Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 23 februari 1999
gepubliceerd op 06 mei 1999

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de ondernemersopleiding, bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035482
pub.
06/05/1999
prom.
23/02/1999
ELI
eli/besluit/1999/02/23/1999035482/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 FEBRUARI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de ondernemersopleiding, bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, inzonderheid op artikel 8 tot en met 10 en 35;

Gelet op het advies van de praktijkcommissie van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, gegeven op 22 april 1998;

Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, gegeven op 24 april 1998;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 juni 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;2° instituut : het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, opgericht bij artikel 20 van het decreet;3° raad van bestuur : de raad van bestuur van het instituut, bedoeld in artikel 22 van het decreet;4° praktijkcommissie : de praktijkcommissie van het instituut, bedoeld in artikel 22 van het decreet;5° centra : de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, bedoeld in artikel 57 tot en met 61 van het decreet;6° leersecretaris : de leersecretaris, bedoeld in artikel 62 en 63 van het decreet;7° besluit op het statuut van de leersecretaris : het besluit van de Vlaamse regering van 7 april 1998 betreffende het statuut van de leersecretaris;8° leertijd : een basisvorming die opleidt in een zelfstandig beroep en die voorbereidt op de ondernemersopleiding, zoals bedoeld in artikel 4 tot en met 7 van het decreet;9° leerovereenkomst : een overeenkomst voor bepaalde duur, zoals bedoeld in artikel 5 van het decreet;10° besluit op de leertijd : het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1996 betreffende de leertijd, bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;11° KMO : kleine en middelgrote onderneming.

Art. 2.§ 1. Overeenkomstig artikel 8 van het decreet is de ondernemersopleiding een basisvorming die voorbereidt op het algemeen technisch, commercieel, financieel en administratief uitoefenen van een zelfstandig beroep en het beheer van een kleine en middelgrote onderneming. § 2. De ondernemersopleiding is een alternerende opleiding. Ze omvat een theoretische vorming en een praktijkervaring of een praktijkstage of een aanvullende praktijkopleiding.

Art. 3.§ 1. De ondernemersopleiding kan worden georganiseerd voor de opleidingen in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen, die door de raad van bestuur erkend zijn. § 2. Om als opleiding in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen te worden erkend, moet uit een omstandige motivering blijken dat de opleiding aan de volgende voorwaarden voldoet: 1° de opleiding moet voldoende eigenheid vertonen, in die mate dat ze kan worden onderscheiden van andere opleidingen;2° de opleiding moet uitmonden in een beroep of een groep van beroepen die als zelfstandige of als KMO kunnen worden uitgeoefend;3° de opleiding moet leiden tot een voldoende specifieke of technische kennis of het inzicht in nieuwe technieken;4° voor de opleiding moet een programma beschikbaar zijn, dat de curricula van de cursussen van de theoretische vorming omvat en de praktijkervaring bepaalt. § 3. De raad van bestuur legt de procedure van erkenning vast. § 4. De erkenning als opleiding in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen geldt voor onbepaalde of voor beperkte tijd.

De erkenning voor beperkte tijd moet het mogelijk maken vernieuwingen door te voeren. Als de erkenning voor beperkte tijd geldt, moeten de voorwaarden bepaald worden die het beperkte karakter verantwoorden. HOOFDSTUK II. - De theoretische vorming Afdeling 1. - De cursussen

Art. 4.§ 1. De theoretische vorming omvat cursussen over bedrijfsbeheer en beroepskennis. § 2. Onder de cursussen over bedrijfsbeheer moet worden verstaan: 1° de cursussen over de basiskennis van het bedrijfsbeheer die gericht zijn op het algemene commerciële, financiële, administratieve en personeelsbeleid van de zelfstandigen en de KMO's;2° de cursussen van bedrijfsbeheer die gericht zijn op het specifieke commerciële, financiële, administratieve en personeelsbeleid, hetzij op intersectoraal vlak, hetzij op sectoraal vlak en bedoeld voor welbepaalde beroepen. § 3. De cursussen over beroepskennis zijn gericht op de technische en ondernemersgerichte leerdoelen, die de nodige beroepsvaardigheid beogen en de praktijkopleiding aanvullen in het zelfstandig beroep of de groep van zelfstandige beroepen, die het voorwerp uitmaken van de opleiding. § 4. De raad van bestuur bepaalt de opleidingen in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen, waarbij de curricula van de cursussen bedrijfsbeheer en van de cursussen beroepskennis in hun geheel of gedeeltelijk worden geïntegreerd tot één curriculum. De cursussen moeten dit geïntegreerde curriculum behandelen.

Art. 5.§ 1. In het kader van het bedrijfsbeheer, de beroepskennis en de geïntegreerde cursus kunnen aanvullende cursussen georganiseerd worden, in het bijzonder adaptatiecursussen voor cursisten die niet genoeg voorkennis hebben of ernstige problemen bij de verwerking van de cursussen hebben.

Begeleidingscursussen kunnen worden georganiseerd voor cursisten die vrijgesteld zijn van een cursus of een gedeelte van een cursus over bedrijfsbeheer. § 2. Als integrale voorbereiding op de cursus bedrijfsbeheer, de cursus beroepskennis of de geïntegreerde cursus kan een inleidende cursus georganiseerd worden voor cursisten die de nodige voorkennis en -opleiding missen om met goed gevolg de cursus aan te vatten. § 3. De cursussen over bedrijfsmanagement voor KMO's zijn cursussen over bedrijfsbeheer met dezelfde doelstelling als bepaald in artikel 4, § 2, 1°, maar georganiseerd voor cursisten die inzake vooropleiding en tewerkstelling voldoen aan de bepalingen van artikel 19 van dit besluit.

Art. 6.§ 1. De cursussen van de theoretische vorming worden georganiseerd door de centra. § 2. De cursussen worden mondeling, schriftelijk of via afstandsonderwijs gegeven.

Art. 7.§ 1. De cursussen over theoretische vorming worden erkend door het instituut. § 2. Om erkend te kunnen worden en te blijven moeten de cursussen aan de volgende vereisten beantwoorden : 1° opgenomen zijn in een organisatieplan over theoretische vorming van het centrum dat door de raad van bestuur is goedgekeurd;2° overeenstemmen met de curricula van de programma's, vastgelegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 van dit besluit;3° door het instituut beoordeeld worden als pedagogisch-didactisch en/of organisatorisch geschikt;4° gegeven worden binnen de minimale en maximale duur, vastgelegd overeenkomstig artikel 10 van dit besluit;5° het aantal uren omvatten zoals bepaald is in artikel 11 van dit besluit;6° gegeven worden voor groepen van cursisten waarvan het aantal beantwoordt aan de bepalingen van artikel 12 en 13 van dit besluit;7° gegeven worden door lesgevers die werkzaam zijn binnen het kader van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd, in de ondernemersopleiding, in de bijscholing, in de omscholing en in de opleiding tot bedrijfsbegeleider.

Art. 8.Het organisatieplan over theoretische vorming van het centrum waarvan sprake in artikel 7, § 2, 1°, moet voldoen aan de vereisten en ingediend worden overeenkomstig de procedure, vastgelegd door de raad van bestuur.

Art. 9.§ 1. De cursussen over theoretische vorming moeten overeenstemmen met de curricula van de programma's waarvan sprake in artikel 3, § 2, 4°, van dit besluit. De curricula bevatten de minimale doelstellingen en de leerinhouden. § 2. De curricula van de programma's kunnen modulair opgebouwd zijn. § 3. Wijzigingen aan de vastgelegde curricula kunnen, na onderzoek, door de raad van bestuur toegestaan worden om het invoeren van pedagogische of inhoudelijke vernieuwingen en actualiseringen mogelijk te maken.

Art. 10.§ 1. De duur van de cursussen over bedrijfsbeheer en beroepskennis en van de geïntegreerde cursussen waarvan sprake in artikel 4, § 4, bedraagt één of meerdere opleidingsjaren.

De duur van een opleidingsjaar omvat minimaal 3 cursusmaanden en maximaal 32 cursusweken. § 2. Bij de modulaire opbouw van een curriculum of wegens de vestigingsreglementering of de specificiteit van een opleiding kan de raad van bestuur een afwijking toestaan op de bepalingen van § 1.

De specificiteit van een opleiding moet blijken uit het programma, bedoeld in artikel 3, § 2, 4°. § 3. De adaptatiecursussen en de begeleidingscursussen waarvan sprake in artikel 5, § 1, worden gelijklopend met de cursussen over bedrijfsbeheer en beroepskennis of de geïntegreerde cursussen georganiseerd. § 4. De duur van een inleidende cursus waarvan sprake in artikel 5, § 2, bedraagt maximaal één opleidingsjaar.

Art. 11.§ 1. De raad van bestuur legt per opleidingsjaar het aantal cursusuren van de cursussen over bedrijfsbeheer en beroepskennis en van de geïntegreerde cursussen vast. De raad van bestuur houdt hierbij rekening met de vestigingsreglementering en met de specificiteit van een opleiding. § 2. Bij de cursussen via afstandsonderwijs, moet in het curriculum van de programma's de studiebelasting in cursusuren uitgedrukt zijn. § 3. Behoudens wat bepaald is onder § 4 en § 5 bepaalt de raad van bestuur het aantal cursusuren en de spreiding van de aanvullende cursussen, waarvan sprake in artikel 5, § 1. § 4. De adaptatiecursussen, waarvan sprake in artikel 5, § 1, bestaan uit losse modules die, afhankelijk van het tekort aan kennis of van de problemen, afzonderlijk of samengevoegd maximaal 128 cursusuren per cursist per opleidingsjaar mogen bedragen. § 5. De begeleidingscursussen, waarvan sprake in artikel 5, § 1, bestaan uit losse modules die, afhankelijk van de vooropleiding, afzonderlijk of samengevoegd maximaal 60 cursusuren per cursist per opleidingsjaar mogen bedragen. § 6. De inleidende cursus, waarvan sprake in artikel 5, § 2, bestaat uit losse modules die, afhankelijk van de vooropleiding, afzonderlijk of samengevoegd maximaal 128 cursusuren per cursist mogen bedragen. § 7. De effectieve lesduur van een cursusuur is 50 minuten.

Art. 12.§ 1. Elke cursus over theoretische vorming groepeert cursisten van eenzelfde opleidingsjaar en van eenzelfde of verwante opleiding in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen. § 2. Mits goedkeuring door het instituut kunnen cursisten van eenzelfde opleidingsjaar en van eenzelfde of verwante opleiding overeenkomstig hun vooropleiding en praktijkervaring gegroepeerd worden. § 3. Cursisten van verschillende opleidingsjaren kunnen, mits goedkeuring door het instituut, samengevoegd worden. Het curriculum moet zo gespreid zijn dat een onderdeel ervan niet tweemaal aan dezelfde cursisten wordt gegeven. § 4. Cursisten van verschillende opleidingen in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen kunnen, mits goedkeuring door het instituut, samengevoegd worden.

Art. 13.§ 1. Een cursus bedrijfsbeheer wordt gegeven voor ten minste 12 cursisten, een cursus beroepskennis voor ten minste 8 cursisten en een geïntegreerde cursus voor ten minste 12 cursisten. § 2. Een groep cursisten van eenzelfde opleidingsjaar in de cursus bedrijfsbeheer of de geïntegreerde cursus kan, rekening houdend met de pedagogische vereisten, gesplitst worden vanaf 25 cursisten.

Een groep cursisten van eenzelfde opleidingsjaar en van eenzelfde of verwante opleiding in de cursus beroepskennis kan, rekening houdend met de pedagogische vereisten, gesplitst worden vanaf 21 cursisten.

Vanaf 25 respectievelijk 21 cursisten kan voor elke bijkomende groep van 20 cursisten een nieuwe cursus georganiseerd worden. § 3. Wegens budgettaire, organisatorische en/of pedagogisch-didactische redenen kan het instituut bepalen dat een cursus een hoger of een lager aantal cursisten telt dan vermeld onder § 1 en § 2. § 4. De raad van bestuur bepaalt het aantal cursisten dat vereist is voor de erkenning van cursussen van theoretische vorming via afstandsonderwijs. § 5. Behoudens wat bepaald is onder § 6 bepaalt de raad van bestuur het aantal cursisten waarvoor aanvullende cursussen, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, georganiseerd kunnen worden. § 6. De adaptatiecursussen en de begeleidingscursussen bedoeld in artikel 5, § 1, kunnen voor een groep van ten minste 6 cursisten per module van de cursus bedrijfsbeheer of de geïntegreerde cursus of van ten minste 4 cursisten per module van de cursus beroepskennis georganiseerd worden. § 7. De raad van bestuur bepaalt per module het aantal cursisten waarvoor een inleidende cursus, zoals bedoeld in artikel 5, § 2, kan worden georganiseerd.

Art. 14.§ 1. Voor de start van ieder cursusjaar, en in elk geval vóór 15 augustus, beslist het instituut over het organisatieplan van de theoretische vorming van het centrum. Na goedkeuring worden de cursussen die opgenomen zijn in het organisatieplan door het instituut erkend voor 4 cursusdagen. § 2. Nadat de aanwezigheid van het aantal toegelaten cursisten gecontroleerd is, beslist het instituut over de definitieve erkenning van de cursussen.

Art. 15.De definitieve erkenning van een cursus kan door het instituut opgeheven worden als deze niet meer beantwoordt aan de vereisten, vermeld in artikel 7 van dit besluit.

Art. 16.§ 1. Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd, in de ondernemersopleiding, in de bijscholing, in de omscholing en in de opleiding tot bedrijfsbegeleider worden de lesgevers aangeworven door de centra en moeten zij de nodige didactische en professionele bekwaamheid bezitten om hun opdracht te vervullen. § 2. Het instituut houdt toezicht op de bekwaamheid van de lesgevers en staat in overleg met de centra in voor de begeleiding van de lesgevers. Afdeling 2. - Inschrijving cursisten

Art. 17.Tot de cursussen van de theoretische vorming worden de cursisten toegelaten die onverminderd hetgeen bepaald in artikel 18 tot en met 20 voldaan hebben aan de leerplicht.

Art. 18.Om tot de cursussen over beroepskennis te worden toegelaten moeten de cursisten: 1° hetzij het beroep dat het voorwerp van de opleiding uitmaakt of een aanverwant beroep als loontrekkende of als zelfstandige uitoefenen;2° hetzij door middel van een tewerkstelling of een vooropleiding zoals vastgelegd in het programma zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 4°, voldoende praktijkervaring verworven hebben in het beroep of een aanverwant beroep;3° hetzij het getuigschrift van de leertijd behaald hebben in dezelfde of een aanverwante opleiding;4° hetzij bij gebrek aan de praktijkervaring zoals bepaald onder 1°, 2° en 3° of vastgesteld door de toelatingscommissie, ofwel een praktijkstage ofwel een aanvullende praktijkopleiding volgen.

Art. 19.Om tot de cursus bedrijfsmanagement voor KMO's, bedoeld in artikel 5, § 3, te worden toegelaten moeten de cursisten : 1° ofwel houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs, ofwel houder zijn van een diploma hoger secundair onderwijs of van een eindgetuigschrift bedrijfsbeheer, geviseerd door het instituut, en praktijkervaring in een KMO hebben;2° werkzaam zijn in een KMO of een functie als medewerker in een KMO beogen.

Art. 20.De raad van bestuur kan op eigen initiatief of in uitvoering van de vestigingsreglementering of een andere wetgeving bijzondere toelatingsvoorwaarden vastleggen voor een bepaalde opleiding in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen.

Art. 21.§ 1. Overeenkomstig de bepalingen vastgelegd door de raad van bestuur, houdt het instituut toezicht op de inschrijvingen. § 2. Inschrijvingen die twijfels doen rijzen of die betwistbaar zijn, worden door het centrum voor advies voorgelegd aan de toelatingscommissie. § 3. Het instituut richt in elk centrum een toelatingscommissie op. § 4. De toelatingscommissie bestaat uit een afgevaardigde van het instituut en de directeur of een medewerker van het centrum. § 5. Alle leden van de toelatingscommissie beschikken tijdens de beraadslaging over een dossier van iedere cursist. De samenstelling daarvan is bepaald door de raad van bestuur. § 6. De toelatingscommissie pleegt overleg op verzoek van het instituut, en in elk geval voor de zesde cursusdag van ieder opleidingsjaar. Het overleg gebeurt aan de hand van de gegevens die beschikbaar zijn op de vierde cursusdag. § 7. Na beraadslaging beslist het instituut over de inschrijving van de cursist. Een ongunstige beslissing moet met redenen omkleed zijn.

De beslissing wordt door het centrum meegedeeld aan de cursist. § 8. Binnen 14 kalenderdagen na kennisneming van de ongunstige beslissing van het instituut kan de cursist schriftelijk bezwaar aantekenen bij de raad van bestuur. Na onderzoek overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd door de raad van bestuur en na raadpleging van de toelatingscommissie beslist de raad van bestuur zo snel mogelijk en in elk geval binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar. § 9. De leden van de toelatingscommissie zijn gebonden aan een zwijgplicht over alle documenten met een vertrouwelijk en/of persoonlijk karakter, alsook over de beraadslagingen. Afdeling 3. - Het volgen van cursussen

Art. 22.§ 1. Ambtshalve of op voorstel van het centrum en na onderzoek kan het instituut de toelating tot de cursussen over theoretische vorming intrekken wanneer de cursist de bepalingen van dit besluit en de onderrichtingen die in uitvoering ervan vastgelegd zijn door de raad van bestuur, niet naleeft. § 2. Overeenkomstig de procedure, vastgelegd in artikel 21, § 8, kan de cursist tegen de intrekking bezwaar aantekenen bij de raad van bestuur.

Art. 23.Elke cursist volgt de cursussen over theoretische vorming waarvoor hij is ingeschreven.

Art. 24.§ 1. Onverminderd artikel 23 kan het instituut vrijstelling verlenen voor het volgen van een cursus of een gedeelte of een module daarvan, wanneer de cursist: 1° hetzij aan de hand van een diploma of een getuigschrift een grondige kennis van de cursus, het gedeelte of de module bewijst;2° hetzij in het kader van de vorming van zelfstandigen en KMO geslaagd is in een examen met een gelijke of ruimere leerinhoud. § 2. De cursist kan vóór de vierde cursusdag na inschrijving bij de directeur van het centrum schriftelijk en gemotiveerd een vrijstelling aanvragen om cursussen te volgen. § 3. Na onderzoek overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd door de raad van bestuur beslist het instituut zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een maand na ontvangst van de aanvraag, over de vrijstelling. § 4. De bepalingen van artikel 21, § 8, van dit besluit zijn van toepassing bij een ongunstige beslissing van het instituut.

Art. 25.Het instituut coördineert in samenwerking met de centra de pedagogische en didactische begeleiding van de cursussen.

Art. 26.§ 1. Als ze geen vrijstelling hebben, moeten de cursisten regelmatig de cursussen volgen. In samenwerking met de centra houdt het instituut toezicht op de aanwezigheid van de cursisten. De raad van bestuur legt de regels vast om de regelmatige aanwezigheid van de cursisten te bepalen, alsook met betrekking tot de procedure en de voorwaarden van het toezicht. § 2. Overeenkomstig artikel 68 van dit besluit kan de erkenning van de stageovereenkomst opgeheven worden wanneer de cursist, behoudens vrijstelling van cursusvolging en gewettigde afwezigheid, drie opeenvolgende cursusdagen ongewettigd afwezig is. HOOFDSTUK III. - De aanvullende praktijkopleiding

Art. 27.§ 1. De centra organiseren de aanvullende praktijkopleiding bedoeld in artikel 18, 4°, van dit besluit. § 2. De aanvullende praktijkopleiding moet ertoe strekken de cursist een bepaalde beroepskennis en praktijkervaring bij te brengen, inzonderheid aan de hand van praktische oefeningen die voorkomen in de toekomstige werksituatie van het beroep dat voorwerp is van de opleiding.

De leerinhoud van de aanvullende praktijkopleiding sluit nauw aan bij het praktijkgedeelte van het curriculum van de cursus beroepskennis en de eisen, gesteld voor het praktijkexamen.

Art. 28.Tot de aanvullende praktijkopleiding worden toegelaten: 1° de cursisten die krachtens artikel 18, 4°, tot de cursussen over beroepskennis worden toegelaten mits ze een aanvullende praktijkopleiding volgen;2° de cursisten die ingeschreven zijn voor de cursussen over beroepskennis en in de loop van het cursusjaar, op advies van de lesgever, door het instituut worden aanvaard voor de aanvullende praktijkopleiding.

Art. 29.§ 1. Om erkend te kunnen worden, moet de aanvullende praktijkopleiding aan de volgende vereisten voldoen: 1° voldoen aan de vereisten, bepaald in artikel 7, § 2, 1°, 2°, 3°, 4° en 7°;2° gegeven worden voor groepen van minimaal 4 en maximaal 12 cursisten;3° bestaan uit losse modules die, afhankelijk van het tekort aan praktijkervaring, afzonderlijk of samengevoegd tot maximaal 128 cursusuren per cursist kunnen worden gevolgd. § 2. Wegens de specificiteit van een opleiding kan de raad van bestuur afwijking van het aantal cursisten, bepaald in § 1, 2°, toestaan.

Art. 30.§ 1. De centra organiseren de aanvullende praktijkopleiding vóór of gelijklopend met de cursussen over beroepskennis. § 2. Onder hun verantwoordelijkheid kunnen de centra de organisatie van de aanvullende praktijkopleiding laten plaatsvinden bij zelfstandigen of kleine en middelgrote ondernemingen. HOOFDSTUK IV. - De praktijkstage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 31.De praktijkstage bedoeld in artikel 18, 4°, moet de cursist een praktijkervaring laten verwerven in een kleine of middelgrote onderneming die actief is op het vlak van het beroep dat het voorwerp is van de opleiding van de cursist of een aanverwant beroep.

De praktijkervaring is hoofdzakelijk gericht op het beheer van een KMO, meer bepaald op het beroepstechnische vlak, overeenkomstig het programma waarvan sprake in artikel 3, § 2, 4°.

Art. 32.Voor de praktijkstage komen in aanmerking : 1° de stage, bedoeld in hoofdstuk II van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap;2° de stageovereenkomst, bedoeld in artikel 34 van dit besluit;3° de beperkte stageovereenkomst, bedoeld in artikel 73 van dit besluit.

Art. 33.§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de stage die krachtens een beslissing van de raad van bestuur op eigen initiatief of in uitvoering van de vestigingsreglementering of een andere wetgeving, deel uitmaakt van de curricula van de opleiding in het zelfstandig beroep. § 2. De stage, waarvan sprake in § 1, wordt geregeld door de raad van bestuur die hierbij rekening houdt met de bepalingen van de vestigingsreglementering of een andere wetgeving. Afdeling 2. - De stageovereenkomst

Onderafdeling A. - De erkenning

Art. 34.§ 1. De praktijkstage omvat het sluiten van een leerovereenkomst, bedoeld in artikel 5 van het decreet en hierna stageovereenkomst genoemd, door bemiddeling van een leersecretaris die overeenkomstig de bepalingen van het besluit op het statuut van de leersecretaris erkend is door de praktijkcommissie en verbonden is door een overeenkomst met de praktijkcommissie. § 2. De stageovereenkomst is een overeenkomst voor bepaalde duur. Een ondernemingshoofd verbindt zich ertoe aan de leerling, hierna cursist-stagiair genoemd, een beroepstechnische opleiding te geven of te doen geven. De cursist-stagiair verbindt zich ertoe de techniek van een beroep aan te leren onder de leiding en het toezicht van een ondernemingshoofd, alsmede de nodige cursussen van de theoretische vorming te volgen in een centrum.

Art. 35.§ 1. Tot het sluiten van een stageovereenkomst worden toegelaten : 1° de cursisten die krachtens artikel 18, 4°, tot de cursussen over beroepskennis worden toegelaten mits ze een praktijkstage volgen;2° de cursisten die ingeschreven zijn voor de cursussen over beroepskennis en in de loop van het cursusjaar van het centrum het advies krijgen om een praktijkstage te volgen. § 2. Tot het sluiten van een stageovereenkomst worden niet toegelaten: de cursisten die een ondernemersopleiding in een zelfstandig beroep beëindigden en hierbij een praktijkstage volgden overeenkomstig artikel 32, 2°.

Art. 36.De stageovereenkomst moet overeenstemmen met het model van stageovereenkomst, opgesteld door de praktijkcommissie. Ze moet schriftelijk gesteld zijn. Ieder van de betrokken partijen ontvangt een origineel ondertekend exemplaar.

Art. 37.§ 1. De stageovereenkomst moet in elk geval de volgende vermeldingen en bepalingen bevatten : 1° de datum van de inwerkingtreding, de duur en het voorwerp van de stageovereenkomst;2° de identiteit van het ondernemingshoofd en, in voorkomend geval, van de monitor;3° de identiteit van de cursist-stagiair en in voorkomend geval, van de wettelijke vertegenwoordiger;4° de duur van de proeftijd;5° het bedrag van de aan de cursist-stagiair te betalen stagevergoeding zoals bepaald in artikel 52 van dit besluit;6° de verwijzing naar wettelijke, verordenende en conventionele bepalingen over sociale verzekering, arbeidsreglementering en bescherming die van toepassing zijn op de cursist-stagiair;7° de verwijzing naar artikel 56 van dit besluit met betrekking tot de aansprakelijkheid van ondernemingshoofd en cursist-stagiair;8° de verbintenis van het ondernemingshoofd om bij een uitsluiting overeenkomstig artikel 69 een vergoeding te betalen aan de cursist-stagiair zoals bepaald in artikel 70 van dit besluit. § 2. Bij de stageovereenkomst moeten de volgende documenten gevoegd zijn : 1° het programma waarvan sprake in artikel 3, § 2, 4°, van dit besluit;2° de bepalingen over de stageovereenkomst van hoofdstuk IV, afdeling 2 van dit besluit.

Art. 38.§ 1. De stageovereenkomst moet uiterlijk op de begindatum van de praktijkstage worden gesloten. § 2. De praktijkstage van de cursisten-stagiairs, waarvan sprake in artikel 35, § 1, 1°, moet een aanvang nemen tussen 1 juli en 30 november. Ze moeten uiterlijk op de zesde cursusdag de cursussen over theoretische vorming volgen. § 3. De praktijkcommissie kan ambtshalve of op verzoek van de leersecretaris en na onderzoek een andere begindatum van de praktijkstage bepalen. § 4. De duur van de stageovereenkomst bedraagt minimaal zes maanden.

De stageovereenkomst kan verlengd worden. De verlenging moet schriftelijk gesteld worden. § 5. Onverminderd artikel 62 eindigt de stageovereenkomst bij het beëindigen van de ondernemersopleiding in het zelfstandig beroep of de groep van zelfstandige beroepen waarop de stageovereenkomst slaat.

Art. 39.De stageovereenkomst kan voltijds of deeltijds zijn. Een deeltijdse stageovereenkomst moet een kwart, de helft of driekwart van een voltijdse stageovereenkomst omvatten.

Art. 40.Behoudens een andere beslissing van de praktijkcommissie kan voor alle erkende opleidingen in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen een stageovereenkomst gesloten worden.

Art. 41.§ 1. De stageovereenkomst moet een proeftijd bevatten die, overeenkomstig de richtlijnen van de praktijkcommissie, niet minder dan één maand en niet meer dan drie maanden mag duren. § 2. Onverminderd de wijzen waarop de verbintenissen in het algemeen eindigen, komt aan de stageovereenkomst tijdens de proeftijd een einde op verzoek van een van beide partijen.

Een opzeggingstermijn van tien kalenderdagen moet in acht worden genomen. Deze gaat in op de dag na de schriftelijke opzeggingsdatum.

Het ondernemingshoofd deelt dit binnen tien kalenderdagen schriftelijk mee aan de leersecretaris.

Art. 42.§ 1. Om erkend te kunnen worden moet de stageovereenkomst beantwoorden aan de bepalingen van dit besluit, onverminderd de bijzondere bepalingen die de praktijkcommissie voor een opleiding of een groep van opleidingen vastlegt. § 2. De leersecretaris moet het verzoek tot erkenning van de stageovereenkomst binnen een redelijke termijn na de ondertekening ervan, samen met een advies overmaken aan de praktijkcommissie. § 3. Op basis van het verzoek en het advies van de leersecretaris moet de praktijkcommissie in het bijzonder kunnen nagaan : 1° of de stageovereenkomst werd gesloten door een ondernemingshoofd dat voldoet aan de vereisten bepaald in artikel 44 tot en met 48 en door een cursist-stagiair die voldoet aan de vereisten bepaald in artikel 35 van dit besluit;2° of de stageovereenkomst voldoet aan de vereisten van dit besluit. § 4. Voldoet de stageovereenkomst niet aan de bepalingen, vermeld onder § 1, dan erkent de praktijkcommissie de stageovereenkomst niet.

Deze beslissing moet, uiterlijk binnen een maand na indiening van het verzoek tot erkenning, schriftelijk betekend worden aan de leersecretaris. Deze licht de betrokken partijen schriftelijk in. § 5. Tegen de niet-erkenning van een stageovereenkomst kunnen de betrokken partijen gezamenlijk of individueel een verzoek tot herziening indienen bij de praktijkcommissie. Dat moet gebeuren binnen tien kalenderdagen na de schriftelijke melding van de beslissing. Na onderzoek en na de partijen gehoord te hebben, beslist de praktijkcommissie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het verzoek.

Art. 43.De betrokken partijen verbinden er zich toe, de problemen die zich voordoen tijdens de uitvoering van de stageovereenkomst, onmiddellijk voor te leggen aan de leersecretaris.

Onderafdeling B. - Het ondernemingshoofd

Art. 44.§ 1. Als opleider van een cursist-stagiair moet het ondernemingshoofd aan volgende voorwaarden voldoen : 1° van onberispelijk gedrag zijn;2° 25 jaar zijn en ten minste vijf jaar beroepspraktijk hebben, waarvan twee jaar als ondernemingshoofd;3° op het vlak van de organisatie en de bedrijfsuitrusting alle waarborgen bieden om de praktijkstage van een cursist-stagiair mogelijk te maken overeenkomstig het opleidingsprogramma in het zelfstandig beroep. § 2. Voor een ondernemingshoofd dat houder is van een diploma van ondernemers opleiding of een bewijs van bijzondere bekwaamheid voorlegt, te beoordelen door de praktijkcommissie, wordt de leeftijd, bepaald onder § 1, 2°, op 23 jaar gebracht. § 3. Ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris en na onderzoek kan de praktijkcommissie afwijken van de vereiste inzake beroepspraktijk, zoals gesteld in § 1, 2°. Het ondernemingshoofd moet het bewijs leveren van een vooropleiding die past binnen de aard van het beroep. § 4. Als het ondernemingshoofd niet persoonlijk de praktijkstage van een cursist-stagiair waarneemt of niet voldoet aan de voorwaarden, gesteld onder § 1, 2°, en § 2, moet hij, op voorwaarde dat de onderneming ongeacht haar rechtspersoonlijkheid twee jaar bestaat, onder de personeelsleden een monitor aanwijzen die met uitzondering van de twee jaar beroepspraktijk als ondernemingshoofd de voorwaarden vermeld onder § 1, § 2 en § 3 vervult.

De monitor begeleidt een cursist-stagiair tijdens zijn praktijkstage en op pedagogisch gebied, onder de verantwoordelijkheid van het ondernemingshoofd en overeenkomstig de richtlijnen van de praktijkcommissie.

Art. 45.Wanneer een onderneming een rechtspersoon is, zijn de bepalingen van artikel 44 van toepassing op de natuurlijke persoon die met de werkelijke leiding belast is en die gemachtigd is de rechtspersoon te verbinden.

Art. 46.§ 1. De praktijkcommissie onderzoekt of het ondernemingshoofd voldoet aan de voorwaarden,vermeld in artikel 44. § 2. Oordeelt de praktijkcommissie dat het ondernemingshoofd niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 44, dan kan het ondernemingshoofd binnen tien kalenderdagen na kennisneming van de beslissing een verzoek tot herziening indienen bij de praktijkcommissie. Na onderzoek en na het ondernemingshoofd gehoord te hebben, doet de praktijkcommissie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek, een uitspraak.

Art. 47.§ 1. Het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor die een eerste maal een cursist-stagiair of een leerling in de leertijd opleidt, kan tijdens het eerste jaar hoogstens één cursist-stagiair of één leerling opleiden. § 2. Ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris en na onderzoek beslist de praktijkcommissie, of het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor na een eerste opleidingsjaar en mits deelneming aan een bijscholing zoals vastgelegd door de praktijkcommissie twee cursisten-stagiairs of één cursist-stagiair en één leerling in de leertijd gelijktijdig mag opleiden. § 3. Binnen eenzelfde onderneming kan de praktijkcommissie ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris en na onderzoek beslissen dat meer dan twee cursisten-stagiairs of leerlingen in de leertijd gelijktijdig opgeleid worden, op voorwaarde dat het ondernemingshoofd één of meerdere monitors overeenkomstig artikel 44, § 4, aanwijst onder de personeelsleden. § 4. De bepalingen van § 1, § 2 en § 3 van dit artikel gelden per afzonderlijke beroepsactiviteit en per afzonderlijke uitbatingszetel.

Art. 48.§ 1. Elke wijziging met betrekking tot de beroepsactiviteit of de uitbatingszetel, die gevolgen heeft voor de opleiding van de cursist-stagiair, moet door het ondernemingshoofd binnen tien kalenderdagen aan de leersecretaris meegedeeld worden. § 2. Ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris en na onderzoek kan de praktijkcommissie naar aanleiding van een dergelijke wijziging besluiten de erkenning van de stageovereenkomst op te heffen. Deze beslissing moet aan het ondernemingshoofd schriftelijk meegedeeld worden. § 3. Het ondernemingshoofd kan bij de praktijkcommissie een verzoek tot herziening indienen binnen tien kalenderdagen na kennisneming van de beslissing. Na onderzoek en na het ondernemingshoofd gehoord te hebben doet de praktijkcommissie zo snel mogelijk en uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek, uitspraak.

Onderafdeling C. - Rechten en plichten van de partijen

Art. 49.Het ondernemingshoofd en de cursist-stagiair zijn elkaar eerbied en achting verschuldigd. Tijdens de stageperiode moeten zij de welvoeglijkheid en de goede zeden in acht nemen en waarborgen.

Art. 50.De cursist-stagiair is verplicht: 1° de stageovereenkomst te sluiten en uit te voeren met de bedoeling de ondernemersopleiding te voltooien;2° behoudens vrijstelling de theoretische vorming te volgen en deel te nemen aan de overgangsexamens en aan het eindexamen van de ondernemersopleiding;3° de opgedragen taken zorgvuldig, eerlijk en nauwgezet te verrichten op de overeengekomen tijd, plaats en wijze;4° te handelen volgens de richtlijnen die het ondernemingshoofd, de aangestelden en lasthebbers of, in voorkomend geval, de monitor geeft;5° zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen aan de eigen veiligheid, de veiligheid van de collega's, het ondernemingshoofd of derden;6° het toevertrouwde gereedschap, de werkkledij en de ongebruikte grondstoffen in goede staat aan het ondernemingshoofd terug te geven;7° tijdens en na de proeftijd de stageovereenkomst slechts te beëindigen overeenkomstig de bepalingen van artikel 62;8° de leersecretaris onmiddellijk te waarschuwen wanneer problemen ontstaan bij de uitvoering van de stageovereenkomst;9° zowel tijdens de uitvoering als na de beëindiging van de stageovereenkomst geen: a) fabrieksgeheimen, zakengeheimen en geheimen over persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden bekend te maken;b) daden van oneerlijke concurrentie te stellen of eraan mee te werken.

Art. 51.§ 1. Het ondernemingshoofd is verplicht de cursist-stagiair te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek, overeenkomstig de bepalingen van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming. § 2. Zo snel mogelijk en in elk geval binnen een maand na de inwerkingtreding van de stageovereenkomst moet het ondernemingshoofd een kopie van het attest van het geneeskundig onderzoek bezorgen aan de leersecretaris.

Art. 52.§ 1. Onverminderd het van toepassing zijn van een collectieve arbeidsovereenkomst ontvangt de cursist-stagiair maandelijks een stagevergoeding van het ondernemingshoofd. De stagevergoeding bedraagt minimaal: 1° wanneer de cursist-stagiair geen voldoende vooropleiding heeft in het beroep: a) 15 600 F tijdens het eerste jaar van de ondernemersopleiding;b) 22 000 F tijdens het tweede jaar van de ondernemersopleiding;c) 26 000 F tijdens het derde jaar van de ondernemersopleiding.2° wanneer de cursist-stagiair een voldoende vooropleiding heeft in het beroep: a) 22 000 F tijdens het eerste jaar van de ondernemersopleiding;b) 26 000 F tijdens het tweede jaar van de ondernemersopleiding;c) 26 000 F tijdens het derde jaar van de ondernemersopleiding. De verhoging van de stagevergoeding gaat in op 1 juli, voorafgaand aan het cursusjaar. § 2. Onder voldoende vooropleiding, waarvan sprake onder § 1, moet worden begrepen: 1° voor opleidingen in een ambachtelijk zelfstandig beroep: het bezit van een getuigschrift leertijd in eenzelfde of verwante opleiding, van een diploma van het zesde jaar TSO of KSO in eenzelfde of verwante opleiding, van een getuigschrift van het zesde jaar BSO in eenzelfde of verwante opleiding, van een diploma ondernemersopleiding of een getuigschrift van het hoger onderwijs.2° voor opleidingen in een intellectueel dienstverlenend zelfstandig beroep een getuigschrift leertijd in eenzelfde of verwante opleiding, van een diploma van het hoger ASO, van een diploma van het zesde jaar TSO handel, van een diploma van het zesde jaar KSO in eenzelfde of verwante opleiding of van een diploma van het zevende jaar BSO in eenzelfde of verwante opleiding. Ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris en na onderzoek beslist de praktijkcommissie wat precies moet worden begrepen onder voldoende vooropleiding. § 3. Bij deeltijdse stageovereenkomsten bedraagt de stagevergoeding minimaal een kwart, de helft of driekwart van de stagevergoeding, waarvan sprake in § 1. In het geval van een stageovereenkomst van respectievelijk een kwart, de helft of driekwart van een voltijdse stageovereenkomst. § 4. De stagevergoedingen waarvan sprake onder § 1 en § 3 worden de eerste januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november die voorafgaat, zodat de eerste aanpassing pas zal gebeuren op 1 januari 2000. Deze aanpassing wordt berekend volgens de formule : vastgestelde vergoeding x nieuw indexcijfer/indexcijfer november 1998 Die aangepaste bedragen worden afgerond tot de hogere eenheid. § 5. Voor de minimumstagevergoeding van 15.600 F wordt de toepassing van § 4, met inbegrip van de voordelen in natura, beperkt tot het bedrag waarboven de cursist-stagiair in het kader van de wetgeving op de kinderbijslagen, ophoudt rechtgevend te zijn op de uitkering ervan. § 6. Het ondernemingshoofd geeft de minderjarige cursist-stagiair op geldige wijze de stagevergoeding ter hand, tenzij er verzet is door de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige. § 7. Het ondernemingshoofd is verplicht tot uitbetaling van de stagevergoeding, zowel voor de praktijkstage in de onderneming als voor het volgen van de theoretische vorming en het deelnemen aan de examens van de ondernemersopleiding. § 8. De bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers zijn van toepassing op de stagevergoeding. § 9. Het ondernemingshoofd dat de stageovereenkomst beëindigt op een wijze die strijdig is met de bepalingen van artikel 62 van dit besluit, is verplicht tot uitbetaling van de stagevergoeding van de lopende maand.

Art. 53.§ 1. Om de cursist-stagiair op de uitoefening van het beroep en op de examens van de ondernemersopleiding voor te bereiden, moeten het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor erover waken dat de cursist-stagiair de praktijkervaring opdoet, die voorgeschreven is door het opleidingsprogramma waarvan sprake is in artikel 3, § 2, 4°. § 2. Hiertoe zijn het ondernemingshoofd of de monitor in het bijzonder verplicht : 1° ervoor te zorgen dat de praktijkstage plaatsvindt in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de leerling overeenkomstig de voorschriften van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;2° de leersecretaris en, in voorkomend geval, de wettelijke vertegenwoordiger van de cursist-stagiair overeenkomstig dit besluit en de richtlijnen van de praktijkcommissie op de hoogte te houden van het verloop van de praktijkstage;3° aan de cursist-stagiair de nodige hulp, gereedschappen, grondstoffen, werk- en veiligheidskleding ter beschikking te stellen zonder dat dit beschouwd mag worden als een voordeel in natura;4° de nodige aandacht te besteden aan de opvang en de integratie van de cursist-stagiair in de werkomgeving;5° de cursist-stagiair geen taken te laten verrichten die niets te maken hebben met het beroep, die gevaarlijk of schadelijk kunnen zijn of die krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen verboden zijn; 6°de cursist-stagiair behoorlijk te huisvesten en gezond en voldoende voedsel te verstrekken, als hij de verbintenis aanging om de cursist-stagiair kost en inwoning te verschaffen.

Art. 54.§ 1. Samen met de leersecretaris moet het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor erover waken dat de cursist-stagiair behoudens vrijstelling de theoretische vorming volgt en aan alle overgangsexamens en het eindexamen deelneemt. § 2. Het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor moet in het bijzonder de cursist-stagiair in staat stellen zich naar de cursussen van de theoretische vorming en naar de examens te begeven. § 3. Als de cursussen of de examens niet tijdens de werkuren plaatsvinden, moet het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor binnen een termijn van vijf werkdagen aan de cursist-stagiair een hele of een halve compensatiedag toekennen overeenkomstig de duur van de cursussen of de examens. § 4. Het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor moeten de cursist-stagiair in staat stellen om zich ook tijdens de werkuren naar de leersecretaris te begeven.

Art. 55.§ 1. Het ondernemingshoofd moet zich schikken naar alle wettelijke, reglementerende en conventionele bepalingen inzonderheid inzake voorzieningen van sociale zekerheid, inzake arbeidswetgeving en verzekeringen, die opgelegd zijn aan het ondernemingshoofd dat een erkende stageovereenkomst heeft ondertekend. § 2. Het ondernemingshoofd moet ten aanzien van de cursist-stagiair de wetgeving op de jaarlijkse vakantie naleven.

Aan de cursist-stagiair die tijdens een bepaald jaar wettelijk geen of slechts gedeeltelijk recht op vakantie heeft, moet het ondernemingshoofd een niet-betaalde vakantie verlenen, op te nemen zoals de wettelijke vakantie. De periode van betaalde en niet-betaalde vakantie samen bedraagt ten minste 24 dagen voor twaalf maanden uitvoering van de stageovereenkomst tijdens het lopende kalenderjaar. § 3. Het ondernemingshoofd moet zich schikken naar het dagelijkse en wekelijkse werkrooster, zoals bepaald door het arbeidsreglement. Dit werkrooster mag de maximumgrens, vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst of, bij gebrek aan een collectieve arbeidsovereenkomst, de maximumgrens, vastgelegd door de arbeidswetgeving, niet overschrijden.

Art. 56.§ 1. Als de cursist-stagiair tijdens de stage het ondernemingshoofd schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor bedrog en zware schuld.

Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als deze schuld eerder gewoonlijk dan toevallig bij hem voorkomt. § 2. De cursist-stagiair is niet verantwoordelijk voor beschadiging of slijtage, toe te schrijven aan het regelmatig gebruik van het voorwerp, noch voor het toevallige verlies ervan. Is het werk eenmaal in ontvangst genomen, dan is de cursist-stagiair niet meer aansprakelijk voor gebrekkig werk.

Art. 57.§ 1. Het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor moet de leersecretaris helpen wanneer deze laatste, overeenkomstig artikel 62, f, van het decreet, toezicht uitoefent op de door zijn bemiddeling gesloten stageovereenkomst. § 2. Het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor moeten de door het instituut aangewezen personeelsleden helpen wanneer zij overeenkomstig artikel 65 van het decreet, toezicht uitoefenen op de bepalingen van het decreet en van dit besluit. § 3. Het ondernemingshoofd of, in voorkomend geval, de monitor moeten de bijscholing bijwonen die krachtens artikel 18 van het decreet door het instituut georganiseerd wordt voor de ondernemingshoofden of een groep van ondernemingshoofden.

Art. 58.Op verzoek van de cursist-stagiair is het ondernemingshoofd verplicht een verklaring te bezorgen waarop de begin- en de einddatum van de stageovereenkomst en de aard van de praktijkstage worden vermeld.

Onderafdeling D. - Schorsing van de uitvoering van de stageovereenkomst

Art. 59.De cursist-stagiair heeft het recht om tijdens de uitvoering van de stageovereenkomst afwezig te zijn, met behoud van de stagevergoeding, bij dezelfde gebeurtenissen en onder dezelfde voorwaarden zoals bepaald in artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 60.De uitvoering van de stageovereenkomst wordt geschorst in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Tijdens de schorsing van de uitvoering van de stageovereenkomst gelden voor de stagevergoeding van de cursist-stagiair, dezelfde regels als deze die gelden voor de loonregeling van werklieden of bedienden, al naargelang het geval, met dien verstande dat elke cursist-stagiair het recht op zijn stagevergoeding gedurende de eerste dertig dagen behoudt.

Art. 61.§ 1. Als de uitvoering van de stageovereenkomst meer dan een maand geschorst wordt, moet het ondernemingshoofd zo snel mogelijk en uiterlijk zeven kalenderdagen na het verstrijken van de maand, de leersecretaris schriftelijk op de hoogte brengen. De leersecretaris brengt het centrum op de hoogte. § 2. Als na een schorsing van meer dan een maand de uitvoering van de stageovereenkomst hervat wordt, moet het ondernemingshoofd zo snel mogelijk, uiterlijk zeven kalenderdagen na de hervatting, de leersecretaris schriftelijk op de hoogte brengen. § 3. Als de uitvoering van de stageovereenkomst meer dan een maand geschorst is, kan de praktijkcommissie ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris de duur van de stageovereenkomst aanpassen.

Onderafdeling E. - Einde van de stageovereenkomst

Art. 62.§ 1. Onverminderd de wijzen waarop de verbintenissen in het algemeen eindigen, neemt de uitvoering van de stageovereenkomst een einde: 1° wanneer de termijn verstreken is;2° wanneer de cursist-stagiair of het ondernemingshoofd overlijdt;3° wanneer er overmacht is, die tot gevolg heeft dat de uitvoering van de stageovereenkomst definitief onmogelijk wordt;4° wanneer één van beide partijen er tijdens de proeftijd om verzoekt overeenkomstig artikel 41, § 2;5° wanneer de cursist-stagiair overeenkomstig de bepalingen van artikel 63 wordt aangeworven of zelfstandig wordt;6° wanneer bij één van beide partijen een dringende reden tot beëindiging voorhanden is, zoals bepaald in artikel 64;7° wanneer er overeenkomstig artikel 65 een reden tot verbreking van de uitvoering van de stageovereenkomst bestaat bij één van beide partijen;8° wanneer de schorsing van de uitvoering van de stageovereenkomst langer dan zes maanden aanhoudt en een van beide partijen de wens uit de stageovereenkomst niet verder uit te voeren;9° wanneer er geen monitor is zoals bepaald in artikel 44, § 4. § 2. Behoudens in het geval van § 1, 1°, brengt de leersecretaris het centrum op de hoogte wanneer de stageovereenkomst eindigt.

Art. 63.§ 1. De cursist-stagiair kan, mits inachtneming van een opzegtermijn van zeven kalenderdagen, de stageovereenkomst beëindigen wanneer hij hetzij bij arbeidsovereenkomst of in de openbare sector wordt aangeworven, hetzij het sociaal statuut van zelfstandige verwerft. § 2. De cursist-stagiair bezorgt een bewijs van de aanwerving of van het sociaal statuut van zelfstandige aan de leersecretaris.

Art. 64.§ 1. Het ondernemingshoofd en de cursist-stagiair kunnen de stageovereenkomst voor het verstrijken van de termijn beëindigen om een dringende redenen zonder dat de leersecretaris eerst voorafgaand tussenbeide komt. § 2. Onder dringende reden wordt verstaan: de ernstige tekortkoming die elke samenwerking in het kader van de praktijkstage tussen het ondernemingshoofd en de cursist-stagiair onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Beëindiging wegens een dringende reden mag niet meer worden aangewend wanneer de oorzaak ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is aan de partij die er zich op beroept. § 3. Alleen de dringende reden waarvan binnen vijf werkdagen na de beëindiging van de stageovereenkomst schriftelijk kennis is gegeven aan de leersecretaris, kan worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de beëindiging voor het verstrijken van de termijn. § 4. Op advies van de leersecretaris, na onderzoek en na de partijen gehoord te hebben, oordeelt de praktijkcommissie of er bij één der partijen een dringende reden tot beëindiging voorhanden is. § 5. Is er bij één der partijen een dringende reden tot beëindiging voorhanden, dan heft de praktijkcommissie de erkenning van de stageovereenkomst op. Als de cursist-stagiair een dringende reden heeft, kan de praktijkcommissie beslissen tot de uitsluiting van het ondernemingshoofd.

Art. 65.§ 1. Het ondernemingshoofd en de cursist-stagiair of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen het bestaan van een reden inroepen die de verbreking van de uitvoering van de stageovereenkomst wettigt, als de cursist-stagiair, respectievelijk het ondernemingshoofd ernstig tekortkomt in de verplichtingen inzake de uitvoering van de stageovereenkomst of als er omstandigheden zijn die het goede verloop van de praktijkstage ernstig belemmeren. § 2. Het ondernemingshoofd en de cursist-stagiair of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger moeten de reden schriftelijk meedelen aan de leersecretaris. De leersecretaris bemiddelt en tracht de partijen te verzoenen. Hiertoe beschikt de leersecretaris over een termijn van twee weken, die een aanvang neemt op de derde werkdag na de datum van verzending. § 3. Tijdens de verzoeningstermijn van twee weken moeten de partijen de uitvoering van de stageovereenkomst voortzetten. § 4. Als de leersecretaris niet slaagt in een verzoening of als de partijen of één van de partijen geen gevolg geven aan zijn voorstel tot verzoening, bezorgt hij binnen tien werkdagen aan de praktijkcommissie een advies en het verslag van het gesprek met de partijen. § 5. Na onderzoek oordeelt de praktijkcommissie of er voor het ondernemingshoofd of de cursist-stagiair een reden bestaat die de verbreking van de uitvoering van de stageovereenkomst wettigt. § 6. De praktijkcommissie kan de erkenning van de stageovereenkomst opheffen en daarbij beslissen tot de uitsluiting van het ondernemingshoofd.

Art. 66.De cursist-stagiair of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel 65, een reden inroepen die de verbreking van de uitvoering van de stageovereenkomst wettigt, wanneer de cursist-stagiair op basis van ernstige motieven wenst over te schakelen naar een andere erkende opleiding in een zelfstandig beroep.

Art. 67.§ 1. De praktijkcommissie kan ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris en na onderzoek, de erkenning van een stageovereenkomst intrekken, wanneer bij het sluiten van de overeenkomst een van de partijen of beide partijen valse verklaringen hebben afgelegd of vervalste documenten hebben voorgelegd. § 2. Bij de intrekking van de erkenning van de stageovereenkomst worden de erkenning en alle gevolgen hiervan met terugwerkende kracht tot bij de aanvang van de uitvoering van de stageovereenkomst ongedaan gemaakt. § 3. Het ondernemingshoofd en de cursist-stagiair of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen individueel of gezamenlijk binnen een maand na kennisneming van de beslissing bezwaar aantekenen tegen de intrekking van de erkenning van de stageovereenkomst bij de praktijkcommissie. Na onderzoek en na de partijen gehoord te hebben, spreekt de praktijkcommissie zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar.

Art. 68.§ 1. De praktijkcommissie kan ambtshalve of op voorstel van de leersecretaris, na onderzoek, de erkenning van een stageovereenkomst opheffen wanneer : 1° de voorwaarden van de erkenning niet meer aanwezig zijn;2° een van de partijen de verplichtingen niet meer naleeft;3° blijkt dat de cursist-stagiair niet de intellectuele of beroepsgeschiktheid bezit om de kennis bepaald in het opleidingsprograma te verwerven, inzonderheid naar aanleiding van de overgangsexamens;4° de cursist-stagiair zich schuldig maakt aan wangedrag, inzonderheid in het kader van de theoretische vorming. § 2. Bij de opheffing van de erkenning van de stageovereenkomst worden de erkenning en de gevolgen van deze erkenning vanaf een door de praktijkcommissie bepaalde datum ongedaan gemaakt. § 3. Het ondernemingshoofd en de cursist-stagiair of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen individueel of gezamenlijk binnen een maand na kennisneming van de beslissing bezwaar aantekenen tegen de opheffing van de erkenning van de stageovereenkomst bij de praktijkcommissie. Na onderzoek en na de partijen gehoord te hebben, spreekt de praktijkcommissie zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar.

Art. 69.§ 1. Bij de intrekking of de opheffing van de erkenning van de stageovereenkomst kan de praktijkcommissie beslissen tot de uitsluiting van het ondernemingshoofd. § 2. De uitsluiting van het voordeel van erkenning van latere stageovereenkomsten kan voor een bepaalde of voor een onbepaalde termijn zijn. § 3. Het ondernemingshoofd kan binnen een maand na kennisneming van de beslissing bezwaar aantekenen tegen de uitsluiting bij de praktijkcommissie. Na onderzoek en na het ondernemingshoofd gehoord te hebben, spreekt de praktijkcommissie zich uit binnen twee maanden na ontvangst van het bezwaar. § 4. Bij een uitsluiting voor een onbepaalde termijn kan het ondernemingshoofd aan de praktijkcommissie een verzoek tot herziening van de beslissing richten, als zich een nieuw feit voordoet. Na onderzoek en na het ondernemingshoofd gehoord te hebben, doet de praktijkcommissie uitspraak binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek.

Art. 70.Als de praktijkcommissie overeenkomstig artikel 69 beslist tot de uitsluiting van een ondernemingshoofd, betaalt het ondernemingshoofd aan de cursist-stagiair een vergoeding. Deze vergoeding stemt overeen met het bedrag van de stagevergoeding die verschuldigd is aan de cursist-stagiair voor een periode van drie maanden.

Onderafdeling F. - De begeleiding

Art. 71.Onverminderd de bepalingen van dit besluit is artikel 2 tot en met 10, artikel 12 tot en met 16, artikel 22 en 31 van het besluit op het statuut van de leersecretaris van toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing ervan de leerling wordt vervangen door cursist-stagiair, leerovereenkomst door stageovereenkomst en leertijd door praktijkstage.

Art. 72.Het geldelijk statuut van de leersecretarissen wordt bepaald overeenkomstig artikel 17 tot en met 21 en 24 van het besluit op het statuut van de leersecretaris met dien verstande dat onder leerovereenkomsten en leerverbintenissen wordt verstaan: de leerovereenkomsten en leerverbintenissen die vallen onder de toepassing van het besluit op de leertijd en de stageovereenkomsten die vallen onder de toepassing van dit besluit. Afdeling 3. - De beperkte stageovereenkomst

Art. 73.§ 1. De praktijkstage via het sluiten van een beperkte stageovereenkomst moet ertoe strekken de cursist een praktijkervaring te laten vervolledigen of voltooien in een kleine of middelgrote onderneming die actief is op het vlak van het beroep dat het voorwerp is van de opleiding van de cursist of een aanverwant beroep. § 2. De beperkte stageovereenkomst is een overeenkomst voor bepaalde duur waarbij het ondernemingshoofd zich ertoe verbindt aan de cursist-stagiair een welomschreven beroepstechnische vorming te geven ter vervollediging of voltooiing van de praktijkervaring, en waarbij de cursist-stagiair zich ertoe verbindt deze welomschreven beroepstechniek(en) aan te leren onder het gezag en het toezicht van het ondernemingshoofd, en ook de nodige cursussen van de theoretische vorming te volgen in een centrum. § 3. Het sluiten van de beperkte stageovereenkomst gebeurt door bemiddeling van het centrum waar de cursist-stagiair is ingeschreven voor de cursussen over theoretische vorming.

Art. 74.§ 1. Tot het sluiten van een beperkte stageovereenkomst worden de cursisten toegelaten, zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit. Voor bepaalde opleidingen in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen kan de raad van bestuur bijkomende toelatingsvereisten vastleggen. § 2. De raad van bestuur bepaalt de opleidingen in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen, die het voorwerp kunnen uitmaken van een beperkte stageovereenkomst. § 3. De beperkte stageovereenkomst moet uiterlijk op de dag van het begin van de praktijkstage worden gesloten. § 4. De beperkte stageovereenkomst moet schriftelijk opgesteld zijn overeenkomstig het model, als bijlage gevoegd bij dit besluit.

Iedere partij ontvangt een origineel ondertekend exemplaar. § 5. De beperkte stageovereenkomst is deeltijds en mag maximaal 32 uren praktijkopleiding per maand omvatten. § 6. Onverminderd het van toepassing zijn van een collectieve arbeidsovereenkomst ontvangt de cursist-stagiair een vergoeding voor de onkosten. De raad van bestuur bepaalt de onkosten waarvoor het ondernemingshoofd een vergoeding moet betalen. § 7. Het ondernemingshoofd moet zich schikken naar alle wettelijke, reglementerende en conventionele bepalingen inzonderheid inzake voorzieningen van sociale zekerheid, arbeidswetgeving en verzekeringen die opgelegd zijn aan het ondernemingshoofd in het kader van een stage. § 8. Onverminderd de bepalingen van de beperkte stageovereenkomst eindigt de beperkte stageovereenkomst bij het beëindigen van de ondernemersopleiding in het zelfstandig beroep waarop de overeenkomst slaat.

Art. 75.De cursist-stagiair wordt begeleid en geëvalueerd door het centrum, overeenkomstig de richtlijnen vastgelegd door de raad van bestuur. HOOFDSTUK V. - Evaluatie en diploma Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 76.§ 1. De cursisten worden begeleid en geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en de richtlijnen van de raad van bestuur, genomen in uitvoering van dit besluit. § 2. De bepalingen en de richtlijnen, inzonderheid betreffende de permanente begeleiding en evaluatie, worden door de raad van bestuur gebundeld in een examenreglement. Dit examenreglement wordt bij de inschrijving in de cursussen van de theoretische vorming door het centrum bezorgd aan elke cursist.

Art. 77.§ 1. Elk centrum moet overgangs- en eindexamens organiseren.

De overgangsexamens vinden plaats in elk opleidingsjaar met uitzondering van het laatste, de eindexamens bij het beëindigen van het laatste opleidingsjaar. § 2. Tijdens elk cursusjaar worden twee zittijden georganiseerd voor de examens van de cursussen van bedrijfsbeheer en beroepskennis en van de geïntegreerde cursussen. De eerste zittijd sluit aan bij het einde van een cursus of van een gedeelte van een cursus. Hij wordt tijdens de cursusuren georganiseerd. De tweede zittijd gaat door voor het volgend cursusjaar begint. § 3. Voor de cursussen waarvan de curricula van de programma's modulair zijn opgebouwd, kan de raad van bestuur een afwijking toestaan van de organisatie van de overgangs- en eindexamens, zoals bepaald in § 1 en 2.

Art. 78.§ 1. Elke cursist neemt deel aan alle examens van de cursussen van de theoretische vorming waarvoor hij is ingeschreven. § 2. Onverminderd het bepaalde onder § 1 wordt de cursist aan wie overeenkomstig artikel 24 vrijstelling werd verleend van het volgen van een cursus of een gedeelte of een module van de cursus(sen), vrijgesteld van de overeenstemmende examens.

Art. 79.De examens zijn schriftelijk en/of mondeling.

Art. 80.Elke cursist legt de examens af in het centrum, waar hij ingeschreven is voor de cursussen van de theoretische vorming.

Art. 81.§ 1. Voor de examens worden ambtshalve toegelaten en ingeschreven: de cursisten die overeenkomstig artikel 17 tot en met 21 ingeschreven zijn voor de cursussen van de theoretische vorming en die, behoudens vrijstelling van cursusvolging en gewettigde afwezigheden, twee derde van de cursussen of de modules van de cursussen volgden. § 2. De cursisten waarvan overeenkomstig artikel 22 de toelating tot de cursussen van de theoretische vorming is ingetrokken, worden niet toegelaten tot de examens. § 3. Wie tijdens een vorig cursusjaar deelnam aan de examens, maar niet slaagde wordt toegelaten tot het overgangs- resp. het eindexamen van een volgend cursusjaar en op schriftelijk verzoek door het centrum ingeschreven. Het verzoek moet voor 31 december van het lopende cursusjaar gericht worden aan het centrum. § 4. De toelating tot deelneming aan de examens is beperkt tot de cursussen van de theoretische vorming, die de opleiding waarvoor de cursist ingeschreven is of waarin hij in geval van § 3 niet slaagde tot voorwerp hebben. § 5. Uiterlijk twee maanden voor de organisatie van de examens bezorgt het centrum overeenkomstig de richtlijnen van de raad van bestuur de lijst van de ingeschrevenen zoals bepaald in § 1 en § 3 aan het instituut.

Voor de organisatie van examens over cursussen waarvan de curricula van de programma's modulair zijn opgebouwd, kan de raad van bestuur afwijking verlenen van de termijn van twee maanden.

Art. 82.§ 1. Behoudens de kandidaten waarvan sprake in artikel 81, § 1 en § 3 worden tot de eindexamens toegelaten: de kandidaten die schriftelijk vragen om deel te nemen aan de eindexamens van een opleiding in een zelfstandig beroep die overeenkomstig artikel 3 erkend is maar waarvoor binnen de ondernemersopleiding geen cursussen van de theoretische vorming worden georganiseerd. § 2. Het verzoek moet voor 31 december van het lopende cursusjaar worden gericht aan het instituut.

Het instituut stelt de lijst van de ingeschrevenen op per opleiding in een zelfstandig beroep en wijst een centrum aan waar de eindexamens worden georganiseerd. Afdeling 2. - Het overgangsexamen

Art. 83.De overgangsexamens hebben betrekking op de curricula van de cursussen bedrijfsbeheer en/of beroepskennis of van de geïntegreerde cursussen, waarvan sprake in artikel 3, § 2, 4°.

Art. 84.§ 1. De overgangsexamens worden opgesteld en beoordeeld door een examencommissie die bestaat uit de lesgevers van de cursussen bedrijfsbeheer en/of beroepskennis of van de geïntegreerde cursussen. § 2. Overeenkomstig de richtlijnen en de procedure, vastgelegd door de raad van bestuur, stelt het centrum een evaluatieplan op voor de overgangsexamens, en bezorgt dit samen met de lijst van de ingeschrevenen ter goedkeuring aan het instituut. § 3. Het centrum houdt de vragenlijsten van de examens, de richtlijnen inzake verbetering en beoordeling alsook de schriftelijke examens zelf en de verslagen van de mondelinge examens ter beschikking van het instituut.

Art. 85.§ 1. Om te slagen moeten de deelnemers aan de overgangsexamens de helft van het totale aantal punten behalen op bedrijfsbeheer en/of beroepskennis of de geïntegreerde cursus, alsmede de helft van de punten op elk onderdeel of elke module van de cursussen zoals vastgelegd in de curricula. § 2. De deliberatiecommissie beraadslaagt en beslist over de deliberatie van de deelnemers aan de overgangsexamens die krachtens de bepalingen van § 1 niet slaagden. § 3. Het instituut richt in elk centrum een deliberatiecommissie op.

Deze bestaat uit een vertegenwoordiger van het instituut, de directeur of een stafmedewerker van het centrum, afhankelijk van de cursussen minimaal twee lesgevers en de betrokken leersecretaris in het geval van een cursist die in uitvoering van artikel 18, 4°, een praktijkstage loopt overeenkomstig artikel 32, 2°. § 4. Alle leden van de deliberatiecommissie beschikken tijdens de beraadslaging, ieder wat zijn bevoegdheid betreft, over een dossier van de te delibereren deelnemers. § 5. De deliberatiecommissie beslist bij eenparigheid.

Indien wordt vastgesteld dat eenparigheid niet haalbaar is, beslist de deliberatiecommissie bij meerderheid. De stem van de vertegenwoordiger van het instituut is doorslaggevend bij staking van stemmen. § 6. De deelnemers aan de overgangsexamens die krachtens § 1 niet slaagden maar gedelibereerd worden, zijn geslaagd.

Art. 86.Overeenkomstig de richtlijnen van de raad van bestuur deelt het centrum de uitslagen van de overgangsexamens mee aan de deelnemers en aan het instituut.

Art. 87.§ 1. De deelnemers die niet slaagden en/of afwezig waren tijdens het geheel, een gedeelte of een module van de overgangsexamens kunnen zich inschrijven voor de tweede zittijd. § 2. De deelnemers aan de tweede zittijd nemen deel aan de overgangsexamens voor deze gedeelten of modules van de cursussen waarvoor zij niet slaagden of waarop zij afwezig waren tijdens de eerste zittijd. Afdeling 3. - Het eindexamen

Art. 88.De eindexamens hebben betrekking op de curricula, waarvan sprake in artikel 3, § 2, 4°, zowel voor de cursussen over bedrijfsbeheer en/of beroepskennis en de geïntegreerde cursussen als voor het praktijkgedeelte van de eindexamens.

Art. 89.De eindexamens voor de cursussen bedrijfsbeheer en/of beroepskennis en de geïntegreerde cursussen worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 84.

Art. 90.§ 1. Elk centrum organiseert één zittijd voor het praktijkgedeelte van de eindexamens. § 2. Behoudens afwijking goedgekeurd door het instituut, organiseert het centrum de zittijd van het praktijkgedeelte binnen een termijn van drie maanden na de beëindiging van de cursussen beroepskennis.

Art. 91.§ 1. De eindexamens van het praktijkgedeelte worden opgesteld en beoordeeld door een examencommissie die bestaat uit de lesgever beroepskennis en een deskundige in de opleiding in een zelfstandig beroep of een groep van zelfstandige beroepen die voorwerp zijn van het praktijkgedeelte. § 2. De deskundige moet het beroep uitoefenen of uitgeoefend hebben dat voorwerp is van het praktijkgedeelte en mag in het centrum geen lesgever in de ondernemersopleiding in dat beroep zijn.

Op verzoek van het centrum kan het instituut bepalen dat van een of beide voorwaarden wordt afgeweken. § 3. De examencommissie bestaat uit twee deskundigen wanneer het praktijkgedeelte een opleiding betreft, waarvoor geen cursussen in de theoretische vorming worden georganiseerd. § 4. De raad van bestuur kan bepalen dat, in afwijking van § 1 en § 3, voor bepaalde opleidingen de examencommissie meer dan twee leden telt voor het praktijkgedeelte van de eindexamens.

Art. 92.§ 1. Twee maanden voor de organisatie ervan bezorgt het centrum een werkplan voor het praktijkgedeelte van de eindexamens ter goedkeuring aan het instituut. Het instituut beslist zo snel mogelijk en uiterlijk een maand na ontvangst van het werkplan. § 2. Voor de organisatie van eindexamens over cursussen waarvan de curricula van de programma's modulair zijn opgebouwd, kan de raad van bestuur een afwijking toestaan op de termijnen, bepaald in § 1. § 3. Het werkplan moet vergezeld zijn van een examenprogramma dat inzonderheid de inhoud en per rubriek de puntenverdeling omvat. § 4. De raad van bestuur legt het model en de samenstelling van werkplan en examenprogramma vast.

Art. 93.§ 1. Om te slagen moeten de deelnemers aan de eindexamens de helft van het totale aantal punten behalen op de cursus bedrijfsbeheer en/of de cursus beroepskennis of de geïntegreerde cursus en op het praktijkgedeelte, alsmede de helft van de punten op elk onderdeel of elke module van de cursussen zoals vastgelegd in de curricula. § 2. De bepalingen van artikel 85, § 2 tot en met § 6, met betrekking tot de deliberatie zijn van toepassing bij de eindexamens.

Art. 94.Overeenkomstig de richtlijnen van de raad van bestuur deelt het centrum de uitslagen van de eindexamens mee aan de deelnemers en aan het instituut.

Art. 95.§ 1. De deelnemers die niet slaagden en/of afwezig waren tijdens het geheel, een gedeelte of een module van de eindexamens voor de cursussen bedrijfsbeheer en/of beroepskennis of de geïntegreerde cursus kunnen zich op schriftelijk verzoek inschrijven voor de tweede zittijd. § 2. De deelnemers die niet slaagden in het praktijkgedeelte van de eindexamens of afwezig waren, kunnen zich op schriftelijk verzoek inschrijven voor het praktijkgedeelte van de eindexamens van het volgende cursusjaar.

Het verzoek moet, uiterlijk op 31 december van het volgende cursusjaar, gericht worden aan het centrum. Afdeling 4. - Toezicht examens

Art. 96.Het centrum zorgt voor een goed en regelmatig verloop van de examens overeenkomstig het goedgekeurde evaluatie- en organisatieplan.

Art. 97.§ 1. Het centrum is, wat de organisatie van de examens betreft, onderworpen aan het toezicht van het instituut. Het schikt zich naar de pedagogische, didactische en administratieve onderrichtingen die het instituut in dat verband aan het centrum verstrekt. § 2. Wanneer het instituut tijdens het toezicht een of meerdere onregelmatigheden vaststelt, wordt hierover een verslag voor de raad van bestuur opgemaakt. Het verslag moet de standpunten van alle betrokken partijen omvatten.

Art. 98.§ 1. Cursisten kunnen uiterlijk binnen zeven kalenderdagen na ontvangst van hun uitslag bij het instituut bezwaar aantekenen tegen de wijze waarop de overgangs- en eindexamens verlopen. § 2. Het instituut onderzoekt het bezwaar en maakt een verslag op voor de raad van bestuur. Het verslag moet de standpunten van alle betrokken partijen omvatten.

Art. 99.§ 1. De raad van bestuur overlegt en beslist zo snel mogelijk en in ieder geval binnen een maand na vaststelling van de onregelmatigheid door het instituut of na ontvangst van het bezwaar vanwege de cursist. § 2. De raad van bestuur beslist of de vaststelling van het instituut of het bezwaar van de cursist gegrond zijn en het goed en regelmatig verloop van de examens overeenkomstig het evaluatie- of organisatieplan al dan niet ernstig in het gedrang brengen. § 3. Onverminderd eventueel andere administratieve beslissingen kan de raad van bestuur de overgangs- of de eindexamens geheel of gedeeltelijk nietig verklaren. § 4. Bij gehele of gedeeltelijke nietigverklaring worden de betrokken overgangs- of eindexamens overeenkomstig de richtlijnen van de raad van bestuur opnieuw georganiseerd. Afdeling 5. - Het diploma

Art. 100.De cursisten die in overeenstemming met artikel 93 slaagden in de eindexamens ontvangen een diploma dat overeenstemt met het model vastgelegd door de raad van bestuur en door het centrum aan het instituut ter inzage is voorgelegd.

Art. 101.§ 1. De cursisten kunnen deelgetuigschriften ontvangen waaruit blijkt: 1° dat zij slaagden in de overgangsexamens, hetzij van de cursus bedrijfsbeheer, de cursus beroepskennis of de geïntegreerde cursus, hetzij van één of meerdere modules van deze cursussen;2° dat zij slaagden ofwel in een of twee van de eindexamens, hetzij van de cursus bedrijfsbeheer en/of de cursus beroepskennis, hetzij van de geïntegreerde cursus, hetzij van het praktijkgedeelte, ofwel in één of meerdere modules van de eindexamens van deze cursussen. § 2. De deelgetuigschriften moeten overeenstemmen met het model, vastgelegd door de raad van bestuur. Ze moeten ter ondertekening worden voorgelegd aan het instituut. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 102.§ 1. Voor de organisatie van aanvullende cursussen, bedoeld in artikel 5, § 1, en van inleidende cursussen, bedoeld in artikel 5, § 2, ontvangt het centrum, afhankelijk van de beschikbare kredieten op de begroting, een vaste toelage per activiteitseenheid, zoals vastgelegd voor "Basisopleiding, opleiding ondernemingshoofd, algemene kennis" en "Basisopleiding, opleiding ondernemingshoofd, beroepskennis" in artikel 15 en 22 van het ministerieel besluit van 27 maart 1979 houdende bepaling van de rijkstoelagen voor het stelsel van de voortdurende vorming geregeld bij koninklijk besluit van 4 oktober 1976 betreffende de voortdurende vorming in de middenstand. § 2. Voor de organisatie van aanvullende praktijkopleiding overeenkomstig artikel 28 van dit besluit ontvangt het centrum, afhankelijk van de beschikbare kredieten op de begroting, een vaste toelage per activiteitseenheid en per cursist, zoals vastgelegd voor "Basisopleiding, opleiding ondernemingshoofd, beroepskennis" in artikel 15 en 22 van het ministerieel besluit waarvan sprake onder § 1.

Voor de cursisten die geen volledige, samengevoegde aanvullende praktijkopleiding van 128 cursusuren volgen, wordt de toelage per cursist in verhouding tot het aantal gevolgde cursusuren berekend.

Art. 103.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de leergangen van basisopleiding;2° titel II en titel IV van het ministerieel besluit van 27 oktober 1978 betreffende de examens en de evaluatie van de basisopleiding;3° het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 betreffende de voorwaarden waaraan adaptatiecursussen en aanvullende praktijkopleiding in de ondernemersopleiding moeten voldoen en waaronder ze worden erkend en gesubsidieerd;4° het besluit van de Vlaamse regering van 14 november 1990 houdende organisatie van een stage in de ondernemersopleiding van de Voortdurende Vorming van de Middenstand.

Art. 104.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Art. 105.De Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouwscholing en de middenstandsopleiding, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 februari 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, E. VAN ROMPUY

Bijlage bij het besluit van de Vlaamse regering betreffende de ondernemersopleiding, bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen MODEL BEPERKTE STAGEOVEREENKOMST Tussen - naam en voornaam : . . . . . handelend in naam van de onderneming/het ondernemingshoofd (1) woonplaats : . . . . . adres van de onderneming : . . . . . hierna het ondernemingshoofd genoemd, en - naam en voornaam : . . . . . woonplaats : . . . . . hierna de cursist-stagiair genoemd, in aanwezigheid van de directeur of een medewerker van het centrum voor vorming van zelfstandigen en KMO, . . . . . hierna het centrum genoemd, wordt overeengekomen wat volgt :

Artikel 1.Door deze overeenkomst verbindt het ondernemingshoofd zich ertoe aan de cursist-stagiair een welomschreven beroepstechnische vorming te geven of te doen geven ter vervollediging of voltooiing van de praktijkervaring. De cursist-stagiair verbindt zich ertoe deze welomschreven beroepstechniek(en) aan te leren onder het gezag en het toezicht van : naam en voornaam : . . . . . woonplaats : . . . . .

Art. 2.De beroepstechnische vorming heeft betrekking op de opleiding in het zelfstandig beroep of groep van zelfstandige beroepen . . . . .

Het ondernemingshoofd verklaart hierbij kennis genomen te hebben van de aan te leren beroepstechnische vorming. Het programma wordt hem overhandigd en bij deze overeenkomst gevoegd.

Art. 3.De beroepstechnische vorming wordt gegeven te . . . . . . . . . . (adres onderneming).

Art. 4.De beperkte stageovereenkomst wordt gesloten voor een duur van....... maanden/dagen (1), met ingang van................................................................. en eindigend op.................................................................

Ze telt....... uren, als volgt verdeeld :

Art. 5.De cursist-stagiair verbindt er zich toe de cursussen over de theoretische vorming te volgen in het centrum.

Art. 6.Overeenkomstig artikel 74, § 6, van het besluit van de Vlaamse regering van.......................................... betreffende de ondernemersopleiding ontvangt de cursist-stagiair een vergoeding van................. frank voor de onkosten.

Art. 7.Het ondernemingshoofd schikt zich naar alle wettelijke, reglementerende en conventionele bepalingen inzake voorzieningen van sociale zekerheid, arbeidswetgeving en verzekeringen die opgelegd zijn in het kader van een stage.

Art. 8.De beperkte stageovereenkomst wordt geregeld overeenkomstig de bepalingen van voormeld besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1999. betreffende de ondernemersopleiding.

Opgesteld te........................................................... op............................................... in drie exemplaren, waarvan een voor elke partij.

Het ondernemingshoofd, De stagiair, (1) schrappen wat niet past. Het centrum verklaart bemiddeld te hebben bij de totstandkoming van deze beperkte stageovereenkomst.

Het bevestigt de regelmatige inschrijving van de cursist-stagiair in de cursussen over theoretische vorming van de ondernemersopleiding.

Het centrum zal het verloop van de beperkte stageovereenkomst nauwgezet opvolgen, begeleiden en evalueren overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 23 februari 1999 betreffende de ondernemersopleiding.

Namens het centrum, Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van.23 februari 1999 betreffende de ondernemersopleiding, bedoeld in het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Economie, KMO, Landbouw en Media, E. VAN ROMPUY

^