Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 maart 1998
gepubliceerd op 12 mei 1998

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot innovatie-opleidingen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035478
pub.
12/05/1998
prom.
24/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/24/1998035478/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 MAART 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot innovatie-opleidingen


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 17 maart 1998 houdende diverse beleidsbepalingen, inzonderheid artikel 15;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit, inzonderheid op de artikelen 12, 55 tot en met 58 en 94;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor Begroting, gegeven op 22 juli 1997;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, gegeven op 23 juli 1997;

Gelet op het akkoord van de Europese Commissie van 18 november 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op voorstel van de minister-president van de Vlaamse regering en de Vlaamse minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie;

Na beraadslaging, Besluit : Afdeling 1. - Begrippen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het economisch- industrieel vernieuwingsbeleid;2° de administratie : de afdeling Europa Werkgelegenheid van de administratie Werkgelegenheid van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw;3° de aanvragers : - de bedrijven, de instellingen en de organisaties, die de in artikel 5, § 1, 2°, bedoelde personen tewerkstellen, behoudens het bepaalde in artikel 5, § 2; - de Fondsen voor Bestaanszekerheid; - de Vlaamse sociale partners en de beroepsverenigingen;

De aanvraag kan tevens geheel of gedeeltelijk gericht zijn op de behoeften van werkzoekenden onder de bijkomende voorwaarde, bepaald in artikel 5, § 1, 3°. - de zelfstandigen, bedoeld in artikel 5, § 1, 1°; 4° het I.W.T. : het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie, opgericht bij decreet van 23 januari 1991; 5° innovatie : aanwending van nieuwe ideeën voor produkten en/of diensten, produktieprocessen, arbeidsorganisatie, en andere aspecten van de produktie-cyclus, met een versterkend effect voor de groeikracht en de duurzame werkgelegenheid, die zoveel als mogelijk ondersteund wordt door technologische ontwikkelingen, met uitzondering van de introductie van burotica behalve wanneer deze bestaat uit de integratie van Internet-, Intranet- en multimediatechnieken in minstens twee fasen van de produktiecyclus;6° vormingsprojecten voor bestuurlijke vernieuwing : opleidingen waaraan op de arbeidsmarkt een dringende behoefte ontstaan is ten gevolge van een gewijzigde reglementering of een gewijzigd overheidsbeleid;7° franchise-overeenkomst : een overeenkomst krachtens welke een onderneming, de franchisegever, de wederpartij, de franchisenemer, tegen rechtstreekse of indirecte geldelijke vergoeding het recht verleent een franchiseonderneming te exploiteren voor de afzet van bepaalde typen goederen en/of de verrichting van bepaalde diensten. Zij omvat ten minste verplichtingen met betrekking tot : - het gebruik van een gemeenschappelijke naam of een gemeenschappelijk embleem en een uniforme opzet van de contractvestiging en/of vervoermiddelen; - de mededeling door de franchisegever aan de franchisenemer van know-how, en - de voortdurende verlening van commerciële of technische bijstand door de franchisegever aan de franchisenemer gedurende de looptijd van de overeenkomst. Afdeling 2. - Organisatie

Art. 2.De administratie stelt die diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden ter beschikking, die noodzakelijk zijn om een efficiënte uitvoering van dit besluit te verzekeren.

Art. 3.De minister stelt een opvolgingscommissie aan, bestaande uit : - vertegenwoordigers van en voorgedragen door de Vlaamse regering; - 4 vertegenwoordigers van de Vlaamse sociale partners, voorgedragen door de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen; - 1 vertegenwoordiger van de administratie Werkgelegenheid.

De opvolgingscommissie heeft als opdracht : - het zesmaandelijks evalueren van de toepassing van dit besluit en het onderzoeken van mogelijke wijzigingen of vernieuwingen ervan; - het verlenen van advies over de aanvragen zoals ingediend overeenkomstig artikel 10.

De administratie staat in voor het secretariaat van de opvolgingscommissie. Afdeling 3. - Toepassingsgebied en aanvraagprocedure

Art. 4.Binnen de perken van de op de begroting goedgekeurde kredieten, bestemd voor de toekenning van subsidies aan initiatieven voor permanente vorming en innovatie, kunnen subsidies worden toegekend aan vormingsprojecten die voldoen aan de in dit besluit gestelde voorwaarden.

Art. 5.§ 1. De vormingsprojecten dienen gericht te zijn op de behoeften van : 1° de personen die een zelfstandig beroep uitoefenen in het Vlaamse Gewest;2° de werknemers, - die vallen onder de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of onder een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut; - die tewerkgesteld zijn in bedrijven, instellingen of organisaties, die werkzaam zijn in de privé-sector of genieten van een vermindering van patronale bijdragen overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit- sector; - wiens arbeidsplaats zich voornamelijk bevindt in het Vlaamse Gewest. 3° de werkzoekenden, die hun woonplaats hebben in het Nederlandse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel- Hoofdstad § 2.Volgende bedrijven, instellingen en organisaties kunnen geen aanvraag indienen : - zij die opleidingsverstrekker zijn; - zij die door een beheerscontract verbonden zijn met een overheid en een dotatie ontvangen.

Kunnen daarentegen wel een aanvraag indienen : - Fondsen voor Bestaanszekerheid; - Vlaamse sociale partners; - beroepsverenigingen.

Art. 6.§ 1. De aanvragers kunnen een subsidie krijgen voor arbeidsmarktgerichte vormingsprojecten, in de mate dat de projecten : 1° niet op een andere wijze worden betoelaagd door de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest en/of instellingen die hieronder ressorteren;2° gericht zijn op innovatie of beschouwd kunnen worden als vormingsprojecten voor bestuurlijke vernieuwing;3° het menselijk kapitaal voor de arbeidsmarkt versterken, in die zin dat het project betrekking heeft op werkzoekenden en/of werkenden die zich moeten aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels, opdat hun kansen op de arbeidsmarkt versterkt of vernieuwd worden;4° betrekking hebben op minstens 20 deelnemers;5° voorzien in een vorming van minimaal 20 uur/deelnemer;6° volledig uitgevoerd worden voor 31 december 1999. § 2. De cursussen dienen in principe in het Nederlands te worden gegeven.

Art. 7.§ 1. De aanvragers dienen een aanvraagformulier, zoals bijgevoegd als bijlage, in bij de administratie.

Dit aanvraagformulier dient ondersteund te worden door een opleidingsplan, dat de behoeften aan opleiding, de deelnemers en de wijze van realisatie dient te omvatten. Dit opleidingsplan dient tevens het kader weer te geven waarbinnen het project zich situeert.

Behoudens het bepaalde in § 2 dient de aanvrager, vooraleer zijn aanvraagformulier in te dienen, het opleidingsplan ter goedkeuring voor te leggen aan de ondernemingsraden van de betrokken bedrijven of instellingen of, bij ontstentenis hiervan, aan de syndicale afvaardigingen. Bij gebrek aan een ondernemingsraad of een syndicale afvaardiging legt de administratie het opleidingsplan ter goedkeuring voor aan het subregionaal tewerkstellingscomité indien het vormingsproject zich binnen het werkingsgebied van één comité situeert. Zoniet legt de administratie het opleidingsplan ter goedkeuring voor aan de opvolgingscommissie. § 2. Indien het vormingsproject geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op zelfstandigen, dient de aanvrager het opleidingsplan ter goedkeuring voor te leggen aan het betrokken subregionaal tewerkstellingscomité. Indien echter het vormingsproject zich binnen het werkingsgebied van meerdere subregionale tewerkstellingscomités situeert, dan legt de administratie het opleidingsplan ter goedkeuring voor aan de opvolgingscommissie.

Indien het opleidingsproject tot stand komt op initiatief van een Fonds voor Bestaanszekerheid, een Vlaamse sociale partner of een beroepsvereniging, dienen de aanvragers het opleidingsplan ter goedkeuring voor te leggen aan de opvolgingscommissie. § 3. In die gevallen waarbij de opvolgingscommissie haar goedkeuring dient te verlenen aan het opleidingsplan, legt de administratie het vormingsproject aan deze commissie voor na de beoordeling van de aanvraag zoals omschreven in afdeling 4.

De opvolgingscommissie beslist bij consensus over de goedkeuring van het opleidingsplan In de gevallen waarbij een subregionaal tewerkstellingscomité zijn goedkeuring dient te verlenen aan het opleidingsplan, dient zij dit te doen binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst van het betrokken opleidingsplan. Bij gebrek aan een beslissing binnen deze termijn wordt het opleidingsplan geacht te zijn goedgekeurd.

Art. 8.De minister bepaalt de periode van de indieningsrondes en het daaraan gekoppelde gedeelte van de in artikel 4 bedoelde kredieten. Afdeling 4. - Beoordeling van de aanvragen en omvang van de subsidies

Art. 9.§ 1. De administratie onderzoekt de aanvraag op haar ontvankelijkheid zoals bepaald in de artikelen 5 tot en met 7. Indien de aanvraag ontvankelijk is, onderzoekt zij de inhoudelijke en financiële conformiteit volgens de criteria van dit besluit binnen de 60 kalenderdagen, volgend op de uiterste indieningsdatum. § 2. De administratie kan het I.W.T. om advies verzoeken om te beoordelen of het project gericht is op innovatie, zoals voorzien in artikel 6, § 1, 2°. Een vormingsproject dat Europese of sectorale cofinanciering heeft verkregen, voldoet automatisch aan het criterium zoals bepaald in artikel 6, § 1, 3°. § 3. De ontvankelijke aanvragen worden gerangschikt volgens een kwotering (maximaal aantal punten : 100), waarbij elke ontvankelijke aanvraag 50 punten krijgt toegewezen. Cumulatief worden hierboven volgende bonuspunten toegekend aan (maximaal 50 van de 100 punten) : - projecten die gecofinancierd worden door Europese of sectorale gelden (5 punten), - projecten die gecofinancierd worden door Europese èn sectorale gelden (10 punten); - projecten waarbij er samenwerking is tussen minimum drie bedrijven, instellingen of organisaties die niet tot dezelfde groep behoren in de zin van de boekhoudwetgeving, of die niet verbonden zijn door een franchise-overeenkomst, voor zover zij samen ten minste 60 werkenden tellen (10 punten); - projecten waaraan niet-werkende werkzoekenden die langer dan 9 maand ingeschreven zijn, deelnemen (punten in evenredigheid met de graad van hun deelname aan het project, gaande van 0 punten indien er geen deelnemen, tot 10 punten indien één derde of meer van de deelnemers bestaat uit bovenvermelde werkzoekenden. Voor het berekenen van deze graad van deelname, worden de werkzoekenden die langer dan 2 jaar ingeschreven zijn èn de laaggeschoolde werkzoekenden twee maal meegeteld, waarbij éénzelfde werkzoekende echter slechts één maal dubbel geteld mag worden; - projecten die betrekking hebben op product-innovatie (10 punten); - projecten die betrekking hebben op een uitzonderlijke innovatie (10 punten).

Voor de toekenning van de laatste bonus wordt het I.W.T. om advies verzocht. Bij het al dan niet toekennen van het karakter "uitzonderlijke innovatie" onderzoekt het I.W.T. de innovatie die door het vormingsproject gesteund wordt ten aanzien van de innovatie in de betrokken sector of de vergelijkbare groep van bedrijven en geeft advies aan de administratie. § 4. De ontvankelijke vormingsprojecten worden gerangschikt. Voor projecten die een gelijke score behalen, wordt volgende prioriteit, in dalende volgorde, bepaald : 1° de projecten waaraan een Europese en sectorale cofinanciering werd toegekend;2° de projecten die een Europese of een sectorale cofinanciering werd toegekend;3° de andere projecten. § 5. In de gevallen waarbij het I.W.T. advies verleent overeenkomstig de paragrafen 2 en 3, dient dit advies geformuleerd te worden binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het verzoek hiertoe.

Art. 10.§ 1. De administratie stuurt de ontvankelijke aanvragen samen met haar gemotiveerd advies door naar de opvolgingscommissie.

De opvolgingscommissie geeft een gemotiveerd advies binnen de dertig kalenderdagen na ontvangst van de in het vorige lid vermelde documenten.

De administratie stuurt de aanvragen, samen met beide gemotiveerde adviezen, binnen de tien werkdagen na het formuleren van het in het vorige lid vermelde gemotiveerde advies, door naar de minister. § 2. Ingeval de beide adviezen gelijkluidend zijn, neemt de minister de eindbeslissing over het al dan niet toekennen van een subsidie en over de hoegrootheid van de subsidie. Ingeval hij wil afwijken van de beide gelijkluidende adviezen, legt hij hiertoe een gemotiveerd voorstel van beslissing voor aan de Vlaamse regering, die de eindbeslissing neemt. Ingeval de adviezen van de administratie en de opvolgingscommissie divergeren legt de minister een gemotiveerd voorstel van beslissing voor aan de Vlaamse regering die de eindbeslissing neemt. § 3. Indien nog geen beslissing werd genomen ter zake de Europese cofinanciering, kunnen de in de vorige paragrafen vermelde adviezen en beslissingen, al naargelang het geval, onder opschortende of ontbindende voorwaarde worden genomen qua prioriteit van subsidiëring.

Art. 11.De toe te kennen subsidies bedragen maximaal 27,5 % van de totale projectkosten, exclusief de loonkosten van de deelnemers.

De loonkosten van de deelnemers worden uitgesloten uit de betoelaagbare basis.

De subsidie bedraagt maximaal 25 000 000 frank voor individuele vormingsprojecten en maximaal 100 000 000 frank voor vormingsprojecten in samenwerking tussen bedrijven, voor zover zij voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 9, § 3, 2e gedachtestreepje.

Het totaal van de subsidies kan nooit de in de artikelen 4 en 8 bedoelde kredieten overschrijden. Afdeling 5. - Uitvoeringsprocedure en controle

Art. 12.Ingeval een subsidie wordt toegekend, worden volgende voorschotten verleend : 1° een eerste voorschot van 50 % van het subsidiebedrag wordt doorgestort indien de aanvrager aantoont dat hij daadwerkelijk is gestart met het betreffende vormingsproject en mits voorlegging van een lijst van de deelnemers;dit eerste voorschot wordt, ingeval nog niet alle vooropgestelde deelnemers betrokken worden bij het vormingsproject, pro rata het aantal deelnemers uitbetaald. 2° een tweede voorschot van 30 % van het subsidiebedrag wordt doorgestort indien de aanvrager bewijst dat het eerste voorschot voor minstens de helft is besteed en het vormingsproject volgens de initiële planning wordt uitgevoerd. Het saldo kan opgevraagd worden na afloop van het vormingsproject, mits voorlegging van het saldodossier, dat onder meer een gedetailleerde inhoudelijke en budgettaire beschrijving van de uitvoering van het project omvat.

Art. 13.De personeelsleden van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de aanwending van de toegekende gelden overeenkomstig artikel 56 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 1 juli 1991. Afdeling 6. - Slotbepaling

Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch-industrieel vernieuwingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 15.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1998.

Brussel, 24 maart 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, de Vlaamse minister van Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Wetenschap en Technologie, L. VAN DEN BRANDE

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld .

^