De vergelijkende bekwaamheidsproef Art. VII 33. § 1. Voor de organisatie van de vergelijkende bekwaamheidsproef, genoemd in artikel VII 23, en van de vergelijkende bekwaamheidsproeven, genoemd in artikel VII 38, § 3, wordt in de VREG een commissie opgericht.

De voorzitter regelt de organisatie van de proef, stelt het programma vast en bepaalt de samenstelling van de commissie. § 2. De proef heeft betrekking op de theoretische of praktische kennis, alsook op de bekwaamheden en geschiktheden, die voor de uitoefening van de functie vereist worden. § 3. Wie voor een van de vergelijkende bekwaamheidsproeven, genoemd in § 1, eerste lid, geslaagd is, behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag, tenzij de voorzitter de geldigheidsduur ervan beperkt. De kortere geldigheidsduur wordt opgenomen in het examenreglement. § 4 De ambtenaar aan wie op basis van zijn geslaagd zijn voor een van de vergelijkende bekwaamheidsproeven, bedoeld in § 1, eerste lid, een andere functie wordt aangeboden, kan deze functie eenmaal weigeren.

Indien hij een tweede maal weigert, verliest hij het voordeel van het slagen voor deze proef.

HOOFDSTUK IV. - De bevordering Art. VII 34. De voorzitter kent de bevordering tot alle graden toe na een gemotiveerd voorstel van het dagelijks bestuur. De ambtenaren, die zich kandidaat hebben gesteld, worden op de hoogte gebracht van de voorstellen van het dagelijks bestuur. De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen de vijftien kalenderdagen na kennisgeving bezwaar indienen bij het dagelijks bestuur. Hij wordt op zijn verzoek door het dagelijks bestuur gehoord.

Art. VII 35. De bevordering waarvoor een examen of bekwaamheidsproef is voorgeschreven, wordt verleend in de onderstaande volgorde : 1° aan de geslaagde voor het vereiste examen of de vereiste bekwaamheidsproef waarvan het proces-verbaal het eerst werd afgesloten;2° onder de geslaagden voor eenzelfde examen of bekwaamheidsproef, in volgorde van de uitslag. De dienstaanwijzing van de geslaagden die voor bevordering in aanmerking komen gebeurt rekening houdend met de vacatures en met het vergelijkend karakter van het examen of de proef op basis van de functiebeschrijving en het profiel van de geslaagde.

Indien voor een bepaalde betrekking bijzondere bijkomende vereisten worden gesteld, kunnen de geslaagden onder de volgende voorwaarden onderworpen worden aan een bijkomende selectietest : - de vereiste bijzondere bijkomende competenties zijn in de functiebeschrijving vastgesteld; - uit het examendossier van de eerst in aanmerking komende geslaagde, kan niet worden afgeleid dat hij over het benodigde competentieprofiel beschikt; - het aantal van de geslaagden die in volgorde van de rangschikking tot de bijkomende selectietest worden toegelaten stemt maximaal overeen met vijf maal het aantal betrekkingen waarvoor de test wordt georganiseerd.

De rangschikking behaald voor de bijzondere selectietest geldt enkel voor de betrekkingen waarvoor deze test werd georganiseerd.t in aanmerking komende geslaagde, kan niet worden afgeleid dat hij over het benodigde competen.

Art. VII 36. De bevordering waarvoor geen examen is voorgeschreven, wordt verleend aan de voor een bepaalde betrekking meest geschikte kandidaat.

Die geschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaat ten overstaan van de profielvereisten en rekening houdend met de functiebeschrijving.

De kandidaten die in aanmerking komen worden onderling vergeleken, onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie en kandidaatstelling.

Art. VII 37. § 1. Tot een graad van rang A2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang A1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft en ten minste zes jaar graadanciënniteit telt.

De voorwaarde van het bereiken van de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan, gesteld in het eerste lid, geldt niet voor de graden waaraan slechts één salarisschaal gekoppeld is. § 2. Tot een graad van rang B2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang B1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van die rang bereikt heeft. § 3. Tot een graad van rang C2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang C1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van die rang bereikt heeft. § 4. Tot een graad van D2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang D1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van die rang bereikt heeft. § 5. De voorwaarde van het bereiken van de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan, gesteld in §§ 1 tot 5, geldt niet indien de bevordering wordt verleend op basis van een vergelijkende bekwaamheidsproef.

TITEL V. - De functionele loopbaan van de ambtenaar Art. VII 38. § 1. De functionele loopbaan bestaat in de opeenvolgende toekenning aan een ambtenaar van een steeds hogere salarisschaal binnen eenzelfde rang op basis van schaalanciënniteit en zonder wijziging van graadbenaming. § 2. De schaalanciënniteit wordt jaarlijks opgebouwd op basis van de functioneringsevaluatie : 1° hetzij met normale snelheid, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan de werkelijke diensten;2° hetzij vertraagd, waarbij de in aanmerking komende diensten.a) gelijk zijn aan de helft van de werkelijke diensten;b) vervallen indien de functioneringsevaluatie met « onvoldoende » besloten wordt. § 3. De toekenning van de hogere salarisschaal in de functionele loopbaan of van een andere functie kan afhankelijk worden gesteld van het behalen van brevetten of getuigschriften of van het slagen voor een vergelijkende bekwaamheidsproef zoals bepaald in de functiebeschrijving. § 4. In afwijking van § 2 kan de ambtenaar : 1° a) met verlof voor opdracht;b) met militaire dienst of burgerdienst;c) met vakbondsverlof als vaste afgevaardigde; zijn schaalanciënniteit enkel met een normale snelheid opbouwen. 2° a) met verlof voor voltijdse loopbaanonderbreking;b) met voltijds politiek verlof;c) tijdens een periode van tuchtschorsing, bedoeld in artikel VIII 4 d) tijdens de periode van verlof voor deeltijdse prestaties gelijkgesteld met non-activiteit, bedoeld in artikel X 39, § 2; geen schaalanciënniteit opbouwen.

Art. VII 39. § 1. De beslissing tot loopbaanvertraging wordt genomen door het dagelijks bestuur, vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar, bedoeld in artikel VII 8; ze heeft uitwerking op 1 juli van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar en heeft effect op de daaropvolgende twaalf maanden.

De ambtenaar voor wie het dagelijks bestuur geen beslissing tot loopbaanvertraging heeft genomen, bouwt de schaalanciënniteit op met normale snelheid. Dit geldt voor dezelfde periode als bedoeld in het eerste lid.

De ambtenaar wordt in kennis gesteld dat zijn evaluatie aanleiding kan geven tot loopbaanvertraging en wordt door het dagelijks bestuur op zijn verzoek gehoord vooraleer dat bestuur een beslissing neemt over de loopbaanvertraging.

De beslissing van het dagelijks bestuur tot vertraagde opbouw van de schaalanciënniteit wordt gemotiveerd. Tevens wordt de ambtenaar schriftelijk meegedeeld op grond van welke motieven de loopbaanvertraging wordt voorgesteld.

Van 1 juli tot 30 juni wordt overeenkomstig de beslissing van het eerste lid voor elke maand een maand afgetrokken als de ambtenaar een onvoldoende heeft gekregen en wordt voor elke maand een halve maand afgetrokken als de ambtenaar een loopbaanvertraging heeft gekregen.

Indien de ambtenaar tussen 1 juli en 30 juni overgaat naar een volgende salarisschaal in de functionele loopbaan of naar een hogere hiërarchische graad, verkrijgt hij in zijn nieuwe salarisschaal of graad de normale loopbaansnelheid voor de resterende periode. § 2. De ambtenaar kan tegen de beslissing tot loopbaanvertraging beroep instellen bij de raad van beroep. Het beroep is opschortend.

Het beroep wordt ingesteld binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van de beslissing tot loopbaanvertraging.

De ambtenaar heeft het recht om te worden gehoord door de raad van beroep en kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever.

De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Als er geen advies is binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven.

Het advies wordt terzelfder tijd verstuurd aan de verzoeker en het dagelijks bestuur. § 3. Het dossier wordt vervolgens binnen vijftien kalenderdagen voorgelegd aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur is bevoegd voor de definitieve beslissing over het al dan niet toekennen van de loopbaanvertraging.

Het dagelijks bestuur beslist binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad; zo niet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.

Art. VII 40. Er wordt een functionele loopbaan ingesteld binnen de hierna vermelde rangen voor overgang tussen de daaronder opgesomde salarisschalen en na het aantal jaren schaalanciënniteit dat ernaast vermeld wordt. 1° In rang A1 a) Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 6 jaar Van A 111 naar A 112 A 121 A 122 b) Van de tweede naar de derde salarisschaal na 12 jaar Van A 112 naar A 113 A 122 A 123 2° In rang A2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar Van A 211 naar A 212 A 221 A 222 3° In rang B1 a) Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar Van B 111 naar B 112 B 121 B 122 b) Van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar Van B 112 naar B 113 B 122 B 123 4° In rang B2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar Van B 211 naar B 212 B 221 B 222 B 231 B 232 5° In rang C1 a) Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar Van C 111 naar C 112 C 121 C 122 C 131 C 132 b) Van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar Van C 112 naar C 113 C 122 C 123 C 132 C 133 6° In rang C2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar Van C 211 naar C 212 C 221 C 222 7° In rang D1 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar Van D 111 naar D 112 D 131 D 132 D 121 D 122 8° In rang D2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar Van D 211 naar D 212 D 221 D 222 D 231 D 232 Art.VII 41. § 1. De voorzitter kan na advies van het dagelijks bestuur aan een ambtenaar van rang A1 die vier jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 113 of A 123 telt, op basis van zijn functioneringsevaluatie respectievelijk de salarisschaal A 119 of A 129 toekennen. § 2. De voorzitter kan na advies van het dagelijks bestuur aan de ambtenaar van rang A2 die vier jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 212 telt, op basis van zijn functioneringsevaluatie de salarisschaal A 213 toekennen.

TITEL VI. - Bijzondere bepalingen voor de administratieve loopbaan Art. VII 42. Onverminderd de bepalingen van dit besluit inzake rang en anciënniteit wordt in bijlage II bij dit besluit de wijze vastgesteld waarop de graden worden gegeven met eventuele aanwijzing van de aanvullende en bijzondere voorwaarden inzake beroepskwalificatie.Deel VIII. Tuchtregeling TITEL I. - Tuchtstraffen Art. VIII 1. De ambtenaar kan onderworpen worden aan een tuchtprocedure : 1° bij tekortkoming aan zijn plichten, bepaald in deel III;2° bij inbreuken op de bepalingen van deel IV - Cumulatie van beroepsactiviteiten;3° na strafrechtelijke veroordeling. Art. VIII 2. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° blaam;2° inhouding van salaris;3° tuchtschorsing;4° terugzetting in graad;5° afzetting.6° lagere inschaling 7° ontslag van ambtswege Art.VIII 3. Het salaris mag maximaal drie maanden worden ingehouden en de inhouding op het salaris mag niet meer dan een vijfde van de nettobezoldiging bedragen zoals bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Art. VIII 4. § 1. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden. Ze kan aanleiding geven tot een inhouding van het salaris die niet hoger mag liggen dan een vijfde van de nettobezoldiging zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 2. Tijdens de tuchtschorsing bevindt de ambtenaar zich in de administratieve toestand van non-activiteit. Hij heeft geen recht op bevordering in graad en op verhoging in salaris en salarisschaal.

Art. VIII 5. De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang die binnen hetzelfde of binnen een lager niveau is ingedeeld of van een lagere salarisschaal binnen dezelfde graad.

De terugzetting in graad heeft tot gevolg dat de salarisschaal wordt toegekend die verbonden is aan het ambt dat definitief wordt toegewezen door de terugzetting.

De ambtenaar neemt in de nieuwe graad of salarisschaal de rang in op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde toekenning van een graad of salarisschaal uitwerking heeft.

TITEL II. - De tuchtprocedure HOOFDSTUK I. - Bevoegdheid van het dagelijks bestuur Art. VIII 7. De overheid die de tuchtstraf uitspreekt zoals bepaald in artikel VIII 8, VIII 9 en VIII 10, kan deze bevoegdheid niet delegeren.

De overheid die de tuchtstraf uitspreekt mag niet dezelfde zijn als die welke haar voorstelt.

Art. VIII 8. De tuchtstraf wordt voorgesteld door een hiërarchische meerdere van niveau A van de ambtenaar.

Art. VIII 9. De tuchtstraf wordt uitgesproken door de voorzitter.

Art. VIII 10. Na een advies van de raad van beroep wordt de tuchtstraf definitief uitgesproken door het dagelijks bestuur.

De voorzitter die de tuchtstraf in eerste instantie uitspreekt zoals vermeld in artikel VIII 9, neemt geen deel aan de beraadslaging over de definitieve uitspraak door het dagelijks bestuur.

De notulen vermelden de naleving van het principe, opgenomen in het tweede lid.

HOOFDSTUK II. - Het voorstel en de uitspraak Art. VIII 11. Het voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en meegedeeld aan de betrokken ambtenaar die een afschrift ontvangt. Het voorstel vermeldt uitdrukkelijk welke tuchtstraf wordt voorgesteld.

De hiërarchische meerdere die bevoegd is om het voorstel te doen, stuurt tezelfdertijd het voorstel aan de voorzitter.

Art. VIII 12. De voorzitter roept, binnen vijftien kalenderdagen die volgen op de datum van het voorstel, de ambtenaar op om gehoord te worden in zijn verdediging.

Art. VIII 13. § 1. De oproeping van de ambtenaar om in zijn verdediging gehoord te worden, wordt meegedeeld per aangetekende brief.

De oproeping moet melding maken van : 1° de ten laste gelegde feiten;2° de tuchtstraf die wordt voorgesteld;3° de plaats, de dag en het uur van het verhoor;4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een raadgever of zich te laten vertegenwoordigen door een raadgever bij gewettigde verhindering;5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien en het recht om gratis fotokopieën te maken. § 2. De belanghebbende en zijn raadgever mogen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de verdediging plaats heeft. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief.

Art. VIII 14. Van de zitting wordt een proces-verbaal gemaakt waarvan de betrokkene of de raadgever een kopie kan krijgen. De ambtenaar of de raadgever kan op straf van nietigheid binnen twee werkdagen na de mondelinge verdediging schriftelijk de middelen ter verdediging uiteenzetten. Het verweerschrift wordt bij het dossier gevoegd.

Art. VIII 15. De voorzitter spreekt de tuchtstraf uit binnen vijftien kalenderdagen na het horen van de ambtenaar in zijn verdediging.

De beslissing waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd, wordt met redenen omkleed.

De tuchtstraf wordt aangezegd bij aangetekend schrijven binnen twee werkdagen na de uitspraak en gaat in op de derde werkdag die volgt op de datum van het aangetekend schrijven behalve ingeval van afzetting.

Enkel in dit laatste geval schort het beroep dat ingesteld wordt door de ambtenaar tegen deze tuchtstraf de uitwerking ervan op. De ambtenaar wordt in dit geval wel van rechtswege geschorst in het belang van de dienst vanaf de derde werkdag die volgt op de datum van het aangetekend schrijven waarmee hem de tuchtstraf wordt meegedeeld, tot op de dag dat de tuchtstraf definitief is geworden met toepassing van artikel VIII 16.

Art. VIII 16. De tuchtstraf is definitief op de dag na het verstrijken van de termijn voor instelling van het beroep of nadat het dagelijks bestuur, na advies van de raad van beroep, haar beslissing heeft meegedeeld in een aangetekende brief.

HOOFDSTUK III. - Het beroep en de definitieve uitspraak Art. VIII 17. De ambtenaar tegen wie een tuchtstraf uitgesproken wordt, kan hiertegen een gemotiveerd beroep instellen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen, dat ingaat op de dag die volgt op de mededeling via een aangetekende brief van de uitspraak.

Art. VIII 18. De raad van beroep beraadslaagt binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift.

Bij afwezigheid van beraadslaging binnen de vastgestelde termijn behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.

Art. VIII 19. Binnen vijftien kalenderdagen na het uitbrengen van het gemotiveerd advies stuurt de raad van beroep het dossier aan het dagelijks bestuur voor het definitief uitspreken van de tuchtstraf.

Hij vermeldt met hoeveel stemmen voor of tegen de stemming over het advies werd verkregen. De stemming is geheim.

Terzelfder tijd wordt het advies aan de verzoeker betekend.

Art. VIII 20. Het dagelijks bestuur neemt binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep een gemotiveerde beslissing.

Ze mag geen andere feiten ter sprake brengen dan de feiten die als motief gediend hebben voor het advies van de raad van beroep.

De beslissing van het dagelijks bestuur wordt binnen twee werkdagen aangetekend verstuurd aan de betrokken ambtenaar en ter informatie meegedeeld aan de griffier van de raad van beroep.

HOOFDSTUK IV. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure Art. VIII 21. Als er meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.

Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit aanleiding geven tot een nieuwe procedure zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.

Art. VIII 22. Tenzij er nieuwe elementen zijn die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp zijn van een tuchtvordering voor reeds gesanctioneerde feiten.

Art. VIII 23. Het dagelijks bestuur kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan de straf die uitgesproken is vóór beroep.

Ze mag slechts de feiten in aanmerking nemen die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.

Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de uitspraak.

Art. VIII 24. De strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.

Alleen het dagelijks bestuur of de voorzitter mag oordelen over de gepastheid om een tuchtstraf uit te spreken, ongeacht het resultaat van de strafvordering.

Art. VIII 25. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden die voorafgaat aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.

Bij de beoordeling van de strafmaat mogen evenwel relevante vermeldingen die in het persoonlijk dossier opgetekend werden, in aanmerking genomen worden.

Bij strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat het dagelijks bestuur door de gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet wordt voortgezet.

Art. VIII 26. Elke tuchtstraf wordt vermeld op een in het evaluatiedossier te voegen staat en wordt in het personeelsdossier opgenomen.

Art. VIII 27. De in deze titel vastgestelde termijnen worden opgeschort in de maand augustus en in de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar.

TITEL III. - De doorhaling van de tuchtstraffen Art. VIII 28. § 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden en uit het personeelsdossier verwijderd.

Onverminderd de uitvoering van de straf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf op geen enkele wijze meer rekening mag worden gehouden. § 2. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : 1° één jaar voor de blaam;2° vier jaar voor de inhouding van salaris;3° zes jaar voor de tuchtschorsing;4° acht jaar voor de terugzetting in graad en de lagere inschaling. De termijn loopt vanaf de datum van de eindbeslissing in de tuchtprocedure.

Art. VIII 29. Dit deel is eveneens van toepassing op de stagiairs.

Deel IX. - De schorsing in het belang van de dienst Art. IX 1. De ambtenaar in effectieve dienst kan onder de in dit deel bepaalde voorwaarden in zijn ambt worden geschorst, wanneer het belang van de dienst dat vereist.

Art. IX 2. § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken door de voorzitter, eventueel op voorstel van de hiërarchische meerdere die bevoegd is om de tuchtstraffen voor te stellen zoals bepaald in artikel VIII 8. § 2. De voorzitter kan deze bevoegdheid niet delegeren.

Art. IX 3. De voorzitter die de schorsing in het belang van de dienst uitspreekt, kan aan de in artikel IX 1 bedoelde ambtenaar het recht ontzeggen om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in salaris en salarisschaal te doen gelden. In de volgende gevallen kan zijn salaris ook worden verminderd : 1° wanneer hij strafrechtelijk vervolgd wordt;2° wanneer hij tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De inhouding op het salaris mag niet meer bedragen dan een vijfde van de nettobezoldiging zoals bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Art. IX 4. De ambtenaar wordt vooraf in zijn verdediging gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd. Hij mag zich daarbij laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze, raadgever te noemen.

De redenen om over te gaan tot schorsing in het belang van de dienst worden uiterlijk drie werkdagen voor het verhoor schriftelijk meegedeeld aan de ambtenaar.

De ambtenaar wordt verzocht de voorstellen en beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren. Indien de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om te viseren, worden ze hem meegedeeld per aangetekende brief. Als de ambtenaar weigert de voorstellen en beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren, dan wordt daarvan ter plaatse proces-verbaal opgemaakt door het dagelijks bestuur.

De schorsing in het belang van de dienst gaat in ofwel de dag nadat de ambtenaar de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst heeft geviseerd ofwel de dag na het aanbieden bij de post van de aangetekende brief waarmee hem de beslissing wordt meegedeeld ofwel indien de ambtenaar weigert te viseren de dag nadat het proces-verbaal, vermeld in het derde lid, werd opgemaakt.

Art. IX 5. De ambtenaar kan binnen 15 kalenderdagen vanaf de dag dat de schorsing in het belang van de dienst uitwerking gekregen heeft, beroep instellen bij de raad van beroep tegen de uitgesproken schorsing in het belang van de dienst alsook tegen de maatregelen, bepaald in artikel IX 3.

De bepalingen van artikel VIII 18, VIII 19 en VIII 20 zijn in dit geval van toepassing.

Art. IX 6. De ambtenaar kan, op voorwaarde dat hij nieuwe feiten inroept, beroep instellen na telkens drie maanden nadat een beslissing tot handhaving van de schorsing in het belang van de dienst is genomen.

Art. IX 7. Behalve bij strafrechtelijk onderzoek of bij strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst ten hoogste zes maanden bedragen.

Bij strafrechtelijk onderzoek en/of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst maximaal voor de duur van het onderzoek en/of de vervolging gelden.

Art. IX 8. Indien het dagelijks bestuur in kennis wordt gesteld van de strafrechtelijke uitspraak, de minnelijke schikking of seponering, beslist ze om de schorsing in het belang van de dienst op te heffen of te behouden voor de duur van de tuchtprocedure.

Art. IX 9. Aan de schorsing in het belang van de dienst komt van rechtswege een einde bij het definitief worden van de tuchtrechtelijke uitspraak over dezelfde feiten waarvoor het personeelslid in het belang van de dienst werd geschorst, behalve bij afzetting.

Art. IX 10. Indien de ambtenaar buiten vervolging wordt gesteld, zijn dossier geseponeerd wordt of als een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vrijspraak volgt die kracht van gewijsde gekregen heeft, worden de beslissingen genomen krachtens artikel IX 3 inzake inhouding van salaris en ontzeggen van de aanspraken op verhoging in salaris en salarisschaal, ongedaan gemaakt.

Art. IX 11. De beslissing waarbij de ambtenaar geschorst wordt in het belang van de dienst kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de datum waarop de schorsing is uitgesproken.

Art. IX 12. Indien de ambtenaar na afloop van het tuchtonderzoek een schorsing als tuchtstraf wordt opgelegd, vindt die schorsing plaats met terugwerkende kracht in afwijking van de bepaling dat een straf geen gevolg heeft dat voorafgaat aan het uitspreken ervan. De schorsing gaat echter niet verder terug dan de dag waarop de bij toepassing van artikel IX 3 genomen maatregelen uitwerking hebben gehad.

In dat geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.

Art. IX 13. Dit deel is eveneens van toepassing op de stagiairs.

Deel X. - Het verlof en de administratieve toestand tijdens het verlof TITEL I. - Algemene bepalingen Art. X 1. De ambtenaar bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit. Art. X 2. De ambtenaar in dienstactiviteit heeft recht op salaris en op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris, tenzij anders bepaald.

Art. X 3. § 1. De ambtenaar in non-activiteit heeft geen recht op salaris, onder voorbehoud van wat bepaald is inzake tuchtschorsing.

Hij heeft evenmin recht op bevordering in graad, salarisschaal en salaris, tenzij anders bepaald. § 2. De ambtenaar kan niet in non-activiteit gesteld of gehouden worden als hij aan de voorwaarden voldoet om gepensioneerd te worden.

Art. X 4. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens een uitdrukkelijke bepaling die hem van rechtswege of bij beslissing van het dagelijks bestuur in non-activiteit plaatst.

Art. X 5. Voor de toepassing van dit deel betekent : 1° werkdag : de dag waarop de ambtenaar verplicht is te werken ingevolge de arbeidsregeling die op hem van toepassing is;2° vakantiedag : de vrije dag waarop de ambtenaar aan geen enkele dienstverplichting is onderworpen;3° verlof : het recht van de ambtenaar om voor een welbepaalde reden de actieve dienst te onderbreken;4° dienstvrijstelling : de toestemming van de voorzitter van de VREG aan de ambtenaar om tijdens de diensturen afwezig te zijn gedurende een vooraf bepaalde tijd, met behoud van alle rechten. Art. X 6. De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof, vakantie of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel, is de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is in non-activiteit, tenzij in geval van overmacht.

Art. X 7. In afwijking van artikel X 6 is de ambtenaar die deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking in dienstactiviteit. Hij verliest enkel zijn salaris voor de duur van de afwezigheid.

Art. X 8. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL II. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. X 9. § 1. De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie waarvan 10 werkdagen opeenvolgend genomen moeten worden. § 2. Onverminderd § 1 worden de vakantiedagen genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst onder verantwoordelijkheid van de voorzitter.

In afwijking van het eerste lid heeft de ambtenaar evenwel het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, 4 werkdagen vakantieverlof te nemen zonder dat het dienstbelang ingeroepen kan worden. § 3. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar.

De overdracht van vakantiedagen naar het volgende jaar wordt geregeld door de voorzitter.

Art. X 10. Het dagelijks bestuur stelt de werktijdregeling vast.

Art. X 11. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.

Wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt, wordt zijn vakantieverlof in evenredige mate verminderd tijdens het lopende jaar.

Het aantal vakantiedagen wordt in evenredige mate verminderd met het aantal onbezoldigde verlofdagen tijdens het lopende jaar en, indien niet meer mogelijk, tijdens het daaropvolgende jaar.

Het aantal aldus berekende vakantiedagen bedraagt steeds een halve of een volledige dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.

Art. X 12. § 1. De ambtenaar heeft vakantie op de wettelijke en decretale feestdagen en op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. Ter vervanging van de in § 1 bedoelde vakantiedagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, heeft de ambtenaar vakantie in de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar.

De ambtenaar die verplicht is om op een van de in § 1 vermelde dagen of in de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar te werken ten gevolge van de behoeften van de dienst, krijgt in evenredige mate vervangende vakantiedagen die onder dezelfde voorwaarden als de jaarlijkse vakantiedagen kunnen worden genomen.

Art. X 13. De in deze titel bepaalde vakantiedagen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Ze worden niet opgeschort bij ziekte, doch wel bij een opname van de ambtenaar in een ziekenhuis.

Art. X 14. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL III. - Bevallingsverlof en opvangverlof HOOFDSTUK I. - Bevallingsverlof Art. X 15. Het bevallingsverlof, bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

De dagen van afwezigheid wegens ziekte gedurende de periode van zeven weken die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden beschouwd als bevallingsverlof. In geval van een meerling wordt deze periode verlengd tot negen weken.

Bij vroeggeboorte wordt deze periode verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.

Als de bevalling plaatsheeft na de door de arts voorziene datum wordt het verlof tot de werkelijke datum van de bevalling verlengd.

Wanneer een pasgeboren kind gedurende ten minste acht weken, te rekenen vanaf de geboorte, in het ziekenhuis moet blijven, kan de moeder het bevallingsverlof uitstellen tot op het ogenblik dat het kind naar huis komt. Als het kind binnen het jaar na de geboorte overlijdt, mag de moeder het resterende gedeelte van het bevallingsverlof waarop zij recht heeft, nog opnemen.

Art. X 16. De periode van bezoldiging voor bevallingsverlof mag niet meer dan vijftien weken bedragen, tenzij in het geval, bedoeld in artikel X 15, vierde lid. In geval van een meerling wordt deze periode verlengd tot 17 weken.

Art. X 17. Artikel X 15 en X 16 zijn niet van toepassing in geval van een miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.

Art. X 18. § 1. Als de moeder overlijdt, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden. § 2. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof, dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.

Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. § 3. Het vaderschapsverlof, bedoeld in §§ 1 en 2, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

HOOFDSTUK II. - Opvangverlof Art. X 19. De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag opvangverlof wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen voor adoptie of pleegvoogdij.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naar gelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of reeds bereikt heeft.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag van de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

Indien slechts een van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.

Art. X 20. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. X 21. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL IV. - Ouderschapsverlof Art. X 22. § 1. De ambtenaar die zich in de administratieve toestand van dienstactiviteit bevindt, heeft naar aanleiding van de geboorte of de adoptie van een kind, recht op ouderschapsverlof. Het ouderschapsverlof kan opgenomen worden tot het kind 10 jaar wordt. De duur van dit verlof bedraagt drie maanden.

De ambtenaar die ouderschapsverlof wenst te nemen deelt aan de voorzitter de begindatum mee van het ouderschapsverlof. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand voor de aanvang van het verlof.

Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met de administratieve toestand van dienstactiviteit. § 2. Dit verlof is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL V. - Ziekteverlof Art. X 23. § 1. De ambtenaar die afwezig is wegens ziekte heeft ziekteverlof. § 2. Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. X 24. Het ziekteverlof maakt geen einde aan het stelsel van verlof voor deeltijdse prestaties.

Art. X 25. § 1. De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van het geneeskundig controleorgaan dat aangewezen is door het dagelijks bestuur en overeenkomstig de nadere bepalingen die vastgesteld werden door dat bestuur. § 2. Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts tot vervroegde werkhervatting neemt de ambtenaar onmiddellijk contact op met de behandelend arts.

Indien de behandelend arts niet akkoord gaat met de diagnose van de controlearts, neemt de behandelend arts onmiddellijk contact op met de controlearts. Indien beide artsen geen overeenstemming bereiken over de uiteindelijke beslissing stellen zij in gemeenschappelijk overleg een arbitrerend arts aan. De beslissing van deze laatste arts is bindend.

Een arbitrageprocedure schort de beslissing van de controlearts op. De ambtenaar blijft in afwachting van de beslissing van de arbitrerend arts in ziekteverlof.

Art. X 26. Indien de ambtenaar tijdens zijn loopbaan 666 werkdagen afwezig geweest is wegens ziekte, kan het in artikel X 25 bedoelde geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan de administratieve gezondheidsdienst tot definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar.

Van de dagen afwezigheid wegens ziekte worden enkel de werkdagen aangerekend op het in het eerste lid vermelde aantal. De vakantiedagen die de ambtenaar niet heeft kunnen opnemen ingevolge langdurige ziekte, worden in mindering gebracht op het in het eerste lid vermelde aantal.

Art. X 27. De beslissing van de administratieve gezondheidsdienst tot voortijdige pensionering wegens definitieve arbeidsongeschiktheid zal voor de ambtenaar die met toepassing van artikel 41 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen of van elke andere bepaling die het mocht wijzigen, een ziektekrediet van meer dan 666 werkdagen opbouwt, ten vroegste uitwerking hebben na het aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte, overeenstemmend met dit krediet.

Art. X 28. Indien het geneeskundig controleorgaan een wegens ziekte afwezige ambtenaar geschikt acht om zijn ambt terug op te nemen met deeltijdse prestaties, dan geeft het daarvan kennis aan de voorzitter en aan de ambtenaar zelf.

Art. X 29. De ambtenaar die wegens ziekte afwezig is kan zelf vragen zijn ambt weer te mogen opnemen met deeltijdse prestaties. Tot staving van die aanvraag legt hij een geneeskundig attest voor. Indien het geneeskundig controleorgaan oordeelt dat de lichaamstoestand van de betrokkene dat toelaat, geeft hij kennis van deze beslissing aan de voorzitter en aan de ambtenaar zelf.

Art. X 30. De arts die door het geneeskundig controleorgaan is aangewezen om de ambtenaar te onderzoeken, spreekt zich uit over de lichamelijke geschiktheid om zijn ambt met deeltijdse prestaties weer op te nemen na voorafgaande raadpleging van de behandelend arts. Bij betwisting is de procedure van artikel X 25, § 2 van toepassing.

Art. X 31. § 1. Het geneeskundig controleorgaan staat deeltijdse prestaties toe voor ten minste 50 % voor een periode van ten hoogste zes maanden.

Nochtans worden voor ten hoogste dezelfde periode, doch onbeperkt vernieuwbaar, verlengingen toegestaan indien het geneeskundig controleorgaan bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de lichamelijke toestand van de ambtenaar dat wettigt. § 2. De afwezigheid van de ambtenaar tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt beschouwd als ziekteverlof.

De aanrekening op het aantal dagen, vermeld in artikel X 26, gebeurt pro rata.

Art. X 32. § 1. Ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op weg naar en van het werk;3° een beroepsziekte;4° de vrijstelling van arbeid van de zwangere ambtenaar of de ambtenaar die borstvoeding geeft en die werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is. Deze dagen van afwezigheid worden niet aangerekend op het contingent van 666 werkdagen, vermeld in artikel X 26. § 2. Als de afwezigheid te wijten is aan de in § 1, 1° tot en met 3° vermelde redenen of aan een ongeval, veroorzaakt door de schuld van een derde, dan ontvangt de ambtenaar zijn salaris alleen als voorschot. Het voorschot wordt betaald op de door de derde verschuldigde vergoeding en is op de derde te verhalen.

De VREG treedt in het geval, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die de getroffene mocht kunnen doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval tot het bedrag van het salaris. § 3. De voorzitter neemt de juridische beslissing over de erkenning van arbeidsongevallen en van ongevallen op weg naar en van het werk.

De voorzitter neemt eveneens de juridische beslissing over de toekenning van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.

Art. X 33. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL VI. - Verlof voor deeltijdse prestaties Art. X 34. De periodes van afwezigheid wegens deeltijdse prestaties overeenkomstig dit hoofdstuk worden beschouwd als verlof.

Dit verlof wordt niet vergoed.

Het verlof is een gunst, afhankelijk van de goede werking van de dienst.

Art. X 35. § 1. De voorzitter kan de ambtenaar toestaan om zijn ambt uit te oefenen met deeltijdse prestaties. § 2. De ambtenaar dient zijn aanvraag in ten minste één maand vóór de aanvang van het verlof. § 3. De voorzitter beoordeelt of het geven van de toestemming verenigbaar is met de goede werking van de dienst. Hij maakt zijn beslissing bekend aan de ambtenaar binnen een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, zoniet wordt ervan uitgegaan dat er een gunstige beslissing is. Wanneer de aanvraag niet of slechts gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing gemotiveerd.

De deeltijdse prestaties gaan in bij het begin van de maand. § 4. De ambtenaar die de in §1 vermelde toestemming krijgt, moet minstens 50 % an de normale arbeidsduur volbrengen.

Art. X 36. De toestemming om met deeltijdse prestaties te werken wordt gegeven voor een periode van ten minste een en ten hoogste twaalf maanden.

Verlengingen van ten minste een en ten hoogste twaalf maanden kunnen echter worden toegestaan indien de maatregel te verzoenen valt met de eisen van de goede werking van de dienst.

Art. X 37. Het verlof voor deeltijdse prestaties wordt opgeschort zodra de ambtenaar verlof krijgt : 1° voor bevalling, adoptie en pleegvoogdij, en voor ouderschap;2° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980. Art. X 38. Op initiatief hetzij van het dagelijks bestuur, hetzij van de betrokken ambtenaar en mits er een opzegtermijn van een maand is, herneemt de ambtenaar zijn voltijdse ambt, voordat de periode verstrijkt waarvoor hij toestemming kreeg zijn ambt met deeltijdse prestaties uit te oefenen.

Art. X 39. § 1. Het verlof voor deeltijdse prestaties wordt voor een periode van vijf jaar gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Wat betreft de vijf jaar die voor het geheel van de loopbaan de totale duur omvat van de periodes aan verlof voor deeltijdse prestaties die aan de ambtenaar worden toegekend, wordt gerekend vanaf 1 juli 1982. § 2. Na het verstrijken van de termijn van vijf jaar is de ambtenaar die verlof voor deeltijdse prestaties geniet tijdens de duur van de afwezigheid met non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering door verhoging in graad doen gelden.

De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de toestemming tot het uitoefenen van zijn ambt met deeltijdse prestaties.

Art. X 40. § 1. Het verlof voor verminderde prestaties is een recht voor de volgende ambtenaren : 1° de ambtenaar van niveau B en lager die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt;2° de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die nog niet de leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben, met uitzondering van de leidinggevende ambtenaar van niveau A. § 2. Op initiatief van de ambtenaar en met opzegging van één maand, kan vóór het verstrijken ervan een einde worden gemaakt aan een lopend verlof voor deeltijdse prestaties, tenzij het dagelijks bestuur, op verzoek van de ambtenaar, een kortere opzeggingstermijn aanvaardt.

Art. X 41. De ambtenaren met verlof voor deeltijdse prestaties kunnen door contractuele personeelsleden worden vervangen naar rato van het aantal halftijdse of voltijdse equivalenten van afwezigheid.

TITEL VII. - Verlof voor loopbaanonderbreking HOOFDSTUK I. - Algemene regeling Art. X 42. § 1. De ambtenaar kan de loopbaan onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.

De ambtenaar kan de loopbaan in totaal tweeënzeventig maanden voltijds en tweeënzeventig maanden halftijds onderbreken. Een voltijdse loopbaanonderbreking kan onmiddellijk aansluiten bij een halftijdse en omgekeerd.

De maximumduur om voltijdse of halftijdse loopbaanonderbreking te krijgen, wordt evenwel verminderd met de duur van de voltijdse respectievelijke halftijdse loopbaanonderbrekingen die de ambtenaar als ambtenaar of contractueel personeelslid van dezelfde of een andere werkgever heeft genoten. § 2. In afwijking van § 1 kan een ambtenaar van minstens 50 jaar halftijdse loopbaanonderbreking nemen tot het bereiken van de pensioenleeftijd, op voorwaarde dat hij schriftelijk zich ertoe verbindt deze halftijdse loopbaanonderbreking niet voor zijn pensionering stop te zetten.

Een ambtenaar van minstens 50 jaar kan halftijdse loopbaanonderbreking tot aan de pensioenleeftijd nemen, ongeacht de totale duur van de loopbaanonderbrekingen die hij heeft genomen voor het begin van de halftijdse loopbaanonderbreking tot aan de pensioenleeftijd. § 3. Het verlof voor loopbaanonderbreking is een gunst, afhankelijk van de goede werking van de dienst.

De stagiair is uitgesloten van loopbaanonderbreking.

Art. X 43. De ambtenaar met verlof voor loopbaanonderbreking bevindt zich in de administratieve toestand van dienstactiviteit, maar heeft geen recht op salaris. Bij voltijdse loopbaanonderbreking heeft hij bovendien geen recht op bevordering in salarisschaal.

Art. X 44. Afwezigheid wegens ziekte of ongeval maakt geen einde aan de loopbaanonderbreking.

Art. X 45. Bij halftijdse loopbaanonderbreking worden de prestaties in principe verricht ofwel elke dag, ofwel in een vaste verdeling per week of per maand.

De halftijdse loopbaanonderbreking kan evenwel niet gecombineerd worden met verlof voor deeltijdse prestaties.

Art. X 46. § 1. De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wil onderbreken deelt aan de voorzitter de begindatum van zijn loopbaanonderbreking mee en de duur ervan. Hij voegt bij die mededeling het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen.

Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van de onderbreking, tenzij de voorzitter op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De loopbaanonderbreking moet steeds ingaan bij het begin van de maand. § 2. De voorzitter van de VREG vult het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen in en geeft het af aan de ambtenaar.

Art. X 47. Met een opzegging van twee maanden via een aangetekende brief die gericht is aan de voorzitter, kan de ambtenaar die zijn loopbaan onderbroken heeft, zijn ambt opnieuw opnemen nog voordat de periode van onderbreking van zijn beroepsloopbaan verlopen is.

HOOFDSTUK II. - Bijzondere stelsels Afdeling I . - Palliatief verlof Art. X 48. § 1. In afwijking van artikel X 42, § 1, bedraagt de duur van de loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken per patiënt één maand, eenmaal verlengbaar met één maand. § 2. Onder « palliatieve zorgen » wordt begrepen : elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.

Art. X 49. Loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken wordt niet meegeteld in de 72 maanden voltijdse en de 72 maanden halftijdse loopbaanonderbreking die de ambtenaar maximaal kan nemen.

Art. X 50. De ambtenaar die loopbaanonderbreking neemt om palliatieve zorgen te verstrekken, deelt dit schriftelijk mee aan de voorzitter.

Hij voegt bij die mededeling het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen en een attest van de behandelend arts van de persoon die de palliatieve zorgen behoeft. Daaruit moet blijken dat de ambtenaar zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorgen te verstrekken. De identiteit van de patiënt wordt niet vermeld.

In afwijking van artikel X 46, § 1, kan de loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken ingaan op een andere dag dan de eerste van de maand. De kennisgevingstermijn, vermeld in artikel X 46, § 1, is niet van toepassing.

Art. X 51. In afwijking van artikel X 42, § 3, geldt het recht op loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken voor alle ambtenaren en stagiairs.

Afdeling II. Bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid Art. X 52. § 1. In afwijking van artikel X 42, § 1, bedraagt de maximumduur van de voltijdse loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid per patiënt 12 maanden, en van de halftijdse loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid per patiënt 24 maanden.

De maximumduur van 12 maanden of 24 maanden wordt evenwel verminderd met de duur van de voltijdse respectievelijk halftijdse loopbaanonderbrekingen die de ambtenaar als ambtenaar of contractueel personeelslid van dezelfde of een andere werkgever heeft genoten voor de bijstand aan of verzorging van dezelfde patiënt. § 2. In afwijking van artikel X 42, § 1 kan de loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid worden genomen met al dan niet opeenvolgende perioden van 1 tot 3 maand. § 3. Onder « zware ziekte » wordt begrepen : elke ziekte of medische ingreep die door de behandelend arts als dusdanig wordt beschouwd, en waarbij hij oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel. § 4. Onder « gezinslid » wordt begrepen : elke persoon die samenwoont met de ambtenaar.

Onder « familielid » wordt begrepen : zowel de bloed- als de aanverwant tot de 2de graad.

Art. X 53. Loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid wordt niet meegeteld in de 72 maanden voltijdse en de 72 maanden halftijdse loopbaanonderbreking die de ambtenaar maximaal kan nemen.

Art. X 54. De ambtenaar die loopbaanonderbreking neemt om een zwaar ziek gezins- of familielid bij te staan of te verzorgen, deelt dit schriftelijk mee aan de voorzitter, en voegt bij die mededeling het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen en een attest van de behandelend arts van de persoon die de bijstand of verzorging behoeft.

Daaruit moet blijken dat de ambtenaar zich bereid heeft verklaard om deze bijstand of verzorging te verstrekken. Op dit attest wordt tevens de identiteit van de patiënt vermeld.

In afwijking van artikel X 46, § 1, kan de loopbaanonderbreking om bijstand of verzorging te verstrekken aan een zwaar ziek gezins- of familielid ingaan op een andere dag dan de eerste van de maand. De kennisgevingstermijn vermeld in artikel X 46, § 1, is niet van toepassing.

Art. X 55. In afwijking van artikel X 42, § 3 geldt het recht op loopbaanonderbreking om een zwaar ziek gezins- of familielid bij te staan of te verzorgen voor alle ambtenaren en stagiairs.

Afdeling III . - Ouderschapsverlof Art. X 56. § 1. In afwijking van artikel X 42, § 1, bedraagt de duur van het ouderschapsverlof in de vorm van voltijdse loopbaanonderbreking 3 maanden, en van het ouderschapsverlof in de vorm van halftijdse loopbaanonderbreking 6 maanden. § 2. Bij de geboorte moet het ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking opgenomen worden voor het kind 4 jaar is.

Bij adoptie moet het ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking opgenomen worden binnen een periode van 4 jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als lid van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de ambtenaar zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt.

Wanneer het kind voor minstens 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de kinderbijslagregeling, wordt het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind 8 jaar wordt. § 3. De ambtenaar die voor hetzelfde kind al onder dezelfde of een andere vorm ouderschapsverlof heeft genoten als ambtenaar of contractueel personeelslid van dezelfde of een andere werkgever, kan voor dit kind geen ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking meer krijgen.

Art. X 57. Het ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking telt niet mee voor de 72 maanden voltijdse en de 72 maanden halftijdse loopbaanonderbreking waarop de ambtenaar recht heeft.

Art. X 58. Ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking kan worden genomen onmiddellijk aansluitend op het bevallings-, het vaderschaps- of het opvangverlof.

Art. X 59. In afwijking van artikel X 42, § 3, geldt het recht op ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking voor alle ambtenaren en stagiairs.

De mannelijke ambtenaar heeft alleen recht op ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking voorzover de afstamming van het kind wat hem betreft vaststaat, of wanneer het gaat om een kind dat door hem werd geadopteerd.

HOOFDSTUK III. - Onderbrekingsuitkeringen Art. X 60. Aan de ambtenaar die zijn loopbaan overeenkomstig artikel X 42 onderbreekt, wordt een maandelijkse uitkering toegekend overeenkomstig de federale bepalingen.

Art. X 61. Indien de ambtenaar geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau, bevoegd voor zijn verblijfplaats, of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit behalve voor de uitzonderingen die bepaald werden door de federale overheid.

HOOFDSTUK IV. - Vervanging Art. X 62. De vervanging van de ambtenaar in loopbaanonderbreking vindt plaats overeenkomstig de federale bepalingen, vastgesteld in het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen.

Voor de vervanging van ambtenaren van minstens 50 jaar die halftijdse loopbaanonderbreking nemen tot aan de pensioenleeftijd, worden bovendien alleen personen in aanmerking genomen die geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen voor de graad waarin de vervanging gebeurt.

Art. X 63. De vervangers van halftijdse loopbaanonderbrekingen tot aan de pensioenleeftijd van ambtenaren van minstens 50 jaar, worden in dienst genomen als stagiair. Hiertoe worden de voormelde loopbaanonderbrekingen gegroepeerd per graad en vervangen per voltijds equivalent.

TITEL VIII. - Omstandigheidsverlof Art. X 64. § 1. Aan de ambtenaar wordt omstandigheidsverlof toegekend naar aanleiding van de gebeurtenissen en binnen de perken zoals hierna vermeld : 1° huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner : 4 werkdagen;3° overlijden van de echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar, de echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner : 4 werkdagen;4° huwelijk van een kind van de ambtenaar, van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende partner : 2 werkdagen;5° overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar of van de samenwonende partner in om het even welke graad maar onder eenzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;6° overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar of van de samenwonende partner in de tweede graad, een overgrootouder of een achterkleinkind maar niet onder eenzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag;7° huwelijk van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die geen kind is, of in de tweede graad, van de ambtenaar, de echtgeno(o)t(e) of de samenwonende partner : de dag van het huwelijk. § 2. De afwezigheid wegens omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 3. Dit verlof is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL IX. - Gecontingenteerd verlof Art. X 65. Onverminderd de in de titels II tot en met VIII bepaalde verloven kan de ambtenaar in de administratieve toestand van dienstactiviteit aanspraak maken op een gecontingenteerd verlof van 20 werkdagen per jaar. Hij moet dit gecontingenteerd verlof nemen in volledige dagen en al dan niet aaneensluitende periodes; dit verlof wordt niet bezoldigd. De personeelsleden met verlof voor deeltijdse prestaties die dagelijks verminderd presteren, kunnen dit verlof evenwel opnemen in dagen naar rato van hun prestatieregime.

Het gecontingenteerd verlof wordt aangevraagd en toegestaan overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel X 35, §§ 1, 2 en 3.

TITEL X. - Verlof krachtens federale bepalingen of verplichtingen Art. X 66. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de VREG die hun militaire dienst of burgerdienst volbrengen, vallen onder de toepassing van : 1° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;2° het koninklijk besluit van 10 september 1981 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen welke van de militaire dienst vrijgesteld zijn met toepassing van artikel 16 van de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962. Deze bepalingen gelden in afwachting dat de koning, na advies van de Vlaamse regering, krachtens artikel 20 van het APKB, de administratieve toestand en de gevolgen voor recht op salaris, op bevordering tot een hoger salaris, voor administratieve anciënniteit of loopbaanaanspraken bepaalt van verplichtingen die door de federale wetgever opgelegd zijn. § 2. De voorzitter neemt het besluit houdende ambtelijk verlof en vaststelling van de administratieve toestand.

Art. X 67. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de VREG die verlof krijgen om in vredestijd als vrijwilliger prestaties te verrichten bij het korps voor burgerlijke veiligheid vallen onder de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen. § 2. De voorzitter staat het verlof toe.

Art. X 68. De ambtenaar en de stagiair van de VREG hebben recht op voorbehoedend verlof als een inwonend familielid aangetast is door een besmettelijke ziekte, in de omstandigheden en volgens de nadere bepalingen die vastgesteld worden door het algemeen reglement van de administratieve gezondheidsdienst.

Art. X 69. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de VREG krijgen vakbondsverlof overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen van het syndicaal statuut zoals bepaald in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. § 2. De voorzitter erkent een personeelslid als vaste afgevaardigde op aanvraag van een verantwoordelijk leider van zijn vakorganisatie. § 3. De voorzitter beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd. Hij kan de beslissing nemen zodra de ambtenaar afwezig is.

Art. X 70. De ambtenaar en de stagiair van de VREG hebben recht op ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk of een beroepsziekte, overeenkomstig artikel 46 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.

Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten valt de ambtenaar onder de toepassing van de volgende wettelijke en reglementaire bepalingen : 1° de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;2° het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van personeelsleden der instellingen van openbaar nut voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op weg naar en van het werk;3° het koninklijk besluit van 5 januari 1971 betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten in de overheidssector. TITEL X. - Verlof krachtens decretale bepalingen Art. X 71. § 1. Wanneer een ambtenaar of een stagiair van de VREG met toepassing van het decreet van 30 november 1988 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die van het Vlaamse Gewest afhangen of van het bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een regime van politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van het Vlaams Parlement of de Vlaamse regering uitoefenen, verlof krijgt, beslist de voorzitter volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.

TITEL XI. - Vormingsverlof en dienstvrijstelling voor vorming Art. X 72. Vorming is elke activiteit die bijdraagt tot het ontwikkelen van de capaciteiten, kennis, vaardigheden en attitudes van de ambtenaar voor een verbeterde werking van de VREG inzake efficiëntie en effectiviteit van de dienstverlening aan de burger.

Art. X 73. § 1. Voor opleidingen die georganiseerd worden in het raam van het vormingsbeleid van de VREG of voor vormingsactiviteiten die goedgekeurd worden door de voorzitter wordt dienstvrijstelling verleend. Deze periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.

De dienstvrijstelling kan geweigerd worden indien dezelfde activiteit reeds werd gevolgd. § 2. De ambtenaar heeft recht op een voorbereiding voor examens of bekwaamheidsproeven. De voorbereiding bestaat uit voorbereidende opleidingen die georganiseerd worden door of namens de VREG. Als de ambtenaar deze voorbereiding een tweede maal wil volgen binnen een periode van vijf jaar, kan de voorzitter deze toestemming weigeren.

De periodes van afwezigheid voor deze voorbereiding worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Art. X 74. § 1. Voor beroepsopleidingen die op eigen initiatief gevolgd worden en die georganiseerd worden door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van regelgeving inzake onderwijs en die 's avonds of in het weekeinde worden gegeven, kan de ambtenaar vormingsverlof krijgen.

De periodes van afwezigheid voor vormingsverlof worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. § 2. Onder beroepsopleiding worden enkel die opleidingen verstaan die in verband staan met het uitgeoefende ambt. § 3. Het vormingsverlof wordt aangevraagd bij de voorzitter die oordeelt of de aanvraag in verband staat met het uitgeoefende ambt en of het vormingsverlof verenigbaar is met de belangen van de dienst.

De opleidingen, bedoeld in § 1, die voorbereiden op bevorderingsexamens voor de betrokken ambtenaar worden in elk geval beschouwd als in verband staande met het uitgeoefende ambt. Het dienstbelang kan slechts eenmaal ingeroepen worden om deze opleidingen te weigeren. § 4. Het vormingsverlof is gelijk aan het aantal uren van de opleiding. Per jaar mag het vormingsverlof niet meer dan 120 uur bedragen.

Voor de berekening van het aantal uren vormingsverlof wordt rekening gehouden met de geleverde prestaties. Daarbij gelden de regels die van toepassing zijn voor de berekening van het jaarlijks vakantieverlof voor het jaar waarin de opleiding begint. § 5. Het vormingsverlof kan slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde opleiding. § 6. Het vormingsverlof wordt geschorst als blijkt dat de ambtenaar niet regelmatig de opleiding heeft gevolgd. § 7. De nadere bepalingen inzake de toekenning van het vormingsverlof, de controle op de inschrijvingen en op de regelmatige deelname aan de opleiding worden vastgesteld door de voorzitter.

Deel XI. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging Art. XI 1. Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van de pensionering, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.

Art. XI 2. § 1. De ambtenaar verliest ambtshalve zijn hoedanigheid van ambtenaar als : 1° zijn benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure;die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar; 2° hij niet langer zijn burgerlijke en politieke rechten geniet, hij zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft, hij niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten, of hij lichamelijke ongeschikt werd bevonden;3° hij onverminderd de toepassing van een tuchtprocedure en de deelname aan een georganiseerde werkonderbreking, zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;4° hij wordt afgezet;5° hij van ambtswege wordt ontslagen. § 2. De ambtenaar die ontslagen wordt wegens een van de in § 1 vermelde redenen krijgt geen opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding, tenzij zijn ontslag voortvloeit uit een onregelmatige benoeming die niet te wijten is aan zijn arglist of bedrog. In dit laatste geval krijgt de ambtenaar een verbrekingsvergoeding. Deze verbrekingsvergoeding stemt overeen met 3 maanden loon voor elke volledige of ingegane schijf van 5 jaar tewerkstelling als ambtenaar bij de VREG. § 3. In de gevallen, vermeld in § 1, waarin het ontslag plaatsvindt zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding, betaalt de VREG de werkgevers- en werknemersbijdragen die nodig zijn voor de opname van de betrokken ambtenaar in de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering.

Bij betaling van de verbrekingsvergoeding, vermeld in § 2, worden op deze verbrekingsvergoeding de werknemersbijdragen ingehouden voor de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering en samen met de werkgeversbijdrage gestort.

Indien deze bijdragebetaling niet volstaat, betaalt de VREG de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.

De duur van de periode, gedekt door inhouding of betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering, mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen ambtenaar, eventueel verminderd met de duur, gedekt door de verbrekingsvergoeding. § 4. Het ontslag van de ambtenaar om een van de redenen opgesomd in § 1, 1°, 2° en 4°, wordt gegeven door de voorzitter; het ontslag om de reden vermeld in § 1, 3° wordt gegeven door het dagelijks bestuur. § 5. De in dit artikel uiteengezette regeling geldt ook voor de stagiairs, behalve §§ 2 en 3, in het geval van ontslag wegens medische ongeschiktheid.

Art. XI 3. De volgende elementen geven aanleiding tot ambtsneerlegging : 1° het vrijwillig ontslag;2° de pensionering;3° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid. De bepalingen onder 1° en 2° gelden eveneens voor de stagiair.

Art. XI 4. Bij vrijwillig ontslag mag de ambtenaar slechts na toestemming en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen, zijn dienst verlaten. Indien het dagelijks bestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de aanvraag van de ambtenaar niet geantwoord heeft, wordt de toestemming geacht gegeven te zijn.

In afwijking van het eerste lid kan in onderling akkoord tussen de ambtenaar en het dagelijks bestuur de opzeggingstermijn ingekort worden.

Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.

Art. XI 5. De ambtenaar die 60 jaar geworden is, wordt ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij, zonder dat hij definitief ongeschikt is bevonden, komt tot een totaal van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte te rekenen vanaf de leeftijd van 60 jaar. Voor de berekening van deze 365 kalenderdagen wordt de afwezigheid die te wijten is aan een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking genomen.

Art. XI 6. Het vrijwillig ontslag en de pensionering worden toegestaan en ondertekend door de voorzitter.

Art. XI 7. § 1. De ambtenaar wordt definitief ongeschikt verklaard wegens beroepsredenen als hij twee opeenvolgende keren de evaluatie « onvoldoende » gekregen heeft.

Het voorstel « onvoldoende » dat de tweede opeenvolgende maal geformuleerd wordt, wordt gelijkgesteld met een voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid waartegen beroep mogelijk is bij de raad van beroep. § 2. Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid wordt ambtshalve ondertekend door de voorzitter.

Het ontslag treedt in werking na het verstrijken van een opzeggingstermijn. Deze opzeggingstermijn bedraagt drie maanden voor de ambtenaren die minder dan vijf jaar in dienst zijn als ambtenaar bij de VREG. Deze termijn wordt vermeerderd met drie maanden bij de aanvang van elke nieuwe periode van vijf jaar dienst als ambtenaar bij de VREG. De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het ontslag. De betekening gebeurt via een aangetekend schrijven en heeft uitwerking de derde dag na de verzending.

In afwijking van het tweede lid kan in onderling akkoord tussen de voorzitter en de ambtenaar een langere opzeggingstermijn worden overeengekomen of kan de opzeggingstermijn worden ingekort.

De voorzitter kan evenwel beslissen dat het ontslag wegens beroepsongeschiktheid onmiddellijk ingaat, op voorwaarde dat een verbrekingsvergoeding wordt uitbetaald die gelijk is aan het salaris dat overeenstemt met de duur van een normale opzeggingstermijn. § 3. Voor de onderbrenging van de ambtenaar onder de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapsverzekering worden tijdens de opzeggingstermijn of op de verbrekingsvergoeding de desbetreffende werknemersbijdragen ingehouden en samen met de werkgeversbijdragen gestort.

Indien deze bijdragebetaling niet volstaat, betaalt de VREG de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.

De duur van de periode die gedekt wordt door inhouding of betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen voor de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering (sector uitkeringen) en de moederschapverzekering mag de duur niet overschrijden van de statutaire tewerkstelling van de ontslagen ambtenaar, eventueel vermeerderd met de duur, gedekt door de verbrekingsvergoeding.

Deel XII. - Geldelijk statuut TITEL I. - Bezoldigingsregeling HOOFDSTUK I. - De salarisschalen Art. XII 1. Het jaarsalaris, hierna salaris te noemen, van de ambtenaar wordt vastgesteld in de salarisschalen die bestaan uit : - een minimumsalaris; - salaristrappen die het resultaat zijn van de periodieke salarisverhogingen; - een maximumsalaris.

Geen enkele salarisschaal mag zich over meer dan 31 jaar ontwikkelen.

Het salaris en de periodieke salarisverhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.

Het salaris, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage, ligt nooit beneden de gewaarborgde minimumbezoldiging.

Art. XII 2. De salarisschaal wordt vastgesteld met inachtneming van de rang, van de graad en van de belangrijkheid van de functie die ermee overeenstemt.

Aan elke graad worden een of meer salarisschalen verbonden.

Wanneer meerdere salarisschalen aan één graad worden verbonden, kunnen de hogere salarisschalen alleen verleend worden volgens de in dit besluit bepaalde criteria.

Art. XII 3. § 1. Elke salarisschaal behoort tot een van de vier niveaus die aangeduid worden met de letters A, B, C, D. De salarisschaal wordt verder aangeduid met cijfers. Het eerste cijfer geeft de rang aan, het tweede cijfer de loopbaan binnen de rang. Het laatste cijfer geeft de plaats aan van de salarisschaal met betrekking tot de andere salarisschalen die binnen dezelfde loopbaan bestaan. § 2. Elke salarisschaal wordt aangegeven door de letter-cijfercode die in de tabel van bijlage III boven de salarisschaal is opgenomen.

HOOFDSTUK II. - Vaststelling van het salaris Art. XII 4. Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad wordt elk salaris dat werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld volgens de nieuwe bezoldigingsregeling.

Indien het aldus opnieuw vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat de ambtenaar in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft hij in die graad het hoogste salaris genieten totdat hij een ten minste gelijk salaris ontvangt.

Art. XII 5. Het salaris van elke ambtenaar wordt vastgesteld in de salarisschaal of in een van de salarisschalen, verbonden aan zijn graad, behoudens uitzonderingen die bepaald worden in dit besluit.

Art. XII 6. De gerechtigde in een schaal ontvangt te allen tijde het salaris dat overeenstemt met zijn anciënniteit die het totaal van de in aanmerking komende diensten uitmaakt.

Art. XII 7. Voor het bepalen van de leeftijd van de ambtenaar wordt, voor de vaststelling van zijn salaris, de verjaardag die niet op de eerste van de maand valt, steeds verschoven naar de eerste van de volgende maand.

HOOFDSTUK III. - In aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris Afdeling I . - Aanrekening van voltijdse diensten Art. XII 8. Voor de toepassing van dit deel verstaat men onder : 1° dienst van de Verenigde Naties, van de Noordatlantische Verdragsorganisatie, van de Europese Unie, een lidstaat van de Europese Unie, Belgische staat, dienst van de gemeenschappen en/of de gewesten : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht van die overheden;2° dienst van Afrika : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;3° andere openbare diensten dan de diensten van de Verenigde Naties, van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de Europese Unie, een lidstaat van de Europese Unie, de Belgische staat, de gemeenschappen en/of de gewesten en de diensten van Afrika : a) elke rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de uitvoerende macht;b) elke rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo, of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;c) elke dienst die afhangt van een regionaal of lokaal bestuur, een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;d) elke andere instelling onder het recht van een EU-lidstaat of Belgisch recht die voldoet aan collectieve behoeften van lokaal of algemeen belang, en in de oprichting waarvan of de bijzondere leiding waarvan de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.4° beroepsmilitair : a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van oefeningsprestaties;c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;d) de militairen met een lagere graad dan de graad van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederdienstneming;e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserveaalmoezeniers die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen. Art. XII 9. § 1. Met werkelijke diensten, zoals bedoeld in artikel VII 19, worden gelijkgesteld, voor zover zij deel uitma(a)k(t)en van een periode van voltijds contractueel dienstverband : 1° de wachtdag en ook de periodes van afwezigheid wegens ziekte die binnen een periode vielen waarin de werkgever verplicht was gewaarborgd loon en/of een aanvullende vergoeding te betalen;2° de periodes van afwezigheid wegens arbeidsongeval, ongeval op weg naar of van het werk of beroepsziekte wanneer de ambtenaar tijdens zijn vorige prestaties als contractueel personeelslid, onder de wet viel van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;3° de eerste 30 kalenderdagen afwezigheid ten gevolge van een arbeidsongeval, wanneer het contractueel personeelslid onder de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 viel;4° de periodes van bevallingsverlof;5° de periodes van militaire dienstplicht of dienst als gewetensbezwaarde;6° de periodes van afwezigheid : a) om dwingende redenen of wegens gecontingenteerd verlof;b) wegens loopbaanonderbreking;c) wegens politiek verlof;d) wegens vakantiewerkloosheid;e) wegens vormingsverlof. § 2. Niet gelijkgesteld met werkelijke diensten worden : 1° wat de diensten betreft gepresteerd als tijdelijk personeelslid aangeworven krachtens het besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel of krachtens het besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel : de periodes van dienstschorsing wegens ziekte of gebrekkigheid, die naargelang het aantal dienstjaren : - de 30 dagen te boven gaan voor personeelsleden met minder dan 2 jaar dienst; - de 60 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 2 en minder dan 4 jaar dienst; - de 90 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 4 en meer dan 4 jaar dienst. 2° wat de diensten betreft gepresteerd als bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid de periodes van schorsing die niet bezoldigd zijn en niet voor salarisverhoging in aanmerking komen;3° de periodes van ongewettigde afwezigheid;4° de periodes van vrijstelling van stempelcontrole. Art. XII 10. § 1. Voor de toekenning van de salarisverhogingen komen in aanmerking de werkelijke diensten met volledige prestaties die de ambtenaar heeft verricht : 1° terwijl hij behoorde tot : a) de diensten van de Verenigde Naties, van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de Europese Unie, van een lidstaat van de Europese Unie, van de Belgische staat, van de gemeenschappen en/of de gewesten, of van Afrika of tot de andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als titularis van een bezoldigd ambt;b) de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen als titularis van een ambt, dat rechtstreeks door middel van een weddetoelage of via een financieringsenveloppe bezoldigd wordt;c) de de centra voor leerlingenbegeleiding als titularis van een ambt, dat rechtstreeks door middel van een weddetoelage of via een financieringsenveloppe bezoldigd wordt.2° in de hoedanigheid van : a) vastbenoemd personeelslid of stagiair;b) personeelslid, dat geen deel uitmaakt van het personeel van de ministeries, de regeringen van gemeenschappen en gewesten of een openbare instelling en dat aangewezen werd om deel uit te maken van een ministerieel kabinet of een kabinet van een lid van een regering van een gemeenschap of van een gewest;c) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;d) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;e) tijdelijke, benoemd in een betrekking van de personeelsformatie van de tijdelijke dienst die bij het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening werd opgericht bij artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;f) werknemer in het bijzonder tijdelijk kader;g) werknemer in het derde arbeidscircuit;h) stagiair in het raam van de stage van de jongeren;i) werknemer ten laste van het Interdepartementaal Begrotingsfonds;j) gesubsidieerd contractueel;k) contractueel wanneer het dienstverband bij arbeidsovereenkomst niet valt onder f) tot en met j) ;l) bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid op grond van artikel 10 van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen, die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten, tot een maximum van tien jaar;m) occasioneel medewerker;n) tewerkgestelde werkloze.Voor de volledige en werkelijke prestaties als tewerkgestelde werkloze worden ook de periodes van afwezigheid meegerekend, die overeenstemmen met de administratieve toestand van dienstactiviteit waarin een ambtenaar zijn aanspraak op salarisverhoging behoudt, volgens het statuut dat van toepassing is in de instelling. § 2. Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van salarisverhogingen : 1° de voltijdse prestaties die de ambtenaar heeft bij : a) de publiekrechtelijke en vrije universiteiten als titularis van een bezoldigd ambt, ongeacht de financieringsbron;b) het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO), het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL), het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen (FWO-V), het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch onderzoek in de industrie (IWT) als mandaathouder.2° in afwijking van artikel XII 9, § 1, de periodes van non-activiteit na het verstrijken van de vijf jaar in het geval van verlof voor deeltijdse prestaties overeenkomstig artikel X 39.3° de onvolledige prestaties aan 80 % die overeenkomstig het koninklijk besluit nr.259 van 31 december 1983 betreffende de duur der prestaties van de personeelsleden tijdens het eerste jaar van de indiensttreding, als volledige prestaties beschouwd werden.

Art. XII 11. § 1. De vorige voltijdse beroepsbedrijvigheid in de privé-sector kan als voorgaande diensten voor de betrokken ambtenaar worden aanvaard, op voorwaarde dat het bezit van ervaring formeel als nuttig werd gesteld voor de aanwerving. § 2. Bij het aanvaarden van de voorgaande diensten worden de periodes van afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte, die de periodes van gewaarborgd of aanvullend loon te boven gaan, alsmede van tijdelijke werkloosheid, niet in aanmerking genomen. § 3. Het dagelijks bestuur bepaalt het aantal jaren dat met toepassing van § 1 voor de geldelijke anciënniteit in aanmerking genomen mag worden.

Het voordeel van de validering van privé-diensten blijft behouden na wijziging in de hoedanigheid van de ambtenaar of wanneer aan de betrokken ambtenaar een andere functie of graad wordt toegekend. § 4. Voor zover ze ten minste de helft van een normale beroepsbezigheid in beslag nemen, worden de vanaf 1 januari 1994 verrichte deeltijdse prestaties in aanmerking genomen volgens de bepaling, vermeld in artikel XII 12.

Afdeling II . - Aanrekening van deeltijdse diensten Art. XII 12. Voor zover ze ten minste de helft van een normale beroepsbezigheid in beslag nemen, worden de vanaf 1 januari 1994 door een ambtenaar deeltijds verrichte diensten in een in artikel XII 10 en XII 11 bedoelde instelling als volgt in aanmerking genomen : 1° voor 50 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 50 %van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 80 %;2° voor 80 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 80 %van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 90 %;3° voor 90 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 90 %van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 100 %. Afdeling III . - Nadere algemene bepalingen voor het aanrekenen van vorige diensten en het berekenen van het salaris Art. XII 13. De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar heeft mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden.

Art. XII 14. § 1. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand. § 2. De in aanmerking komende diensten worden afgerond naar kalendermaanden.

Art. XII 15. Voor de vaststelling van het salaris en het bepalen van het tijdstip van de periodieke salarisverhoging wordt er alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit.

De nuttige anciënniteit is het kleinste aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit van een ambtenaar, vastgesteld overeenkomstig de artikelen XII 10, XII 11 en XII 12, dat hem recht geeft op een periodieke salarisverhoging.

Art. XII 16. § 1. De ambtenaar die werd bevorderd in graad of in salarisschaal, heeft in zijn nieuwe graad of salarisschaal nooit een lager salaris dan hij in zijn vorige graad of salarisschaal zou hebben genoten volgens de bezoldigingsregeling die van toepassing was op het ogenblik van de bevordering. § 2. Wanneer een hoger salaris of hogere salarisschaal verbonden is aan het bekleden van een bepaald ambt, dan verliest de ambtenaar het recht op dit salaris en deze salarisschaal in geval van wijziging van dienstaanwijzing.

HOOFDSTUK IV. - Evaluatie onvoldoende Art. XII 17. Voor de ambtenaar die de functioneringsevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen, wordt de eerstvolgende salarisverhoging die volgt op de dag waarop deze functioneringsevaluatie werd toegekend, gedurende zes maanden uitgesteld.

HOOFDSTUK V. - Uitbetaling van het salaris Art. XII 18. § 1. Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. § 2. Wanneer de ambtenaar op pensioen wordt gesteld of overlijdt, wordt het volle maandsalaris betaald aan de betrokkene of aan zijn rechthebbenden, naar gelang van het geval. § 3. Het salaris wordt na het verlopen van de termijn betaald, met dien verstande dat het op de rekening van de ambtenaar bijgeschreven wordt uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Het salaris wordt overgemaakt via overschrijving. § 4. Aan de ambtenaar die in dienst is getreden bij de VREG wordt, in zoverre niet onmiddellijk het juiste salaris kan worden uitbetaald, vanaf de eerste maand een maandelijks voorschot uitgekeerd dat gelijk is aan het beginsalaris van zijn graad. Wanneer het aangeworven personeelslid op het einde van de tweede maand na de datum van indiensttreding nog steeds geen salaris heeft ontvangen door een fout van de overheid die hem heeft aangeworven, ontvangt hij ambtshalve nalatigheidsintresten, berekend op het beginsalaris. Deze nalatigheidsintresten worden aangerekend vanaf de maand die volgt op de datum van indiensttreding.

Art. XII 19. Het maandsalaris volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig de bepalingen die voorgeschreven worden door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het gezondheidsindexcijfer van het rijk worden gekoppeld.

Het maandsalaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 (102,02).

HOOFDSTUK VI. - Berekening van het salaris in geval van deeltijdse prestaties of niet-opgenomen verlofdagen en aanpassing van de gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XII 20. In afwijking van artikel XII 1, laatste lid, wordt voor het geval dat de ambtenaar van de verlofregeling voor deeltijdse prestaties geniet of deeltijdse diensten verricht, de gewaarborgde minimumbezoldiging berekend naar rata van de werkelijke prestaties.

Art. XII 21. § 1. Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag van het maandloon berekend volgens de volgende formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met gepresteerde werkdagen worden gelijkgesteld de niet-gepresteerde werkdagen waarop volgens deel X van dit besluit « Het verlof en de administratieve toestand tijdens verlof » het salaris wordt doorbetaald, onverminderd de artikelen VIII 4 en IX 3. § 2. De ambtenaar met verlof voor deeltijdse prestaties, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt of de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben, ontvangt het salaris dat verschuldigd is voor verlof voor deeltijdse prestaties zoals bepaald in § 1, vermeerderd met het vijfde van het salaris dat overeenstemt met de ingevolge het verlof voor deeltijdse prestaties niet-geleverde diensten.

In geval van combinatie van verloven wordt voor de berekening van dit supplement alleen rekening gehouden met het verlof voor deeltijdse prestaties. § 3. Wanneer de ambtenaar ingevolge de behoeften van de dienst het jaarlijks verlof waarop hij recht heeft niet heeft kunnen opnemen voor het einde van de arbeidsrelatie, worden deze dagen aan hem uitbetaald. § 4. Voor de toepassing van § is het salaris dat in aanmerking moet worden genomen voor de uitbetaling gelijk aan het salaris voor volledige prestaties, eventueel aangevuld met de toelagen, bedoeld in de hoofdstukken II en VII van titel III van deel XII van dit besluit.

HOOFDSTUK VII. - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XII 22. § 1. Voor de toepassing van de navolgende bepalingen, vermeld onder dit hoofdstuk, moet men verstaan onder volledige prestaties : de prestaties waarvan het dienstrooster een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt. § 2. Voor de toepassing van de navolgende bepalingen, vermeld onder dit hoofdstuk, moet men verstaan onder bezoldiging : het salaris, vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.

Art. XII 23. De jaarlijkse bezoldiging van de ambtenaar die 21 jaar oud is, bedraagt voor volledige prestaties nooit minder dan 13.103,16 euro (100 %).

Art. XII 24. Het verschil tussen de in artikel XII 23 bedoelde jaarlijkse bezoldiging en de bezoldiging waarop de ambtenaar normaal recht zou hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een bijslag en wordt in zijn salaris opgenomen.

Art. XII 25. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht, dan wordt hem de overeenkomstig artikel XII 23 vastgestelde bezoldiging toegekend overeenkomstig artikel XII 21.

Art. XII 26. De regeling inzake de indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XII 19 geldt ook voor de jaarlijkse bezoldiging, bedoeld in artikel XII 23.

Art. XII 27. Deze titel is van toepassing op de stagiair, behalve het hoofdstuk IV. TITEL II. - Vaststelling van de salarisschalen HOOFDSTUK I. - Organieke regeling Art. XII 28. § 1. Aan de hierna vermelde graden worden, onverminderd artikel VII 38, § 3, de salarisscha(a)l(en) verbonden die overeenkom(t)(en) met de ernaast vermelde letter-cijfercode(s). § 2. De salarisschalen zijn opgenomen als bijlage III. Adjunct van de directeur A 111 na 6 jaar schaalanciënniteit in A 111 A 112 na12 jaar schaalanciënniteit in A 112 A 113 na 9 jaar schaalanciënniteit in A 113 A 114 Deskundige B 111 na 8 jaar schaalanciënniteit in B 111 B 112 na 10 jaar schaalanciënniteit in B 112 B 113 na 9 jaar schaalanciënniteit in B 113 B 114 Hoofdmedewerker C 211 na 10 jaar schaalanciënniteit in C 211 C 212 Medewerker C 111 na 8 jaar schaalanciënniteit in C 111 C 112 na 10 jaar schaalanciënniteit in C 112 C 113 na 9 jaar schaalanciënniteit in C113 C 114 Speciaal hoofdassistent D 231 na 10 jaar schaalanciënniteit in D 231 D 232 Hoofdassistent D 211 na 10 jaar schaalanciënniteit in D 211 D 212 Assistent D 111 na 8 jaar schaalanciënniteit in D 111 D 112 na 9 jaar schaalanciënniteit in D 112 D 113 HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Art. XII 29. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL III. - Toelagen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities Art. XII 30. Het verrichten van extra prestaties of van prestaties die niet als normaal kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot de toekenning van een toelage. De toelage kan individueel toegekend worden of aan een groep van ambtenaren die in teamverband (een) extra prestatie(s) hebben geleverd.

Art. XII 31. § 1. Behoudens andersluidende bepalingen is de toelage niet verschuldigd : 1° in het geval geen salaris wordt betaald;2° in het geval van een afwezigheid die langer dan 35 werkdagen duurt. § 2. De regeling vermeld in § 1, is niet van toepassing op de toelagen, bedoeld in de hoofdstukken VI en VII van deze titel.

Art. XII 32. Als een ambtenaar zitting heeft in examencommissies, comités, raden of commissies die ressorteren onder het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of een Vlaamse openbare instelling geeft dat feit geen aanleiding tot toekenning van een bijzondere toelage.

Het verlenen van toelagen kan echter uitzonderingen bevatten op de regel van het eerste lid, als zitting hebben geregeld drukke bezigheden met zich meebrengt die directe extra prestaties vergen die buiten het kader vallen van de normale werkzaamheden van de ambtenaar.

Art. XII 33. Voor de toekenning van een toelage verstaat men onder administratieve standplaats : de plaats waar de ambtenaar hoofdzakelijk zijn ambt uitoefent of een zo centraal mogelijk bepaalde plaats in zijn ambtsgebied.

Indien de administratieve standplaats om dienstredenen niet samenvalt met de plaats waar de centrale administratie of de buitendienst gevestigd is, wordt ze schriftelijk bepaald door de voorzitter.

HOOFDSTUK II. - Toelage voor het presteren van overuren Art. XII 34. Aan de ambtenaar die voltijds in dienst is en bij uitzondering verplicht wordt tot het presteren van overuren wordt voor elk uur extra prestatie een toelage toegekend van 1/1850 van de jaarlijkse totale brutobezoldiging.

Onder jaarlijkse brutobezoldiging wordt verstaan : het salaris, in voorkomend geval, verhoogd met : 1° de bijslag in geval van gewaarborgde minimumbezoldiging;2° de haard- en standplaatstoelage. Art. XII 35. § 1. De voorzitter beslist in hoeverre het nodig is dat bezoldigde overuren worden verricht. § 2. De voorzitter beslist, rekening houdend met de dienstnoodwendigheden, in welke mate de betrokken ambtenaar de keuzemogelijkheid krijgt tussen compensatieverlof of bezoldiging van overuren.

De compensatie moet evenwel binnen vier maanden worden genomen.

Wanneer dit niet kan gebeuren, worden in dit geval deze overuren ambtshalve bezoldigd. § 3. De compensatie is gelijk aan het aantal overuren.

Art. XII 36. § 1. Wanneer de ambtenaar, ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden, niet vóór het begin van zijn normale diensttijd op de hoogte gebracht kon worden van de prestaties die hij zonder onderbreking zal moeten leveren, wordt de in artikel XII 34 bepaalde bezoldiging verhoogd met 25 % indien de extra prestatie ten minste één uur in beslag neemt. De in artikel XII 34 bepaalde bezoldiging wordt met 50 % verhoogd wanneer de extra prestaties tussen 22 uur en 7 uur worden geleverd. § 2. De ambtenaar die bij uitzondering buiten zijn dienstverplichtingen of permanentieplicht opgeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan de waarde van 4/1850 van de jaarlijkse gezamenlijke brutobezoldiging, zoals deze bepaald is in artikel XII 34. Deze toelage staat los van de betaling van de gemaakte overuren.

Art. XII 37. De ambtenaar of de stagiair van niveau A kan geen aanspraak maken op het voordeel van de toelagen, bedoeld in de artikelen XII 34 en XII 36.

HOOFDSTUK III. - Toelage voor nacht-, zaterdag- en zondagsprestaties Art. XII 38. § 1. Nachtprestaties zijn prestaties die tussen 22 uur en 6 uur worden verricht, evenals tussen 18 uur en 8 uur op voorwaarde dat deze prestaties eindigen op of na 22 uur en beginnen op of vóór 6 uur. § 2. Zaterdagprestaties zijn prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 0 uur en 24 uur. § 3. Zondagsprestaties zijn prestaties die op een zondag of een wettelijke, decretale of erkende feestdag, overeenkomstig artikel X 12, tussen 0 uur en 24 uur worden verricht.

Art. XII 39. § 1. De ambtenaar die genoopt wordt tot nachtprestaties wordt een toelage voor onregelmatige prestaties uitgekeerd ten bedrage van 1,98 euro (100 %) per uur. § 2. De ambtenaar die genoopt wordt tot zaterdagprestaties wordt een toelage voor onregelmatige prestaties uitgekeerd ten bedrage van 0,95 euro (100 %) per uur. § 3. Het uurbedrag van de toelage voor zondagsprestaties wordt vastgesteld op 1/1850 van het salaris, vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage. § 4. Indien voor enige toelage een uurdeler van toepassing zou zijn, dan wordt hij opgetrokken tot 1/1850 van het salaris zoals bepaald in § 3 van dit artikel, tenzij een reeds gunstiger uurdeler geldt.

Art. XII 40. § 1. De toelagen voor nachtprestaties, verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke, decretale of erkende feestdagen, overeenkomstig artikel X 12, mogen samengevoegd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagsprestaties. § 2. De toelagen, vermeld in artikel XII 39, mogen niet samengevoegd worden met de toelagen, bedoeld in artikel XII 36, § 1, in hoofdstuk II « Toelage voor het presteren van overuren ». De betrokken ambtenaar geniet van het meest gunstige stelsel.

Art. XII 41. § 1. De voorzitter beslist in hoeverre het nodig is dat bezoldigde nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties worden verricht. § 2. De voorzitter beslist, rekening houdend met de dienstnoodwendigheden, in welke mate de betrokken ambtenaar de keuzemogelijkheid krijgt tussen compensatieverlof of bezoldiging van zondagsprestaties.

De compensatie moet evenwel binnen vier maanden worden genomen.

Wanneer dit niet kan gebeuren, worden in dit geval de extra prestaties ambtshalve bezoldigd. § 3. De compensatie voor nacht- en zaterdagprestaties is gelijk aan het aantal te betalen uren indien het overuren zijn. Nacht- of zaterdagprestaties worden steeds betaald, maar alleen gecompenseerd als het overuren zijn.

De compensatie voor zondagsprestaties is gelijk aan het dubbel van het aantal te betalen uren, indien het overuren zijn. Indien het geen overuren zijn, is de compensatie gelijk aan het aantal te betalen uren.

Art. XII 42. De bedoelde toelagen zijn niet samen te voegen met toelagen die krachtens andere reglementeringen voor nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties worden toegekend; in dat geval wordt het meest gunstige stelsel toegepast.

Art. XII 43. De toelagen worden maandelijks en na de vervallen termijn uitgekeerd.

Indien een prestatie een gedeelte van een uur omvat, wordt dat gedeelte afgerond tot een vol uur indien het gelijk is aan of meer dan 30 minuten beloopt; het valt weg indien het deze duur niet bereikt.

Art. XII 44. De bovenvermelde forfaitaire bedragen volgen de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de bepalingen van artikel XII 19.

Art. XII 45. § 1. De ambtenaar die een ambt uitoefent : 1° waarvoor het leveren van zaterdag-, zondag- of nachtprestaties of het werken in een stelsel met wisselende diensten of continudiensten onafscheidelijk verbonden is met de functie;2° waarbij hij van compenserende voordelen geniet, kan geen aanspraak maken op de in artikel XII 39 vermelde toelagen voor nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties. § 2. De ambtenaar of de stagiair van niveau A kan geen aanspraak maken op het voordeel van de toelagen, bedoeld in artikel XII 39. § 3. In afwijking van § 2 kan de ambtenaar of stagiair van rang A1 aanspraak maken op de toelage, bedoeld in artikel XII 39, § 1.

HOOFDSTUK IV. - Functioneringstoelage Art. XII 46. De ambtenaren kunnen een functioneringstoelage krijgen waarvan het bedrag maximaal 15 % van hun salaris bedraagt, indien zij beantwoorden aan de voorwaarden van artikel XII 48.

In voorkomend geval bedraagt voor de ambtenaren van niveau D de functioneringstoelage minimaal 5 % van hun salaris.

De ambtenaren die in aanmerking komen voor een staftoelage komen niet in aanmerking voor een functioneringstoelage.

Art. XII 47. Het dagelijks bestuur beslist over de toekenning van de functioneringstoelage.

Art. XII 48. § 1. Een functioneringstoelage kan toegekend worden indien uit de functioneringsevaluatie blijkt dat de betrokkene uitstekend gepresteerd heeft ten opzichte van de verwachtingen die in de planning werden geformuleerd. § 2. Onder salaris, zoals bedoeld in artikel XII 46, wordt verstaan : het geïndexeerde jaarsalaris, van toepassing in de maand december van het evaluatiejaar.

Art. XII 49. De functioneringstoelage wordt uitbetaald voor 1 augustus van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar.

HOOFDSTUK V. - Geschrapt HOOFDSTUK VI. - De haard- of standplaatstoelage Art. XII 51. § 1. Een haardtoelage wordt toegekend : 1° aan het gehuwde personeelslid of het personeelslid dat samenleeft, tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft;2° aan het alleenstaande personeelslid van wie een of meer kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van het gezin. § 2. In geval dat de twee echtgenoten of de twee personen die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene aan van de twee aan wie de toelage uitbetaald zal worden.

De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door het personeelslid wordt opgesteld volgens het als bijlage VII bij het stambesluit VOI gevoegd model en toegestuurd aan de personeelsdienst. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt. § 4. De in non-activiteit gestelde ambtenaar ontvangt noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage.

Art. XII 52. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° Salarissen die het grensbedrag van 15.940,42 euro niet te boven gaan : Haardtoelage Standplaatstoelage 719,88 359,94 2° Salarissen die hoger liggen dan het grensbedrag van 15.940,42 euro, doch het grensbedrag van 18.147,81 euro niet te boven gaan : Haardtoelage Standplaatstoelage 395,94 179,97 De bezoldiging van de ambtenaar wiens salaris hoger is dan 15.940,42 euro, mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die hij zou hebben indien zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

De bezoldiging van de ambtenaar wiens salaris hoger is dan 18.147,81 euro, mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die hij zou hebben indien zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.

Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan : het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen.

Art. XII 53. De haard- of standplaatstoelage en de grensbedragen, vastgesteld voor de toekenning ervan, volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig artikel XII 19.

Art. XII 54. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt tezelfdertijd betaald als het salaris van de maand waarop ze betrekking heeft.

In geval van deeltijdse prestaties of gedeeltelijke maandpresaties wordt zij betaald overeenkomstig artikel XII 21.

Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals het bepaald is bij artikel XII 52, past men voor de volle maand het voordeligste stelsel toe.

HOOFDSTUK VII. - Vakantiegeld en eindejaarstoelage Afdeling I . - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XII 55. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° verloning : a) het salaris, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage;b) het gewaarborgd en/of aanvullend loon en/of het vervangingsinkomen dat het contractueel personeelslid ontving, zonder de aanpassing aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig artikel XII 19;2° jaarbezoldiging : het salaris, sub 1°, a) , verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage, en zonder de aanpassing aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig artikel XII 19;3° brutojaarbezoldiging : de jaarbezolding, sub 2°, aangepast aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig artikel XII 19. Art. XII 56. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, hierna vermeld respectievelijk in afdeling II en III van dit hoofdstuk, neemt men de perioden in aanmerking gedurende welke de ambtenaar, tijdens het referentiejaar voor het vakantiegeld, of de referentieperiode voor de eindejaarstoelage : 1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° afwezig was wegens bevallingsrust, toegekend door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, aldaar « moederschapsrust » genoemd;4° afwezig was wegens ouderschapsverlof. Art. XII 57. Onverminderd het artikel XII 56, 2°, 3° en 4° wordt, naar gelang van het geval, wanneer niet tijdens het gehele referentiejaar of de referentieperiode volledige prestaties werden verricht, het bedrag van het vakantiegeld en/of de eindejaarstoelage : 1° bepaald op respectievelijk een twaalfde of een negende van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een hele maand beslaat;2° aangepast overeenkomstig artikel XII 21. Afdeling II . - Vakantiegeld Art. XII 58. Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen, vervat in deze afdeling, verstaat men onder : « referentiejaar » : het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan.

Art. XII 59. Het vakantiegeld bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte.

Art. XII 60. Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het gehele referentiejaar, berekent men het vakantiegeld als volgt : 1° het forfaitaire gedeelte voor het jaar 2000 bedraagt 874,39 euro. Dit bedrag wordt elk jaar aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die men krijgt door de deling waarbij : a) het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het uitbetalingsjaar het deeltal is;b) het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het referentiejaar de deler is. Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, berekent men tot op vier decimalen. Het geïndexeerde forfaitaire bedrag wordt afgerond tot op de naasthogere eenheid; 2° het veranderlijk gedeelte bedraagt 1,1 % van de jaarbezoldiging, aangepast aan het verhogingspercentage van de maand maart van het uitbetalingsjaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig artikel XII 19. Dit percentage berekent men op basis van het brutobedrag dat verschuldigd zou zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke bezoldiging heeft ontvangen.

Art. XII 61. Voor de berekening van het vakantiegeld neemt men eveneens in aanmerking de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar zoals bedoeld in artikel XII 58 tot de dag voor de datum waarop de ambtenaar tot de stage werd toegelaten, op voorwaarde dat hij : 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vier maanden die volgen op : a) hetzij de datum waarop hij de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop aan de leerovereenkomst een einde is gekomen. Art. XII 62. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden van artikel XII 61 voldoet. Dit bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.

Art. XII 63. § 1. Het vakantiegeld wordt betaald in de loop van de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend. § 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum waarop de ambtenaar de leeftijdsgrens bereikt, of die volgt op de datum van zijn overlijden, van zijn ontslagneming, van zijn afdanking of van zijn afzetting.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend, waarbij er rekening gehouden wordt met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarbezoldiging die als basis dient voor de berekening van de bezoldiging die de ambtenaar op die datum geniet.

Wanneer hij op die datum geen bezoldiging of een verminderde bezoldiging geniet, wordt het percentage berekend op de bezoldiging die hem dan verschuldigd geweest zou zijn.

Art. XII 64. Op het forfaitair en het veranderlijk gedeelte van het vakantiegeld wordt 13,07 % ingehouden.

Afdeling III . - Eindejaarstoelage Art. XII 65. Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen, vervat in deze afdeling III, wordt verstaan onder : « referentieperiode » : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar.

Art. XII 66. De ambtenaar die, ongeacht zijn activiteit of zijn graad, tijdens de gehele referentieperiode of een gedeelte ervan heeft behoord tot de VREG, is onderworpen aan de bepalingen van deze afdeling III. Art. XII 67. De ambtenaar ontvangt het volledig bedrag van de in artikel XII 68 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties zijn verloning volledig heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode.

Art. XII 68. § 1. De eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 2. Deze eindejaarstoelage berekent men als volgt : 1° Het forfaitaire gedeelte voor het jaar 2000 bedraagt 278,71 euro. Dit bedrag wordt elk jaar opnieuw aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die gelijk is aan het quotiënt van een deling waarbij : a) het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het uitbetalingsjaar het deeltal is;b) het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorig jaar de deler is. Het quotiënt van deze deling wordt berekend op vier decimalen en het aldus geïndexeerde bedrag wordt afgerond op de naasthogere eenheid. 2° Het veranderlijk gedeelte is gelijk aan 2,5 % van de jaarbezoldiging, aangepast aan het verhogingspercentage van de maand oktober van het uitbetalingsjaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig artikel XII 19. § 3. Wanneer de ambtenaar zijn bezoldiging niet heeft ontvangen voor de maand oktober van het uitbetalingsjaar, komt voor de berekening van het veranderlijk deel van de toelage, die bruto-jaarbezoldiging in aanmerking, die als basis voor de berekening van zijn brutobezoldiging voor deze maand zou hebben gediend, indien deze brutobezoldiging verschuldigd was geweest.

Art. XII 69. De eindejaarstoelage wordt in een keer uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.

Art. XII 70. Voor de vereffening en de betaling van de eindejaarstoelage moet het ministerie, de dienst of de instelling instaan, die belast was of belast geweest zou zijn met het vereffenen en het betalen van de verloning aan de gerechtigde : 1° hetzij voor de laatste maand van de referentieperiode;2° hetzij voor het eerste deel van die maand indien deze twee of meer voor de begrotingsaanrekening van die verloning verschillende periodes omvat. HOOFDSTUK VIII. - Toepassing Art. XII 71. § 1. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair. § 2. Hoofdstuk II en III zijn niet van toepassing op de stagiair van niveau A. TITEL IV. - Vergoedingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities Art. XII 72. Een vergoeding wordt verleend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet normaal zijn en niet onafscheidelijk met het ambt verbonden zijn.

Art. XII 73. Wanneer de toestand die aanleiding geeft tot de toekenning van een vergoeding zich herhaaldelijk kan voordoen, kan het bedrag van deze vergoeding forfaitair vastgesteld worden.

Art. XII 74. De onderbreking van de ambtsuitoefening waaraan een forfaitaire vergoeding is verbonden brengt voor de ambtenaar de schorsing mee van de betaling van bedoelde vergoeding voor zover de lasten niet meer worden gedragen.

HOOFDSTUK II. - Vergoeding voor begrafeniskosten Art. XII 76. In geval van overlijden van een ambtenaar wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e), of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste bruto activiteitsbezoldiging van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de salariscomplementen en de toelagen die bij het salaris behoren.

De vergoeding mag het twaalfde van het bedrag niet overschrijden, dat vastgesteld werd met toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.

Art. XII 77. Bij ontstentenis van de in artikel XII 76 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat ze evenwel meer mag belopen dan het hierboven vermelde bedrag ten gunste van de echtgeno(o)t(e) of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald.

Art. XII 78. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan het dagelijks bestuur, in uitzonderingsgevallen beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van een of meer gerechtigden uit te keren.

Art. XII 79. De hierboven bepaalde vergoeding mag met soortgelijke krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het bij artikel XII 77 bedoelde bedrag worden samengevoegd.

Art. XII 80. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL V. - Sociale voordelen HOOFDSTUK I. - Werkgeversbijdrage in de kosten van het woon-werkverkeer voor de ambtenaar die de werkplaats moeilijk of niet kan bereiken met het gemeenschappelijk openbaar vervoer.

Afdeling I . - Recht op tegemoetkoming Art. XII 81. De ambtenaar die zijn werkplaats moeilijk of niet met het gemeenschappelijk openbaar vervoer kan bereiken, ofwel omdat de werkplaats te ver van een halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoer gelegen is, ofwel omdat de werkplaats naargelang van de opgelegde arbeidstijdregeling moeilijk of niet met het gemeenschappelijk openbaar vervoer te bereiken is, heeft recht op de werkgeversbijdrage, vermeld in artikel XII 86.

Art. XII 82. De ambtenaren van niveau A worden uitgesloten van de toepassing van deze titel.

Afdeling II . - Toekenningsvoorwaarden Art. XII 83. De werkplaatsen die moeilijk of niet te bereiken zijn met het gemeenschappelijk openbaar vervoer worden bepaald bij omzendbrief van de minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken. Als moeilijk of niet te bereiken arbeidsplaatsen worden beschouwd : 1° werkplaatsen waarvan de dichtstbijzijnde halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoer zich op minstens 3 km van de werkplaats bevindt;2° werkplaatsen die zich op minder dan 3 km van een halte van een openbaar vervoermiddel bevinden maar waar de ambtenaar onder een zodanige arbeidstijdregeling (ploegensysteem) moet presteren dat het begin - en/of einduur buiten de bedieningsuren van het gemeenschappelijk openbaar vervoer vallen. Art. XII 84. De voorzitter beslist voor de werkplaats die zich op minder dan 3 km van de dichtstbijzijnde halte van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel bevindt, welke ambtenaar een arbeidstijdregeling heeft waarvan het begin- en/of einduur buiten de bedieningsuren van het gemeenschappelijk openbaar vervoer vallen of nopen tot een combinatie van eigen vervoer en gemeenschappelijk openbaar vervoer, omdat men anders de woonplaats niet meer of de werkplaats niet tijdig kan bereiken.

Afdeling III . - Bedrag van de tegemoetkoming Art. XII 85. § 1. Aan de bestuurders van dienstwagens, behoudens degene die een functiebeschrijving als chauffeur hebben, die in het kader van het woon-werkverkeer geregeld andere personeelsleden gaan ophalen, wordt een jaarlijkse forfaitaire toelage van 253,89 euro (100 %) toegekend. § 2. De toelage volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig de bepalingen van artikel XII 19. § 3. In voorkomend geval wordt de toelage uitbetaald pro rata van de maanden waarin de ambtenaar in voldoende mate anderen is gaan ophalen.

Art. XII 86. Bij gebrek aan dienstvervoer heeft de ambtenaar die met een eigen vervoermiddel naar het werk komt, recht op de wettelijke werkgeversbijdrage voor de totale maandelijkse kostprijs van een treinkaart tweede klasse voor dezelfde afstand.

Ook de eventuele passagiers hebben recht op deze werkgeversbijdrage.

HOOFDSTUK II. - Tegemoetkoming van de werkgever in het woon-werkverkeer met het gemeenschappelijk openbaar vervoer Art. XII 87. De VREG neemt de kosten van een abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer naar en van het werk volledig ten laste.

Het supplement voor een abonnement in eerste klasse van de NMBS blijft ten laste van de ambtenaar.

HOOFDSTUK III. - Toekenning van een fietsvergoeding voor het woon-werkverkeer Art. XII 88. § 1. De ambtenaar die ten minste 80 % van de effectief te werken dagen per maand het volledige of een gedeelte van het woon-werktraject met de fiets aflegt, ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding. § 2. De in § 1 bedoelde vergoeding is gelijk aan 0,15 euro per kilometer. De afstanden van 500 meter en meer worden afgerond naar boven, de afstanden van minder dan 500 meter worden afgerond naar beneden. § 3. Deze vergoeding is niet verschuldigd als de afstand van een enkele rit met de fiets minder dan 1 kilometer per dag bedraagt. § 4. De in § 2 vermelde vergoeding wordt betaald op basis van het arbeidsregime van het personeelslid. § 5. De in § 2 vermelde vergoeding wordt niet toegekend voor de volledige kalendermaanden waarin geen prestaties worden geleverd.

HOOFDSTUK IV. Reis- en hotelkosten en maaltijdvergoeding voor dienstreizen Afdeling I . - Algemene bepalingen Art. XII 89. Reiskosten en maaltijdvergoeding worden slechts vergoed voor dienstreizen, gemaakt op kosten van de ambtenaar. De kosten die de ambtenaar heeft gehad, worden terugbetaald, onder de bij dit hoofdstuk en in de bijlagen bepaalde grenzen.

Art. XII 90. De voorzitter beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is.

Afdeling II . - Reiskosten Onderafdeling I. - Gebruik van privé-voertuigen Art. XII 91. § 1. De ambtenaar die voor dienstreizen gebruik maakt van zijn eigen voertuig, zoals hierna vermeld, heeft per afgelegde kilometer recht op een overeenkomstige vergoeding van : auto, motorfiets en bromfiets : 0,2636 euro fiets : 0,15 euro op basis van een kostenstaat voor reis- en maaltijdvergoeding.

In voorkomend geval heeft hij recht op de terugbetaling van parkeerkosten. § 2. In geval van carpooling wordt voor de bestuurder de vergoeding verhoogd met de helft. De personeelsleden die meereizen hebben geen recht op kilometervergoeding. § 3. De bedragen voor het gebruik van eigen auto, motorfiets of bromfiets, vermeld in §§ 1 en 2 worden elk jaar op 1 juli herzien naargelang de evolutie van de criteria zoals bepaald in het koninklijk besluit van 20 juli 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

Art. XII 92. § 1. Wanneer de ambtenaar verplicht is hetzij zijn eigen auto, hetzij zijn eigen motorfiets, hetzij zijn eigen bromfiets te gebruiken voor een dienstreis, wordt de verplaatsing van de woonplaats naar de standplaats vergoed aan de helft van de kilometervergoeding. § 2. Wanneer de kortste afstand van de woonplaats naar de plaats waarheen de ambtenaar zich moet begeven niet over de administratieve standplaats loopt, wordt de ambtenaar volledig vergoed vanaf de woonplaats. § 3. De ringen rond een agglomeratie worden beschouwd als behorend tot die agglomeratie.

Onderafdeling II. - Gebruik van andere voertuigen dan privé-voertuigen Art. XII 93. De door de ambtenaar werkelijk gemaakte kosten voor een dienstreis per vliegtuig of met het openbaar vervoer worden integraal vergoed.

Art. XII 94. De ambtenaar die een dienstreis maakt per spoor reist in eerste klasse.

Onderafdeling III. - Hotelkosten en maaltijdvergoeding Art. XII 95. § 1. De vergoeding voor middagmaal wordt slechts uitbetaald voor dienstreizen, die in het totaal minstens zes uur duren. § 2. De vergoeding voor avondmaal wordt slechts uitbetaald voor dienstreizen, die in het totaal minstens zes uur duren en beginnen om of na 14 uur. § 3. De middagmaal- en avondmaalvergoeding worden slechts gecumuleerd voor dienstreizen die minstens 12 uur duren. § 4. Er wordt geen maaltijdvergoeding toegekend voor dienstreizen binnen een straal van 25 kilometer vanaf de standplaats of woonplaats wanneer de verplaatsing met een motorvoertuig gedaan wordt of binnen een straal van 5 kilometer in het andere geval. Onder motorvoertuig wordt verstaan een auto, een motorfiets of een bromfiets. § 5. Wanneer de reis op zijn kosten gebeurt heeft de ambtenaar die een eendagsreis maakt met overnachting maximaal recht op terugbetaling van kamer en ontbijt volgens de bedragen, vermeld in de omzendbrief reis- en maaltijdvergoeding. § 6. De vergoeding, bedoeld in §§ 1 en 2, bedraagt 9,30 euro (100 %) en volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig artikel XII 19. § 7. De vergoeding, bedoeld in §§ 1 en 2, wordt betaald na het indienen van een kostenstaat.

Onderafdeling IV. - Meerdaagse reizen Art. XII 96. De ambtenaar die een meerdaagse dienstreis maakt met overnachting op zijn kosten, heeft maximaal recht op terugbetaling van kamer en ontbijt volgens de bedragen, vermeld in de omzendbrief reis- en maaltijdvergoeding.

Zowel voor middagmaal als voor avondmaal ontvangt hij telkens 17,35 euro (100 %).

Dit bedrag volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer, overeenkomstig artikel XII 19.

HOOFDSTUK V. - Toepassingsgebied Art. XII 97. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.

TITEL VI. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen Art. XII 98. § 1. De ambtenaar die vanuit een andere instelling is overgegaan naar de VREG, behoudt de salarisschaal waarop hij recht had volgens de bestaande reglementering op het ogenblik van zijn overplaatsing en in de graad, die hij op dat ogenblik bekleedde, indien deze gunstiger is dan de salarisschaal van de VREG die op hem van toepassing zou zijn. De latere wijzigingen aan deze reglementering zijn op hem niet meer van toepassing.

Hij behoudt eveneens de uitkering van toelagen, vergoedingen of sociale voordelen, in zoverre de voorwaarden voor de toekenning ervan verder blijven bestaan in de VREG. § 2. Onder reglementering, bedoeld in § 1, moet minstens een ministerieel besluit worden verstaan. § 3. In geen geval kunnen de voordelen, bedoeld in § 1, van de dienst van oorsprong worden samengevoegd met de voordelen in de VREG. De meest gunstige regeling is van toepassing op de ambtenaar.

Deel XIII. - De rechtspositie van het conctractuele personeelslid TITEL I. - Toepassingsgebied Art. XIII 1. § 1. Dit deel is van toepassing op het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen wordt overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hierna het contractuele personeelslid te noemen. § 2. Dit deel doet geen afbreuk aan de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van andere arbeidsrechtelijke wetten en besluiten die van toepassing zijn op het contractuele personeel van de VREG. TITEL II. - De aanwerving en de toelatingsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - De aanwerving Afdeling I . - Organieke regeling Art. XIII 2. Overeenkomstig artikel 32, § 2 van het elektriciteitsdecreet van 17/07/00 zijn contractuele indienstnemingen uitsluitend toegestaan om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen;2° ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden;3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen. Afdeling II . - Tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften Art. XIII 3. § 1. Contractuele indienstnemingen om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften kunnen alleen maar plaatsvinden voor beperkte duur. § 2. Het dagelijks bestuur bepaalt het aantal, de duur en de soort van betrekkingen waarin personeel met een contract in dienst genomen wordt om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften, op voorstel van de voorzitter.

Afdeling III . - Vervangingsopdrachten Art. XIII 4. Het contractuele personeelslid dat een vervangingsopdracht verricht, wordt in dienst genomen in de graad die overeenstemt met de graad van de ambtenaar of het contractuele personeelslid die hij vervangt, of in een graad die lager is.

Afdeling IV . - Bijkomende of specifieke opdrachten Art. XIII 5. § 1. Bijkomende en specifieke opdrachten zijn de functies verbonden aan de betrekking van : 1° technisch toezichthouder van de energiemarkten;2° economisch toezichthouder van de energiemarkten;3° juridisch toezichthouder van de energiemarkten.4° kantoorcoördinator § 2.De indienstneming in deze betrekkingen vindt plaats bij de arbeidsovereenkomst hetzij voor bepaalde, hetzij voor onbepaalde duur.

HOOFDSTUK II. - De toelatingsvoorwaarden Art. XIII 6. Onverminderd de voorwaarden voor indienstneming van gesubsidieerde contractuelen zoals ze door de Vlaamse regering worden vastgesteld of aanvullende vereisten die voor de indienstneming van een personeelslid in een bepaalde functie worden gesteld, moeten de personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen worden, voldoen aan de hiernavermelde toelatingsvoorwaarden : 1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het beoogde ambt;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° lichamelijk geschikt zijn;5° met uitsluiting van hogere diploma's of getuigschriften, een diploma of getuigschrift bezitten dat overeenstemt met het niveau van de vacante betrekking en dat eventueel in de functiebeschrijving nader wordt bepaald;6° Belg zijn voor contractuele betrekkingen die een rechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten die strekken tot bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse Gemeenschap of andere openbare lichamen. De voorwaarde vermeld in het eerste lid, 5°, geldt niet : a) wanneer het hoger diploma of getuigschrift werd behaald na de inschrijving of na het slagen voor de selectieprocedure voor de vacante betrekking;b) voor contractuele personeelsleden die in dienst worden genomen ter vervanging van personeelsleden met loopbaanonderbreking;c) bij verlenging van lopende arbeidsovereenkomsten.d) voor vacante betrekkingen van een niveau dat net lager ligt dan het niveau dat overeenstemt met het behaalde diploma of getuigschrift. TITEL III. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - Algemene regelingen Afdeling I . - Soort van arbeidsovereenkomst Art. XIII 7. Elke arbeidsovereenkomst wordt aangegaan hetzij voor bepaalde of onbepaalde duur, hetzij als vervangingsovereenkomst.

Afdeling II . - Schriftelijke vaststelling van de arbeidsovereenkomst Art. XIII 8. Elke arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk afgesloten.

Art. XIII 9. De voorzitter ondertekent de arbeidsovereenkomst van dit personeelslid.

Afdeling III . - Proeftijd - Beoordeling Onderafdeling I. - Proeftijd Art. XIII 10. Het contractuele personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd.

Art. XIII 11. § 1 Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met een proeftijd, tenzij de beroepsgeschiktheid kan worden afgeleid uit voorgaande prestaties bij de instelling.. § 2 De voorzitter stelt de duur van de proeftijd vast.

Art. XIII 12. Een proeftijd wordt niet meer opgelegd wanneer de beroepsgeschiktheid van het contractuele personeelslid uit voorgaande prestaties bij de VREG kan worden afgeleid.

Onderafdeling II. - Beoordeling Art. XIII 13. Na de proeftijd wordt het contractuele personeelslid met een langere tewerkstellingsduur dan 1 jaar, jaarlijks beoordeeld volgens dezelfde regeling als de regeling die geldt voor de functioneringsevaluatie van de ambtenaar..

Een ongunstige beoordeling kan leiden tot ontslag.

Afdeling IV . - Standplaats Art. XIII 14. De voorzitter wijst de standplaats aan van het contractuele personeelslid.

Deze standplaats wordt in de schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeld. Elke wijziging wordt als addendum aan de schriftelijke overeenkomst toegevoegd.

Afdeling V . - Werktijdregeling en arbeidsduur Art. XIII 15. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met dezelfde werktijdregeling als de ambtenaar.

Art. XIII 16. De arbeidsduur is deeltijds of voltijds.

Een voltijdse arbeidsduur omvat voor het contractuele personeelslid hetzelfde aantal arbeidsuren als voor de ambtenaar.

Een deeltijdse arbeidsduur omvat minstens 50 % van een volledige arbeidsduur.

Art. XIII 17. Wanneer op verzoek van het contractuele personeelslid het overeengekomen arbeidsregime wordt gewijzigd, geldt deze wijziging voor onbepaalde duur of tot het einde van de arbeidsovereenkomst.

Het contractuele personeelslid kan in dit geval alleen maar de arbeidsprestaties volgens de oorspronkelijke arbeidsduur hervatten op verzoek van de VREG. Afdeling VI . - Medische controle Art. XIII 18. De regeling inzake medische controle die voor de ambtenaar werd vastgesteld in artikel X 25 geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Afdeling VII . - Bevoegdheid, rechten en plichten Onderafdeling I. - Bevoegdheid Art. XIII 19. Het contractuele personeelslid met salarisschaal A211 en hoger kan een hiërarchische bevoegdheid hebben.

Onderafdeling II. - Rechten Art. XIII 20. Het contractuele personeelslid heeft recht op informatie en vorming over alle aspecten van de taakuitoefening, en voor zover deze informatie en vorming nog tijdens de lopende arbeidsovereenkomst kan worden gevaloriseerd.

Art. XIII 21. Het contractuele personeelslid beschikt over hetzelfde spreekrecht als de ambtenaar.

Art. XIII 22. Het contractuele personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

Onderafdeling III. - Plichten Art. XIII 23. De plichten van de ambtenaar zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op het contractuele personeelslid.

Onderafdeling IV. - Onverenigbaarheden - Cumulatie van beroepsactiviteiten Art. XIII 24. Voor het contractuele personeelslid gelden dezelfde onverenigbaarheden als voor de ambtenaar.

Art. XIII 25. De cumulatieregeling die geldt voor de ambtenaar, is ook van toepassing op het contractuele personeelslid.

Art. XIII 26. Onverminderd artikelen XIII 24 en XIII 25 dient de voorzitter een aanvraag tot cumulatie van ambten in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid. De Vlaamse minister beslist binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvraag of de cumulatie wordt toegestaan of geweigerd. Die termijn wordt in de maand augustus opgeschort.

Onderafdeling V. - Intellectuele eigendomsrechten Art. XIII 27. Voor contractuele personeelsleden geldt dezelfde regeling inzake intellectuele eigendomsrechten als voor de ambtenaar.

HOOFDSTUK II. - Verloven Afdeling I . - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XIII 28. § 1. Buiten het bevallings- en het ziekteverlof kan het contractuele personeelslid geen ander verlof opnemen dan het verlof dat in dit hoofdstuk wordt vermeld. § 2. De voorzitter staat dit verlof toe. Hij ondertekent in dit kader de addenda of schriftelijke toestemmingen waarbij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst.

Art. XIII 29. § 1. Het contractuele personeelslid heeft recht op hetzelfde aantal jaarlijkse vakantiedagen als de ambtenaar. Deze jaarlijkse vakantiedagen moeten worden opgenomen onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die gelden voor de ambtenaar. § 2. Wanneer het contractuele personeelslid deeltijds werkt of in de loop van het jaar in of uit dienst treedt, wordt het aantal jaarlijkse vakantiedagen waarop het recht heeft, tijdens het lopende jaar in evenredige mate verminderd. § 3. Het aantal dagen jaarlijkse vakantie wordt in evenredige mate verminderd met het aantal dagen waarop het contractuele personeelslid in de loop van het jaar om een van de volgende redenen van het werk afwezig was en geen bezoldiging of aanvullend loon van de VREG ontving : - gecontingenteerd verlof; - loopbaanonderbreking; - facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege; - militieverplichtingen (voor zover het volledige kalendermaanden betreft); - ouderschapsverlof.

Wanneer deze vermindering tijdens het lopende jaar niet meer mogelijk is, vindt ze plaats in het daaropvolgende jaar. § 4. Het aantal vakantiedagen wordt steeds uitgedrukt in volledige en halve dagen.

Art. XIII 30. Buiten de dagen jaarlijkse vakantie is het contractuele personeelslid op dezelfde dagen met vakantie als de ambtenaar.

Art. XIII 31. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde compensatieregeling inzake vakantiedagen die samenvallen met een niet-werkdag als voor de ambtenaar.

Afdeling II . - Omstandigheidsverlof Art. XIII 32. De regeling inzake omstandigheidsverlof die voor de ambtenaar werd vastgesteld in artikel X 64, geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Afdeling III . - Opvangverlof Art. XIII 33. De regeling inzake opvangverlof die voor de ambtenaar werd vermeld in artikel X 19 geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Afdeling IV . - Ouderschapsverlof Art. XIII 34. Voor het contractuele personeelslid is dezelfde regeling inzake ouderschapsverlof van toepassing als voor de ambtenaar.

Afdeling V . - Loopbaanonderbreking Art. XIII 35. Het contractuele personeelslid kan loopbaanonderbreking krijgen overeenkomstig de arbeidsrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op de VREG. Art. XIII 36. § 1. Het contractuele personeelslid heeft recht op ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking volgens de regeling die geldt voor de ambtenaar. Om het recht op ouderschapsverlof in de vorm van halftijdse loopbaanonderbreking te kunnen uitoefenen, moet het contractuele personeelslid evenwel minstens met drievierden prestaties zijn tewerkgesteld. § 2. Het contractuele personeelslid heeft recht op loopbaanonderbreking om bijstand of verzorging te verstrekken aan een zwaar ziek gezins- of familielid volgens de regeling die geldt voor de ambtenaar. Om het recht op halftijdse loopbaanonderbreking voor het verstrekken van bijstand of verzorging aan een zwaar ziek gezins- of familielid te kunnen uitoefenen, moet het contractuele personeelslid evenwel minstens met drievierden prestaties zijn tewerkgesteld.

Afdeling VI . - Gecontingenteerd verlof Art. XIII 37. Het contractuele personeelslid kan gecontingenteerd verlof krijgen, vermeld in artikel X 65.

Aan het contractuele personeelslid in proeftijd wordt geen gecontingenteerd verlof toegekend.

Afdeling VII . - Voorbehoedend verlof Art. XIII 38. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde regeling inzake voorbehoedend verlof als voor de ambtenaar.

Afdeling VIII . - Verlof wegens een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk of een beroepsziekte Art. XIII 39. De verlofregeling die bij een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk of een beroepsziekte van toepassing is op de ambtenaar, geldt ook voor het contractuele personeelslid.

Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op weg naar en van het werk en voor beroepsziekten, geldt voor het contractuele personeelslid dezelfde regeling als voor de ambtenaar.

Afdeling IX . - Politiek verlof Art. XIII 40. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde regeling inzake politiek verlof als voor de ambtenaar.

HOOFDSTUK III. - Beëindiging van de arbeidsovereenkomst Art. XIII 41. De voorzitter : 1° aanvaardt het ontslag wanneer het contractuele personeelslid dit zelf heeft ingediend;2° neemt de beslissing tot eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wanneer het initiatief hiertoe uitgaat van de werkgever;3° verleent het ontslag om dringende redenen. HOOFDSTUK IV. - Geldelijke regeling Afdeling I . - Salarisschaal Art. XIII 42. § 1. Het contractuele personeelslid geniet de salarisschaal van de ambtenaar met dezelfde functie. § 2. Onverminderd § 1 geniet het contractuele personeelslid dat in een van de hierna vermelde functies in dienst genomen werd, de volgende salarisschaal : - Technisch toezichthouder van de energiemarkten, vermeld in artikel XIII 5, § 1 A211 Na 10 jaar schaalanciënniteit in A221 A212 Krachtens artikel VII 41 A213 - Economisch toezichthouder van de energiemarkten, vermeld in artikel XIII 5, § 1 A211 Na 10 jaar schaalanciënniteit in A211 A212 Krachtens artikel VII 41 A213 - Juridisch toezichthouder van de energiemarkten, vermeld in artikel XIII 5, § 1 A211 Na 10 jaar schaalanciënniteit in A211 A212 Krachtens artikel VII 41 A213 - Kantoorcoördinator B101 Na 10 jaar schaalanciënniteit in B101 B102 Krachtens artikel VII 41 B103 Art. XIII 43. § 1. De regelingen, vermeld in titel I van deel XII, zijn van toepassing op het contractuele personeelslid met uitzondering van de hoofdstukken IV en VI en de artikelen XII 4, XII 16 en XII 23. § 2. Voor het contractuele personeelslid gelden als « voor salarisverhoging in aanmerking komende diensten » de diensten die het heeft gepresteerd als personeelslid van het onderwijs, tijdelijk personeelslid, stagiair, ambtenaar of contractueel personeelslid, zoals ze in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van het salaris van een ambtenaar. § 3. Het maandsalaris bedraagt een twaalfde van het jaarsalaris.

Het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse prestaties wordt bezoldigd naar rato van deze deeltijdse prestaties.

Afdeling II . - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIII 44. De jaarlijkse bezoldiging van het contractuele personeelslid dat 21 jaar oud is, bedraagt voor volledige prestaties nooit minder dan 12.354,54 euro (100 %).

Afdeling III . - Haard- of standplaatstoelage Art. XIII 45. Het contractuele personeelslid heeft recht op een haard- of standplaatstoelage overeenkomstig de regeling die geldt voor de ambtenaar.

Afdeling IV. - Vakantiegeld Art. XIII 46. Het contractuele personeelslid ontvangt een vakantiegeld volgens dezelfde regeling als de ambtenaar.

Afdeling V . - Eindejaarstoelage Art. XIII 47. § 1. De regeling inzake eindejaarstoelage die geldt voor de ambtenaar, is ook van toepassing op het contractuele personeelslid. § 2. De eindejaarstoelage van het contractuele personeelslid wordt niet verminderd bij bevallingsverlof.

Bij ziekteverlof wordt de eindejaarstoelage van het contractuele personeelslid pro rata toegekend, overeenkomstig een breuk met als teller het totaal van het gewaarborgd en/of aanvullend loon en de ziekteuitkeringen, en met als noemer de brutojaarbezoldiging.

Afdeling VI . - Vergoedingen en toelagen Art. XIII 48. § 1. Het contractuele personeelslid heeft recht op dezelfde vergoedingen, toelagen en sociale voordelen als de ambtenaar die dezelfde functie uitoefent, met uitzondering van de vergoeding wegens begrafeniskosten. § 2. Het contractuele personeelslid kan volgens de voorwaarden die gelden voor de ambtenaar, een functioneringstoelage krijgen als uit de beoordeling blijkt dat het personeelslid tijdens het beoordelingsjaar beter heeft gepresteerd ten opzichte van de verwachtingen die in de planning werden geformuleerd.

Deel XIV. - Slotbepaling Art. XIV 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 februari 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT

BIJLAGE I INDELING VAN DE BETREKKINGEN PER RANG Niveau A Rang A1 : adjunct van de directeur Niveau B Rang B1 : deskundige Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 21 februari 2003 houdende bepaling van het administratief en geldelijk statuut van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT

BIJLAGE II WIJZE WAAROP DE GRADEN WORDEN BEGEVEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 21 februari 2003 houdende bepaling van het administratief en geldelijk statuut van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT

^