Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 23 november 2018
gepubliceerd op 28 december 2018

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor sommige voorzieningen voor personen met een handicap en tot wijziging van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden

bron
vlaamse overheid
numac
2018015471
pub.
28/12/2018
prom.
23/11/2018
ELI
eli/besluit/2018/11/23/2018015471/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 NOVEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor sommige voorzieningen voor personen met een handicap en tot wijziging van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden


DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, artikel 6, § 1, artikel 10, gewijzigd bij de decreten van 16 maart 1999 en 12 februari 2010, en artikel 13, gewijzigd bij het decreet van 16 maart 1999;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor personen met een handicap;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 juli 2018;

Gelet op advies 64.061/3 van de Raad van State, gegeven op 8 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities, toepassingsgebied en algemene bepaling

Artikel 1.§ 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° centrum voor ontwikkelingsstoornissen: een erkende dienst als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen;2° dienst voor zelfstandig wonen: een dienst voor personen met een fysieke handicap die nu vergund is conform het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap en die tot en met 31 december 2015 erkend was door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor diensten voor zelfstandig wonen van gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr.81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 3° gebruiker: de persoon met een handicap die gebruikmaakt van de ondersteuning door een voorziening voor personen met een handicap;4° internaat voor minderjarigen: een voorziening die nu erkend is als een multifunctioneel centrum als vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap en die tot en met 31 december 2015 erkend was door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, en die onder het internaatstelsel zorgt voor huisvesting, onderhoud, behandeling en opvoeding van de personen met een handicap die jonger zijn dan 21 jaar, vermeld in het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de residentiële en semiresidentiële voorzieningen voor personen met een handicap;5° multifunctioneel centrum: een multifunctioneel centrum voor minderjarige personen met een handicap als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap;6° oriëntatie- en behandelingscentrum: een centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische begeleiding van minderjarige personen met een handicap dat nu erkend is als een multifunctioneel centrum met ondersteuningsfunctie diagnostiek als vermeld in artikel 10, § 6, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, en dat tot en met 31 december 2015 erkend was door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap als vermeld in het koninklijk besluit van 12 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten, evenals van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud, de opvoeding en de behandeling van de gehandicapten die er geplaatst zijn ten laste van de openbare besturen;7° revalidatiecentrum: een door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap erkend extramuraal centrum of erkende extramurale dienst voor de functionele revalidatie van personen met een handicap als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1996 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en -modaliteiten van de centra of diensten voor revalidatie;8° semi-internaat: een voorziening die nu erkend is als een multifunctioneel centrum als vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, en die tot en met 31 december 2015 erkend was door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, die onder het semi-internaatstelsel zorgt voor huisvesting, onderhoud, behandeling en opvoeding van de personen met een handicap die jonger zijn dan 21 jaar en die niet schoolgaand zijn, alsook een voorziening die over geen andere erkenning beschikt dan die van semi-internaat voor schoolgaanden als vermeld in het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de residentiële en semi-residentiële voorzieningen voor personen met een handicap;9° subsidiabele oppervlakte: de som van de per bouwlaag berekende nuttige vloeroppervlakte, buitenmuren inbegrepen, die in aanmerking wordt genomen voor subsidiëring;10° tehuis van kort verblijf: een voorziening voor kortverblijf die nu voor minderjarigen erkend is als een multifunctioneel centrum als vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, en die tot en met 31 december 2015 erkend was door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap als vermeld in het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten;11° Toegankelijk Vlaanderen: het agentschap, vermeld in het decreet van 28 maart 2014 houdende machtiging tot oprichting van het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Toegankelijk Vlaanderen in de vorm van een private stichting;12° unit voor geïnterneerden: een voorziening die ondersteuning biedt aan geïnterneerde personen met een handicap als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 november 2017 over de erkenning en subsidiëring van voorzieningen die ondersteuning bieden aan personen met een handicap in de gevangenis, en van units voor geïnterneerden;13° units voor observatie, diagnose en behandeling: observatie-, diagnose- en behandelingsunits voor meerderjarige personen met een handicap als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2017 over de erkenning en subsidiëring van observatie-, diagnose- en behandelingsunits;14° vergunde zorgaanbieder: een aanbieder van niet rechtstreeks toegankelijke zorg of ondersteuning als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap;15° Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap: het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, vermeld in het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. § 2. Dit besluit is van toepassing op de volgende voorzieningen voor personen met een handicap: 1° centra voor ontwikkelingsstoornissen;2° internaten voor minderjarigen;3° oriëntatie- en behandelingscentra;4° revalidatiecentra;5° semi-internaten;6° tehuizen van kort verblijf;7° units voor geïnterneerden;8° units voor observatie, diagnose en behandeling. Dit besluit is niet van toepassing op voorzieningen die onder het toepassingsgebied vallen van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juni 2018 tot regeling van het infrastructuurforfait binnen de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden. § 3. Als in uitvoering van dit besluit staatssteun in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt verleend, wordt die staatssteun toegekend met inachtneming van het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen. HOOFDSTUK 2. - Bouwtechnische en bouwfysische normen Afdeling 1. - Algemene bouwtechnische en bouwfysische normen

Art. 2.De algemene bouwtechnische en bouwfysische normen waaraan de infrastructuur van de voorzieningen voor personen met een handicap moet voldoen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, zijn: 1° de regelgeving over de brandveiligheid;2° de regelgeving over de toegang van personen met een handicap tot gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek;3° de regelgeving over de eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat;4° de regelgeving over ruimtelijke ordening en milieu;5° als dat van toepassing is, de regelgeving over de integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. Afdeling 2. - Specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen voor de

centra voor ontwikkelingsstoornissen en de revalidatiecentra

Art. 3.§ 1. De infrastructuur van de centra voor ontwikkelingsstoornissen en de revalidatiecentra moet voldoen aan de specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in paragraaf 2 tot en met 5, om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen. § 2. Algemeen gelden voor de infrastructuur de volgende normen: 1° de ligging en het concept van het gebouw zijn aangepast aan de behoeften en de mogelijkheden van de doelgroep;2° de inrichting en uitrusting van het gebouw en de omgeving houden rekening met de leeftijd en de specifieke behoeften van de doelgroep. Het ontwerp en de uitvoering van de sanitaire installaties, de leuningen aan trappen en de inrichting van binnen- en buitenruimten houden daar voldoende rekening mee; 3° het gebouw is zo geconcipieerd dat er voldoende zicht is op het binnenkomen en het verlaten van het gebouw;4° het gebouw is vlot bereikbaar met het openbaar vervoer;5° er is voldoende parkeergelegenheid die rekening houdt met de behoeften van de gebruikers.Er is de mogelijkheid om personen dicht bij de ingang af te zetten of op te halen als dat noodzakelijk is; 6° de infrastructuur laat toe dat de privacy van elke gebruiker gewaarborgd is en dat het altijd mogelijk is om de gepaste zorg te bieden en hulp te verlenen;7° de infrastructuur laat toe dat de veiligheid gewaarborgd is;8° de gebouwen en de lokalen worden regelmatig onderhouden en volgens het goedehuisvaderprincipe beheerd;9° de infrastructuur en de omgeving die toegankelijk is voor gebruikers en bezoekers, is integraal toegankelijk.De integrale toegankelijkheid wordt gegarandeerd door bij het ontwerp en de uitvoering ervan rekening te houden met het advies van Toegankelijk Vlaanderen.

Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de norm, vermeld in het eerste lid, 4°. § 3. Voor de specifieke ruimtes van de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° minstens 75% van de netto-oppervlakte van de functionele ruimten is ingericht voor therapie of diagnosestelling.De circulatieruimten, algemene bergingen en technische ruimten behoren niet tot de functionele ruimten; 2° er zijn voldoende medewerkerslokalen.Elke voorziening beschikt minimaal over een lokaal waar medewerkers met elkaar kunnen overleggen; 3° er zijn voldoende sanitaire installaties voor bezoekers en personeel;4° er is een verzorgingsruimte of -zone in het sanitair;5° er is voldoende bergruimte. § 4. Voor de circulatie van de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° elk gebouw met twee of meer bouwlagen die toegankelijk zijn voor de gebruikers, beschikt over een aangepaste lift;2° in alle ruimten die voor de gebruikers toegankelijk zijn, worden niveauverschillen, zoals treden, trappen en andere hindernissen, vermeden;3° het gebouw is zo geconcipieerd dat een vlotte en veilige circulatie mogelijk is;4° de deuropeningen zijn voldoende breed en hoog. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds bij een verbouwing een afwijking toestaan van de norm, vermeld in het eerste lid, 1°. § 5. Voor het gebruikerscomfort van de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° aan de trappen zijn leuningen aangebracht;2° in alle lokalen zijn de verwarming, ventilatie en verlichting aangepast aan de bestemming van het lokaal;3° in alle verblijfsruimten, met uitzondering van het sanitair, zijn opengaande raamdelen aanwezig.Er wordt voor de bediening ervan rekening gehouden met de veiligheid van de bewoners; 4° in verblijfsruimten is de CO2-concentratie maximaal 1200 ppm;5° ruimten voor gebruikers worden zo veel mogelijk met daglicht verlicht.In de verblijfsruimten waar in een raam moet worden voorzien, bedraagt het raamoppervlak ten minste een zesde van de nettovloeroppervlakte; 6° de verlichting houdt rekening met de veiligheid en de behoeften van de gebruikers.In de verblijfsruimten is er een basisverlichting, aangevuld met aangepaste accentverlichting. In alle verblijfsruimten zijn daarvoor voldoende aansluitingen geïnstalleerd; 7° in alle verblijfsruimten waar in een raam voorzien moet worden, begint het glasoppervlak van het raam op maximaal 85 cm hoogte, gemeten vanaf het vloeroppervlak.Er is zittend altijd een ongehinderd zicht naar buiten mogelijk; 8° de inkijk van buitenaf kan worden beperkt als de gebruiker dat wil;9° er is een centraal verwarmingssysteem.Verwarmingssystemen met open vuur zijn verboden; 10° in alle verblijfsruimten kan de temperatuur overdag minstens 20 ° C bedragen;11° alle nuttige maatregelen worden genomen om in alle verblijfsruimten en in normale meteorologische omstandigheden ervoor te zorgen dat de temperatuur nooit hoger dan 27 ° C is;12° de binnentemperatuur is regelbaar per verblijfsruimte, al dan niet via een centraal gebouwbeheersysteem;13° aangepaste zonnewering, waarbij het zicht naar buiten zo weinig mogelijk gehinderd wordt, wordt aangebracht waar dat nodig is. Zonnewering wordt als aangepast beschouwd als het zicht op de buitenwereld niet wordt verstoord, oververhitting van de bewoners wordt vermeden en verblinding van bewoners door direct zonlicht wordt vermeden; 14° het akoestische comfort wordt gegarandeerd in alle verblijfsruimten;15° de minimale verdiepingshoogte is 2,50 meter (vloer tot afgewerkt plafond);16° de signalisatie is aangepast aan de doelgroep. Afdeling 3. Specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen voor de

internaten voor minderjarigen, de oriëntatie- en behandelingscentra, de semi-internaten, de tehuizen van kort verblijf, de units voor geïnterneerden en de units voor observatie, diagnose en behandeling Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke normen

Art. 4.De infrastructuur van de internaten voor minderjarigen, de oriëntatie- en behandelingscentra, de semi-internaten, de tehuizen van kort verblijf, de units voor geïnterneerden en de units voor observatie, diagnose en behandeling moet voldoen aan de specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in artikel 5 tot en met artikel 14, om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen.

Art. 5.Algemeen gelden voor de infrastructuur de volgende normen: 1° de ligging en het concept van het gebouw zijn aangepast aan de behoeften en de mogelijkheden van de doelgroep;2° de inrichting en de uitrusting van het gebouw en de omgeving houden rekening met de leeftijd en de specifieke behoeften van de doelgroep. Het ontwerp en de uitvoering van de sanitaire installaties, de leuningen aan trappen en de inrichting van binnen- en buitenruimten houden daar voldoende rekening mee; 3° het gebouw is zo geconcipieerd dat er voldoende zicht is op de personen die het gebouw binnenkomen en verlaten;4° het gebouw is vlot bereikbaar met het openbaar vervoer;5° er is voldoende parkeergelegenheid die rekening houdt met de behoeften van de gebruikers.Personen kunnen dicht bij de ingang afgezet of opgehaald worden als dat noodzakelijk is; 6° de infrastructuur laat toe dat de privacy van elke gebruiker gewaarborgd is en dat het altijd mogelijk is om de gepaste zorg te bieden en hulp te verlenen;7° de infrastructuur laat toe om de veiligheid te waarborgen;8° de gebouwen en de lokalen worden regelmatig onderhouden en volgens het goede huisvaderprincipe beheerd;9° de infrastructuur en de omgeving die toegankelijk is voor gebruikers en bezoekers, is integraal toegankelijk.De integrale toegankelijkheid wordt gegarandeerd door bij het ontwerp en de uitvoering ervan rekening te houden met het advies van Toegankelijk Vlaanderen.

Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de norm, vermeld in het eerste lid, 4°.

Art. 6.Voor de specifieke ruimten van de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° elke woon- of leefgroep heeft een eigen keukenfaciliteit ter beschikking die erop afgestemd is om catering te organiseren;2° er is voldoende collectieve en individuele bergruimte, ook om mogelijke hulpmiddelen op te bergen en op te laden;3° er is voldoende ruimte om dagbestedingsactiviteiten te organiseren, zodat een variatie in het aanbod mogelijk is;4° er is voldoende aangepaste ruimte voor therapie zodat adequate ondersteuning mogelijk is;5° er is een ruimte waar bewoners, hun netwerk en hun begeleiders elkaar in alle privacy kunnen ontmoeten;6° er zijn voldoende medewerkerslokalen.Elke voorziening beschikt minimaal over een lokaal waar medewerkers met elkaar kunnen overleggen; 7° als voorzien wordt in een ruimte voor tijdelijke afzondering, wordt rekening gehouden met de doelgroep voor wie ze is bestemd, de frequentie waarmee ze gebruikt wordt en de gemiddelde duur van de tijdelijke afzondering. De ruimte, vermeld in het eerste lid, 7°, moet bovendien beantwoorden aan al de volgende normen: 1° de ruimte bevindt zich op een plaats die vlot bereikbaar is, vlot toezicht mogelijk maakt en maximale privacy biedt;2° de ruimte is goed toegankelijk en heeft een netto-oppervlakte van ten minste 9 m2 en heeft bijbehorende sanitaire voorzieningen;3° de ruimte is uitgerust met een adequaat toezicht- en oproepsysteem en een aangepaste tijdaanduiding;4° er is natuurlijke lichtinval;5° de afwerking en inrichting houden rekening met de veiligheid en het comfort van de gebruikers en het personeel;6° de materialen zijn robuust en onderhoudsvriendelijk;7° de verlichting is afgestemd op het geplande gebruik;8° de ruimte wordt zodanig geconcipieerd dat geur- en geluidsoverlast minimaal zijn;9° de deur kan naar buiten opendraaien. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste lid, 7°, en in het tweede lid.

Art. 7.Voor de circulatie in de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° elk gebouw met twee of meer bouwlagen die toegankelijk zijn voor de gebruikers, beschikt over een aangepaste lift;2° in alle ruimten die voor de gebruikers toegankelijk zijn, worden niveauverschillen, zoals treden, trappen en andere hindernissen, vermeden;3° het gebouw is zo geconcipieerd dat een vlotte en veilige circulatie mogelijk is;4° de deuropeningen zijn voldoende breed en hoog zijn. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds bij een verbouwing een afwijking toestaan van de norm, vermeld in het eerste lid, 1°.

Art. 8.Voor de buitenruimte van de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° aan de leefruimte is er een gemeenschappelijke buitenruimte die drempelloos toegankelijk is;2° per gebruiker is er een oppervlakte van 3 m2 beschikbaar als buitenruimte voor gebruikers, bezoekers en personeel;3° er is een beschutte fietsenstalling voor gebruikers, bezoekers en personeel beschikbaar.

Art. 9.Voor de uitrusting en inrichting van de infrastructuur gelden al de volgende normen: 1° het gebouw wordt zodanig uitgerust dat een aangepast toezichtsysteem kan worden geïnstalleerd als dat noodzakelijk is.Het toezichtsysteem houdt altijd rekening met de privacy van de gebruiker; 2° het gebouw wordt zodanig uitgerust dat er een aangepast en gebruiksvriendelijk oproepsysteem kan worden geïnstalleerd als dat noodzakelijk is;3° als het voor de doelgroep aangewezen is, is in het sanitair een permanent oproepsysteem aanwezig;4° in elk gebouw is het nodige aangepaste meubilair aanwezig zodat gebruikers op een comfortabele manier kunnen eten, rusten, slapen en deelnemen aan activiteiten;5° in de verblijfsruimten is het gebruik van een tillift, plafondlift of van andere uitrusting en materialen die noodzakelijk zijn voor de zorg en de ondersteuning van de gebruiker, altijd mogelijk.

Art. 10.Voor het gebruikerscomfort van de infrastructuur gelden al de volgende normen: 1° aan de trappen zijn leuningen aangebracht;2° in alle lokalen zijn de verwarming, ventilatie en verlichting aangepast aan de bestemming van het lokaal;3° in alle verblijfsruimten, met uitzondering van het sanitair, zijn opengaande raamdelen aanwezig.Er wordt voor de bediening ervan rekening gehouden met de veiligheid van de bewoners; 4° in verblijfsruimten is de CO2-concentratie maximaal 1200 ppm;5° ruimten voor gebruikers worden zo veel mogelijk met daglicht verlicht.In de verblijfsruimten waar een raam moet worden voorzien, bedraagt het raamoppervlak ten minste een zesde van de nettovloeroppervlakte; 6° de verlichting houdt rekening met de veiligheid en de behoeften van de gebruikers.'s Nachts zijn de kamers en gangen zodanig verlicht dat de gebruikers zich veilig kunnen verplaatsen. In de verblijfsruimten is er een basisverlichting, aangevuld met aangepaste accentverlichting. In alle verblijfsruimten zijn daarvoor voldoende aansluitingen geïnstalleerd; 7° in alle verblijfsruimten waar in een raam moet worden voorzien, begint het glasoppervlak van het raam op maximaal 85 cm hoogte, gemeten vanaf het vloeroppervlak.Er is zittend altijd een ongehinderd zicht naar buiten mogelijk; 8° de inkijk van buitenaf kan worden beperkt als de gebruiker dat wil;9° er is een centraal verwarmingssysteem.Verwarmingssystemen met open vuur zijn verboden; 10° in alle verblijfsruimten kan de temperatuur overdag minstens 22 ° C bedragen;11° alle nuttige maatregelen worden genomen om in alle verblijfsruimten en in normale meteorologische omstandigheden ervoor te zorgen dat de temperatuur nooit hoger dan 27 ° C is;12° de binnentemperatuur is regelbaar per verblijfsruimte, al dan niet via een centraal gebouwbeheersysteem;13° aangepaste zonnewering, waarbij het zicht naar buiten zo weinig mogelijk gehinderd wordt, wordt aangebracht waar dat nodig is. Zonnewering wordt als aangepast beschouwd als het zicht op de buitenwereld niet wordt verstoord, oververhitting van de bewoners wordt vermeden en verblinding van bewoners door direct zonlicht wordt vermeden; 14° het akoestische comfort wordt gegarandeerd in alle verblijfsruimten;15° de minimale verdiepingshoogte is 2,50 m (vloer tot afgewerkt plafond);16° de signalisatie is aangepast aan de doelgroep.

Art. 11.Als personen met een spraak- of gehoorstoornis tot de doelgroep behoren, gelden aanvullend de volgende normen voor de infrastructuur: 1° speciale maatregelen worden genomen om de voortplanting van trillingen en lagefrequentiegolven te vermijden;2° de gemeenschappelijke ruimten zijn uitgerust met gehoorondersteuning.

Art. 12.Als personen met een visuele beperking tot de doelgroep behoren, gelden aanvullend de volgende normen voor de infrastructuur: 1° bij de bouw en de inrichting worden speciale maatregelen genomen om al te hel of verblindend licht te vermijden;2° bij de bouw en de inrichting worden speciale maatregelen genomen om een contrastrijke omgeving te realiseren.

Art. 13.Als personen met een motorische beperking tot de doelgroep behoren, gelden aanvullend de volgende normen voor de infrastructuur: 1° bij gebruik van elektrische rolwagens: de verblijfs- en circulatieruimten hebben voldoende ruime afmetingen;2° er zijn leuningen aan beide kanten van de gangen;3° in het sanitair is altijd een permanent oproepsysteem aanwezig;4° de deuren kunnen worden uitgerust met een automatische deuropener. Als dat nodig is voor de doelgroep, worden automatische deuropeners geïnstalleerd.

Art. 14.Als personen met ernstige gedragsproblemen of geïnterneerden tot de doelgroep behoren, gelden aanvullend de volgende normen voor de infrastructuur: 1° de gemeenschappelijke eet- en zitruimte kan worden ingedeeld in individuele prikkelarme hoeken.Als dat nodig is voor de doelgroep, is de gemeenschappelijke eet- en zitruimte ingedeeld in individuele prikkelarme hoeken; 2° de buitenruimte kan worden gecompartimenteerd.Als dat nodig is voor de doelgroep, is de buitenruimte gecompartimenteerd; 3° het gebouw is zo ingericht dat er altijd toezicht mogelijk is op de verblijfsruimten.Daarvoor wordt oordeelkundig gebruikgemaakt van veiligheidsglas; 4° een ruimte voor personeel is beschikbaar nabij de gemeenschappelijke leefruimte.Vanuit die ruimte voor personeel is altijd visueel toezicht mogelijk op de gemeenschappelijke leefruimte; 5° de uitrusting en inrichting van het gebouw zijn robuust en vandalismebestendig, en houden rekening met de veiligheid van gebruikers en personeel;6° ramen en toegangen kunnen beveiligd worden;7° er worden bijkomende akoestische maatregelen genomen tussen de kamers onderling, tussen kamers en leefruimten, en naar de gangen toe;8° de deuren van de kamers kunnen naar buiten opendraaien. Onderafdeling 2. - Bijkomende normen voor woonopvang of residentiële opvang

Art. 15.De infrastructuur van de internaten voor minderjarigen, de oriëntatie- en behandelingscentra, de tehuizen van kort verblijf, de units voor geïnterneerden en de units voor observatie, diagnose en behandeling moet voldoen aan de specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen betreffende de verblijfsfunctie, vermeld in artikel 16 tot en met artikel 19, om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen.

Art. 16.Algemeen gelden voor de infrastructuur de volgende normen: 1° de woonprojecten zijn inclusief en kleinschalig opgezet;2° de autonomie van de verschillende woonentiteiten wordt benadrukt;3° in de woonprojecten worden de principes van de scheiding van wonen en school, werkgelegenheid of dagbesteding zo veel mogelijk toegepast;4° school-, werkgelegenheids- of dagbestedingslocaties zijn goed bereikbaar vanaf de woonprojecten. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste lid.

Art. 17.§ 1. Voor de kamers en het sanitair van de infrastructuur van de internaten voor minderjarigen, de oriëntatie- en behandelingscentra en de tehuizen van kort verblijf gelden de volgende normen: 1° de totale netto-oppervlakte van de verblijfsruimten bedraagt minimaal 30 m2 per bewoner.Die oppervlakte omvat de kamer van de bewoner, inclusief de individuele sanitaire cel, de gemeenschappelijke zit- en eetruimten en de gemeenschappelijke sanitaire ruimten voor bewoners; 2° alle kamers zijn eenpersoonskamers, eventueel koppelbaar;3° een eenpersoonskamer heeft een nettovloeroppervlakte van ten minste 12 m2, sanitair niet inbegrepen;4° elke eenpersoonskamer beschikt over een aparte, ingerichte sanitaire cel, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker met minstens een toilet of een douche, een wastafel en bijbehorende opbergruimte;5° alle kamers zijn integraal toegankelijk, inclusief het individuele sanitair;6° de gebruiker kan de deur van de kamer afsluiten;7° het sanitair in de kamers kan worden beveiligd als dat noodzakelijk is;8° de inrichting van de kamer laat de nodige flexibiliteit toe om het meubilair te plaatsen, zolang de zorg- en dienstverlening en de veiligheid niet in het gedrang komen;9° de verblijfsruimten vormen een aaneensluitend geheel of zijn via binnenruimten bereikbaar. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds bij een verbouwing een afwijking toestaan van de norm, vermeld in het eerste lid, 3°.

Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°. Als een afwijking wordt toegestaan van het eerste lid, 5°, moet altijd minstens 25% van de kamers met het bijbehorende sanitair daaraan voldoen. Als een afwijking wordt toegestaan van het eerste lid, 4°, moet er altijd een mogelijkheid bestaan om een individuele wastafel met warm en koud water te installeren op de kamer. § 2. Voor de kamers en het sanitair van de infrastructuur van de units voor geïnterneerden en de units voor observatie, diagnose en behandeling gelden de volgende normen: 1° de totale netto-oppervlakte van de verblijfsruimten bedraagt minimaal 30 m2 per bewoner.Die oppervlakte omvat de kamer van de bewoner, inclusief de individuele sanitaire cel, de gemeenschappelijke zit- en eetruimten en de gemeenschappelijke sanitaire ruimten voor bewoners; 2° de verblijfsruimten vormen een aaneensluitend geheel of zijn via binnenruimten bereikbaar;3° alle kamers zijn eenpersoonskamers, eventueel koppelbaar;4° een eenpersoonskamer heeft een nettovloeroppervlakte van ten minste 16 m2, sanitair niet inbegrepen;5° elke eenpersoonskamer beschikt over een aparte, ingerichte sanitaire cel, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker met minstens een toilet, een douche, een wastafel en bijbehorende opbergruimte;6° alle kamers zijn integraal toegankelijk, inclusief het individuele sanitair;7° de gebruiker kan de deur van de kamer afsluiten;8° het sanitair in de kamers kan worden beveiligd als dat noodzakelijk is;9° de inrichting van de kamer laat de nodige flexibiliteit toe om het meubilair te plaatsen, zolang de zorg- en dienstverlening en de veiligheid niet in het gedrang komen. Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°.

Een kamer heeft altijd een nettovloeroppervlakte van ten minste 12 m2, sanitair niet inbegrepen.

Er bestaat altijd een mogelijkheid om de kamer te voorzien van een individuele wastafel met warm en koud stromend water.

Art. 18.Voor het gemeenschappelijke sanitair van de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° het sanitair is aangepast aan de behoeften van de doelgroep;2° eventuele badruimten zijn oordeelkundig gesitueerd in de buurt van de kamers.De badruimten sluiten niet aan op de keuken; 3° in de nabijheid van de kamers en van de gemeenschappelijke zit- en eetruimten is voldoende sanitair.Dat omvat ten minste: a) één bad of douche per vijf bewoners als er geen individuele douches zijn;b) één gemeenschappelijke badkamer met bad, douche en toilet als er individuele douches zijn;c) één toilet met wastafel per vijf bewoners als er geen individuele toiletten met wastafel zijn en één toilet met wastafel per tien bewoners als er individuele toiletten met wastafel zijn;d) één apart aangepast toilet met wastafel bij elke zit- en eetruimte;e) voldoende sanitaire installaties voor bezoekers en personeel.

Art. 19.Voor de gemeenschappelijke ruimtes van de infrastructuur gelden de volgende normen: 1° er is een aparte gemeenschappelijke zit- en eetruimte die voldoende ruim is zodat alle gebruikers de ruimte gelijktijdig kunnen gebruiken. De ruimte kan gescheiden worden van de therapie- en activiteitenlokalen; 2° de netto-oppervlakte van de gemeenschappelijke zit- en eetruimten in de woongroep bedraagt minimaal 4 m2 per gebruiker. Het Fonds kan op verzoek van de aanvrager een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste lid.

Onderafdeling 3. - Bijkomende normen voor dagopvang of semiresidentiële opvang

Art. 20.De infrastructuur van de semi-internaten moet voldoen aan de volgende specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen voor de dagopvang of semiresidentiële opvang om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen: 1° er zijn voldoende leef- en rustruimten.Die ruimten kunnen gescheiden worden van de therapie- en activiteitenlokalen; 2° de netto-oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimten bedraagt minimaal 15 m2 per gebruiker.Die oppervlakte omvat de gemeenschappelijke leef- en rustruimten, de voor de gebruikers toegankelijke keuken, activiteiten- en therapielokalen en de gemeenschappelijke sanitaire ruimten; 3° het sanitair is aangepast aan de behoeften van de doelgroep;4° eventuele badruimten zijn oordeelkundig gesitueerd.Ze sluiten niet aan op de keuken; 5° in of in de nabijheid van de gemeenschappelijke ruimten is er voldoende sanitair.Dat omvat ten minste: a) één aangepast toilet met wastafel per vijf gebruikers;b) één gemeenschappelijke badkamer met bad- of douchegelegenheid, toilet en wastafel;c) voldoende sanitaire installaties voor bezoekers en personeel. Afdeling 4. - Algemene bepalingen

Art. 21.§ 1. De bouwfysische normen, vermeld in artikel 2 tot en met 20, gelden met behoud van de toepassing van de wetgeving over veiligheid, hygiëne, comfort en bescherming van de arbeid. § 2. De verzoeken om een afwijking, vermeld in artikel 3, § 2, tweede lid, artikel 3, § 4, tweede lid, artikel 5, tweede lid, artikel 6, derde lid, artikel 7, tweede lid, artikel 16, tweede lid, artikel 17, § 1, tweede en derde lid, artikel 17, § 2, tweede lid, en artikel 19, tweede lid, worden gemotiveerd voorgelegd aan het Fonds.

Het Fonds kan alleen een afwijking toestaan als de kwaliteit en de veiligheid van de hulp- en dienstverlening voldoende gegarandeerd zijn.

Het Fonds neemt een beslissing na advies van de functioneel bevoegde administratie en van Zorginspectie.

In het derde lid wordt verstaan onder Zorginspectie: Zorginspectie als vermeld in artikel 3, § 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein. HOOFDSTUK 3. - Subsidiabele oppervlakte

Art. 22.De subsidiabele oppervlakte bedraagt maximaal: 1° voor een revalidatiecentrum: 75 m2 per voltijdsequivalent voor een personeelslid, aanvaard door de functioneel bevoegde administratie;2° voor een internaat voor minderjarigen: 65 m2 per plaats;3° voor een semi-internaat: 45 m2 per plaats;4° voor een tehuis van kort verblijf: 65 m2 per plaats, aanvaard door de functioneel bevoegde administratie;5° voor een oriëntatie- en behandelingscentrum: 65 m2 per plaats;6° voor een unit voor geïnterneerden: 65 m2 per plaats;7° voor een unit voor observatie, diagnose en behandeling: 65 m2 per plaats;8° voor een centrum voor ontwikkelingsstoornissen: 65 m2 per voltijdsequivalent voor een personeelslid, aanvaard door de functioneel bevoegde administratie. Van de maximale subsidiabele oppervlakte, vermeld in het eerste lid, kan alleen op gemotiveerd verzoek afgeweken worden als de erkennings- en exploitatievoorwaarden dat vereisen of omdat vanwege kleinschaligheid of de bijzonderheid van de doelgroep een meeroppervlakte vereist is om een efficiënte werking te garanderen. De afwijking kan maximaal 30% bedragen. HOOFDSTUK 4. - Investeringssubsidie

Art. 23.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de nieuwbouw, uitrusting en meubilering inbegrepen, is vastgesteld op: 1° voor een revalidatiecentrum: 500 euro per m2;2° voor een internaat voor minderjarigen: 550 per m2;3° voor een semi-internaat: 550 per m2;4° voor een tehuis van kort verblijf: 550 per m2;5° voor een oriëntatie- en behandelingscentrum: 550 per m2;6° voor een centrum voor ontwikkelingsstoornissen: 550 euro per m2;7° voor een unit voor geïnterneerden: 720 euro per m2;8° voor een unit voor observatie, diagnose en behandeling: 600 euro per m2. Als een voorziening, vermeld in het eerste lid, een erkenning heeft als MFC GES+ als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, wordt, in afwijking van het eerste lid, het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de GES+ plaatsen vastgesteld op 720 euro per m2. § 2. Voor een nieuwbouw kan een subsidiebelofte worden toegekend voor de projectfasen technische uitrusting, afwerking, uitrusting en meubilering, ook al is de projectfase ruwbouw al aangevat of gerealiseerd voordat de subsidiebelofte voor nieuwbouw wordt aangevraagd. De projectfase ruwbouw wordt dan niet gesubsidieerd. Een subsidiebelofte voor de projectfase uitrusting en meubilering alleen is niet mogelijk. Bij de subsidiebelofte wordt de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in paragraaf 1, dan verdeeld op de volgende wijze: 1° technische uitrusting: 30%;2° afwerking: 25%;3° uitrusting en meubilering: 10%. De projectfase ruwbouw, vermeld in het eerste lid, omvat de gevelsluiting, bovenbouw, onderbouw en dakwerken, en wordt gerealiseerd conform de bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in dit besluit.

Art. 24.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding is vastgesteld op: 1° voor een revalidatiecentrum: 450 euro per m2;2° voor een internaat voor minderjarigen: 500 euro per m2;3° voor een semi-internaat: 500 euro per m2;4° voor een tehuis van kort verblijf: 500 euro per m2;5° voor een oriëntatie- en behandelingscentrum: 500 euro per m2;6° voor een centrum voor ontwikkelingsstoornissen: 500 euro per m2;7° voor een unit voor geïnterneerden: 670 euro per m2;8° voor een unit voor observatie, diagnose en behandeling: 550 euro per m2. Als een voorziening, vermeld in het eerste lid, een erkenning heeft als MFC GES+ als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, wordt, in afwijking van het eerste lid, het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de GES+ plaatsen vastgesteld op 670 euro per m2. § 2. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de eerste uitrusting en meubilering bij uitbreiding is vastgesteld op 60% van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt verminderd op basis van de eindafrekening als dat nodig is.

De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald. § 3. De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in paragraaf 1 en 2, kan niet hoger zijn dan het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in artikel 23. § 4. Voor een uitbreiding van een voorziening als vermeld in paragraaf 1, kan een subsidiebelofte worden toegekend voor de projectfasen technische uitrusting, afwerking, uitrusting en meubilering, ook al is de projectfase ruwbouw al aangevat of gerealiseerd voordat de subsidiebelofte voor uitbreiding wordt aangevraagd. De projectfase ruwbouw wordt dan niet gesubsidieerd. Een subsidiebelofte voor de projectfase uitrusting en meubilering alleen is niet mogelijk. Bij de subsidiebelofte wordt de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in paragraaf 1, dan verdeeld op de volgende wijze: 1° technische uitrusting: 30%;2° afwerking: 25%. De projectfase ruwbouw, vermeld in het eerste lid, omvat de gevelsluiting, bovenbouw, onderbouw en dakwerken, en wordt gerealiseerd conform de bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in dit besluit.

Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de uitrusting en meubilering, vermeld in het eerste lid, is vastgesteld op 60% van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt verminderd op basis van de eindafrekening als dat nodig is. De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald.

De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in deze paragraaf, kan niet hoger zijn dan het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in artikel 23, § 2.

Art. 25.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor verbouwingswerken is vastgesteld op 60% van de goedgekeurde raming.

Dat basisbedrag wordt verminderd op basis van de eindafrekening als dat nodig is. De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald. § 2. Het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor verbouwingswerken mag ten hoogste 75% bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in artikel 24, § 1.

In afwijking van het eerste lid mag het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor verbouwingswerken ten hoogste 100% bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding van de betreffende voorziening, vermeld in artikel 24, § 1 en § 3, als het gaat om een ingrijpende duurzame verbouwing waardoor de realisatie gelijkwaardig wordt aan een nieuwbouw. Die verbouwing voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° het betreft een renovatie waarbij de technische installaties om een specifiek binnenklimaat te realiseren, volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermde volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, worden geïsoleerd, behalve bij erfgoedgebouwen waar een dergelijke renovatie niet haalbaar blijkt;2° het project voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden voor comfort en gebruik van energie, water en materialen, zoals bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;3° het gebouw heeft een functionaliteit die gelijkwaardig is aan een nieuwbouw. In het tweede lid, 1°, wordt verstaan onder erfgoedgebouw: 1° een beschermd monument als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;2° een gebouw dat deel uitmaakt van een beschermd cultuurhistorisch landschap of van een beschermd stads- of dorpsgezicht als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;3° een gebouw dat vastgesteld is in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013. § 3. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de eerste uitrusting en meubilering bij verbouwing is vastgesteld op 60% van de goedgekeurde raming, tot maximaal 50 euro per m2. Dat basisbedrag wordt verminderd op basis van de eindafrekening als dat nodig is.

De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald.

Art. 26.Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor aankoop met of zonder verbouwing, uitrusting en meubilering inbegrepen, bedraagt maximaal 75% van het basisbedrag van de investeringssubsidie, vermeld in artikel 23. Als het gebouw dat het voorwerp uitmaakt van de aankoop, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ligt of in een van de centrumsteden, vermeld in artikel 19ter decies van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds, bedraagt het basisbedrag van de investeringssubsidie voor aankoop met of zonder verbouwing, uitrusting en meubilering inbegrepen, maximaal 100% van het basisbedrag van de investeringssubsidie, vermeld in artikel 23.

Voor de aankoop kan ten hoogste 60% van de som van de door de Vlaamse Belastingdienst, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingdienst, geschatte venale waarde van het gebouw en de aan de aankoop verbonden en bewezen notariskosten en registratierechten of btw in aanmerking komen voor de investeringssubsidie.

Art. 27.Tenzij het anders bepaald is, kan er in een periode van twintig jaar na de ingebruikname van een investering die gesubsidieerd is door het Fonds of door zijn rechtsvoorgangers, geen subsidiebelofte worden verkregen voor hetzelfde project of voor een deel van hetzelfde project, ongeacht de sector van de persoonsgebonden aangelegenheden waarin de subsidie is verkregen. Alleen als een verbouwing noodzakelijk wordt wegens gewijzigde regelgeving of wegens gewijzigde en opgelegde veiligheidsvoorschriften, kan binnen die periode een subsidiebelofte voor verbouwing worden verkregen.

Art. 28.Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de bijzondere uitrusting van een revalidatiecentrum bedraagt 60% van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt verminderd op basis van de eindafrekening als dat nodig is. De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald.

Het maximale bedrag van de investeringssubsidie voor de bijzondere uitrusting van een revalidatiecentrum gedurende een periode van twintig jaar, te rekenen voorafgaand aan de datum van de voorliggende aanvraag van de subsidiebelofte voor de bijzondere uitrusting, bedraagt 50 euro per m2, rekening houdend met de maximale subsidiabele oppervlakte, vermeld in artikel 22, eerste lid, 1°.

Voor een revalidatiecentrum omvat de bijzondere uitrusting, vermeld in het eerste lid, testapparatuur en apparatuur voor revalidatietechnieken waarvan de eenheidsprijs, exclusief btw, hoger is dan drieduizend euro. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor die apparatuur bedraagt maximaal 11.900 euro per eenheid. De bijzondere uitrusting, vermeld in het eerste lid, die subsidiabel is in het kader van de wetgeving op de volksgezondheid en op de ziekenhuizen, of in het kader van de wetgeving inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, komt niet aanmerking voor een investeringssubsidie.

De aankoop en installatie van een centrale server met aangepaste randapparatuur en software, waarop alle therapeutische werkstations zijn aangesloten, worden gerekend tot de apparatuur, vermeld in het derde lid. Elke subsidieaanvraag kan op zijn vroegst na vijf jaar opnieuw ingediend worden voor dezelfde uitrustingseenheid.

Artikel 27 is niet van toepassing op de investeringssubsidie voor de bijzondere uitrusting van een revalidatiecentrum.

De bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in artikel 2 en 3, zijn niet van toepassing als de aanvraag van de subsidiebelofte voor een revalidatiecentrum zich beperkt tot de bijzondere uitrusting.

Art. 29.Aan de organisaties die vóór 31 december 2016 een vergunning hadden als dienst voor zelfstandig wonen, wordt een eenmalige investeringssubsidie toegekend voor de inrichting van het oproepsysteem en van het assistentie-dagelijks-leven-centrum, afgekort ADL-centrum. Het basisbedrag van die subsidie is vastgesteld op 100% van de goedgekeurde raming, exclusief btw, tot maximaal 37.200 euro.

Art. 30.De bedragen, vermeld in artikel 23, 24, 25, 28 en 29, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de bouwindex. De basisindex is die van 1 januari 1994.

De aanpassing, vermeld in het eerste lid, wordt doorgevoerd aan de hand van de actualisatieformule 0,40 s/S + 0,40 i/I + 0,20. In deze formule wordt verstaan onder: 1° s = het officiële loon in de bouwnijverheid voor categorie 2A dat van kracht is op 1 januari van het jaar in kwestie;2° S = 19,885;3° i = de index van de bouwmaterialen die van kracht is op 1 november voorafgaand aan het jaar in kwestie;4° I = 3627.

Art. 31.Behalve voor de aankoop omvat de investeringssubsidie, naast het bedrag dat exclusief btw wordt vastgesteld met toepassing van artikel 23, 24, 25, 26, 28 en 29, een subsidie voor de btw tegen het geldende tarief en voor de algemene onkosten tegen 10%. De totale investeringssubsidie wordt als volgt berekend: basisbedrag + geldende btw op het basisbedrag + algemene onkosten tegen 10% op het basisbedrag + geldende btw op de algemene onkosten. HOOFDSTUK 5. - Toezichtregeling

Art. 32.De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen toezicht uit op de naleving van dit besluit.

Art. 33.§ 1. Minstens om de drie jaar en aansluitend op het verlopen van de concrete minimumperiode, vermeld in artikel 12 van het decreet van 23 februari 1994, controleren het Fonds of de personen, belast met het toezicht, de boekhouding van de aanvrager. In de boekhouding van de aanvrager worden de inkomsten en kosten die verband houden met het project transparant afgezonderd.

Als, rekening houdend met een redelijke winst, het totaal van de inkomsten, vermeld in het eerste lid, hoger is dan de kosten, vermeld in eerste lid, en een passend aandeel in de gemeenschappelijke kosten van de aanvrager, vordert het Fonds het verschil terug. § 2. In deze paragraaf wordt onder ROCE de return on capital employed verstaan.

Een voorziening wordt geacht op het project een redelijke winst, vermeld in paragraaf 1, te boeken als de ROCE op het project niet hoger is dan de toelaatbare ROCE voor het project. De toelaatbare ROCE voor het project wordt jaarlijks bepaald op basis van de toelaatbare ROCE voor eigen vermogen en voor vreemd vermogen, gewogen volgens de verhoudingen van eigen en vreemd vermogen voor het project.

Het Fonds bepaalt jaarlijks bij het begin van het jaar de toelaatbare ROCE voor eigen vermogen en voor vreemd vermogen.

Art. 34.Met toepassing van artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof wordt het infrastructuurforfait geheel of ten dele teruggevorderd voor zover daartoe aanleiding bestaat na de controle, vermeld in artikel 33 van dit besluit.

Art. 35.De aanvrager houdt de documenten, inclusief de boekhouding, die verband houden met de verplichtingen, vermeld in artikel 2 tot en met 21, ter beschikking van het Fonds. Hij bezorgt die documenten aan het Fonds op verzoek van het Fonds. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingsbepaling

Art. 36.In artikel 16, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 januari 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2018, wordt de zinsnede "voor een erkend centrum voor ontwikkelingsstoornissen als vermeld in het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen, en voor een door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap erkend extramuraal centrum of erkende extramurale dienst voor de functionele revalidatie van personen met een handicap" vervangen door de zinsnede "en voor een voorziening als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 2018 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor sommige voorzieningen voor personen met een handicap en tot wijziging van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden". HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Opheffingsbepaling

Art. 37.Het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor personen met een handicap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 4 juni 2010, 10 november 2011, 3 mei 2013, 14 februari 2014 en 15 januari 2016, wordt opgeheven. Afdeling 2. - Overgangsbepaling

Art. 38.Voor de voorzieningen voor personen met een handicap waarvan de aanvraag van een subsidiebelofte of een definitief principieel akkoord ontvankelijk is verklaard voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit en waarbij nog geen subsidiebelofte of een definitief principieel akkoord is gegeven voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, gelden de bouwtechnische en bouwfysische normen van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor personen met een handicap die van toepassing waren voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.

Voor de dossiers waarvan de subsidiebelofte of het definitieve principiële akkoord is gegeven voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, gelden de bepalingen die van toepassing waren voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. In afwijking hiervan kunnen de voorzieningen die beschikken over een erkenning als MFC GES+ als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap en die na 31 december 2017 een subsidiebelofte hebben verkregen, een aanvullende subsidiebelofte verkrijgen voor de GES+ plaatsen op basis van de basisbedragen van de investeringssubsidie, vermeld in artikel 23, § 1, tweede lid, of artikel 24, § 1, tweede lid, van dit besluit. Afdeling 3. - Uitvoeringsbepaling

Art. 39.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 23 november 2018.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

^