Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 27 augustus 2004
gepubliceerd op 06 december 2004

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor loopbaandienstverlening

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004036773
pub.
06/12/2004
prom.
27/08/2004
ELI
eli/besluit/2004/08/27/2004036773/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 AUGUSTUS 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor loopbaandienstverlening


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004, inzonderheid op artikel 102;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2001 tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik « hefboomkrediet - loopbaanadvisering »;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers, inzonderheid op artikel 4, § 3, en 5;

Gelet op het advies van de SERV, gegeven op 21 januari 2004;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 28 mei 2004;

Gelet op het advies 37.371/1 van de Raad van State, gegeven op 1 juli 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de beroepsomscholing en -bijscholing; 2° het ESF-agentschap : de v.z.w. ESF-Agentschap, bedoeld in het decreet van 8 november 2002 houdende de oprichting van de vzw ESF-Agentschap; 3° het decreet : het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004;4° loopbaandienstverlening : loopbaandienstverlening als bedoeld in artikel 102, derde lid, van het decreet;5° de werkende : de werkende, bedoeld in artikel 102 van het decreet;6° kansengroepen : de werkenden die op het ogenblik van hun aanvraag om loopbaandienstverlening tot een of meerdere van de volgende categorieën behoren : a) ten hoogste een diploma van het secundair onderwijs hebben;b) de leeftijd hebben van vijfenveertig jaar of meer;c) arbeidsgehandicapt zijn voorzover is voldaan aan een van de volgende bepalingen : 1) een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap - nummer hebben;2) ten hoogste een diploma buitengewoon secundair onderwijs hebben;3) bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding ingeschreven staan als beperkt of zeer beperkt arbeidsgeschikt;d) geen burger van de Europese Economische Ruimte zijn of minstens een van de ouders of twee van de grootouders zijn geen burger van de Europese Unie;7° de sociale partners : de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, opgesomd in artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;8° HRM : human resources management;9° centrum : een centrum dat loopbaandienstverlening aanbiedt en is gevestigd in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;10° erkend centrum : een centrum dat overeenkomstig hoofdstuk II is erkend;11° regels van het Europees Sociaal Fonds : de subsidiabiliteitsregels, vervat in de bijlage van de verordening (EG) nr.1685/2000 van 28 juli 2000 van de Europese Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen, gewijzigd door de verordening (EG) nr. 448/2004 van de Commissie van 10 maart 2004, en vervat in de criteria voor Vlaanderen, bepaald door het Vlaams Monitoringcomité ESF doelstelling 3 en haar strategische werkgroepen; 12° contacturen : uren tijdens dewelke de werkende met de loopbaandienstverlener aanwezig is om de stappen, bedoeld in artikel 102 van het decreet, uit te voeren. HOOFDSTUK II. - De erkenning als centrum voor loopbaandienstverlening

Art. 2.§ 1. Om als centrum voor loopbaandienstverlening erkend te worden, moet het centrum : 1° opgericht zijn in de vorm van een rechtspersoon met als doel werkenden op eigen initiatief en verzoek te begeleiden in hun loopbaan, onafhankelijk van hun werkplaats.De sociale partners kunnen, zonder opgericht te zijn in de vorm van een rechtspersoon, eveneens voor erkenning in aanmerking komen; 2° geen loopbaandienstverlening in het kader van het eigen HRM-beleid van de rechtspersoon of van de sociale partner in kwestie uitbouwen;3° minstens één voltijds equivalent adviseur in dienst hebben die in het bezit is van een diploma van minstens hoger onderwijs buiten de universiteit of van universitair onderwijs en die reeds bewezen kennis en effectieve ervaring van minimaal een jaar heeft met betrekking tot het verlenen van adviezen inzake loopbaandienstverlening of reeds minstens vijftig effectieve adviezen inzake loopbaandienstverlening heeft verleend. De minister kan andere ervaring gelijkstellen met voornoemde ervaring inzake loopbaandienstverlening aan de hand van een curriculum vitae waarin het hebben van relevante ervaring in verband met het voeren van adviesgesprekken en het in begeleiding nemen van personen inzake loopbaandienstverlening wordt bewezen; 4° de loopbaandienstverleners met minder dan een jaar beroepservaring uitsluitend laten werken onder de rechtstreekse supervisie van een meer ervaren loopbaandienstverlener die ook de eindverantwoordelijkheid draagt voor het verloop van de loopbaandienstverlening;5° voor alle personeelsleden een vormingsplan hebben dat in samenspraak met hen is opgesteld en dat gericht is op de ontwikkeling van de eigen deskundigheid met betrekking tot het vervullen van de opdrachten van het centrum;6° als centrum minstens een jaar ervaring hebben in het verstrekken van adviezen inzake loopbaandienstverlening;7° beschikken over een organisatielabel voor zijn diensten inzake loopbaandienstverlening, behaald overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 6, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2001 betreffende de voorwaarden en de procedure tot toekenning, wijziging en intrekking van projectgebonden subsidies uit het Europees Sociaal Fonds met betrekking tot doelstelling 3, zwaartepunten 1 en 2;8° uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk akkoord zijn om minstens eenmaal om de drie jaar zich te onderwerpen aan de audits, door of op verzoek van het ESF-agentschap, om te oordelen of nog is voldaan aan de voorwaarden tot het behoud van het organisatielabel voor wat betreft zijn diensten inzake loopbaandienstverlening;9° de bepalingen naleven van de deontologische code, gevoegd als bijlage bij dit besluit;10° ondersteuning bieden bij de stappen, bedoeld in artikel 102 van het decreet.Aan de hand van de diagnose, bedoeld in artikel 102, derde lid, b), van het decreet wordt daarenboven een coherent inzicht in interesses en persoonlijkheid verzameld; 11° op een objectieve, respectvolle en niet-discriminerende wijze handelen en met inachtneming van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt.In afwijking van het voorgaande zijn positieve acties voor kansengroepen wel toegestaan; 12° de persoonlijke levenssfeer eerbiedigen en de gegevens die tot de persoonlijke levenssfeer behoren enkel opvragen en gebruiken met toestemming en in het belang van de werkende in het kader van zijn loopbaandienstverlening en met inachtneming van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;13° een procedure instellen voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over de handelingen en werking van het centrum in kwestie overeenkomstig de bepalingen onder punt 5 van de deontologische code, bedoeld in 9°.De beschrijving van deze procedure wordt samen met de aanvraag tot erkenning bij het ESF-agentschap ingediend. § 2. De minister bepaalt de periodes voor het indienen van aanvragen tot erkenning en kan de administratieve aspecten van de erkenningsprocedure nader bepalen. § 3. De aanvragen tot erkenning worden door het ESF-agentschap onderzocht, overeenkomstig de bepalingen van § 1 en § 2. Vervolgens erkent de minister de centra voor onbepaalde duur voorzover is voldaan aan de bepalingen van § 1 en § 2.

Art. 3.§ 1. De minister kan naar gelang het geval de erkenning schorsen, de termijn van erkenning inkorten of de erkenning intrekken als werd vastgesteld dat : 1° het centrum de bepalingen van dit besluit of de algemene regelgeving inzake subsidies niet naleeft;2° de zaakvoerder, exploitant of verantwoordelijke van het centrum of zijn aangestelden of lasthebbers, een onherroepelijke veroordeling hebben opgelopen wegens valsheid in geschrifte of wegens misdaden en wanbedrijven, bepaald bij de titels VII en IX van het Strafwetboek;3° de zaakvoerder, exploitant of verantwoordelijke van het centrum of zijn aangestelden of lasthebbers, het toezicht en de controle, bedoeld in hoofdstuk IV, verhinderen;4° het centrum gedurende twee opeenvolgende jaren geen loopbaandienstverleningen overeenkomstig dit besluit heeft georganiseerd of gedurende twee opeenvolgende jaren niet voldoet aan de bepalingen van artikel 4, 8°;5° de erkenning is gebeurd op basis van verklaringen die vals, onvolledig of onjuist worden bevonden;6° het centrum de inlichtingen die het ter uitvoering van de bepalingen van dit besluit moet leveren, wetens en willens vervalst. § 2. Als de erkenning is ingetrokken omdat het centrum niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in hoofdstuk II, kan het centrum een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen zodra het opnieuw aan alle erkenningsvoorwaarden voldoet en in voorkomend geval ook het door het ESF-agentschap voorgestelde verbetervoorstel binnen de hem opgelegde termijn implementeert.

In de andere gevallen waarbij de erkenning is ingetrokken, kan het centrum in kwestie pas opnieuw een erkenning aanvragen een jaar na de intrekking van de erkenning.

Als de erkenning is ingetrokken omdat bij het centrum herhaaldelijk inbreuken of ernstige gebreken of onregelmatigheden werden vastgesteld, kan de minister bepalen dat het centrum slechts na drie jaar een nieuwe erkenning kan aanvragen. HOOFDSTUK III. - Steunverlening aan de erkende centra voor loopbaandienstverlening

Art. 4.Binnen de grenzen van de daartoe goedgekeurde begrotingskredieten kan een subsidie worden toegekend aan de erkende centra voor loopbaandienstverlening. Daartoe moet het erkend centrum aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de loopbaandienstverlening ter beschikking stellen van alle potentiële aanvragers voor loopbaandienstverlening die voldoen aan artikel 5;2° in alle faciliteiten voorzien zodat de toegankelijkheid, de beschikbaarheid en de bereikbaarheid zijn gegarandeerd en ze aan alle potentiële aanvragers voor loopbaandienstverlening bekendmaken;3° een volledige kostprijsboekhouding met betrekking tot loopbaandienstverlening voeren en een natuurlijke persoon of een rechtspersoon aanstellen die verantwoordelijk is voor de financiële verrichtingen van die maatregel, zodat de financiële controle op de aanwending van de subsidies door de sociaalrechtelijke inspecteurs, bedoeld in hoofdstuk IV, mogelijk is;4° aanvaarden dat de sociaalrechtelijke inspecteurs, bedoeld in hoofdstuk IV, ter plaatse de inhoudelijke aspecten van de werking en de boekhouding controleren overeenkomstig alle van toepassing zijnde regelgevingen;5° actief deelnemen aan het structurele netwerkoverleg inzake loopbaandienstverlening en er verslag uitbrengen over zijn werking en de resultaten van de loopbaandienstverlening;6° een aantal instroom- en uitstroomgegevens inzake loopbaandienstverlening registreren, zoals de identificatiegegevens en de concrete resultaten van alle deelnemers.De minister kan die gegevens nader omschrijven; 7° periodiek aan het ESF-agentschap, overeenkomstig de regels van het Europees Sociaal Fonds, een werkingsverslag en een budgettair verslag over het voorbije werkingsjaar voorleggen.Het werkingsverslag bevat in ieder geval een inhoudelijke beschrijving van de uitvoering van de verschillende loopbaandienstverleningen en een evaluatie van het optreden van het centrum met betrekking tot de resultaten ervan. Het budgettaire verslag bevat in ieder geval de uitgaven, gebaseerd op de bewijsstukken die op verzoek kunnen worden voorgelegd en bevat tevens een overzicht van subsidies die van andere openbare besturen werden ontvangen of worden verwacht; 8° jaarlijks minstens tweehonderd werkenden begeleiden waarvan minstens 40 % bestaat uit werkenden, behorend tot de kansengroepen. Uiterlijk na twee jaar werking bestaat het aantal te begeleiden werkenden voor minstens de helft uit werkenden, behorend tot de kansengroepen. Het centrum begeleidt jaarlijks meerdere categorieën van kansengroepen als bedoeld in artikel 1, 6°. Jaarlijks bestaat 75 % van het te begeleiden aantal werkenden uit nieuwe personen. De minister kan het minimumaantal te begeleiden werkenden en de voornoemde percentages aanpassen en kan eveneens een groeipercentage bepalen.

Art. 5.§ 1. Er wordt aan de erkende centra voor loopbaandienstverlening een subsidie verleend voorzover de werkende aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° voorafgaand aan de aanvraag voor loopbaandienstverlening, minstens twaalf maanden werkervaring als werkende hebben opgedaan;2° in de loop van de zes jaar die voorafgaat aan de aanvraag voor loopbaandienstverlening, geen volwaardig loopbaanadvies, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, hebben verkregen;3° op eigen initiatief en verzoek loopbaandienstverlening aanvragen;4° voor de loopbaandienstverlening een vergoeding van maximaal 150 euro betalen.Kansengroepen betalen maximaal 25 euro. § 2. De werkende moet op het aanvraagformulier op erewoord verklaren dat hij voldoet aan alle voorwaarden, bedoeld in § 1. § 3. De deelnemer kan opleidings- en begeleidingscheques als bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers aanwenden voorzover is voldaan aan de bepalingen van voornoemd besluit.

Art. 6.De subsidieaanvragen die aan artikel 4 en 5 voldoen, worden door het ESF-agentschap gerangschikt volgens het aantal behaalde bonuspunten. Cumulatief worden de volgende bonuspunten toegekend : 1° de aanwezigheid van een communicatie- en toeleidingsplan, gericht op de potentiële deelnemers, ten belope van 2 punten;2° de aanwezigheid van een specifiek communicatie- en toeleidingsplan, gericht op de potentiële deelnemers van elke categorie van de kansengroepen ten belope van 2 punten;3° de aanwezigheid van specifieke methodieken voor een of meerdere van de kansengroepen ten belope van 2 punten voor één specifieke methodiek, ten belope van 4 punten als het centrum voor de vier categorieën van de kansengroepen telkens een specifieke methodiek heeft.

Art. 7.De erkende centra worden gesubsidieerd in volgorde van de rangschikking, bedoeld in artikel 6, en eventueel volgens een door de minister te bepalen regionale verdeelsleutel op basis van objectieve arbeidsmarktgegevens op het niveau van het grondgebied van de subregio, behorend tot het geheel van aansluitende steden of gemeenten met een uitgesproken sociaal-economische structuur die de grenzen van een subregionaal tewerkstellingsgebied niet overschrijdt.

Art. 8.Het erkende centrum ontvangt jaarlijks een basisfinanciering van 44.000 euro om een kwaliteitsvolle loopbaandienstverlening uit te bouwen en de inhoudelijke uitwerking en administratieve voortgangscontrole inzake loopbaandienstverlening te realiseren en uit te bouwen.

De loopbaandienstverlening wordt per werkende voor minimaal 6 contacturen en maximaal 18 contacturen gesubsidieerd. De loopbaandienstverlening van werkenden, behorend tot de kansengroepen, wordt voor maximaal 25 contacturen gesubsidieerd.

Het erkende centrum voor loopbaandienstverlening ontvangt maximaal een subsidie van 800 euro per werkende wiens loopbaan door het centrum in kwestie volwaardig wordt begeleid overeenkomstig dit besluit voor de voornoemde maximaal aantallen contacturen van respectievelijk 18 en 25 uren.

De minister kan de voornoemde subsidies jaarlijks aanpassen, verhoogd met de eventuele jaarlijkse indexaanpassing van de begroting.

Om voor subsidies in aanmerking te komen, stelt het centrum financiële rapportages op, overeenkomstig de regels van het Europees Sociaal Fonds. De betoelaagbare basis omvat alle kosten die toegestaan zijn volgens de regels van het Europees Sociaal Fonds.

Art. 9.Jaarlijks kan op verzoek van het erkende centrum een voorschot van de basisfinanciering, bedoeld in artikel 8, worden uitbetaald overeenkomstig de regels van het Europees Sociaal Fonds. Het saldo van de toegekende subsidie wordt uitgekeerd overeenkomstig de regels van het Europees Sociaal Fonds.

Art. 10.De minister kan nadere administratieve aspecten inzake de steunverlening en de procedure tot het verkrijgen van subsidies bepalen. De minister bepaalt de periodes voor het indienen van aanvragen voor subsidies.

Art. 11.De subsidies worden naar gelang het geval niet uitbetaald, verminderd of teruggevorderd indien ingevolge het toezicht en de controle, bedoeld in hoofdstuk IV, wordt vastgesteld dat : 1° het centrum de bepalingen van dit besluit of de algemene regelgeving inzake toelagen niet naleeft;2° de zaakvoerder, exploitant of verantwoordelijke van het centrum of zijn aangestelden of lasthebbers, het toezicht en de controle, bedoeld in hoofdstuk IV, verhinderen.

Art. 12.De subsidiedossiers met betrekking tot de dienstverleningen van voor de schorsing of de intrekking van de erkenning, bedoeld in artikel 3, en die voldoen aan alle bepalingen van dit besluit, worden overeenkomstig de regels van het Europees Sociaal Fonds behandeld. HOOFDSTUK IV. - Toezicht en controle

Art. 13.Het toezicht en de controle op de naleving van de bepalingen van dit besluit wordt uitgevoerd door de sociaalrechtelijke inspecteurs, bedoeld in artikel 3, 10°, van het decreet van 30 april 2004 tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die ziijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest bevoegd zijn.

Art. 14.De sociaalrechtelijke inspecteurs nemen de nodige maatregelen om het vertrouwelijke karakter te respecteren van de gegevens waarvan ze kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht. Ze kunnen die gegevens uitsluitend aanwenden voor de uitoefening van hun toezicht- en controleopdrachten.

Art. 15.Zowel de erkende centra als de werkenden zijn ertoe gehouden alle informatie die nodig of nuttig is voor het onderzoek, hetzij spontaan hetzij op verzoek ter beschikking te stellen van de sociaalrechtelijke inspecteurs.

Art. 16.Het erkende centrum wordt door het ESF-agentschap steeds van het resultaat van de controle schriftelijk in kennis gesteld. Indien vastgesteld werd dat het erkende centrum de uitvoering niet naleeft overeenkomstig dit besluit, wordt het hiervan door met een aangetekende brief in kennis gesteld. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen

Art. 17.Aan artikel 4, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 betreffende de opleidings- en begeleidingscheques voor werknemers, wordt een 4° toegevoegd, die luidt als volgt : « 4° de centra voor loopbaandienstverlening die zijn erkend in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 augustus 2004 betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor loopbaandienstverlening. »

Art. 18.Aan artikel 5 van hetzelfde besluit wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het maximaal volume, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan voor de kansengroepen, bedoeld in artikel 1, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor loopbaandienstverlening, met uitzondering van de personen die aangesloten zijn bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering van Zelfstandigen of bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, worden verhoogd met het bedrag dat werd betaald voor de loopbaandienstverlening die werd aangeboden door de begeleidingsverstrekkers, erkend overeenkomstig artikel 4. » HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 19.Het besluit van 26 oktober 2001 tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik « hefboomkrediet-loopbaanadvisering » wordt opgeheven.

Art. 20.De lopende door de minister goedgekeurde projecten in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2001 tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik « hefboomkrediet-loopbaanadvisering », worden overeenkomstig voornoemd besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2001 verder behandeld totdat het project in kwestie is afgelopen of wordt stopgezet.

De aanvrager van een goedgekeurd project in het kader van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2001, kan een aanvraag tot erkenning en een nieuw dossier tot subsidiëring indienen overeenkomstig dit besluit.

De minister kan aanvullende overgangsmaatregelen bepalen.

Art. 21.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 22.De Vlaamse minister, bevoegd voor de beroepsomscholing en -bijscholing, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 augustus 2004.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

Bijlage Deontologische code voor loopbaandienstverlening (artikel 2, § 1, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor loopbaandienstverlening) In deze code gebruiken we meestal de mannelijke vorm 'hij' om te verwijzen naar een persoon. Deze mannelijke vorm verwijst zowel naar mannen als vrouwen.

Inleiding Loopbaandienstverlening is een interactief proces met als doelstelling om een persoon optimaal en professioneel te ondersteunen bij het verkrijgen van inzicht in zijn levensloopbaan en het maken van persoonlijke en bewuste keuzes daarbij. Als dusdanig is het een vormingsproces. 1. Toelichting : houding en rol van de loopbaandienstverlener - De klant staat centraal in het dienstverleningsproces : hij klaart zijn eigen levensloopbaan uit en maakt zelf de keuzes.De dienstverlener ondersteunt de klant bij dat proces. - De dienstverlener gaat een inspanningsverbintenis aan ten opzichte van de klant. Hij engageert zich om alles in het werk te stellen zodat de loopbaandienstverlening kwaliteitsvol verloopt.

Loopbaandienstverlening is echter geen resultaatverbintenis : er is geen belofte of zekerheid over het bereiken van een resultaat. - Loopbaandienstverlening is resultaatgericht met als duidelijke doelstelling klanten een beter inzicht te geven in hun levensloop zodat ze een meer concrete visie op hun toekomst krijgen. Bij de bijeenkomsten en tussentijdse opdrachten wordt dat doel steeds voor ogen gehouden. - De dienstverlener gaat een vertrouwensrelatie aan met de klant. Hij moet er aanhoudend over waken dat de vertrouwelijkheid van de verzamelde klantengegevens niet wordt geschaad. - Bij de uitvoering van zijn functie als loopbaandienstverlener gaat de dienstverlener steeds uit van hoogstaande ethische normen wat de bescherming van de privacy of het uitsluiten van discriminatie betreft. 2. Het vereiste profiel van de loopbaandienstverlener De loopbaandienstverlener streeft een dienstverlening na van een zo hoog mogelijke kwaliteit.De dienstverlener oefent het beroep uit op een deskundige en verantwoorde wijze, en ziet erop toe de eigen professionele competentie op peil te houden en verder uit te bouwen.

Dat vereist de volgende kwalificaties : - de aanwezigheid van een degelijke vooropleiding en basiskwalificaties. De dienstverlener is terdege voorbereid om loopbaandienstverlening aan te pakken. Elke dienstverlener heeft een of meer professioneel relevante opleidingen met succes doorlopen en kan dat bewijzen met de nodige diploma's of certificaten, of hij kan aantonen dat hij beschikt over een gelijkgestelde professionele ervaring; - minimale aantoonbare beroepservaring in loopbaandienstverlening. De loopbaandienstverlening van elke klant wordt geleid en gevolgd door een dienstverlener die minstens één jaar voltijdse ervaring in loopbaandienstverlening of 50 effectieve dienstverleningen heeft uitgevoerd. Dienstverleners met minder dan een jaar beroepservaring werken uitsluitend onder de rechtstreekse supervisie van een meer ervaren dienstverlener, die ook de eindverantwoordelijkheid draagt voor het dienstverleningsproces; - vormingsengagement. De organisatie voor loopbaandienstverlening ziet erop toe dat de professionele competentie van haar loopbaandienstverleners verder ontwikkeld wordt; - zelfkennis. De dienstverlener erkent zijn professionele en persoonlijke beperkingen en doet indien nodig een beroep op professioneel advies en ondersteuning. Hij hanteert enkel die methoden als hij daarvoor de vereiste competenties heeft. 3. Bij de aanvang van de loopbaandienstverlening Transparantie van de dienstverlening.De loopbaandienstverlener zorgt ervoor dat elke klant die gebruik maakt van de dienstverlening, van bij de start een duidelijk beeld heeft van de mogelijkheden en de beperkingen van loopbaandienstverlening.

Bij de aanvang van de dienstverlening zorgt de dienstverlener ervoor dat de klant een volledig begrip kan hebben van : - de doelstellingen van de loopbaandienstverlening, met inbegrip van de eigen verantwoordelijkheid en autonomie in het beheer van de levensloopbaan; - de diensten die geleverd worden door de dienstverlener en de planning ervan; - het bedrag dat de klant moet betalen voor de dienstverlening; - de betalingswijze, de mogelijkheid en voorwaarden om opleidingscheques voor werknemers te gebruiken; - de hoeveelheid tijd die de klant moet investeren om te kunnen komen tot een volwaardige loopbaandienstverlening; - de achtereenvolgende stappen van het dienstverleningsproces zelf; - de methodieken die in het dienstverleningsproces worden gebruikt; - het afrondingsmoment van de dienstverlening; - de deontologische regels die de loopbaandienstverlener tijdens de dienstverlening moet volgen; - de klachtenmogelijkheid over de loopbaandienstverlening.

Bij de aanvang van de loopbaandienstverlening ontvangt de klant een schriftelijk exemplaar van deze bepalingen. De klant krijgt er een mondelinge toelichting over. 4. Het contact tussen de dienstverlener en de klant tijdens de dienstverlening 4.1 De eigen verantwoordelijkheid, zelfsturing en autonomie van de klant Tijdens de loopbaandienstverlening respecteert de dienstverlener de eigen verantwoordelijkheid, zelfsturing en autonomie van de klant. Dat uit zich als volgt. - De loopbaandienstverlener beslist niet in de plaats van de klant en dringt geen keuzes op. Hij helpt de klant bij het zelf maken van keuzes die van belang zijn voor zijn verdere levensloopbaan. Bij het aanreiken van mogelijkheden van dienstverlening en opleiding treedt de loopbaandienstverlener strikt neutraal op. Daarbij is zijn enige doelstelling een traject te bepalen dat het beste aansluit bij de behoeften en aspiraties van de klant, rekening houdend met zijn gezins- en familiesituatie. - De klant neemt vrijwillig deel aan de loopbaandienstverlening. De zelfbeschikking van de klant komt tot uiting in het recht om de professionele relatie met de loopbaandienstverlener al dan niet aan te gaan, voort te zetten of te beëindigen. De dienstverlener laat de dienstverlening niet langer duren dan nodig is voor de klant. Er wordt geen intensieve dienstverlening aangeboden als een korte, eenvoudige dienstverlening volstaat. - De dienstverlener legt een zekere terughoudendheid aan de dag. Hij dringt niet verder door in de persoonlijke levenssfeer van de klant dan noodzakelijk is voor het slagen van de loopbaandienstverlening. - De dienstverlener neemt voldoende professionele afstand. Hij vermengt geen professionele en niet-professionele rollen om te vermijden dat hij niet in staat is een professionele afstand tot de klant te bewaren waardoor de belangen van de klant kunnen worden geschaad. - De loopbaandienstverlener zal in het kader van de dienstverlening geen contacten leggen met derden (organisaties, natuurlijke personen, de werkgever) zonder de uitdrukkelijke toestemming van de klant. De klant kan die toestemming immers pas geven nadat het voor hem duidelijk is waarom dat contact met derden wordt gelegd en wat ervan wordt verwacht. 4.2 Onafhankelijke doorverwijzing De loopbaandienstverlener zal zich bij doorverwijzingen (naar opleiding, arbeidsbemiddeling, hulpverlening enzovoort) op geen enkele wijze laten leiden door de belangen of behoeften van de eigen organisatie of van andere organisaties. 4.3 Vertrouwelijkheid in de samenwerking.

De loopbaandienstverlener gaat een vertrouwensrelatie aan met de klant. Dat dwingt hem tot geheimhouding over alles wat hij verneemt door de uitoefening van de dienstverleningsfunctie. Dat betekent dat : - de loopbaandienstverlener in overeenstemming met de regels en principes van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moet handelen; - de loopbaandienstverlener alle informatie van de klant strikt vertrouwelijk moet behandelen en die onder geen beding mag doorgeven of meedelen aan derden, tenzij de klant daar vooraf uitdrukkelijk toestemming voor gegeven heeft. Dat is enkel mogelijk als het voor de klant duidelijk is waarom die informatie moet worden gegeven en nadat hij de desbetreffende informatie (rapport, dossier...) heeft kunnen inkijken; - de klant te allen tijde inzagerecht heeft in de gegevens die tijdens de loopbaandienstverlening over hem werden verzameld; - na afloop van de loopbaandienstverlening de geheimhoudingsplicht van de loopbaandienstverlener blijft bestaan; - als de klant erom verzoekt, alle verzamelde persoonlijke informatie over zijn geval (testresultaten, gespreksinhoud enzovoort) na afloop van de loopbaandienstverlening aan hem worden bezorgd. 4.4 Uitzonderingen op de vertrouwelijkheid In de volgende gevallen wordt een uitzondering op de vertrouwelijkheid gemaakt : - klantengegevens die moeten worden geregistreerd voor en kunnen opgevraagd worden door een subsidiërende instantie. In dat geval bezorgt de loopbaandienstverlener uitsluitend identificatiegegevens en kwantitatieve informatie aan de subsidiërende instantie. Het gaat om de identificatie van de klant en trajectbeschrijvende data zoals het aantal bijeenkomsten en de uitgevoerde stappen in het proces van de loopbaandienstverlening. In geen geval worden er gegevens over de inhoud van de loopbaandienstverlening verstrekt; - gegevens die zo werden geanonimiseerd dat het onmogelijk is vast te stellen op welke persoon ze betrekking hebben; - een beperkte interne gegevensdoorstroming in een gesubsidieerde organisatie voor loopbaandienstverlening, die noodzakelijk is met het oog op een adequaat management van de loopbaandienstverlening.

Alle andere informatie kan pas aan derden meegedeeld worden na expliciete voorafgaande toestemming van de klant. 5. Klachten Op het niveau van de organisatie voor loopbaandienstverlening is er een procedure voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over het niet-naleven van deze deontologische code voor loopbaandienstverlening of over een concrete al dan niet verrichte handeling van de loopbaandienstverlener of over de werking van de organisatie voor loopbaandienstverlening.De klacht wordt in ieder geval behandeld door een persoon die niet bij de feiten waarop de klacht betrekking heeft, betrokken is geweest. De persoon die de klacht behandelt, is verplicht het beroepsgeheim te respecteren en een strikte neutraliteit in acht te nemen. De loopbaandienstverlener stelt de klant bij de aanvang van de dienstverlening schriftelijk op de hoogte van deze interne klachtenbehandeling.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 augustus 2004 betreffende de erkenning en subsidiëring van centra voor loopbaandienstverlening.

Brussel, 27 augustus 2004.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^