Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 27 juni 2008
gepubliceerd op 10 september 2008

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van sommige besluiten van de Vlaamse Regering met betrekking tot tijdelijke projecten in het basisonderwijs en secundair onderwijs

bron
vlaamse overheid
numac
2008203044
pub.
10/09/2008
prom.
27/06/2008
ELI
eli/besluit/2008/06/27/2008203044/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 JUNI 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van sommige besluiten van de Vlaamse Regering met betrekking tot tijdelijke projecten in het basisonderwijs en secundair onderwijs


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, inzonderheid op artikel 3, § 2, en op artikel 4;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 14 juli 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 oktober 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2007 houdende goedkeuring van de geselecteerde tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2008 houdende goedkeuring van aanvullend geselecteerde tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 maart 2008;

Gelet op het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 24 april 2008;

Gelet op protocol nr. 658 van 13 juni 2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op protocol nr. 423 van 13 juni 2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de Vlaamse Regering in de gelegenheid dient gesteld om dringend definitieve beslissingen te nemen inzake verlenging vanaf het schooljaar 2008-2009 van een eerste reeks tijdelijke projecten respectievelijk inzake het verlenen vanaf datzelfde schooljaar van de mogelijkheid tot afwijking op wet-, decreet- en regelgeving aan een tweede reeks tijdelijke projecten, wetende dat dergelijke beslissingen een bekrachtiging door het Vlaams Parlement behoeven voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding die op 1 september 2008 is vastgesteld;

Gelet op het advies 44.747/1 van de Raad van State, gegeven op 19 juni 2008 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten van de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs

Artikel 1.In het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs worden in artikel 2, § 1, na de woorden "de volgende personen" de woorden ", hierna de projectverantwoordelijken genoemd" toegevoegd.

Art. 2.In hetzelfde besluit wordt het vierde lid van artikel 12, § 1, opgeheven.

Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een artikel 15bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 15bis . § 1. Onder de volgende voorwaarden kunnen de tijdelijke projecten door de Vlaamse Regering eenmalig worden verlengd gedurende de schooljaren 2008-2009 tot en met 2010-2011. In voorkomend geval moet de datum waarop dit besluit ophoudt van kracht te zijn, vermeld in artikel 28, als 31 augustus 2011 worden gelezen.

De stuurgroep, vermeld in artikel 9, formuleert een voorstel tot verlenging van een tijdelijk project op basis van een aanvraag van de projectverantwoordelijken.

Bij het formuleren van dat voorstel hanteert de stuurgroep in elk geval de volgende gezamenlijke criteria : 1° de mate waarin het tijdelijke project tijdens de eerste drie projectjaren de vooropgestelde doelstellingen heeft nagestreefd en verwezenlijkt;2° de mate van relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project reeds heeft opgeleverd en de verwachtingen over relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project bij projectverlenging kan genereren;3° de noodzaak om de gestage talentontwikkeling van leerlingen over een meer gespreide periode te monitoren en er meer gegevensmateriaal over te verzamelen. § 2. In geval van verlenging : 1° worden de extra betrekkingen, vermeld in artikel 5 of 8, naargelang van het geval, verder toegekend;2° blijft de mogelijkheid tot aanstelling van de personeelsleden, vermeld in artikel 10, § 1, behouden;3° blijft de mogelijkheid tot aanstelling, respectievelijk bij de pedagogische begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs, van de personeelsleden, vermeld in artikel 10, § 2, behouden, tenzij het onderwijsnet in kwestie niet meer bij de tijdelijke projecten is betrokken;4° kunnen de projectverantwoordelijken steeds beslissen om bij het einde van het schooljaar 2008-2009 of 2009-2010 het tijdelijke project vroegtijdig te beëindigen. § 3. In geval van niet-verlenging zullen de onderwijsinstellingen die aan een tijdelijk project hebben deelgenomen, in voorkomend geval de curricula van leerlingen verder organiseren op basis van aan dat project verleende afwijkingen van de vigerende wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen, in die zin dat aan die leerlingen rechtszekerheid wordt geboden dat desbetreffende curricula binnen een normaal tijdsbestek tot een eindstudiebewijs kunnen leiden. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 oktober 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren

Art. 4.In het besluit van de Vlaamse Regering van 19 oktober 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren worden in artikel 4, eerste lid, tussen het woord "betrokken" en het woord "uiterlijk" de woorden ", hierna de projectverantwoordelijken genoemd" ingevoegd.

Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 18bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 18bis . § 1. Onder de volgende voorwaarden kunnen de tijdelijke projecten door de Vlaamse Regering eenmalig worden verlengd gedurende de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013. In voorkomend geval moet de datum waarop dit besluit ophoudt van kracht te zijn, vermeld in artikel 19, als 31 augustus 2013 worden gelezen.

De stuurgroep, vermeld in artikel 13, formuleert een voorstel tot verlenging van een tijdelijk project op basis van een aanvraag van de projectverantwoordelijken.

Bij het formuleren van dat voorstel hanteert de stuurgroep in elk geval de volgende gezamenlijke criteria : 1° de mate waarin het tijdelijke project tijdens de eerste drie projectjaren de vooropgestelde doelstellingen heeft nagestreefd en verwezenlijkt;2° de mate van relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project reeds heeft opgeleverd en de verwachtingen over relevante beleidsinformatie die het tijdelijke project bij projectverlenging kan genereren;3° de noodzaak om de gestage talentontwikkeling van leerlingen over een meer gespreide periode te monitoren en er meer gegevensmateriaal over te verzamelen. § 2. In geval van verlenging : 1° worden de extra betrekkingen, vermeld in artikel 9, verder toegekend;2° blijft de mogelijkheid tot aanstelling, respectievelijk bij de pedagogische begeleidingsdiensten van het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs, van de personeelsleden, vermeld in artikel 14, behouden, tenzij het onderwijsnet in kwestie niet meer bij de tijdelijke projecten is betrokken;3° blijft de mogelijkheid tot aanstelling van het personeelslid, vermeld in artikel 15, behouden;4° kunnen de projectverantwoordelijken steeds beslissen om bij het einde van het schooljaar 2010-2011 of 2011-2012 het tijdelijke project vroegtijdig te beëindigen. § 3. In geval van niet-verlenging zullen de onderwijsinstellingen die aan een tijdelijk project hebben deelgenomen, in voorkomend geval de curricula van leerlingen verder organiseren op basis van aan dat project verleende afwijkingen van de vigerende wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen, in die zin dat aan die leerlingen rechtszekerheid wordt geboden dat desbetreffende curricula binnen een normaal tijdsbestek tot een eindstudiebewijs kunnen leiden. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2007 houdende goedkeuring van de geselecteerde tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren

Art. 6.In het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2007 houdende goedkeuring van de geselecteerde tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren wordt een artikel 3bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 3bis . § 1. In § 2 tot en met § 4 staat een exhaustieve opsomming van alle mogelijke afwijkingen van de vigerende wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen binnen de tijdelijke projecten met een motivatie. § 2. Voor de scholen en leerlingen van het basisonderwijs gelden de hiernavolgende bepalingen : 1° in afwijking van artikel 20, § 2, 2°, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997 : het deelnemen aan onderwijsactiviteiten in andere scholen binnen hetzelfde project, mits dat voorafgaandelijk meegedeeld is aan de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of die de leerling in rechte of in feite onder hun bewaring hebben.In voorkomend geval blijft het principe gelden dat een leerling slechts in één school ingeschreven kan zijn; 2° in afwijking van artikel 153sexies, § 3, § 4 en § 5, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997 : het overdragen van de puntenenveloppen om een zorgbeleid te voeren, en om ICT-ondersteuning en administratieve ondersteuning te bieden, van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs binnen hetzelfde project.Punten die worden overgedragen, moeten worden geput uit het aantal punten dat in aanmerking komt voor overdracht naar de scholengemeenschap. Die punten kunnen in het secundair onderwijs aangewend worden voor ondersteunend personeel als vermeld in het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 1°, is de volgende : lesbijwoning in verschillende onderwijsinstellingen biedt de gelegenheid de opgebouwde expertise van elke afzonderlijke instelling ten voordele van het leer- en opvoedingsproces van de jongere te benutten.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 2°, is de volgende : de rol van het ondersteunend personeel kan voor een project een kritieke succesfactor zijn. Punten van het beleids- en ondersteunend personeel overdraagbaar maken van het basis- naar het secundair onderwijs kan daarbij in onderwijsniveauoverschrijdende projecten een adequaat hulpmiddel zijn. § 3. Voor de scholen en leerlingen van het secundair onderwijs gelden de hiernavolgende bepalingen : 1° in afwijking van artikel 2 van het koninklijk besluit nr.2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximumaantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs, en van artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 met betrekking tot de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 : het niet-opleggen van een maximumaantal wekelijkse lestijden per structuuronderdeel voor financiering of subsidiëring; 2° in afwijking van artikel 48, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, en van artikel 4, § 2, en artikel 5, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs : het laten volgen van lessen door leerlingen in andere onderwijsinstellingen die aan hetzelfde project deelnemen, mits dat voorafgaandelijk meegedeeld is via het schoolreglement en na instemming van de betrokken leraars van de andere onderwijsinstellingen.In voorkomend geval : a) blijft het principe van de unieke inschrijving in één onderwijsinstelling en structuuronderdeel onverkort vooropstaan;b) zijn de leraars van de andere onderwijsinstellingen, als ze niet tot dezelfde inrichtende macht behoren, die aan de leerling hebben lesgegeven, ambtshalve raadgevend in de begeleidende en delibererende klassenraad van de onderwijsinstelling van inschrijving;c) zijn de leraars van de andere onderwijsinstellingen, als ze wel tot dezelfde inrichtende macht behoren, die aan de leerling hebben lesgegeven, ambtshalve stemgerechtigd in de begeleidende en delibererende klassenraad van de onderwijsinstelling van inschrijving;3° in afwijking van artikel 48, 2°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het flexibel, al dan niet leerjaaroverschrijdend, invullen of differentiëren van wekelijkse lessentabellen bij periode, leerlingengroep of individuele leerling, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad voor leerlingen een gunstige beslissing heeft genomen.In voorkomend geval : a) blijft het principe van de unieke inschrijving in één onderwijsinstelling en structuuronderdeel onverkort vooropstaan;b) moeten de leerplandoelstellingen bereikbaar blijven;4° in afwijking van artikel 48, 2°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde programmaonderdelen van een bepaald structuuronderdeel, dat al dan niet wordt overgezeten, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt omdat de leerling al geslaagd is voor die programmaonderdelen in het secundair onderwijs.In voorkomend geval moet de gedeeltelijk alternatieve wekelijkse lessentabel minstens achtentwintig lestijden omvatten; 5° in afwijking van artikel 48, 2°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde programmaonderdelen in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs, georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties.In voorkomend geval moet de gedeeltelijk alternatieve wekelijkse lessentabel minstens achtentwintig lestijden omvatten; 6° in afwijking van artikel 48, 2°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het spreiden van het programma in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs, georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar, over twee schooljaren.In voorkomend geval : a) wordt na het eerste schooljaar alleen een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt;b) wordt voor de normering inzake financiering of subsidiëring, rationalisatie en programmatie de leerling elk schooljaar voor een halve eenheid in aanmerking genomen;7° in afwijking van artikel 49, 1°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het uitbreiden van de tweejarige structuur van de eerste graad naar een driejarige structuur, mits dat voorafgaandelijk meegedeeld is via het schoolreglement.In voorkomend geval : a) is voor inschrijving, elk schooljaar opnieuw en telkens na kennisname van het gemotiveerde advies van de toelatingsklassenraad, het voorafgaande schriftelijke akkoord vereist van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben;b) wordt het derde leerjaar geacht zich te bevinden op het niveau van het tweede leerjaar van de eerste graad, dat is opgebouwd uit basisopties;c) wordt het oriënteringsattest van het eerste respectievelijk het tweede leerjaar vervangen door een attest van regelmatige lesbijwoning, dat van rechtswege toelating verleent tot het tweede respectievelijk het derde leerjaar als dat leerjaar onder de toepassing van de afwijkende regeling valt;d) wordt aan elke leerling, als hij dat nog niet in zijn bezit heeft, op het einde van het eerste leerjaar een getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt;e) wordt aan elke leerling op het einde van het derde leerjaar een getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs uitgereikt, samen met een oriënteringsattest A of B;f) beslist de delibererende klassenraad van het eerste respectievelijk het tweede leerjaar alsnog om een oriënteringsattest toe te kennen aan elke leerling die het leerjaar heeft beëindigd en die voor het einde van de eerste graad overstapt naar een onderwijsinstelling die of een structuuronderdeel dat niet onder toepassing van de afwijkende regeling valt;8° in afwijking van artikel 50 van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het invoeren, ongeacht de graad, de onderwijsvorm of het structuuronderdeel, van aspecten van modulaire onderwijsinrichting zoals die door de decreet- of regelgever worden vastgelegd;9° in afwijking van artikel 51, laatste gedachtestreepje, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990, en van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 inzake de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon voltijds secundair onderwijs : het organiseren van een tweede onthaaljaar, voorbehouden aan leerlingen die het eerste onthaaljaar hebben gevolgd.In voorkomend geval : a) omvat de wekelijkse lessentabel maximaal vierendertig lestijden, waaronder : 1) twee lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer, eigen cultuur en religie of cultuurbeschouwing (de laatste twee vakken zijn voorbehouden aan het vrij onderwijs);2) minstens acht lestijden Nederlands voor nieuwkomers. De overige lestijden worden door de klassenraad ingevuld afhankelijk van de individuele leerling; b) vindt de studiebekrachtiging plaats naar analogie van de studiebekrachtiging in een leerjaar van de eerste graad, afhankelijk van de individuele leerling;c) worden geen specifieke uren-leraar toegekend;d) wordt voor de toepassing van alle andere wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld aan het eerste onthaaljaar;10° in afwijking van artikel 53, § 1, en artikel 54, § 1 en § 3, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het niet-koppelen van de respectieve basisvormingen van de eerste graad aan een minimumaantal wekelijkse lestijden;11° in afwijking van artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het aanwenden van uren-leraar voor de aanwerving van voordrachtgevers ten belope van maximaal 5 % van het voor de onderwijsinstelling beschikbare pakket uren-leraar.In voorkomend geval wordt de vergoeding van die voordrachtgevers geregeld conform de bepalingen, vigerend in het deeltijds beroepssecundair onderwijs; 12° in afwijking van artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het realiseren van wekelijkse lessentabellen, met eventuele vakkenintegratie, op basis van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald in de vorm van bijzondere pedagogische taken;13° in afwijking van artikel 7, § 1, artikel 28 en 38 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs : het zonder normering programmeren van structuuronderdelen onder bestaande benamingen, nieuwe benamingen of een benaming proeftuin en, met uitzondering van de eerste graad, de rangschikking van die structuuronderdelen binnen de bestaande studiegebieden of in een studiegebied proeftuin.In voorkomend geval : a) moet het aldus opgerichte structuuronderdeel worden afgebouwd na beëindiging van het tijdelijke project, tenzij andersluidende overheidsbeslissing;b) wordt, zo het structuuronderdeel een nieuwe benaming of de benaming proeftuin draagt, als leerlingencoëfficiënt binnen de vaststellingsregeling van de lerarenomkadering de coëfficiënt genomen van het structuuronderdeel dat inhoudelijk het dichtst aanleunt bij het geprogrammeerde structuuronderdeel;14° in afwijking van artikel 98, § 1, en artikel 98bis , § 1, van hetzelfde decreet van 14 juli 1998 : het overdragen van punten ondersteunend personeel van het secundair onderwijs naar het basisonderwijs binnen hetzelfde project.Die punten kunnen in het basisonderwijs aangewend worden voor beleids- en ondersteunend personeel als vermeld in het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997; 15° in afwijking van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2007 betreffende de studiegebieden en structuuronderdelen in het voltijds secundair onderwijs : het organiseren van tweepolige structuuronderdelen in de derde graad van het algemeen secundair onderwijs op basis van alle mogelijke combinaties van bestaande polen;16° in afwijking van bijlage III tot en met XXXI bij hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2007 : het herindelen van bestaande structuuronderdelen binnen bestaande studiegebieden;17° in afwijking van artikel 8, § 4, van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2006 tot vaststelling van de goedkeuringscriteria en indieningsmodaliteiten van de leerplannen : het hanteren van leerplannen zonder de vigerende goedkeuringsregeling in aanmerking te nemen;18° in afwijking van artikel 2, 1°, a), van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 inzake de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon voltijds secundair onderwijs : het definiëren van een anderstalige nieuwkomer als een leerling die uiterlijk op 31 december na de aanvang van het schooljaar enerzijds minstens elf jaar is en anderzijds geen achttien jaar geworden is.In voorkomend geval worden, louter voor de leerlingen die op basis van de vermelde afwijking instromen, geen specifieke uren-leraar toegekend; 19° in afwijking van artikel 6, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs : het toelaten als regelmatige leerling tot het eerste leerjaar A zonder het zesde leerjaar van het lager onderwijs te hebben gevolgd mits : a) de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van screening van de leerling;b) de personen akkoord gaan die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben;20° in afwijking van artikel 24, § 1, van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het toelaten als regelmatige leerling tot het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs, georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties;21° in afwijking van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het uitstellen van delibererende klassenraden in de eerste, de tweede, respectievelijk de derde graad tot het einde van het tweede leerjaar van de graad in kwestie.In voorkomend geval : a) wordt het oriënteringsattest van het eerste leerjaar van de graad in kwestie vervangen door een attest van regelmatige lesbijwoning, dat van rechtswege toelating verleent tot het tweede leerjaar van die graad als dat leerjaar onder de toepassing van de afwijkende regeling valt.Bij dat attest wordt de eventuele beslissing van de begeleidende klassenraad gevoegd om in het hogere leerjaar een aangepast leertraject te volgen; b) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie alsnog om een oriënteringsattest toe te kennen aan elke leerling die het leerjaar heeft beëindigd en die voor het einde van de graad overstapt naar een onderwijsinstelling die of een structuuronderdeel dat niet onder de toepassing van de afwijkende regeling valt;c) wordt in de eerste graad aan elke leerling, als hij dat nog niet in zijn bezit heeft, een getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt op het einde van het eerste leerjaar;22° in afwijking van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het toelaten als regelmatige leerling tot een hoger leerjaar niettegenstaande tekorten voor bepaalde programmaonderdelen, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt in overleg met de delibererende klassenraad van het leerjaar waaruit de leerling komt.In voorkomend geval : a) moeten de tekorten worden weggewerkt voor het einde van de graad waarbinnen het hogere leerjaar zich bevindt;b) wordt de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van regelmatige lesbijwoning in afwachting van het wegwerken van de tekorten;c) beslist de delibererende klassenraad van het leerjaar waarin een attest van regelmatige lesbijwoning werd uitgereikt, alsnog om een oriënteringsattest toe te kennen aan elke leerling die, zonder dat de tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een onderwijsinstelling die of een structuuronderdeel dat niet onder de toepassing van de afwijkende regeling valt;d) wordt in de eerste graad aan elke leerling, als hij dat nog niet in zijn bezit heeft, een getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt op het einde van het eerste leerjaar;23° in afwijking van artikel 56, § 1, van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het niet-organiseren van een geïntegreerde proef op het einde van het schooljaar mits tijdens het schooljaar permanent geïntegreerd wordt gewerkt. De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 1°, 2°, 3° en 10°, is de volgende : de flexibele samenstelling van leerprogramma's impliceert de mogelijkheid tot het doorbreken van de rigide indeling in graden, leerjaren, onderwijsvormen, studiegebieden en structuuronderdelen. Flexibiliteit betekent ook de mogelijkheid tot spreiding van studiebelasting en tot alternerende lesbijwoning in verschillende onderwijsinstellingen. Door die opportuniteiten moeten persoonlijke talenten, competenties en interesses van leerlingen optimaal tot ontwikkeling kunnen komen, waardoor leermotivatie wordt gestimuleerd. Op die wijze kan een voedingsbodem worden gecreëerd voor een studieloopbaan waarin veelvuldige school- of studieverandering, leerachterstand, zittenblijven en, ten slotte, ongekwalificeerde uitstroom maximaal worden teruggedrongen. Door handhaving van principes, zoals eindtermen, ontwikkelingsdoelen en minimale basisvorming, en door behoud van de reguliere eindstudiebekrachtiging wordt het evenwicht bewaakt tussen een dynamisch en vernieuwend onderwijs op maat enerzijds en onderwijskwaliteit en civiele onderwijseffecten anderzijds.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 4°, is de volgende : het hanteren van een ruimer lokaal vrijstellingenbeleid moet in een efficiëntere en effectievere tijdsbesteding resulteren. Door de lesverstrekking te focussen op programmaonderdelen die voor de betrokken leerling nieuw zijn of remediëring vereisen, kan zijn belangstelling gewekt blijven en kunnen zijn tekorten worden weggewerkt, wat essentiële elementen zijn voor een optimale studieloopbaan.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 5°, 6° en 20°, is de volgende : de specialisatiejaren van de derde graad technisch en kunstsecundair onderwijs worden bevolkt door leerlingen die al gediplomeerd en niet meer leerplichtig zijn.

Specialisatiejaren zijn kwalificatieverhogend, worden gewaardeerd door het bedrijfsleven en bevorderen de tewerkstellingsperspectieven. De aantrekkingskracht van die specialiatiejaren verhogen door maatregelen te nemen op het vlak van toeleiding en invulling, maar ook door opleiding én werk combineerbaar te maken, kan positieve effecten sorteren voor (potentiële) werknemers en werkgevers.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 7°, is de volgende : de eerste graad secundair onderwijs is een scharniergraad tussen het lager en secundair onderwijs en belangrijk in de opstap naar en studiekeuze in de hogere leerjaren. Falen in de eerste graad kan structureel negatieve gevolgen hebben voor de verdere studieloopbaan, zodat bij uitstek in die graad preventief opgetreden moet worden. Uitbreiding van twee naar drie leerjaren met doorstroomgarantie moet meer ruimte geven voor leerplanafwerking en individuele opvang en begeleiding en vermijdt het emotioneel geladen zittenblijven.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 8°, is de volgende : door het volledige secundaironderwijslandschap toegankelijk te maken voor modulaire onderwijsaspecten, kan een groei worden gerealiseerd in gekwalificeerde uitstroom, in afstemming op de arbeidsmarkt, in transparantie van het onderwijsaanbod, in tussentijdse succesbelevingen van leerlingen en in hun stimulans tot levenslang leren.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 9° en 18°, is de volgende : door de strikte begrenzing weg te nemen dat onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers een eenjarige opleiding is en voorbehouden aan plus 12-jarigen, kan het rendement van die specifieke onderwijsvoorziening worden verhoogd. Daaronder wordt verstaan dat nieuwkomers, na een intensief taalbad, ook op leeftijd in het secundair onderwijs kunnen stappen, respectievelijk dat nieuwkomers via een tweede onthaaljaar nog steeds intensief taalonderricht kunnen krijgen, waardoor ze nadien over betere slaagkansen beschikken.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 11°, is de volgende : onderwijsinstellingen en lerarenteams staan voor de permanente uitdaging om de leerstof op een boeiende en eigentijdse wijze te verwerken. Inschakeling van schoolexterne voordrachtgevers, die het onderwijs levensechter maken en een horizonverruimende dimensie aanbrengen, past in het streven naar gepaste pedagogisch-didactische werkvormen. Omgekeerd kan confrontatie met het onderwijsproces ook voor voordrachtgevers een meerwaarde genereren, zodat een win-winsituatie ontstaat.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 12°, is de volgende : leerstofpakketten catalogiseren in vakken en daarop een vakkenrubricering toepassen, gebeurt in de huidige stand van zaken vooral op grond van personeelsregelgeving. Onderwijstrends gaan echter steeds vaker in de richting van integratie van vakken, met onder meer multidisciplinaire of thematische aanpak en vervaging van het strikte onderscheid tussen theorie en praktijk. Les- en verwante onderwijsopdrachten onder de noemer van bijzondere pedagogische taken plaatsen, kan uitkomst bieden om onderwijskundige vernieuwingen te verzoenen met toepassing van de vigerende personeelsregelgeving.

Daarenboven biedt de techniek van de met lesuren gelijkgestelde uren, waaronder bijzondere pedagogische taken ressorteren, de mogelijkheid aan de inrichtende macht om het inzetten van het juiste personeelslid op de juiste plaats op te voeren, rekening houdend met ervaring, deskundigheid en motivatie.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 13°, is de volgende : onderwijs moet gelijke tred kunnen houden met socio-economische, technologische, maatschappelijke en demografische ontwikkelingen. Programmatie van het opleidingenaanbod is een van de instrumenten daartoe. Door programmaties procedure- en normloos te maken, kunnen onderwijsverstrekkers die techniek eenvoudiger hanteren.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 14°, is de volgende : de rol van het beleids- en ondersteunend personeel, in voorkomend geval toegespitst op specifieke ambten binnen die formatie, kan voor een project een kritieke succesfactor zijn.

Punten ondersteunend personeel overdraagbaar maken van het secundair naar het basisonderwijs kan daarbij in onderwijsniveauoverschrijdende projecten een adequaat hulpmiddel zijn.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 15° en 16°, is de volgende : het huidige opleidingenaanbod ligt, gerangschikt in studiegebieden, limitatief en eenduidig voor alle onderwijsorganisatoren vast.Herverdeling van dat aanbod, onder meer op basis van belangstellingsdomeinen, kan de transparantie ervan verhogen, de attractiviteit van onderwijsinstellingen of opleidingen doen toenemen, studiekeuzes verbeteren en de schoolorganisatie optimaliseren.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 17°, is de volgende : voor leerplannen, als leidraad voor lesgevers, kunnen worden toegepast, moet een gefaseerde goedkeuringsprocedure worden doorlopen tot op overheidsniveau. Het opheffen van die procedure kan bijdragen tot meer zekerheid voor de leerplanmakers, grondigere voorbereiding van implementatie door de gebruikers en snellere bijsturing bij gewijzigde omstandigheden of nieuwe behoeften.

Onverkort behoud van het principe van de eindtermen of ontwikkelingsdoelen moet borg staan voor onderwijskwaliteit.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 19°, is de volgende : de toegang van leerlingen tot het eerste leerjaar A van het secundair onderwijs is momenteel gebaseerd op het beginsel van vrij naadloze instroom vanuit de lagere school. Die formele voorwaarde kan echter een miskenning inhouden van de intrinsieke capaciteiten van de jongere en daardoor zijn secundaire studieloopbaan nodeloos remmen. Aan de hand van een aanvullende instappiste kan een mogelijk terechte startpositie worden bedongen.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 21°, 22° en 23°, is de volgende : leerlingenevaluatie en de daarop aansluitende studiebekrachtiging is leerjaargebonden. Slagen is meestal noodzakelijk om de horizontale of verticale overstap naar het hogere leerjaar te kunnen zetten. Van situaties waarin leerlingen vaak niet op alle programmaonderdelen tekorten hebben of waarin leerplannen meer graad- dan jaarplannen zijn, maakt de bestaande regelgeving op de onderwijsorganisatie al te veel abstractie. Door aan onderwijsorganisatoren en inzonderheid klassenraden meer alternatieven op het vlak van evaluatie te verlenen, kan die evaluatie meer op de concrete schoolpraktijk worden geënt en, niet het minst, kunnen leerlingen meer vanuit hun capaciteiten dan vanuit hun gebreken worden benaderd. § 4. Voor de personeelsleden van het basisonderwijs en het secundair onderwijs gelden de hiernavolgende bepalingen : 1° het schoolbestuur of de inrichtende macht kan voor de aanstelling van een vastbenoemd personeelslid via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, afwijken van de volgorde, vermeld in artikel 34, § 1, A, 6°, B, 6°, en C, 6°, in artikel 36, § 2, A, 4°, B, 4°, en C, 4°, en in artikel 36bis , § 2, A, 4°, B, 8°, en C, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage;2° in het gemeenschapsonderwijs kan de raad van bestuur bij gemotiveerde beslissing afwijken van artikel 28 en 28bis van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gemeenschapsonderwijs;3° in het gesubsidieerd onderwijs kan het schoolbestuur of de inrichtende macht bij gemotiveerde beslissing afwijken van artikel 33, § 1, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs. De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 1°, is de volgende : vastbenoemde personeelsleden die voor de duur van het project een andere opdracht uitoefenen dan hun opdracht van vaste benoeming, moeten daarvoor een verlof nemen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. De scholen zijn verplicht om voorrang te geven aan tijdelijke personeelsleden voor ze vastbenoemden met een verlof aanstellen. Dat beperkt hun mogelijkheid om voor het project het personeelslid aan te stellen dat beschikt over de beste capaciteiten en ook om dat personeelslid te behouden gedurende het hele project. De projectscholen krijgen daarom de mogelijkheid om voorrang te geven aan hun eigen vastbenoemde personeelsleden boven tijdelijke personeelsleden.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 2°, is de volgende : tijdelijke personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs die ingezet worden in het project, worden beschermd voor de duur van het project. Zonder de afwijking loopt de projectschool het risico dat een ander personeelslid uit de scholengemeenschap kandideert en benoemd wordt in de betrekking, waardoor het project in gevaar komt.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 3°, is de volgende : tijdelijke personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs die ingezet worden in het project, worden beschermd gedurende het hele project. Zonder de afwijking loopt de projectschool het risico dat een ander personeelslid uit de scholengemeenschap kandideert en benoemd wordt in de betrekking, waardoor het project in gevaar komt. »

Art. 7.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3ter ingevoegd, dat luidt als volgt : "

Art. 3ter.§ 1. In bijlage III, die bij dit besluit is gevoegd, worden de afwijkingen vermeld die, geput uit de exhaustieve lijst, per afzonderlijk project mogen worden toegepast. Het project in kwestie wordt aangegeven met een verwijzing naar het volgnummer van het project in bijlage II, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de afwijkingen wordt verwezen naar de punten in kwestie, vermeld in artikel 3bis , § 2, § 3 of § 4, naargelang van het geval. § 2. Als de bevoegde inspectie, verificatie of administratie of de stuurgroep de toepassing van een afwijking vaststelt die manifest geen verband houdt met de eigenheid en concrete doelstellingen van het project, dan moet, na de beslissing van die stuurgroep, aan die afwijking binnen een redelijke termijn een einde worden gesteld. Een redelijke termijn houdt rekening met de belangen van leerlingen én personeel en vrijwaart het intrinsieke karakter van het project. »

Art. 8.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage III toegevoegd, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage I, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2008 houdende goedkeuring van aanvullend geselecteerde tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren

Art. 9.In het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2008 houdende goedkeuring van aanvullend geselecteerde tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren wordt een artikel 2bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 2bis . § 1. In § 2 tot en met § 4 staat een exhaustieve opsomming van alle mogelijke afwijkingen van de vigerende wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen binnen de tijdelijke projecten met een motivatie. § 2. Voor de scholen en leerlingen van het basisonderwijs gelden de hiernavolgende bepalingen : 1° in afwijking van artikel 20, § 2, 2°, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997 : het deelnemen aan onderwijsactiviteiten in andere scholen binnen hetzelfde project, mits dat voorafgaandelijk meegedeeld is aan de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of de leerling in rechte of in feite onder hun bewaring hebben.In voorkomend geval blijft het principe gelden dat een leerling slechts in één school ingeschreven kan zijn; 2° in afwijking van artikel 153sexies, § 3, § 4 en § 5, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997 : het overdragen van de puntenenveloppen om een zorgbeleid te voeren, en om ICT-ondersteuning en administratieve ondersteuning te bieden, van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs binnen hetzelfde project.Punten die worden overgedragen moeten worden geput uit het aantal punten dat in aanmerking komt voor de overdracht naar de scholengemeenschap. Die punten kunnen in het secundair onderwijs aangewend worden voor ondersteunend personeel als vermeld in het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 1°, is de volgende : lesbijwoning in verschillende onderwijsinstellingen biedt de gelegenheid de opgebouwde expertise van elke afzonderlijke instelling ten voordele van het leer- en opvoedingsproces van de jongere te benutten.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 2°, is de volgende : de rol van het ondersteunend personeel kan voor een project een kritieke succesfactor zijn. Punten beleids- en ondersteunend personeel overdraagbaar maken van het basis- naar het secundair onderwijs kan daarbij in onderwijsniveauoverschrijdende projecten een adequaat hulpmiddel zijn. § 3. Voor de scholen en leerlingen van het secundair onderwijs gelden de hiernavolgende bepalingen : 1° in afwijking van artikel 2 van het koninklijk besluit nr.2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximumaantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs, en van artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 met betrekking tot de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 : het niet-opleggen van een maximumaantal wekelijkse lestijden per structuuronderdeel voor financiering of subsidiëring; 2° in afwijking van artikel 48, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, en van artikel 4, § 2, en artikel 5, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs : het laten volgen van lessen door leerlingen in andere onderwijsinstellingen die aan hetzelfde project deelnemen, mits dat voorafgaandelijk meegedeeld is via het schoolreglement en na instemming van de betrokken leraars van de andere onderwijsinstellingen.In voorkomend geval : a) blijft het principe van de unieke inschrijving in één onderwijsinstelling en structuuronderdeel onverkort vooropstaan;b) zijn de leraars van de andere onderwijsinstellingen, als ze niet tot dezelfde inrichtende macht behoren, die aan de leerling hebben lesgegeven, ambtshalve raadgevend in de begeleidende en delibererende klassenraad van de onderwijsinstelling van inschrijving;c) zijn de leraars van de andere onderwijsinstellingen, als ze wel tot dezelfde inrichtende macht behoren, die aan de leerling hebben lesgegeven, ambtshalve stemgerechtigd in de begeleidende en delibererende klassenraad van de onderwijsinstelling van inschrijving;3° in afwijking van artikel 48, 2°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het flexibel, al dan niet leerjaaroverschrijdend, invullen of differentiëren van wekelijkse lessentabellen bij periode, leerlingengroep of individuele leerling, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad voor leerlingen een gunstige beslissing heeft genomen.In voorkomend geval : a) blijft het principe van de unieke inschrijving in één onderwijsinstelling en structuuronderdeel onverkort vooropstaan;b) moeten de leerplandoelstellingen bereikbaar blijven;4° in afwijking van artikel 48, 2°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde programmaonderdelen van een bepaald structuuronderdeel, dat al dan niet wordt overgezeten, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt omdat de leerling al geslaagd is voor die programmaonderdelen in het secundair onderwijs.In voorkomend geval moet de gedeeltelijk alternatieve wekelijkse lessentabel minstens achtentwintig lestijden omvatten; 5° in afwijking van artikel 48, 2°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde programmaonderdelen in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs, georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties.In voorkomend geval moet de gedeeltelijk alternatieve wekelijkse lessentabel minstens achtentwintig lestijden omvatten; 6° in afwijking van artikel 49, 1°, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het uitbreiden van de tweejarige structuur van de eerste graad naar een driejarige structuur, mits dat voorafgaandelijk meegedeeld is via het schoolreglement.In voorkomend geval : a) is voor inschrijving, elk schooljaar opnieuw en telkens na kennisname van het gemotiveerde advies van de toelatingsklassenraad, het voorafgaande schriftelijke akkoord vereist van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben;b) wordt het derde leerjaar geacht zich te bevinden op het niveau van het tweede leerjaar van de eerste graad, dat is opgebouwd uit basisopties;c) wordt het oriënteringsattest van het eerste respectievelijk het tweede leerjaar vervangen door een attest van regelmatige lesbijwoning, dat van rechtswege toelating verleent tot het tweede respectievelijk het derde leerjaar als dat leerjaar onder de toepassing van de afwijkende regeling valt;d) wordt aan elke leerling, voor zover hij dat nog niet in zijn bezit heeft, op het einde van het eerste leerjaar een getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt;e) wordt aan elke leerling op het einde van het derde leerjaar een getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs uitgereikt, samen met een oriënteringsattest A of B;f) beslist de delibererende klassenraad van het eerste respectievelijk het tweede leerjaar alsnog om een oriënteringsattest toe te kennen aan elke leerling die het leerjaar heeft beëindigd en die voor het einde van de eerste graad overstapt naar een onderwijsinstelling die of een structuuronderdeel dat niet onder de toepassing van de afwijkende regeling valt;7° in afwijking van artikel 50 van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het invoeren, ongeacht de graad, de onderwijsvorm of het structuuronderdeel, van aspecten van modulaire onderwijsinrichting zoals die door de decreet- of regelgever worden vastgelegd;8° in afwijking van artikel 51, laatste gedachtestreepje, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990, en van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 inzake de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon voltijds secundair onderwijs : het organiseren van een tweede onthaaljaar, voorbehouden aan leerlingen die het eerste onthaaljaar hebben gevolgd.In voorkomend geval : a) omvat de wekelijkse lessentabel maximaal vierendertig lestijden, waaronder : 1) twee lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer, eigen cultuur en religie of cultuurbeschouwing (de laatste twee vakken zijn voorbehouden aan het vrij onderwijs);2) minstens acht lestijden Nederlands voor nieuwkomers. De overige lestijden worden door de klassenraad ingevuld afhankelijk van de individuele leerling; b) vindt de studiebekrachtiging plaats naar analogie van de studiebekrachtiging in een leerjaar van de eerste graad, afhankelijk van de individuele leerling;c) worden geen specifieke uren-leraar toegekend;d) wordt voor de toepassing van alle andere wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld aan het eerste onthaaljaar;9° in afwijking van artikel 53, § 1, en artikel 54, § 1 en § 3, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het niet-koppelen van de respectieve basisvormingen van de eerste graad aan een minimumaantal wekelijkse lestijden;10° in afwijking van artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het aanwenden van uren-leraar voor de aanwerving van voordrachtgevers ten belope van maximaal 5 % van het voor de onderwijsinstelling beschikbare pakket uren-leraar.In voorkomend geval wordt de vergoeding van die voordrachtgevers geregeld conform de bepalingen, vigerend in het deeltijds beroepssecundair onderwijs; 11° in afwijking van artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet van 31 juli 1990 : het realiseren van wekelijkse lessentabellen, met eventuele vakkenintegratie, op basis van met lesuren gelijkgestelde uren, meer bepaald in de vorm van bijzondere pedagogische taken;12° in afwijking van artikel 7, § 1, artikel 28 en 38 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs : het zonder normering programmeren van structuuronderdelen onder bestaande benamingen, nieuwe benamingen of de benaming proeftuin en, met uitzondering van de eerste graad, de rangschikking van die structuuronderdelen binnen de bestaande studiegebieden of in het studiegebied proeftuin.In voorkomend geval : a) moet het aldus opgerichte structuuronderdeel worden afgebouwd na beëindiging van het tijdelijke project, tenzij andersluidende overheidsbeslissing;b) wordt, zo het structuuronderdeel een nieuwe benaming of de benaming proeftuin draagt, als leerlingencoëfficiënt binnen de vaststellingsregeling van de lerarenomkadering de coëfficiënt genomen van het structuuronderdeel dat inhoudelijk het dichtst aanleunt bij het geprogrammeerde structuuronderdeel;13° in afwijking van artikel 98, § 1, en artikel 98bis, § 1, van hetzelfde decreet van 14 juli 1998 : het overdragen van punten ondersteunend personeel van het secundair onderwijs naar het basisonderwijs binnen hetzelfde project.Die punten kunnen in het basisonderwijs aangewend worden voor beleids- en ondersteunend personeel als vermeld in het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997; 14° in afwijking van bijlage III tot en met XXXI bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2007 betreffende de studiegebieden en structuuronderdelen in het voltijds secundair onderwijs : het herindelen van bestaande structuuronderdelen binnen bestaande studiegebieden;15° in afwijking van artikel 8, § 4, van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2006 tot vaststelling van de goedkeuringscriteria en indieningsmodaliteiten van de leerplannen : het hanteren van leerplannen zonder de vigerende goedkeuringsregeling in aanmerking te nemen;16° in afwijking van artikel 2, 1°, a), van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 inzake de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon voltijds secundair onderwijs : het definiëren van een anderstalige nieuwkomer als een leerling die uiterlijk op 31 december na de aanvang van het schooljaar enerzijds minstens elf jaar is en anderzijds geen achttien jaar geworden is.In voorkomend geval worden, louter voor de leerlingen die op basis van de vermelde afwijking instromen, geen specifieke uren-leraar toegekend; 17° in afwijking van artikel 6, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs : het toelaten als regelmatige leerling tot het eerste leerjaar A zonder het zesde leerjaar van het lager onderwijs te hebben gevolgd mits : a) de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van screening van de leerling;b) de personen akkoord gaan die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben;18° in afwijking van artikel 24, § 1, van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het toelaten als regelmatige leerling tot het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs, georganiseerd in de vorm van een specialisatiejaar, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties;19° in afwijking van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het uitstellen van delibererende klassenraden in de eerste, de tweede, respectievelijk de derde graad tot het einde van het tweede leerjaar van de graad in kwestie.In voorkomend geval : a) wordt het oriënteringsattest van het eerste leerjaar van de graad in kwestie vervangen door een attest van regelmatige lesbijwoning, dat van rechtswege toelating verleent tot het tweede leerjaar van die graad als dat leerjaar onder de toepassing van de afwijkende regeling valt.Bij dat attest wordt de eventuele beslissing van de begeleidende klassenraad gevoegd om in het hogere leerjaar een aangepast leertraject te volgen; b) beslist de delibererende klassenraad van het eerste leerjaar van de graad in kwestie alsnog om een oriënteringsattest toe te kennen aan elke leerling die het leerjaar heeft beëindigd en die voor het einde van de graad overstapt naar een onderwijsinstelling die of een structuuronderdeel dat niet onder de toepassing van de afwijkende regeling valt;c) wordt in de eerste graad aan elke leerling, als hij dat nog niet in zijn bezit heeft, een getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt op het einde van het eerste leerjaar;20° in afwijking van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het toelaten als regelmatige leerling tot een hoger leerjaar niettegenstaande tekorten voor bepaalde programmaonderdelen, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt in overleg met de delibererende klassenraad van het leerjaar waaruit de leerling komt.In voorkomend geval : a) moeten de tekorten worden weggewerkt voor het einde van de graad waarbinnen het hogere leerjaar zich bevindt;b) wordt de uitreiking van een oriënteringsattest vervangen door de uitreiking van een attest van regelmatige lesbijwoning in afwachting van het wegwerken van de tekorten;c) beslist de delibererende klassenraad van het leerjaar waarin een attest van regelmatige lesbijwoning werd uitgereikt, alsnog om een oriënteringsattest toe te kennen aan elke leerling die, zonder dat de tekorten zijn weggewerkt, overstapt naar een onderwijsinstelling die of een structuuronderdeel dat niet onder de toepassing van de afwijkende regeling valt;d) wordt in de eerste graad aan elke leerling, als hij dat nog niet in zijn bezit heeft, een getuigschrift van basisonderwijs uitgereikt op het einde van het eerste leerjaar;21° in afwijking van artikel 56, § 1, van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 : het niet-organiseren van een geïntegreerde proef op het einde van het schooljaar mits tijdens het schooljaar permanent geïntegreerd wordt gewerkt. De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 1°, 2°, 3° en 9°, is de volgende : de flexibele samenstelling van leerprogramma's impliceert de mogelijkheid tot het doorbreken van de rigide indeling in graden, leerjaren, onderwijsvormen, studiegebieden en structuuronderdelen. Flexibiliteit betekent ook de mogelijkheid tot spreiding van studiebelasting en tot alternerende lesbijwoning in verschillende onderwijsinstellingen. Door die opportuniteiten moeten persoonlijke talenten, competenties en interesses van leerlingen optimaal tot ontwikkeling kunnen komen, waardoor leermotivatie wordt gestimuleerd. Op die wijze kan een voedingsbodem worden gecreëerd voor een studieloopbaan waarin veelvuldige school- of studieverandering, leerachterstand, zittenblijven en, ten slotte, ongekwalificeerde uitstroom maximaal worden teruggedrongen. Door handhaving van principes zoals eindtermen, ontwikkelingsdoelen en minimale basisvorming en door behoud van de reguliere eindstudiebekrachtiging wordt het evenwicht bewaakt tussen een dynamisch en vernieuwend onderwijs op maat enerzijds en onderwijskwaliteit en civiele onderwijseffecten anderzijds.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 4°, is de volgende : het hanteren van een ruimer lokaal vrijstellingenbeleid moet in een efficiëntere en effectievere tijdsbesteding resulteren. Door de lesverstrekking te focussen op programmaonderdelen die voor de betrokken leerling nieuw zijn of remediëring vereisen, kan zijn belangstelling gewekt blijven en kunnen zijn tekorten worden weggewerkt, wat essentiële elementen zijn voor een optimale studieloopbaan.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 5° en 18°, is de volgende : de specialisatiejaren van de derde graad technisch en kunstsecundair onderwijs worden bevolkt door leerlingen die al gediplomeerd en niet meer leerplichtig zijn. Specialisatiejaren zijn kwalificatieverhogend, worden gewaardeerd door het bedrijfsleven en bevorderen de tewerkstellingsperspectieven. De aantrekkingskracht van die specialisatiejaren verhogen door maatregelen te nemen op het vlak van toeleiding en invulling, maar ook door opleiding én werk combineerbaar te maken, kan positieve effecten sorteren voor (potentiële) werknemers en werkgevers.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 6°, is de volgende : de eerste graad secundair onderwijs is een scharniergraad tussen het lager en secundair onderwijs en belangrijk in de opstap naar en studiekeuze in de hogere leerjaren. Falen in de eerste graad kan structureel negatieve gevolgen hebben voor de verdere studieloopbaan, zodat bij uitstek in die graad preventief moet worden opgetreden. Uitbreiding van twee naar drie leerjaren met doorstroomgarantie moet meer ruimte geven voor leerplanafwerking en individuele opvang en begeleiding en vermijdt het emotioneel geladen zittenblijven.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 7°, is de volgende : door het volledige secundaironderwijslandschap toegankelijk te maken voor modulaire onderwijsaspecten, kan een groei worden gerealiseerd in gekwalificeerde uitstroom, in afstemming op de arbeidsmarkt, in transparantie van het onderwijsaanbod, in tussentijdse succesbelevingen van leerlingen en in hun stimulans tot levenslang leren.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 8° en 16°, is de volgende : door de strikte begrenzing weg te nemen dat onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers een eenjarige opleiding is en voorbehouden aan plus 12-jarigen, kan het rendement van die specifieke onderwijsvoorziening worden verhoogd. Daaronder wordt dan verstaan dat nieuwkomers, na een intensief taalbad, ook op leeftijd in het secundair onderwijs kunnen stappen, respectievelijk dat nieuwkomers via een tweede onthaaljaar nog steeds intensief taalonderricht kunnen krijgen, waardoor ze nadien over betere slaagkansen beschikken.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 10°, is de volgende : onderwijsinstellingen en lerarenteams staan voor de permanente uitdaging om de leerstof op een boeiende en eigentijdse wijze te verwerken. Inschakeling van schoolexterne voordrachtgevers, die het onderwijs levensechter maken en een horizonverruimende dimensie aanbrengen, past in het streven naar gepaste pedagogisch-didactische werkvormen. Omgekeerd kan confrontatie met het onderwijsproces ook voor voordrachtgevers een meerwaarde genereren, zodat een win-winsituatie ontstaat.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 11°, is de volgende : leerstofpakketten catalogiseren in vakken en daarop een vakkenrubricering toepassen, gebeurt in de huidige stand van zaken vooral op grond van personeelsregelgeving. Onderwijstrends gaan echter steeds vaker in de richting van integratie van vakken, met onder meer multidisciplinaire of thematische aanpak en vervaging van het strikte onderscheid tussen theorie en praktijk. Les- en verwante onderwijsopdrachten onder de noemer van bijzondere pedagogische taken plaatsen, kan uitkomst bieden om onderwijskundige vernieuwingen te verzoenen met toepassing van de vigerende personeelsregelgeving.

Daarenboven biedt de techniek van de met lesuren gelijkgestelde uren, waaronder bijzondere pedagogische taken ressorteren, de mogelijkheid aan de inrichtende macht om het inzetten van het juiste personeelslid op de juiste plaats op te voeren, rekening houdend met ervaring, deskundigheid en motivatie.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 12°, is de volgende : onderwijs moet gelijke tred kunnen houden met socio-economische, technologische, maatschappelijke en demografische ontwikkelingen. Programmatie van het opleidingenaanbod is een van de instrumenten daartoe. Door programmaties procedure- en normloos te maken, kunnen onderwijsverstrekkers die techniek eenvoudiger hanteren.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 13°, is de volgende : de rol van het beleids- en ondersteunend personeel, in voorkomend geval toegespitst op specifieke ambten binnen die formatie, kan voor een project een kritieke succesfactor zijn.

Punten ondersteunend personeel overdraagbaar maken van het secundair naar het basisonderwijs kan daarbij in onderwijsniveauoverschrijdende projecten een adequaat hulpmiddel zijn.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 14°, is de volgende : het huidige opleidingenaanbod ligt, gerangschikt in studiegebieden, limitatief en eenduidig voor alle onderwijsorganisatoren vast. Herverdeling van dat aanbod, onder meer op basis van belangstellingsdomeinen, kan de transparantie ervan verhogen, de attractiviteit van onderwijsinstellingen of opleidingen doen toenemen, studiekeuzes verbeteren en de schoolorganisatie optimaliseren.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 15°, is de volgende : voor leerplannen, als leidraad voor lesgevers, kunnen worden toegepast, moet een gefaseerde goedkeuringsprocedure worden doorlopen tot op overheidsniveau. Het opheffen van die procedure kan bijdragen tot meer zekerheid voor de leerplanmakers, grondigere voorbereiding van implementatie door de gebruikers en snellere bijsturing bij gewijzigde omstandigheden of nieuwe behoeften.

Onverkort behoud van het principe van de eindtermen of ontwikkelingsdoelen moet borg staan voor onderwijskwaliteit.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 17°, is de volgende : de toegang van leerlingen tot het eerste leerjaar A van het secundair onderwijs is momenteel gebaseerd op het beginsel van vrij naadloze instroom vanuit de lagere school. Die formele voorwaarde kan echter een miskenning inhouden van de intrinsieke capaciteiten van de jongere en daardoor zijn secundaire studieloopbaan nodeloos remmen. Aan de hand van een aanvullende instappiste kan een mogelijk terechte startpositie worden bedongen.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 19°, 20° en 21°, is de volgende : leerlingenevaluatie en de daarop aansluitende studiebekrachtiging is leerjaargebonden. Slagen is meestal noodzakelijk om de horizontale of verticale overstap naar het hogere leerjaar te kunnen zetten. Van situaties waarin leerlingen vaak niet op alle programmaonderdelen tekorten hebben of waarin leerplannen meer graad- dan jaarplannen zijn, maakt de bestaande regelgeving op de onderwijsorganisatie al te veel abstractie. Door aan onderwijsorganisatoren en inzonderheid klassenraden meer alternatieven op het vlak van evaluatie te verlenen, kan die evaluatie meer op de concrete schoolpraktijk worden geënt en, niet het minst, kunnen leerlingen meer vanuit hun capaciteiten dan vanuit hun gebreken worden benaderd. § 4. Voor de personeelsleden van het basisonderwijs en het secundair onderwijs gelden de hiernavolgende bepalingen : 1° het schoolbestuur of de inrichtende macht kan voor de aanstelling van een vastbenoemd personeelslid via een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, afwijken van de volgorde, vermeld in artikel 34, § 1, A, 6°, B, 6°, en C, 6°, in artikel 36, § 2, A, 4°, B, 4°, en C, 4°, en in artikel 36bis , § 2, A, 4°, B, 8°, en C, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage;2° in het gemeenschapsonderwijs kan de raad van bestuur bij gemotiveerde beslissing afwijken van artikel 28 en 28bis van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gemeenschapsonderwijs;3° in het gesubsidieerd onderwijs kan het schoolbestuur of de inrichtende macht bij gemotiveerde beslissing afwijken van artikel 33, § 1, van het decreet Rechtspositie Personeelsleden Gesubsidieerd Onderwijs. De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 1°, is de volgende : vastbenoemde personeelsleden die voor de duur van het project een andere opdracht uitoefenen dan hun opdracht van vaste benoeming, moeten daarvoor een verlof nemen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. De scholen zijn verplicht om voorrang te geven aan tijdelijke personeelsleden voor ze vastbenoemden met een verlof aanstellen. Dat beperkt hun mogelijkheid om voor het project het personeelslid aan te stellen dat beschikt over de beste capaciteiten en ook om dat personeelslid te behouden gedurende het hele project. De projectscholen krijgen daarom de mogelijkheid om voorrang te geven aan hun eigen vastbenoemde personeelsleden boven tijdelijke personeelsleden.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 2°, is de volgende : tijdelijke personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs die ingezet worden in het project, worden beschermd gedurende het hele project. Zonder de afwijking loopt de projectschool het risico dat een ander personeelslid uit de scholengemeenschap kandideert en benoemd wordt in de betrekking, waardoor het project in gevaar komt.

De motivering van de noodzaak tot een afwijking als vermeld in punt 3°, is de volgende : tijdelijke personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs die ingezet worden in het project, worden beschermd gedurende het hele project. Zonder de afwijking loopt de projectschool het risico dat een ander personeelslid uit de scholengemeenschap kandideert en benoemd wordt in de betrekking, waardoor het project in gevaar komt. »

Art. 10.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 2ter.§ 1. In bijlage II, die bij dit besluit is gevoegd, worden de afwijkingen vermeld die, geput uit de exhaustieve lijst, per afzonderlijk project mogen worden toegepast. Het project in kwestie wordt aangegeven met een verwijzing naar het volgnummer van dat project in bijlage I, die bij dit besluit is gevoegd. Voor de afwijkingen wordt verwezen naar de punten in kwestie, vermeld in artikel 2bis , § 2, § 3 of § 4, naargelang van het geval. § 2. Als de bevoegde inspectie, verificatie of administratie of de stuurgroep de toepassing van een afwijking vaststelt die manifest geen verband houdt met de eigenheid en concrete doelstellingen van het project, dan moet, na de beslissing van die stuurgroep, aan die afwijking binnen een redelijke termijn een einde worden gesteld. Een redelijke termijn houdt rekening met de belangen van leerlingen én personeel en vrijwaart het intrinsieke karakter van het project. »

Art. 11.In hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande bijlage wordt bijlage I;2° er wordt een bijlage II toegevoegd, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage II, die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2008, met uitzondering van artikel 1 en 3, die uitwerking hebben met ingang van 1 mei 2008.

Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 juni 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE I BIJLAGE III - Lijst van afwijkingen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) Deze afwijkingen mogen niet toegepast worden in VTI 2 Aalst en VTI 3 Aalst. (**) Deze afwijkingen mogen slechts concreet worden toegepast op voorwaarde dat ze vooraf opnieuw worden onderhandeld in het lokale comité.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2008 tot wijziging van sommige besluiten van de Vlaamse Regering met betrekking tot tijdelijke projecten in het basisonderwijs en secundair onderwijs Brussel, 27 juni 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

BIJLAGE II BIJLAGE II - Lijst van afwijkingen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) Deze afwijking mag niet toegepast worden in KTA Wollemarkt Mechelen (**) Deze afwijkingen mogen niet toegepast worden in St. Carolus Sint-Niklaas (***) Deze afwijkingen mogen slechts concreet worden toegepast op voorwaarde dat ze vooraf opnieuw worden onderhandeld in het lokale comité.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2008 tot wijziging van sommige besluiten van de Vlaamse Regering met betrekking tot tijdelijke projecten in het basisonderwijs en secundair onderwijs Brussel, 27 juni 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^