Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 29 november 2002
gepubliceerd op 23 januari 2003

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de Basismobiliteit in het Vlaamse Gewest

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035041
pub.
23/01/2003
prom.
29/11/2002
ELI
eli/besluit/2002/11/29/2003035041/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 NOVEMBER 2002. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de Basismobiliteit in het Vlaamse Gewest


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen, inzonderheid op artikel 1 tot en met 13, en artikel 79;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 30 april 2002;

Gelet op het begrotingsakkoord, gegeven op 19 juli 2002;

Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 33.736/3 van de Raad van State, gegeven op 12 november 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie;

Na beraadslaging, HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen;2° VVM : de Vlaamse Vervoermaatschappij « De Lijn »;3° NMBS : de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;4° administratie van het Vlaamse Gewest : de afdeling Personenvervoer en Luchthavens van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Leefmilieu en Infrastructuur, administratie Wegen en Verkeer;5° halte : stopplaats van geregeld vervoer, aangeduid met een haltebord, waar reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet;6° hoofdhalte : één halte of verschillende haltes met dezelfde naam die één geheel vormen, aangeduid met het opschrift hoofdhalte;7° vraagafhankelijk geregeld vervoer : geregeld vervoer binnen een bepaald bedieningsgebied waarbij de theoretisch vastgestelde ritten enkel na boeking effectief worden uitgevoerd;8° bedieningstijd : de periodes van de dag, uitgedrukt in uren, waarbinnen het geregeld vervoer wordt aangeboden;9° spitsuren : van maandag tot vrijdag, met uitzondering van wettelijke feestdagen, tussen zes en negen uur en tussen zestien en negentien uur;10° daluren : van maandag tot vrijdag, met uitzondering van wettelijke feestdagen, tussen negen en zestien uur en tussen negentien en eenentwintig uur;11° bedieningsfrequentie : het aantal bedieningen per tijdseenheid dat door geregeld vervoer in een of meer, niet-tegenovergestelde bestemmingsrichtingen wordt aangeboden;12° maximale wachttijd : het maximale tijdsinterval tussen twee opeenvolgende geregelde vervoerdiensten die niet in tegenovergestelde bestemmingsrichtingen rijden;13° voertuig van de VVM : elk publiek toegankelijk vaar- of voertuig dat wordt ingezet voor het geregeld vervoer dat door de VVM wordt georganiseerd;14° vervoersgebied : de verzameling van gemeenten en/of delen van gemeenten, bedoeld in artikel 9 van het decreet;15° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het vervoer. HOOFDSTUK II. - Normen voor het minimumaanbod Afdeling I. - Algemeen

Art. 2.§ 1. Om basismobiliteit te garanderen binnen de woonzones van de grootstedelijke gebieden, stedelijke gebieden, randstedelijke gebieden, kleinstedelijke gebieden en buitengebieden wordt een minimumaanbod van geregeld vervoer gewaarborgd. § 2. Het minimumaanbod van geregeld vervoer kan worden gewaarborgd door vraagafhankelijk geregeld vervoer, behalve tijdens de spitsuren in de grootstedelijke gebieden en de stedelijke gebieden. § 3. De normen voor het minimumaanbod van geregeld vervoer worden vastgelegd door middel van minimale bedieningstijden, minimale bedieningsfrequenties, maximale wachttijden en maximale afstanden, gemeten in vogelvlucht, van het vertrekpunt in een woonzone tot een halte van geregeld vervoer. Afdeling II. - Normen voor de grootstedelijke gebieden

Art. 3.§ 1. De maximale afstand, gemeten in vogelvlucht, van het vertrekpunt in een woonzone tot een halte van geregeld vervoer bedraagt vijfhonderd meter. § 2. Van maandag tot vrijdag, met uitzondering van wettelijke feestdagen, omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer de volgende bedieningsfrequenties : 1° tijdens de spitsuren : minstens vijf vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van vijftien minuten;2° tijdens de daluren : minstens vier vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van twintig minuten. § 3. Op zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer tussen acht en drieëntwintig uur minstens drie vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van dertig minuten. § 4. Ter uitvoering van artikel 5, § 7, van het decreet, wordt de afbakening van de woonzones waar de normen voor de grootstedelijke gebieden gelden, als bijlage I bij dit besluit gevoegd. § 5. De normen, bedoeld in § 1 tot en met § 3, gelden in alle woonzones van het grootstedelijk gebied vanaf het ogenblik dat de afbakening wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 7, tweede lid, van het decreet. Afdeling III. - Normen voor de stedelijke gebieden

Art. 4.§ 1. De maximale afstand, gemeten in vogelvlucht, van het vertrekpunt in een woonzone tot een halte van geregeld vervoer bedraagt vijfhonderd meter. § 2. Van maandag tot vrijdag, met uitzondering van wettelijke feestdagen, omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer de volgende bedieningsfrequenties : 1° tijdens de spitsuren : minstens vier vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van twintig minuten;2° tijdens de daluren : minstens drie vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van dertig minuten. § 3. Op zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer tussen acht en drieëntwintig uur minstens twee vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van veertig minuten. § 4. Ter uitvoering van artikel 5, § 7, van het decreet, wordt de afbakening van de woonzones waar de normen voor de stedelijke gebieden gelden, als bijlage II bij dit besluit gevoegd. § 5. De normen, bedoeld in § 1 tot en met § 3, gelden in alle woonzones van het stedelijk gebied vanaf het ogenblik dat de afbakening wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 7, tweede lid, van het decreet. Afdeling IV. - Normen voor de randstedelijke gebieden

Art. 5.§ 1. De maximale afstand, gemeten in vogelvlucht, van het vertrekpunt in een woonzone tot een halte van geregeld vervoer bedraagt zeshonderd vijftig meter. § 2. Van maandag tot vrijdag, met uitzondering van wettelijke feestdagen, omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer de volgende bedieningsfrequenties : 1° tijdens de spitsuren : minstens drie vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van dertig minuten;2° tijdens de daluren : minstens twee vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van veertig minuten. § 3. Op zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer tussen acht en drieëntwintig uur minstens één vervoersdienst per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van vijfenzeventig minuten. § 4. Ter uitvoering van artikel 5, § 7, van het decreet, wordt de afbakening van de woonzones waar de normen voor de randstedelijke gebieden gelden, als bijlage III bij dit besluit gevoegd. § 5. De afbakening, bedoeld in § 4, vervalt voor zover de woonzones behoren tot een grootstedelijk gebied of een stedelijk gebied op het ogenblik dat de afbakening wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 7, tweede lid, van het decreet.

De normen, bedoeld in § 1 tot en met § 3, blijven gelden in alle overeenkomstig § 4 afgebakende woonzones van het randstedelijk gebied, voor zover die woonzones niet behoren tot een grootstedelijk gebied of een stedelijk gebied op het ogenblik dat de afbakening wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 7, tweede lid, van het decreet.

De Vlaamse regering kan binnen de randstedelijke gebieden extra woonzones aanduiden, waar de normen, bedoeld in § 1 tot en met § 3 gelden, voor zover die woonzones niet behoren tot een grootstedelijk gebied of een stedelijk gebied op het ogenblik dat de afbakening wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 7, tweede lid, van het decreet. Afdeling V. - Normen voor de kleinstedelijke gebieden

Art. 6.§ 1. De maximale afstand, gemeten in vogelvlucht, van het vertrekpunt in een woonzone tot een halte van geregeld vervoer bedraagt zeshonderd vijftig meter. § 2. Van maandag tot vrijdag, met uitzondering van wettelijke feestdagen, omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer de volgende bedieningsfrequenties : 1° tijdens de spitsuren : minstens drie vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van dertig minuten;2° tijdens de daluren : minstens twee vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van veertig minuten. § 3. Op zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer tussen acht en drieëntwintig uur minstens één vervoersdienst per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van vijfenzeventig minuten. § 4. Ter uitvoering van artikel 5, § 7, van het decreet, wordt de afbakening van de woonzones waar de normen voor de kleinstedelijke gebieden gelden, als bijlage IV bij dit besluit gevoegd. § 5. De normen, bedoeld in § 1 tot en met § 3, gelden in alle woonzones van het kleinstedelijk gebied vanaf het ogenblik dat de afbakening wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 7, tweede lid, van het decreet. Afdeling VI. - Normen voor de buitengebieden

Art. 7.§ 1. De maximale afstand, gemeten in vogelvlucht, van het vertrekpunt in een woonzone tot een halte van geregeld vervoer bedraagt zevenhonderd vijftig meter. § 2. Van maandag tot vrijdag, met uitzondering van wettelijke feestdagen, omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer de volgende bedieningsfrequenties : 1° tijdens de spitsuren : minstens twee vervoersdiensten per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van veertig minuten;2° tijdens de daluren : minstens één vervoersdienst per uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van vijfenzeventig minuten. § 3. Op zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen omvat het minimumaanbod van geregeld vervoer tussen acht en drieëntwintig uur minstens één vervoersdienst om de twee uur, regelmatig in de tijd gespreid, met een maximale wachttijd van honderd veertig minuten. § 4. De woonzones waar de normen voor de buitengebieden gelden, zijn de woonzones waarvoor de bepalingen van artikel 3 tot en met 6 niet van toepassing zijn. HOOFDSTUK III. - Invoering van basismobiliteit

Art. 8.§ 1. Voor de invoering van de basismobiliteit in de woonzones van het Vlaamse Gewest wordt gebruikgemaakt van een objectieve behoefteanalyse die, op basis van de toetsing van het aanwezige aanbod in elke gemeente aan de normen voor het minimumaanbod, resulteert in een objectieve prioriteitenlijst.

De mate waarin het aanwezige aanbod in een gemeente afwijkt van de normen voor het minimumaanbod van de gebieden in kwestie, geeft aan elke gemeente een prioriteit of plaats op de prioriteitenlijst, waarbij de gemeente waarvan het aanwezige aanbod het meest afwijkt van de normen voor het minimumaanbod de hoogste prioriteit krijgt en de gemeente waarvan het aanwezige aanbod het minst afwijkt van de normen voor het minimumaanbod de laagste prioriteit krijgt. § 2. De objectieve behoefteanalyse houdt rekening met de bevolkingsdichtheid van elke gemeente en met het vervoersaanbod van alle vervoermaatschappijen die op het grondgebied van een gemeente geregeld vervoer organiseren. De prioriteit van een gemeente wordt afgeleid uit de formule : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Hierin is : 1° NTB : de niet bediende oppervlakte, namelijk de oppervlakte van de woonzones, vermenigvuldigd met het aantal dagen van de week waarop er geen bediening is binnen de maximale afstanden, bepaald in § 1, van artikel 3 tot en met 7;2° NTA : de niet afdoende bediende oppervlakte, namelijk de oppervlakte van de woonzones, vermenigvuldigd met het aantal dagen van de week waarop er een bediening is binnen de maximale afstanden, bepaald in § 1, van artikel 3 tot en met 7, maar waarbij de normen, bedoeld in § 2 en § 3, van artikel 3 tot en met 7, niet worden gehaald;3° TOT : de totale oppervlakte van de woonzones in de gemeente;4° N : het inwoneraantal van de gemeente op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan de actualisatie, bedoeld in § 4. De gemeenten worden gerangschikt volgens de prioriteit, afgeleid uit de formule in het eerste lid. De gemeente met de hoogste prioriteit komt het eerst aan bod. § 3. Prioriteitenlijsten worden opgesteld op basis van de objectieve behoefteanalyse, omschreven in § 1 en § 2. Tot 31 december 2004 zijn de prioriteitenlijsten per provincie opgesteld. Vanaf 1 januari 2005 wordt één prioriteitenlijst voor het Vlaamse Gewest gebruikt. § 4. De prioriteitenlijst wordt elk jaar vóór 31 maart geactualiseerd door de administratie van het Vlaamse Gewest, in gemeenschappelijk overleg met de VVM. Daartoe worden de dienstregelingen, geldig voor de schoolperiodes, gebruikt die bekend zijn op 1 januari van hetzelfde jaar. De actualisatie gebeurt op basis van de uitwisseling van gegevens en overleg tussen de VVM en de administratie van het Vlaamse Gewest. De minister stelt de prioriteitenlijst vast op basis van het gemeenschappelijk voorstel van de administratie van het Vlaamse Gewest en de VVM. De geactualiseerde prioriteitenlijsten zijn geldig voor het kalenderjaar dat volgt op het jaar van de actualisatie.

De gemeenten waarin de VVM, tijdens de drie jaar die voorafgaan aan het jaar waarin de prioriteitenlijst geldig is, een aanbodproject inzake basismobiliteit of mobiliteitsconvenants heeft gerealiseerd, worden enkel indicatief op de prioriteitenlijst vermeld, samen met het jaartal van de realisatie van het project, zonder dat aan die gemeenten een prioriteit wordt toegekend.

Art. 9.§ 1. De VVM zal elk jaar in de gemeenten met de hoogste prioriteit op de voor dat jaar geldende prioriteitenlijst, omschreven in artikel 8, de basismobiliteit invoeren.

Het is de VVM toegelaten om, op voorwaarde van een vanuit de exploitatie gemotiveerde toelichting, naburige gemeenten op te nemen in één operatie, zonder dat die gemeenten precies achter elkaar op de prioriteitenlijst staan gerangschikt. § 2. De VVM houdt bij de invoering van basismobiliteit rekening met het aanbod van andere maatschappijen van geregeld vervoer. HOOFDSTUK IV. - Klachtenbehandeling

Art. 10.Van 1 januari 2003 tot 31 december 2006 zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op de gemeenten waar de basismobiliteit werd ingevoerd volgens de bepaling in artikel 9, § 1.

In 2003, 2004, 2005 en 2006 stelt de minister die gemeenten vast.

Vanaf 1 januari 2007 zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op alle gemeenten in het Vlaamse Gewest. De minister kan de toepassing van dit artikel in een gemeente tijdelijk opheffen op gemotiveerde aanvraag van de VVM en op voorwaarde dat een ingrijpende wijziging zoals bedoeld in artikel 7, § 2, 1°, van het decreet heeft plaatsgevonden. De tijdelijke opheffing bedraagt hoogstens achttien maanden.

Art. 11.§ 1. Als aan de normen voor het minimumaanbod niet is voldaan, heeft elke benadeelde recht op een vergoeding, op voorwaarde dat hij heeft gebruikgemaakt van een taxi om een verplaatsing te maken, waarvan het vertrekpunt binnen een woonzone is gelegen en op voorwaarde dat er geen niet voorzienbare of onvermijdbare gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de normale lijnvoering van de VVM hebben beïnvloed. § 2. De aanvragen tot vergoeding vermelden minstens de datum en het tijdstip waarop een taxirit werd gemaakt, het vertrekpunt en de bestemming van de rit. Bij de aanvraag tot vergoeding moeten het bewijs van de taxirit, de naam en de exploitatiezetel van het taxibedrijf, de naam, het adres en het eventuele telefoonnummer en rekeningnummer van de indiener van de aanvraag worden gevoegd. § 3. Klachten over het niet naleven van de normen voor het minimumaanbod worden in de vorm van een schriftelijke aanvraag tot vergoeding gericht aan de administratie van het Vlaamse Gewest of aan de VVM, uiterlijk op de dertigste kalenderdag nadat de benadeelde een taxirit heeft gemaakt wegens het niet naleven van de normen voor het minimumaanbod. § 4. Als de VVM een klacht ontvangt over het niet naleven van de normen voor het minimumaanbod, stuurt ze de klacht binnen vijftien kalenderdagen door naar de administratie van het Vlaamse Gewest. § 5. De administratie van het Vlaamse Gewest onderzoekt, op basis van de bediening in de woonzone in kwestie, of de aanvraag tot vergoeding gegrond is.

Als de bediening in de woonzone voldoet aan de normen voor het minimumaanbod, vraagt ze aan de VVM een schriftelijk verslag over de eventuele niet voorzienbare of onvermijdbare gebeurtenissen op de lijnen in kwestie op het tijdstip dat een taxirit werd gemaakt.

De administratie van het Vlaamse Gewest deelt haar beslissing binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag mee aan de VVM en aan de indiener van de aanvraag. § 6. Het te vergoeden bedrag is gelijk aan het totaalbedrag van de taxirit, afgerond tot op tien cent en te rekenen tussen het punt van vertrek in een woonzone en de dichtstbijzijnde hoofdhalte waar aan de normen voor het minimumaanbod is voldaan. Als de taxirit niet tot de dichtstbijzijnde hoofdhalte werd gemaakt, wordt het bedrag van een fictieve taxirit berekend tot de dichtstbijzijnde hoofdhalte waar aan de normen voor het minimumaanbod is voldaan. § 7. De vergoeding is hoogstens één keer per dag aan de benadeelde verschuldigd. § 8. Voor elke aanvraag die door de administratie van het Vlaamse Gewest gegrond werd verklaard, wordt de vergoeding door de VVM binnen dertig kalenderdagen na de beslissing van het Vlaamse Gewest aan de benadeelde betaald. Voor elke betaling na de dertigste kalenderdag wordt de wettelijke intrest aangerekend. HOOFDSTUK V. - Informatieverlening

Art. 12.§ 1. Een overzicht van de tarieven wordt in elk voertuig en verkooppunt van de VVM geafficheerd op een voor het publiek zichtbare plaats. § 2. De tarievenfolder met een gedetailleerde beschrijving van alle tarieven wordt elk jaar bijgewerkt en verspreid op de voertuigen en in de verkooppunten van de VVM. § 3. De VVM stelt de meest recente dienstregeling per lijn of groep van lijnen in lijnfolders ter beschikking van het publiek op de voertuigen en in de verkooppunten van de VVM. § 4. De dienstregelingboekjes bevatten het overzicht en de dienstregeling van de lijnen per vervoersgebied en worden minstens elk jaar door de VVM bijgewerkt en verkocht aan het publiek in de verkooppunten van de VVM, minstens twee weken voor de aanvang van de jaarlijkse aanpassing van de dienstregeling op 15 december, in samenhang met de wijziging van de dienstregeling van de NMBS. Het vraagafhankelijk geregeld vervoer wordt in de dienstregelingboekjes opgenomen waarbij minstens het bedieningsgebied, de haltes, de aansluitingspunten en de belangrijkste aantrekkingspolen van het bedieningsgebied, de bedieningstijden, de bedieningsfrequentie en de manieren om een reis te boeken worden vermeld. § 5. De VVM publiceert per vervoersgebied een netplan. Dat netplan bevat minstens de volgende gegevens : 1° de spoorlijnen en de stations van de NMBS;2° in verschillende kleuren, de lijnen van geregeld vervoer van de VVM;3° de gebieden waarin de VVM vraagafhankelijk geregeld vervoer organiseert en de aansluitingspunten;4° de hoofdhaltes;5° als achtergrond, een plattegrond met het wegennet en de plaatsnamen;6° de adressen en de openingstijden van de verkooppunten van de VVM in het vervoersgebied;7° een overzicht van de tarieven van de VVM;8° de infonummers en het webadres van de VVM;9° het infonummer van de NMBS en de andere maatschappijen die binnen het vervoersgebied geregeld vervoer organiseren. Het netplan mag bestaan uit een overzichtsplan en uitvergrotingen in aparte kaders waarbij de informatie, bedoeld in 2° en 5°, beperkt wordt weergegeven op het overzichtsplan en gedetailleerd wordt weergegeven in de uitvergroting.

De VVM werkt dit netplan bij wanneer de lijnvoering van een of meer lijnen substantieel wordt gewijzigd. § 6. De VVM publiceert van elk stedelijk gebied en grootstedelijk gebied een netplan. Dat netplan bevat minstens de volgende gegevens : 1° de naburige randstedelijke gebieden;2° de spoorlijnen en de stations van de NMBS;3° in verschillende kleuren, de lijnen van geregeld vervoer van de VVM;4° de haltes van geregeld vervoer van de VVM en de hoofdhaltes;5° als achtergrond, een stratenplan met plaats- en straatnamen;6° de belangrijkste aantrekkingspolen van het stedelijk gebied of het grootstedelijk gebied;7° de belangrijkste aantrekkingspolen van de naburige randstedelijke gebieden;8° de adressen en de openingstijden van de verkooppunten van de VVM in het stedelijk of grootstedelijk gebied;9° een overzicht van de tarieven van de VVM;10° de infonummers en het webadres van de VVM;11° het infonummer van de NMBS. Het netplan mag bestaan uit een overzichtsplan en uitvergrotingen in aparte kaders waarbij de informatie, bedoeld in 3°, 4° en 5°, beperkt wordt weergegeven op het overzichtsplan en gedetailleerd wordt weergegeven in de uitvergroting.

De VVM werkt dit netplan bij wanneer de lijnvoering van een of meer lijnen substantieel wordt gewijzigd. § 7. De VVM publiceert per bedieningsgebied van vraagafhankelijk geregeld vervoer een netplan. Dat netplan bevat minstens de volgende gegevens : 1° de spoorlijnen en de stations van de NMBS;2° in verschillende kleuren, de niet-vraagafhankelijke lijnen van geregeld vervoer van de VVM in het bedieningsgebied;3° de aansluitingspunten tussen het vraagafhankelijk en het niet-vraagafhankelijk geregeld vervoer en de belangrijkste aantrekkingspolen in het bedieningsgebied;4° de haltes die door het vraagafhankelijk geregeld vervoer worden bediend;5° als achtergrond, een plattegrond met het wegennet en de plaatsnamen;6° een aanduiding van de bedieningstijden en de bedieningsfrequentie van het vraagafhankelijk geregeld vervoer;6° de voorwaarden en manieren om een reis te boeken;7° een overzicht van de tarieven van de VVM;8° de infonummers en het webadres van de VVM;9° het infonummer van de NMBS en de andere maatschappijen die binnen het bedieningsgebied geregeld vervoer organiseren. De VVM werkt het netplan bij wanneer de bediening of de gebruiksvoorwaarden substantieel worden gewijzigd. § 8. De VVM publiceert al haar dienstregelingen en tarieven op haar website via het internet en werkt samen met andere aanbieders van geregeld vervoer of instellingen om die informatie te koppelen aan de dienstregelingen en de tarieven van andere vervoermaatschappijen. De VVM waakt erover dat de gepubliceerde informatie geregeld wordt geactualiseerd. § 9. De in § 1 tot en met § 7 bedoelde informatiedragers hebben een uniforme lay-out in het Vlaamse Gewest.

Art. 13.§ 1. Bij de invoering van nieuwe projecten zoals bedoeld in artikel 9 zet de VVM een promotiecampagne op met de bedoeling de burgers van het gebied in kwestie te informeren over het nieuwe aanbod van geregeld vervoer. § 2. De VVM werkt samen met de gemeentebesturen en met de andere aanbieders van geregeld vervoer als die hun informatiekanalen ter beschikking stellen voor promotie- en informatiemateriaal van de VVM.

Art. 14.§ 1. De voertuigen van de VVM, met uitzondering van de voertuigen die worden ingezet voor vraagafhankelijk geregeld vervoer, dragen vooraan, achteraan en aan de zijkant een aanduiding met het nummer of de kenletter van de bediende lijn.

De voertuigen van de VVM, met uitzondering van de voertuigen die worden ingezet voor vraagafhankelijk geregeld vervoer, dragen vooraan, achteraan en aan de zijkant een aanduiding met de bestemming, eventueel aangevuld met de voornaamste punten van de gevolgde reisweg. § 2. In de voertuigen van de VVM die voortbewegen door middel van elektrische tractie worden lijnschema's met alle haltes aangebracht en worden de haltes visueel en auditief aangekondigd, behalve in de voertuigen die vóór 1 januari 1980 in dienst werden gesteld. Deze laatste voertuigen moeten bij een grondige technische vernieuwing met een systeem voor visuele en auditieve halteaankondiging worden uitgerust. § 3. In de nieuw te bestellen voertuigen van de VVM wordt een systeem voor visuele halteaankondiging voorzien, behalve in de voertuigen die voor vraagafhankelijk geregeld vervoer zullen worden ingezet. § 4. De aankondigingssystemen, bedoeld in § 2 en § 3, moeten ten minste de helft van de tijd uitsluitend voor de halteaankondiging worden gebruikt en mogen ten hoogste één derde van de tijd worden gebruikt voor reclameboodschappen. HOOFDSTUK VI. - Halte-infrastructuur

Art. 15.Aan elke halte van geregeld vervoer, bediend door de VVM, wordt minstens een haltebord door de VVM aangebracht. Op het haltebord worden door de VVM minstens de haltenaam, de nummers en de bestemmingen van de lijnen die de halte aandoen, weergegeven. Het haltebord bevat de vermelding tram, bus, boot of een andere vermelding die de aard van de voertuigen van de lijn in kwestie weergeeft.

Aan elke halte worden minstens de meest recente dienstregeling en het infonummer voor alle lijnen die de halte aandoen, geafficheerd.

Ingeval een halte bediend wordt door vraagafhankelijk geregeld vervoer, worden de bedieningstijden, de bedieningsfrequentie, het aansluitingspunt en de belangrijkste aantrekkingspolen van het bedieningsgebied en de reserveringsmogelijkheden weergegeven.

Art. 16.§ 1. Aan een hoofdhalte worden er voor de reizigers meer kwalitatieve voorzieningen uitgebouwd dan de halte-infrastructuur zoals omschreven in artikel 15. In elke gemeente wordt minstens één hoofdhalte uitgebouwd. De hoofdhaltes bevinden zich op centrale plaatsen in de gemeenten. Het opschrift hoofdhalte wordt gevolgd door de naam van de plaats in kwestie. § 2. De hoofdhalte bevat bovenop de voorzieningen, bepaald in artikel 15, minstens een schuilhuisje en een vuilnisbak. De VVM richt tot de gemeente in kwestie de vraag een gemeentelijk infobord aan de hoofdhalte te plaatsen.

In het schuilhuisje worden het netplan, bedoeld in artikel 12, § 5, en de dienstregeling van de lijnen die de halte aandoen, geafficheerd en voorzien van voldoende verlichting. Als het om een halte in een grootstedelijk gebied, stedelijk gebied of randstedelijk gebied gaat, wordt ook het netplan, bedoeld in artikel 12, § 6, geafficheerd. Als het om een halte in het bedieningsgebied van vraagafhankelijk geregeld vervoer gaat, wordt ook het netplan, bedoeld in artikel 12, § 7, geafficheerd. § 3. Bovenop de voorzieningen, vermeld in artikel 15 en artikel 16, § 2, wordt aan de belangrijkste hoofdhalte in de randstedelijke gebieden minstens een fietsenstalling geplaatst. De VVM richt tot de instantie in kwestie de vraag om een brievenbus aan de belangrijkste hoofdhalte te plaatsen, als die nog niet in de onmiddellijke omgeving aanwezig is. § 4. In de kleinstedelijke gebieden wordt een hoofdhalte uitgebouwd aan het belangrijkste NMBS-station, als er een NMBS-station aanwezig is.

Bovenop de voorzieningen in artikel 15 en artikel 16, § 2 en § 3, is er aan de belangrijkste hoofdhalte in de kleinstedelijke gebieden minstens een beperkte parkeergelegenheid. De VVM richt tot de instantie in kwestie de vraag een telefooncel aan de belangrijkste hoofdhalte te plaatsen, als die nog niet in de onmiddellijke omgeving aanwezig is. § 5. In de stedelijke gebieden worden minstens twee hoofdhaltes uitgebouwd. Aan de NMBS-stations Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout wordt een hoofdhalte gevestigd.

Bovenop de voorzieningen in artikel 15 en artikel 16, § 2 tot en met § 4, wordt aan de belangrijkste hoofdhalte in de stedelijke gebieden minstens een aankondigingsbord met de vertrektijden aangebracht en wordt er een verkooppunt van de VVM gevestigd. § 6. In het grootstedelijk gebied Gent worden minstens vijf hoofdhaltes uitgebouwd, waarvan een aan het NMBS-station Gent-Sint-Pieters en een aan het NMBS-station Gent-Dampoort.

In het grootstedelijk gebied Antwerpen worden minstens negen hoofdhaltes uitgebouwd, waarvan een aan het NMBS-station Antwerpen-Centraal en een aan het NMBS-station Antwerpen-Berchem.

Bovenop de voorzieningen in artikel 15 en artikel 16, § 2 tot en met § 5, wordt aan de belangrijkste hoofdhaltes in de grootstedelijke gebieden minstens een elektronisch aankondigingsbord met de vertrektijden aangebracht. De VVM plaatst ook een klok en zorgt voor een verwarmde wachtruimte, als die nog niet in de onmiddellijke omgeving aanwezig zijn. HOOFDSTUK VII. - Wegwerkzaamheden en manifestaties

Art. 17.§ 1. Alle geplande wegwerkzaamheden die een invloed kunnen hebben op de lijnvoering of op de dienstregeling van de geregelde vervoerdiensten van de VVM worden door de wegbeheerder minstens twee maanden voor de geplande start van de werken aan de VVM meegedeeld. De geplande start- en einddatum van de wegwerkzaamheden worden daarbij vermeld.

Tijdens de wegwerkzaamheden blijft de lijnvoering van de geregelde vervoerdiensten van de VVM zo veel mogelijk behouden. Als een wijziging van de lijnvoering tijdens de wegwerkzaamheden niet kan worden vermeden, zijn de bepalingen van artikel 11 niet van toepassing op de gewijzigde trajecten. § 2. Alle geplande manifestaties die georganiseerd worden op de door de VVM bediende wegen en die een invloed kunnen hebben op de lijnvoering of op de dienstregeling van de VVM, worden minstens twee maanden voor de aanvang van de manifestatie door de wegbeheerder aan de VVM meegedeeld. De geplande start- en einddatum van de manifestaties worden daarbij vermeld.

Tijdens de manifestaties blijft de lijnvoering van de geregelde vervoerdiensten van de VVM zo veel mogelijk behouden. Als een wijziging van de lijnvoering tijdens de manifestatie niet kan worden vermeden, zijn de bepalingen van artikel 11 niet van toepassing op de gewijzigde trajecten. § 3. De VVM rapporteert jaarlijks aan de Vlaamse regering alle gevallen van schade ten gevolge van wegwerkzaamheden en manifestaties en de eraan gegeven gevolgen. HOOFDSTUK VIII. - Advisering door de VVM

Art. 18.Bij de herinrichting van wegen wordt het voorafgaand advies van de VVM gevraagd. Het advies wordt gevraagd in de ontwerpfase van het project. Het advies geeft aan in hoeverre de voorgestelde herinrichting rekening houdt met een goede doorstroming voor de voertuigen van de VVM en een minimale invloed op de lijnvoering en de dienstregelingen van de geregelde vervoerdiensten van de VVM. De VVM verstrekt het advies binnen een maand na de ontvangst van de adviesaanvraag. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen Afdeling I. - Wijzigingsbepalingen

Art. 19.In het besluit van de Vlaamse regering van 11 mei 2001 tot aanwijzing van de instellingen en administraties die adviseren over voorontwerpen van ruimtelijke uitvoeringsplannen wordt artikel 2, 17°, vervangen door : « 17° De Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn, voor zover het uitvoeringsplan betrekking heeft op : a) een gebied waarin zich minstens 250 bestaande en/of geplande woongelegenheden bevinden;b) een gebied waarin zich minstens 250 bestaande en/of geplande arbeidsplaatsen bevinden;c) de geografische afbakening van een grootstedelijk gebied, een stedelijk gebied, een randstedelijk gebied, een kleinstedelijk gebied of een buitengebied zoals bedoeld in het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen.» Afdeling II. - Inwerkingtreding

Art. 20.Artikel 1 tot en met 13 van het decreet treden in werking.

Art. 21.Artikel 10 en 11 treden in werking op 1 januari 2003.

Art. 22.De minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 29 november 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 29 november 2002 betreffende de basismobiliteit in het Vlaamse Gewest.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN

^